Bacchus. Lyrisch leesboek over de god Bacchus, met aantekeningen en vertalingen, tevens een illustratie van het translatio-imitatio-aemulatio-principe. Deel 2
(1971)–L.Ph. Rank, J.D.P. Warners– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 359]
| |
BesluitNa vele jaren Bacchusonderzoek een kort woord ten besluite. De griekse, latijnse, neo-latijnse en franse Bacchusgedichten die in deze publikatie te vinden zijn, vertonen een bijna onontwarbaar, levend geheel. Onze verwijzingen van het ene gedicht naar het andere dienen dit duidelijk te maken. Opvallend is het dat allegorische verklaringswijzen, die ons eerste deel in deze serie overheersten, in dit lyrisch deel slechts zo nu en dan te voorschijn komen. De enige werkelijke uitzondering op deze konstatering is het embleemgedicht van Alciati, dat een klein hoofdstuk op zichzelf vormt: onze emblematische voorkeur deed ons tot opneming en bespreking besluiten: voor zover wij weten wordt Alciati door de andere dichters, die met of na hem leefden, niet genoemd. Twee bijzonderheden willen we hier nog even expliciet noemen. De vele namen en toenamen van Bacchus die in de Orphische Hymnen en in het gedicht uit de Anthologia bekend zijn hebben in de renaissance een geweldige bekendheid verworven en het lijkt ons niet overdreven te zeggen dat zij een grondprincipe van de Bacchuspoëzie vormen: Scaliger, Ronsard en Daniel Heinsius waren verzot op een imitatieve werkzaamheid op dit gebied. Horatius en Catullus zijn de dichters die de grootste invloed hebben uitgeoefend op de renaissancedichters. Het bacchische landschap van Horatius Ode 2, 19 klinkt in bijna alle latere gedichten door. Catullus, wiens 63e gedicht in dit boek besproken is, noemt zelfs de naam van Bacchus niet, maar zijn metrische vormgeving is bepalend voor de metriek van een aantal Bacchusgedichten. De neolatijnse, franse en nederlandse dichters vormen tesamen een hechte wijngodtraditie, geënt op de klassieke voorbeelden. De onderlinge samenhang in een zo breed tijdsbestek levert een treffende voorbeeldenreeks van translatio-imitatio-aemulatio. Onze voetnoten trachten dit zo goed mogelijk te illustreren. Maar natuurlijk zijn de | |
[pagina 360]
| |
teksten zelf de mooiste illustratie. Een aparte plaats ruimden we in voor de latijnse vertalingen van Bacchuspoëzie, oorspronkelijk in het Frans of Nederlands geschreven. Een klein voorbeeld gaven we van een vertaling van het Nederlands in het Duits. Eén der critici van ons Heinsiusboek vroeg zich af of deze Bacchushymne niet door de moderne mens, de moderne lezer geëvalueerd diende te worden: wat vinden we van zulk een geleerdengedicht? Op die vraag is geen antwoord te geven. De geleerde renaissance-tijdgenoot zal zijn plezier in het imitatieve gehad hebben: dat was een intellektueel genoegen. De moderne lezer zal misschien onder de bekoring komen van deze dichterlijke werkwijze. Er is natuurlijk nog een andere mogelijkheid: de lezer van nu kan zonder meer ontdekken dat Ronsard een zeer groot dichter geweest is. Maar Daniel Heinsius? Wij twijfelen zeer. Een andere criticus meent dat uit Heinsius' gedicht een beeld van de dichter, zoals hij in werkelijkheid was, te vormen is. Maar de grote eensluidendheid van Heinsius en zijn voorgangers doet toch wel twijfel rijzen. Onze twijfel is volledig en dus geen twijfel meer, maar een zekerheid. |
|