Bacchus. Lyrisch leesboek over de god Bacchus, met aantekeningen en vertalingen, tevens een illustratie van het translatio-imitatio-aemulatio-principe. Deel 2
(1971)–L.Ph. Rank, J.D.P. Warners– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 209]
| |
IV. Bacchushymnen in de nationale talenNa de neo-latijnse dichters komen nu een franse en een nederlandse dichter ter sprake die, ieder in hun eigen nationale taal, over Bacchus geschreven hebben. Dat dichten in de eigen taal over klassieke onderwerpen, naast de nieuw-latijnse produktie, hangt natuurlijk samen met de ‘nationale renaissance’, met de overtuiging dat de eigen taal niet de mindere is van de klassieke. Merkwaardigerwijze wordt dan een deel van deze poëtische produktie weer in het latijn vertaald, zoals we én bij Ronsard én bij Heinsius zullen zien. Het lezen van latijnse gedichten van europese humanisten is een moeizaam werk en de moderne onderzoeker herkent zijn tekorten spoedig als hij zichzelf vergelijkt met de latijn-schrijvende dichters, die zo onnoemelijk veel van deze taal wisten en die zo belezen waren in de klassieke letterkunde. De tijd dat het Latijn een aktief beheerste taal was, ligt lang achter ons en niemand kan nog uit zijn memoria de oude citaten bij honderden te voorschijn halen. Maar wat veel erger is: er zijn waarschijnlijk nog maar enkele specialisten voor wie de latijnse gedichten geen moeilijkheden opleveren en die, door taalbezwaren ongehinderd, van die gedichten genoegen kunnen beleven, op de wijze waarop de lezer zijn hart kan ophalen aan gedichten in een levende taal geschreven. Het humanisten-latijn is immers een taal, die artificieel voortbouwt op het klassieke latijn: een geschréven taal, verstoken van het sprankelende leven van het gesproken woord. In dit hoofdstuk liggen de zaken iets anders en ook iets eenvoudiger: het vrolijk rijmende, springlevende Frans van de zestiende eeuw en het Nederlands van iets latere datum, zijn een verademing. Het zal iedere lezer duidelijk worden dat de Bacchushymnen in de landstalen vrijer van opzet en uitwerking zijn, meer betrekking hebben op het leven van de dichters, meer armslag aan de fantasie geven. Hetzelfde klassieke materiaal dat de latijn-schrijvende dichters gebruikten, krijgt nu meer mogelijkheid zich aan te passen aan eigen, persoonlijke, omstandigheden en inzichten. | |
[pagina 210]
| |
Een niet onbelangrijk gedeelte van de voorafgaande studie handelt over de imitatieve werkzaamheid van de humanistdichter, die, van zijn enorme klassieke geleerdheid uit, het edel spel der navolging speelde en die kennis dienstbaar maakte aan eigen literaire produktie. Wie de moeite genomen heeft onze voetnoten te volgen, zal het duidelijk geworden zijn hoe bijvoorbeeld enkele gedichten van Horatius en Catullus steeds opnieuw gebruikt zijn om het neo-latijnse gedicht te voeden en te onderhouden; we hebben bij voortduring op overeenkomstig metrum, woord- en taalgebruik gewezen. In de nu volgende afdeling zal het moeilijker zijn een dergelijke werkwijze te volgen: vertaalde griekse en latijnse woorden zijn minder makkelijk te herkennen en, bij vrijere omzetting, zelfs vaak niet meer te achterhalen. Zo kunnen we belangrijke verschillen tussen de dichters van het vorige, en van dit hoofdstuk, in het algemeen aangeven. | |
[pagina 211]
| |
1. Pierre de RonsardGa naar eind1.Pierre de Ronsard werd in 1524 geboren in de nabijheid van een iets heuvelachtige, mooie streek van Frankrijk: de Vendôme. Meer dan men meestal in Nederland als mogelijk aanneemt, is deze vroege renaissancedichter diep geraakt door dat landschap en door landschappelijk schoon in het algemeen. We maken van dit gegeven gewag in onze, als altijd uiterst beknopte, biografische inleiding, omdat zelfs de paar gedichten die wij ter sprake gaan brengen, op dit gebied een ware vernieuwing zijn na de neolatijnse Bacchusgedichten. Ronsard is een echt renaissancedichter die, telkens en steeds weer, een man van horen en zien blijkt te zijn. Overal is het vol van zintuigelijke waarnemingen in de breedste zin van het woord. ‘La nature avait fait son oeuvre’, schrijft ChamardGa naar eind2. terecht. Het dichterlijk verslag van een leven in de waarneembare werkelijkheid, zoals ook Rabelais dat schreef, is, naar onze mening, éen van de belangrijkste aspekten van de renaissance. Ronsard vertrekt, betrekkelijk jeugdig, voor de studie naar Parijs. Hij komt daar spoedig onder leiding van de befaamde klassikus Jean Dorat (geb. in 1508): naast de twintigjarige Ronsard is er een andere leerling van twaalf jaar: Antoine de Baïf, die ook in de dichtergroep de Pléiade zijn aandeel op litterair gebied zal leveren. Typisch kenmerk voor die tijd: de zo jonge Baïf kende toen reeds latijn en grieks, Ronsard alleen latijn. In 1547 gaan de beide leerlingen naar het Collège Coqueret, waar ook Dorat leraar is en onder de discipelen wordt ook de jonge dichter Du Bellay geteld. We kunnen hier niet ingaan op de geweldige klassieke kennis van leraar Dorat, die in het bijzonder een groot graecus was; het is wel indrukwekkend als men de lijst bekijkt van de griekse auteurs die ter lezing aan de leerlingen werd voorgelegd. In 1549 schrijft Ronsard het eerste van de vier Bacchusgedichten: Les Bacchanales; pas in 1552 verschijnt de eerste druk.Ga naar eind3. Als algemene bron voor dit gedicht moeten we Euripides' Bacchae noemen, die juist in die jaren door Ronsard gelezen werd. Het kan niet anders of de jonge dichter is door dit stuk bezeten geweest, want tussen 1548 | |
[pagina 212]
| |
en 1553 schrijft hij tot viermaal toe over deze mytologische stof. Tijdens zijn studietijd heeft Ronsard ook zeker neolatijnse poëzie gelezen, o.a. die van Marullus en Flaminio. In 1550 verschijnt Chant de folie à Bacus; in 1553: Dithyrambes à la pompe du bouc de Jodelle; in 1554: Hinne de Bacus. | |
Les BacchanalesDe titel lijkt een dubbele betekenis aan te geven: een eet- en drinkfeest, én een feest ter ere van Bacchus, nieuw en oud onder éen noemer gebracht. De ondertitel is bijzonder interessant: ‘ou le folastrissime voyage d'Hercueil pres Paris, / dedié a la joyeuse / trouppe de ses compaignons. / Fait l'an 1549.’ Een werkelijk gebeuren in 1549 is dus de aanleiding die dit gedicht ten gevolge heeft gehad: Ronsard en zijn medeleerlingen van het Collège Coqueret hebben een grote wandeling gemaakt naar het naburige Arcueil; dat was een jaarlijkse traditie; de leerlingen boden hun rektor in de vroege zomer een feestdag aan. De tekst van dit gedicht geeft een vrij omstandig verslag hoe de dag werd doorgebracht. Binnen dit dichterlijk feestjournaal treffen we een betrekkelijk korte en in delen verspreide Bacchushymne aan. We zullen onze lezers de tekst daarvan geheel geven, maar de ruimte staat ons niet toe ook het uitzonderlijk fraaie relaas van de tocht geheel af te drukken. Ter kenschetsing geven we enkele citaten. Het gedicht, dat 642 regels beslaat, is opgebouwd uit zesregelige koepletten van ongelijke regellengte, waarbij de hendecasyllabi in de eerste en laatste twee regels een grote rol spelen; een dergelijke bouw treffen we ook bij Anselmus aan. Deze losse bouw, zonder twijfel mede te danken aan het te bezingen onderwerp, dat vrijere vormgeving zoal niet noodzakelijk dan toch wenselijk maakte, is typerend voor de hier zo vrolijke en overdadige Ronsard. Bij het lezen hebben we vaak aan zijn tijdgenoot Rabelais gedacht, die evenmin moe wordt eenzelfde levensopvatting onder woorden te brengen: viert vrolijk feest en plukt deze dag. Het feest duurt een hele dag; voor zonsopgang is er al een | |
[pagina 213]
| |
aubade en als de deuren door de portier geopend zijn, heeft de uittocht plaats. Sommigen zitten op een ezel, de meesten gaan te voet. Enkele koepletten ter feestelijke illustratie: Mais animon ces bouteilles,
Ces corbeilles
Achernon de jambons graz,
De pastez, de pains d'espices,
De saussisses,
De boudins, de cervelaz.
(vss. 157 vv.).
Iö que je voy de roses
Ja descloses
Dans l'Orient flamboyant:
A voyr des nuës diverses
Les traverses
Voyci le jour ondoyant.
Voyci l'Aube safranée,
Qui ja née
Couvre d'oeilletz et de fleurs
Le ciel, qui le jour desserre,
Et la terre
De rosées et de pleurs.
(vss. 187 vv.).
Voor ons is dit een heerlijke, onvervalste renaissance-poëzie. We noemen nu ook even de namen die Ronsard vermeldt in dit gedicht: allereerst leermeester Dorat, voorts de dichters Du Bellay en Baïf (vss. 40-42), Urvoy, aan wie Ronsard een ode in 1550 opdroeg en die een fles witte wijn meedraagt (vs. 73), Peccate (vs. 79), eveneens een goede bekende van de dichter, en tenslotte Denisot (vss. 85-90). Het wordt een warme dag, de dauw ligt op de velden, de weiden zijn nog vochtig van de nacht en als het in de ochtend al te warm wordt is daar wel een bescherming tegen te vinden: | |
[pagina 214]
| |
Armez de fueilles voz testes
En cent crestes,
Et de peur d'empeschement,
Avallez bas la botine
Marroquine,
Pour aller plus fraischement.
(vss. 229 vv.).
En dan (vss. 235-306) het eerste deel van een in het gedicht opgenomen Bacchushymne, die we geheel hier laten volgen: 235[regelnummer]
Eüoé Pere, il me sembleGa naar voetnoot235
Que tout tremble
D'un branlement nompareil,
Et que je voy d'un oeil trouble,
Le ciel double
240[regelnummer]
Doubler un autre Soleil.Ga naar voetnoot240
Eüoé donteur des Indes,
Que tu guindes
Mon cuoeur bien hault, Eldean!Ga naar voetnoot243
Tu luy dis quel sacrifice
245[regelnummer]
Est propice
A ton autel Lenean.Ga naar voetnoot246
Advienne qu'orné de vigne
Je trepigne
Tousjours villant Eüoé,
250[regelnummer]
Et que je dance sans cesse
Par ta presse,
Au son du cor enroüé.Ga naar voetnoot252
| |
[pagina 215]
| |
Tes coulevres innoçentesGa naar voetnoot253-255
Sont glissantes
255[regelnummer]
Sus mon chef plein de leurs neudz,
Et ton Thyrse, lance forte,
Gay je porteGa naar voetnoot257
Par tes Thiases vineux.Ga naar voetnoot258
Parmy la barbare Thrace,Ga naar voetnoot259
260[regelnummer]
A la trace
Je suy tes paz desrobez,
Le long des secretz rivages
Touts sauvages
De lierres recourbez.
265[regelnummer]
Je voy Silene qui entreGa naar voetnoot265
Dans un antre,
J'oy les boys esmerveillez,Ga naar voetnoot267
Je le voy sus l'herbe fraische
Comme il presche
270[regelnummer]
Les Satyres oreillez.Ga naar voetnoot270
Eüoé, Denys, tempere,Ga naar voetnoot271
Thebain pere,Ga naar voetnoot272
Tempere un peu mon erreur,
Tempere un peu ma pensée
275[regelnummer]
Insensée
Du plaisir de ta fureur.
| |
[pagina 216]
| |
Ce n'est pas moy qui te taxe,Ga naar voetnoot277-278
Roy de Naxe,Ga naar voetnoot278
D'esjarter le Thracien,Ga naar voetnoot279
280[regelnummer]
Ny d'avoyr au chef la mitre,
Ny le titre
Du Triompheur Indien.Ga naar voetnoot282
Mais bien c'est moy qui te loüe,
Et t'avouë
285[regelnummer]
Pour un Dieu, d'avoyr planté
L'heureuse vigne feconde,
Dont le monde
Est si doulcement tenté,
Qui, comme un aspre guerriere,
290[regelnummer]
En arriere
Chasse des hommes bien loing,
Non l'Amour doulcement veine,
Mais la peine,
Mais le travail et le soing.
295[regelnummer]
Je voy cent bestes nouvellesGa naar voetnoot295-300
Pleines d'ailes
Sus noz testes revoler,
Et la main espovantée
De Penthée
300[regelnummer]
Qui en vain les suit par l'air.
| |
[pagina 217]
| |
Evan, que ta doulceur folle
Me raffolle
De vineux estourbillons!
Je ne voy point d'autres bestes
305[regelnummer]
Sur noz testes
Qu'un scadron de papillons.
De meest opvallende karakteristiek van deze kleine Bacchushymne in een breed opgezet gedicht lijkt ons de centrale plaats die de dichter er zelf in inneemt. Natuurlijk is dit geen nieuw gegeven, want in de hele groep hymnen en gedichten, die we tot nu toe behandelden, is de ik-figuur van betekenis en toch, zoals we nader zullen zien, hebben we hier wel een extreem-individueel voorbeeld voor ogen. Bekende gegevens worden bij Ronsard tot zeer persoonlijke belevenissen en snelle wijzigingen in de onderwerpen suggereren bovendien een kleurrijke veelvuldigheid rondom de figuur van de dichter, die, als het ware tijdens zijn tocht met de vrienden, het bacchisch beleven tot op de bodem van zijn ervaring ondergaat. We menen dat deze ondervinding, opgenomen in het relaas van ‘een dagje uit’, buiten het werk van Ronsard onvindbaar blijkt. Het eerste woord van Horatius (11, 19) vidi zal wel van eminente betekenis voor onze dichter geweest zijn, hoewel een bewijs daarvoor nooit te leveren is. Horatius getuigt in dit gedicht van het feit dat hij Bacchus zag, en Ronsard is in dit gedicht niet alleen de dichter van zien en horen. We geven enkele voorbeelden.
In vers 265 lezen we: Je voy Silene...
en in vers 267: J'oy les boys esmerveillez...
Onmiddellijk daarop: | |
[pagina 218]
| |
Je le voy sus l'herbe fraische
Comme il presche
Les Satyres oreillez.
Juist deze voorstellingswijze, dit vertoeven in een zintuigelijk rijk geschakeerde wereld, brengt dit gedicht in een levende werkelijkheid, zoals we in het vorige hoofdstuk niet aantroffen. Het eerste koeplet (vss. 235 vv.) is gebouwd op de ervaringen van Pentheus en de Bacchanten: alles beeft en trilt en Ronsard ziet hemel en zon dubbel. Men zou kunnen opmerken: niet geheel onmogelijk na al het drinken dat er aan is voorafgegaan. Maar daar moet aan toegevoegd worden: de god Bacchus is verschenen, die rijke en machtige god. Het tweede koeplet (vss. 241 vv.) geeft een veelheid aan ervaring en kennis: Bacchus wordt aangeroepen als de overwinnaar van Indië, maar ook als de god die het mensenhart boven de wereld uittilt, terwijl bovendien het offer aan de god ter sprake komt. Het eerste punt is een mytologisch gegeven, het tweede een persoonlijk weten, het derde verwijst naar de Bacchusdienst van de oudheid en tegelijkertijd naar het wijnoffer in het heden. De aanroep tot de god wordt vervolgd (vss. 247 vv.) en de dichter staat nu in het bacchantisch centrum: hij wil, versierd met wijnranken, dansen en springen, begeleid door de catulliaanse hoornmuziek. Euripideische slangen omwinden zijn hoofd (vs. 253) en bovendien draagt hijzelf, in opperste vrolijkheid, de thyrsus, het Bacchuswapen bij uitnemendheid, waar niet elke dichter zo gelukkig mee was: hoe ver zijn we hier verwijderd van Horatius! Ronsard snelt dan mee in de goddelijke optocht, temidden van Bacchus' dronken volgelingen, alsof er geen gevaar dreigde. Nogmaals voegen we hier aan toe: dit zich volledig overleveren aan Bacchus en het bacchantische op een zekere dag in juli van het jaar 1549 ergens bij Parijs maakt de gebeurtenissen zo reëel. Laumonier zou het daar niet mee eens zijn; zijn annotatie luidt: C'est ce que Boileau appelle avec raison ‘parler grec et latin en français.’ In de verzen 259 vv. volgt de dichter zijn god naar het verre en woeste Thracië, het land van Bacchus' tegenstander | |
[pagina 219]
| |
koning Lycurgus. En onmiddellijk daarop, in duidelijke imitatie van Horatius, ziet de dichter Silenus, die aan de Satyrs onderwijs geeft in een duidelijk gekultiveerder landschap. 's Dichters vrijheid is te vinden in het feit dat Silenus hier, in plaats van Bacchus, als leermeester van de Satyrs optreedt. Ook verder volgt Ronsard Horatius: ook hij vraagt Bacchus om matiging, maar duidelijk is nu de vreugde groter dan de angst, die Horatius onder woorden bracht; Ronsard spreekt van ‘plaisir de ta fureur’, wat de bijzondere verhouding tussen hem en de god luchthartig karakteriseert. Bacchus is de vreugdeschenkende god aan wie toch ook nog om matiging wordt gevraagd. Minder belangrijk lijken op het eerste oog de verzen 277 vv,. waarin Ronsard de god vertelt dat hij hem niet verwijt Lycurgus aangevallen te hebben, of de indische veldtocht ondernomen te hebben, maar de zin van dit koeplet blijkt eerst uit het volgende: tegenover het niet verwijten staat de volmondige lof voor Bacchus die de wijnstok geplant heeft, en die daarmee peine, travail en soing heeft doen verdwijnen. Het vervolg in vers 295 lijkt eerst heel vreemd en zeer werkelijk: de dichter ziet honderden gevleugelde dieren op zich afkomen, in vrije overeenstemming met de angsten van de bedreigde Pentheus. Even verder blijkt deze inventie noodzakelijk omdat Ronsard zijn hymne nu wenst te beëindigen en vertellen wil van een gebeurtenis tijdens het uitstapje: hij en zijn vrienden gaan op kapellenjacht en de griezelige dieren veranderen rap in vlinders. En daarmee is het eerste deel van het tot Bacchus gerichte lied beëindigd. De vrienden zullen wedijveren in het vangen van de mooiste vlinder en Dorat zal de winnaar bezingen: Celuy vrayment sera digne
Qu'un bel hynne
Dorat chante à son honneur.
(vss. 328 vv.).
We laten het gedicht verder rusten tot we weer een direkte aanroeping van Bacchus tegenkomen (vss. 379-390): | |
[pagina 220]
| |
Pere, que ta verve doulceGa naar voetnoot379
380[regelnummer]
Me repousse
En un doux affollement:
Plus fort que devant, ta rage
Le courage
Me chatouille doulcement.
385[regelnummer]
De ces chesnes goute à goute
Bas degoute,
Ce me semble, le miel roux,Ga naar voetnoot387
Et ces beaux ruisseaux qui roullent
Toutz pleins coulent
390[regelnummer]
De Nectar et de vin doulx.
Deze koepletten zijn een direkte voortzetting van de verzen 301 vv., waar het eerste gedeelte van de Bacchushymne beëindigd werd: beide fragmenten vragen om de bacchantische verrukking en de heerlijkheden die daarmee gepaard gaan. In het tweede koeplet is een zeer aanschouwelijke en rijk-zintuigelijke perifrase van het honing- en wijnwonder, zoals Euripides aan Ronsard heeft leren kennen. Dan volgt het zeer dichterlijk verslag van maaltijd en drinkgelag, waarbij Bacchus zelf niet vergeten wordt: Boyvon leurs ondes sucrées
Consacrées
Au Dieu qui nous poingt le cuoeur,...
(vss. 397 vv.)
Een derde maal richt de dichter zich tot Bacchus (vs. 421-438): Que l'homme est heureux de vivre
S'il veut suyvre
| |
[pagina 221]
| |
Ta folie, ô Cuissené,
Qui tes temples environnes
425[regelnummer]
Pour couronnes,
D'un verd pampre raisiné.Ga naar voetnoot421-426
Sans toy je ne voudroys estre
Dieu, ne maistre
Des Indiens, ne sans toy
430[regelnummer]
De Thebes OgygienneGa naar voetnoot430
Terre tienne
Je ne voudrois estre Roy.
Sans toy, di-je, race belleGa naar voetnoot433-434
De Semele,
435[regelnummer]
Sans toy, di-je, Nyséan,
Sans toy qui noz soingz effacesGa naar voetnoot436-438
De tes tasses,
Pere Evien, Lyéan.
| |
[pagina 222]
| |
Een wonderlijk gebed, zo men het buiten deze gehele tekst om zou lezen, maar wij kennen Ronsard nu een beetje: de god van de wijn vraagt een ‘imitatio Bacchi’. Geen renaissance-heidendom spreekt uit deze koepletten, maar een geloof in de waardij van deze wereld. Wie Bacchus volgt ontvangt het geluk in rijke mate, nu en hier. Van het volgen van Bacchus komt Ronsard tot de eenheid met de god, de volledige identifikatie: hij wordt de god zelf, heerser over Indië, koning. Het herhaalde ‘Sans toy’ geeft het dwingende, het noodzakelijke weer van een zich volledig overgeven aan Bacchus. Het doel van de tocht, Hercueil, een naam die in verband gebracht wordt met Herkules, wordt nader bezongen en het landschap is weer druk bevolkt met mytologische figuren: Dryaden, Naiaden en Satyrs (vss. 475 vv.). Nog éen koeplet volgt voor de god (vss. 553 vv.): Evan, ta force divine
Ne domine
Les hommes tant seulement,
Elles estraint de toutes bestes
Toutes testes
D'un effort egallement.
Dat Bacchus niet alleen de god van de mensen, maar ook van de dieren is, is een gedachte die overeenstemt met de oorspronkelijke Dionysusopvattingen, wordt uiterst komisch uitgewerkt door het optreden van een zeer dronken kikker, die de wijn van de feestenden niet verdragen kon. Dorat deklameert nog een ode op Hercueil en dan wordt tegen de avond de tocht naar Parijs ondernomen. Ronsard, de geleerde lezer van klassieken en humanisten, had door zijn grote eruditie de mogelijkheid zulk een veel omvattende stof in een gedicht te verwerken. Zijn dichterlijke aanleg, zijn elegant en innemend taalgebruik, zijn warme fantasie, zijn bijzondere aanleg om studie en realiteit met elkaar te verbinden, gaven hem de potentie in de landstaal het oude Bacchustema op indrukwekkende wijze tot nieuw leven te wekken. Is het bij Ronsard hier alleen maar spel? Naar onze mening | |
[pagina 223]
| |
geenszins: de aarde wordt in de renaissance telkens als nieuw beleefd: het is de tijd van de nieuwe morgen, de nieuwe aarde. En dank zij de grote klassieke kennis, het vermogen om zich in Euripides en Horatius in te leven, ontstond de mogelijkheid het oude tot iets geheel eigens en moderns te herscheppen. Liefde voor klassieke schrijvers, liefde voor het eigen land en eigen tijd, voor de eigen taal en voor het korte leven: dat zijn de elementen van de ware renaissance, de ware wedergeboorte. | |
[pagina 224]
| |
Chant de folie à BacchusZonder voor ons aanwijsbare redenen schrijft Ronsard in 1550, ongeveer een jaar later dan Les Bacchanales, weer een lied voor Bacchus. Teneur en bedoeling zijn niet anders geworden, maar de versvorm is rustiger, bezadigder ook: twaalf vierregelige koepletten, met gelijke regellengte; het rijm is hier ook van eenvoudiger aard dan in het voorgaande gedicht. Toch verwijst ‘chant de folie’ naar de ondertitel van het reisverslag. Drie delen zijn in ons gedicht te onderscheiden; de eerste twaalf regels zijn een aanroep tot de verre god Bacchus, die gebeden wordt naar het land van de dichter te komen. De verzen 13-38 lichten ons in over het verhoren van het gebed: Bacchus en zijn gevolg arriveren in Frankrijk met alle gevolgen van dien. Daarna is de wijn centraal gesteld, terwijl een slotkoeplet beschouwelijk is. Bacchus vertoeft in het overwonnen Indië en in de stad die hem het meest vereert: Thebe, maar, we zeiden het reeds, Ronsard wenst hem in zijn nabijheid. Men lette op de hier en vervolgens gebruikte imperatieven: Delaisse (vs. 1)... en: tourne (vs. 5) die de verwerkelijking van het imperatieve verzoek begeleiden. De door tijgers getrokken wagen van de wijngod moet hem, overigens door de lucht, naar het gewenste doel brengen. De mytologische gegevens (Indië, Thebe, wagen door tijgers getrokken) zijn weer de bekende attributen waar Ronsard zijn gedicht mee opbouwt. Ook het overbrengen van de wijngod naar eigen land in eigen tijd is op zichzelf niet zo bijzonder. Maar de kombinatie is wel weer treffend: het mytologische wordt geaktualiseerd, het verleden overgeplaatst in het heden; dichterlijke renaissanceverbeelding en vreugde in de wijn vormen een fraai geheel. De dichter weet dat zonder Bacchus vreugde onmogelijk is. Het tweede gedeelte getuigt van de komst van Bacchus. De gebruikte klassieke stof is wel in de eerste plaats weer afkomstig van Euripides en Horatius. Ronsard voelt de god komen, maar weet dat zijn hart niet in staat is de oppermachtige te ontvangen, nu het beeft en trilt: het gevraagde en nu gekregene is meer dan een mens verdragen kan. De verzen 17 vv. geven een horatiaans landschap: rotsen, | |
[pagina 225]
| |
stromen, grotten en bossen, waarin de dichter zich ‘leger d'esprit’ bevindt. De vreemde omgeving waarin hij zich ziet vertoeven wordt door bacchantisch geluid begeleid: weer het land van zien en horen. Hoorn en cimbalen verontrusten hem. Maar er is een contrapunt: de dronken Silenus, zijn ezel en de Satyrs brengen gemoedelijkheid en rust. Het tweede gedeelte is wel een merkwaardig geheel: eerst het verontrustende landschap, dan de bacchantische muziek, en tot slot de dronken Silenus, Het derde deel, ingeleid door de Silenuspassus, is het dichterlijk verslag van een drinkfestijn. De dichter is blijkbaar niet meer alleen! De wijn moet nu vloeien en daartoe wordt de ‘Soumelier’ opdracht gegeven. Maar het blijft niet bij drinken alleen, er is ook plaats voor liefde en voor de dans; er zal vrolijkheid zijn tot de morgenstond. En naast de drank zijn er de delikatessen van die dagen, zoals ook Rabelais die gaarne opsomt. In vers 41 worden dan ook nog even in het voorbijgaan de aanwezige vrienden genoemd. Het slotkoeplet spreekt van het lieflijke en het vreselijke dat de Bacchusgelovige beleeft in een horatiaans aandoend ‘dous tourment’. | |
[pagina 226]
| |
Chant de folie à Bacchus
Delaisse les peuples vaincus
Qui sont sous le lit de l'Aurore,Ga naar voetnoot2
Et la ville, qui, ô Bacchus,Ga naar voetnoot3
Ceremonieuse t'adore.
5[regelnummer]
De tes tigres tourne la brideGa naar voetnoot5
En France, où tu es invocqué,
Et par l'air ton chariot guide
Dessus en pompe collocqué.
Que cette feste ne se face
10[regelnummer]
Sans t'i trouver Pere joieus,
C'est de ton nom la dedicasse
Et le jour où lon rit le mieus.
Voi-le ci je le sen venir,Ga naar voetnoot13-20
Et mon cueur étonné, ne peut
15[regelnummer]
Sa grand divinité tenir,
Tant elle l'agite & l'émeut.
Quels sont ces rochiers où je vois
Leger d'esprit, quel est ce fleuve,Ga naar voetnoot18
Quels sont ces antres, & ces boisGa naar voetnoot19
20[regelnummer]
Où seul egaré je me treuve?Ga naar voetnoot20
J'enten le bruire des cimbales
Et les champs sonner evoué,Ga naar voetnoot22
J'oi la rage des Bacchanales
Et le son du cor enroué.Ga naar voetnoot24
| |
[pagina 227]
| |
25[regelnummer]
Ici le chancellant SileneGa naar voetnoot25
Sus un tardif asne monté,
Les inconstans Satyres mene
Qui le soustiennent d'un costé.
Qu'on boute du vin en la tasse
30[regelnummer]
Soumelier, qu'on en verse tant
Qu'il se répande dans la place,
Qu'on mange, qu'on boive d'autant.
Amoureus, menez vos aimées,
Ballez, & dansez sans sejour,
35[regelnummer]
Que les torches soient allumées
Jusques à la pointe du jour.
Sus, sus, mignons aus confitures
Le codignac vous semble bon,Ga naar voetnoot38
Vous n'avés les dens assés dures
40[regelnummer]
Pour faire peur à ce jambon.
Amis à force de bien boireGa naar voetnoot41-44
Repoussez de vous le souci,
Que jamais plus n'en soit memoire:
Là donques, faites tous ainsi.
45[regelnummer]
Hêlas que c'est un dous tourmentGa naar voetnoot45-48,
Suivre ce Dieu qui environne
Son chef de vigne & de sérment,
En lieu de roialle couronne.
| |
[pagina 228]
| |
Dithyrambes‘Dithyrambes’ met als ondertitel A la Pompe du Bouc de E. Jodelle, Poëte Tragiq stamt uit het jaar 1553. Dit bijna 400 regels omvattend gedicht is wel eens aan andere dichters toegeschreven dan aan Ronsard, maar in verschillende uitgaven van diens werken vinden we het toch opgenomenGa naar eind1., en dat naar onze smaak terecht; in ieder geval stamt het gedicht uit de onmiddellijke nabijheid van Ronsard, en wat ons doel betreft is het een niet te missen schakel in het geheel. Eerst iets over de ondertitel en de genoemde Jodelle: Jodelle is de dichter van de eerste klassieke Franse tragedie, Cléopâtre, in welk stuk de dichter de hoofdrol vertolkte. Na zulk een opvoering gingen auteur en vrienden dineren te Arcueil, voorafgegaan door een met klimop getooide bok, de gebaarde en gekroonde peetvader van de tragedie. In ons gedicht worden meerdere van die vrienden met name genoemd, terwijl ook de bok en het treurspel in een zelfde fragment voorkomen: Tout forcené, à leur bruit je fremy,
J'entrevoy BayfGa naar eind2., & RemyGa naar eind3.,
PascalGa naar eind8., Muret, & RonsardGa naar eind9. qui monte
Dessus le Bouc, qui de son gré
Marche, àffin d'estre sacré
Aux pieds immortelz de Jodelle,
Bouc le seul pris de sa gloire eternelle:
Pour avoir d'une voix hardie
Renouvellé la Tragedie
Et deterré son honneur le plus beau,
Qui vermoulu gisoit sous le tumbeau.
(vss. 135 vv.).
De hier genoemde dichters vormden samen de zgn. ‘Brigade’, zoals die omstreeks 1553 bestond; het is onmogelijk hier in te gaan op deze belangwekkende groep, maar voor ons blijft het interessant dat juist in dit Bacchusgedicht al deze vrienden genoemd worden. Ook hier is dus een biografisch gebeuren uitgangspunt van het hele gedicht. Dit grote aan Bacchus gewijde gedicht, dat dus, zoals we | |
[pagina 229]
| |
hierboven aangaven, aansluit bij werkelijk gebeurde feiten, ter ere van Bacchus, is éen grote verheerlijking van de god: namen, daden, mytologische gegevens, uitvindingen en wonderen van de wijngod vinden er hun plaats in, telkens weer onderbroken door bacchantische aanroepen, min of meer gevarieerd, maar met dit voorbeeld aangeduid: Iach ïach Evoé!
Evoé ïach ïach!
Deze regels, soms iets uitgebreid, komen 26 keer voor. Het hele gedicht is verder in korte regels met een vrij metrum geschreven, zoals een dithyrambe behoort te zijn: twee- en drievoeters zijn regel. Het is alweer een gedicht van zien, horen en dan ook van ervaren, maar het zintuigelijke is telkens opnieuw uitgangspunt. We geven een aantal voorbeelden: Iach, ïach, j'oy la vois
Des plus vineuses Thyades,
Je voy les folles Menades
Dans les antres trepigner,...
(vss. 4 vv.).
Of alleen horen: J'oy les clerons tintinans,
Et les Tabourins tonnans,
J'oy autour de luy le Buys
Caqueter par cent pertuis,...
(vss. 101 vv.).
Nog enkele voorbeelden van het zien: (het eerste geeft volgens zeer oude traditie het zien als door een waas, het in vervoering zien) Je voy d'un oeil assez trouble
Une couple
De Satyres cornus,...
(vs. 27).
| |
[pagina 230]
| |
In extase: Je te voy, je te voy,
Voi-te-cy,
Rompsoucy:...
(vss. 80 vv.).
Wat waargenomen en gehoord wordt, zet zich in innerlijke ervaringen om. In de verzen 55 vv. lezen we ... je sens
M'embler l'esprit, & le sens
Sous une verve, qui m'afolle,...
Het is onze overtuiging dat we in zulke regels lezen moeten (als steeds) wat er in feite staat. Er is wezenlijk iets machtigs gaande, er is hier meer dan een spel met klassieke gegevens alleen. Nog een voorbeeld: Je le sen dessus mon coeur
S'assoir comme un Roy vainqueur.
(vss. 99 vv.).
We willen de belangrijkste aspekten van het gedicht iets nader beschouwen. Het dunkt ons buiten kijf dat Euripides en Horatius, en ook Ovidius, weer de belangrijkste bronnen van Ronsard geweest zijn. Het gedicht heeft een bijzonder fraaie bouw, die even eenvoudig als overzichtelijk is: de dichter neemt (zintuiglijk) een Bacchusstoet waar voor zijn geestesoog; deze stoet wordt met een reële optocht van een bok en vrienden afgewisseld. Het daaropvolgende en laatste gedeelte is de werkelijke dithyrambe, die met de volgende regel (vs. 177) wordt ingeluid: ... Te chante, o Dieu Bacchique,
Ceste hymne dithyrambique
| |
[pagina 231]
| |
en die dus in de Dithyrambe is ingebouwd. Zoals we straks verder zullen zien spreekt Jodelle, en niet de dichter, dit gedeelte uit. Onmiddellijk zet het gedicht in met heftige aanduidingen van bacchantische vervoering, die in grote trekken berust op wat Pentheus overkwam, toen hij in vrouwenkleren zijn moeder en haar mede-Bacchanten beloerde. Maar ook Horatius maakt Ronsard's inzet mogelijk en het beeld van des dichters gemoedstoestand is zeer schatplichtig aan de romeinse dichter. Niet de god zelf treedt voor zijn geestesoog te voorschijn: hij zal zich eerst veel later in het gedicht openbaren. Voorlopig zijn het alleen nog maar de begeleidende figuren die zich manifesteren; het hoogtepunt van de epifanie blijft nog even in het verschiet. Thyaden en Menaden (vss. 5 en 6) bevolken het toneel van de aanvang, dat de horatiaanse grotten in het centrum heeft (vs. 7) en waarbij de slangen van Euripides niet ontbreken (vs. 8). De genoemde dramatis personae zijn in volle dansbeweging. De verzen 13-20 geven daar een bredere uitbeelding van, met als middelpuntige regel: Sans ordre, ny sans compas,...
(vs. 15).
Aan deze dithyrambe ligt het ordeloze ten grondslag: het dionysische viert hoogtij. Nieuwe figuren vullen het toneel verder op: volgelingen van Silvanus (vs. 19), de bosgod, worden genoemd, terwijl ook de mystieke dionysische geheimen zichtbaar zijn. Ronsard zal aan de gesloten kist gedacht hebben die in de Bacchusfeesten een grote rol gespeeld heeft: naar verluidt bestond de inhoud daarvan uit tarwehalmen en phallussymbolen. De volgelingen van Silvanus brengen ook vrolijkheid: Et les Sylvans tout autour,
De maint tour,
Cotissans desus la terre,
Tous herissez de lierre,
Badiner, & plaisanter,
| |
[pagina 232]
| |
Et en voix d'Asnes chanter,
Iach ïach Evoé,
Evoé ïach ïach.
(vss. 19-26).
Telkens opnieuw brengt de dichter zijn wonderbaarlijke toestand opnieuw ter sprake. In vers 28: Je voy d'un oeil assez trouble...
Even verder (vs. 41): ... je me trouble sous sa chanson,
Un horrible frisson
Court par mes veines,...
En: je sens
M'embler l'esprit, & le sens
Sous une verve, qui m'afolle,...
(vss. 55 vv.).
En daartussendoor wordt het tafereel steeds meer gevuld. De Satyrs, ‘cornus, chevrepiez, et mibestes’, (vs. 29), Silenus op zijn ezel, dronken als altijd (vss. 31 vv.). Het aktuele visioen wordt dan nog weer gelardeerd met mytologische kennis: Semele wordt genoemd (vs. 45), de plaats Nysa (vs. 48), de opvoedende nimfen (vs. 50). Dan nog een aanvulling van de optocht: de Mimallones (vs. 62); en dan, eindelijk (vss. 69 vv.), verschijnt de god Bacchus zelf. Stofwolken waaien door de dansende voeten omhoog, maar Ronsard ziet tenslotte Bacchus opdoemen en ontvangt hem aldus: Evoé, Pere, Satyre,
Protogone, Evastire,
Doublecorne, Agnien,
Oeiltoreau, Martial, Evien,
Portelierre, Omadien, Triete,...
(vss. 73-77).
| |
[pagina 233]
| |
De dertien toenamen zullen straks omstandig door Ronsard worden uitgebreid, en telkens worden in de tekst andere namen genoemd. Wij zullen de opsomming hier niet voortzetten: elke lezer van de Dithyrambe kan naar zijn zin terecht. De hier genoemde bijnamen zijn ons alle reeds bekend. En nu de uitwerking van Bacchus' komst op de dichter. Na de namenreeks lezen we hoe de ik-figuur op vele wijzen door de komst een verhevigde manier van leven ervaart: hij geraakt buiten zichzelf, het hart ἐνϑουσιᾷ, hij is een bezetene, en de geest van de jonge wijn heeft zijn uitwerking. Wij worden hier gekonfronteerd met een overigens niet nieuw probleem: een dichter uit de renaissance ziet hier met zijn ogen gebeuren wat hij in de klassieke letterkunde (Euripides, Horatius) gelezen had: de overmacht van Dionysus-Bacchus. Naast overmachtigheid is er de wetenschap van de ‘geest van de wijn’ of gewoon gezegd: de gevolgen van het wijndrinken. Deze beide elementen van zo geheel verschillend kaliber zijn de oorzaken van de uitzinnigheid en geen van beide zijn weg te denken in dit gedicht. Wat moeten wij ons daar nu eigenlijk bij voorstellen? Allereerst: wat wij hier lezen is een literaire werkelijkheid voor dichter en lezer. Hoewel het gedicht in een later stadium geheel gesitueerd is in een werkelijk gebeuren, zoals de ondertitel aangeeft, dienen we bij de beoordeling er toch van uit te gaan dat we hier te doen hebben met een ‘wereld in woorden’, die, vroeger of nu gelezen, een literaire realiteit is, die niet te herleiden is tot een werkelijk gebeuren in 1553 te Parijs. Wij bedoelen daar o.a. het volgende mee: wat Ronsard in feite overkwam toen hij dit gedicht schreef, is niet na te gaan en blijft onbekend voor zijn lezers. In hoeverre de dichter in Bacchus geloofd heeft, in hoeverre hij de kracht van de wijn werkelijk ondergaan heeft, is ons niet bekend, kan ons nooit bekend worden en behoeft ons niet te interesseren. Wij stellen alleen belang in dit gedicht, inzoverre het een realiteit is in woorden, een realiteit van Bacchus' macht en die van de wijn. Nogmaals gezegd: over de levende Ronsard is niets naders mee te delen, over zijn gedicht hoeven we niet in twijfel te verkeren. Het zingt van de dubbele macht van Bacchus, nl. die van de godheid en die van de wijn. | |
[pagina 234]
| |
Terzake. De lichamelijk-geestelijke ervaringen, opgewekt door de komst van Bacchus en door invloed van de wijn, zijn nog geenszins ten einde: lichamelijke angst bindt hem, zijn knieën knikken, Et mes parolles sanglotent
Je ne scay quelz vers insensez.
(vss. 94-95).
Het zijn in het bijzonder de geciteerde twee regels die de mentale uitwerking van de komst van Bacchus openbaren: vervuld als de dichter is, zijn zijn eigen woorden hem vreemd en is Bacchus de schepper er van. Bacchus bezet als overwinnaar het hart van de dichter: de god en de wijn zijn zijn inspiratoren! In de verzen 101 vv. is het auditieve, de muziek, in het geding: hoorns en tamboerijnen, de phrygische fluit en de ontzinde mensen die erbij betrokken zijn. Na de aanduiding van het veelvuldig musiceren, de korte beschrijving van de aanblik der volgelingen, de dwang om ter ere van de god te zingen, altijd weer hetzelfde refrein met weinig of geen inhoudelijkheid, slechts kreten, die toch, juist door hun herhaling, de wereld openleggen waarin de dichter in dit gedicht verkeert.
In vers 113 keert Ronsard weer tot de gewone werkelijkheid terug: hij ziet nu een echte, een niet voor hem alleen bestaande, stoet naderen. Ons dunkt het een fraaie kompositorische vondst; eerst de bacchantische verrukking op mytologische basis, en dan een parallel gebeuren realiter, met onderdelen gelijk aan de visionaire werkelijkheid. Werkelijk zijn in ieder geval de vrienden die we in het begin van deze inleiding reeds genoemd hebben. Maar vóor de vrienden komt eerst de bok met de vergulde horens en met klimop versierd, en uiterlijk lijkend op een Sileen. En dan als Bacchanten, voorzien van de thyrsus, stampend en springend, de vrienden, Ronsard zelf op de bok gezeten. Als laatste noemt de dichter de man om wie het feest begonnen is: Jodelle, voor wie de bok bestemd is; Jodelle de inaugurator van de klassieke tragedie, de bok, van oudsher het dier | |
[pagina 235]
| |
dat met Bacchus te maken heeft, en wiens soortnaam in het woord tragedie (bokszang) aanwezig is. Als overgang van deze scene naar het laatste gedeelte, de echte dithyrambe, richt de dichter zich tot de god, met de horatiaanse vraag hem te sparen (vss. 153 vv.). Ronsard lijkt het nu wel genoeg geweest te zijn, maar tegen zijn wil wordt hij meegevoerd naar nieuwe verten en ook wel naar nieuwe verschrikkingen. Maar tegelijkertijd relativeert de dichter dit alles door nogmaals toespelingen op de werkelijkheid te maken: Maugré moy, Pere, ta fureur,
Plain d'horreur
M'y traine, & ne voulant pas,
Maugré moy je sens mes pas
Qui me derobent malsain,
Où Jodelle, de sa main
Du Bouc tenant la moustache,
Que poil à poil il arrache,...
(vss. 167 vv.).
En nu de dithyrambe, die veruit het grootste gedeelte van het hele gedicht omvat, als slot. De lofzang op Bacchus levert veel mytologische gegevens, veel bijnamen en mededelingen over Bacchus' werkzaamheden. Wij volgen de belangrijkste zaken. Vooreerst is bijzonder opmerkelijk dat hier nu niet Ronsard zelf, maar Jodelle aan het woord is in deze dithyrambe in een dithyrambe. De voetnoten laten bovendien zien dat ook Jodelle welbeschouwd niet spreekt, maar dat Marullus' Bacchusgedicht de grondslag is van de dithyrambe, die Jodelle uitspreekt en Ronsard schrijft! En vooruitlopend op het vierde Bacchusgedicht van Ronsard: zijn hymne is weer gedeeltelijk een bewerking van deze dithyrambe, in alexandrijnen omgezet. De imitatieve werkwijze zien we hier in volle kracht. In het begin worden Muzen en Nimfen aangeroepen die de dichter opnieuw moeten inspireren en vertellen wat en wie Bacchus is. Even komt weer Semele ter sprake (vs. 185) als moeder van de god: | |
[pagina 236]
| |
Enfant orné d'une perruque belle,
Et de gros yeux,
Plus clers que les astres des Cieux.
(vss. 186 vv.).
Na deze fraaie evokatie van de kleine god volgen gevarieerde herhalingen: de vreselijke inwerking op de dichter van de goddelijke aanwezigheid, die hem er zelfs toe brengt te zingen: ... mes entrailles sonnent
Sous ses fureurs...
(vss. 191).
We komen een herhaling en uitbreiding van het muziek- en dansgebeuren en van allerlei andere ons reeds bekende zaken tegen. Het is nog wel de moeite waard op te merken dat de dithyrambe, na een aanspraak tot de god, onmiddellijk weer een spreken over de god wordt. Nogmaals volgt een beschrijving van de bacchantische tocht door de bergen waar de dichter zelf deel aan heeft (vss. 206 vv.). Dit fragment begint met de woorden: Il me plaist...
met een herhaling van dezelfde woorden in vers 217 en vers 224. In het eerste van deze twee parallelle fragmenten bezingt Ronsard de vreugde van het waanzinnig zijn in bacchantische vervoering, in dansende uitbundigheid op de bergen. Het tweede fragment is weer een aanspraak tot de god en uit de blijdschap over ‘fureur’ die de dichter overmeesterd heeft. In het derde is Ronsard als het ware een ingewijde, een priester van de Bacchusdienst, aldus gewijd in het aan de Muzen gewijde water. Weer klinkt in vers 241 de verontruste vraag: O Pere, où me guides tu?
| |
[pagina 237]
| |
En daarop begint de lofzang op Bacchus' invloed op de mensen: Par tout les Amours te suivent,
Et sans toy les Graces ne vivent,
La force, la Jeunesse,
La bonne Lieesse
Te suit,
Le soucy te fuit
Et la viellesse chenue,
Plustost qu'une nue...
(vss. 255 vv.).
Een tweede, zeer uitgebreide reeks toenamen volgt: O Cuissené, Archete, Hymenien,
Basare, Roy, Rustique, Euboulien,
Nyctelien, Trigone, Solitere,
Vengeur, Manic, Germe des Dieux, & Pere,
Nomien, Double, Hospitalier,
Beaucoupforme, Premier, Dernier,
Lynean, Portesceptre, Grandime,
Lyssien, Baleur, Bonime,
Nourrivigne, Aymepampre, Enfant.
(vss.271-279).
Met als vervolg een grote hoeveelheid gebeurtenissen uit het leven van de god en diens invloed op het menselijk bestaan. De indische veldtocht wordt gememoreerd (vss. 280 vv.) en de Gigantenstrijd (vss. 285 vv.), de tyrreense zeerovers (vss. 291 vv.). Dan de grote macht van Bacchus in de stad Thebe (vss. 297 vv.). Bacchus is de god die rivieren en zeeën beheerst (vss. 307 vv.), die de wijn uit de rotsen laat springen (vss. 309 vv.), de honing schenkt. Bacchus geeft de mensen hun wetten (vss. 319 vv.) en daarmee is hij de verlener van een geordende samenleving en van de vrijheid; ook schenkt hij het overleg (vss. 328 vv.). Bacchus inspireert dichter en zanger (vss. 337 vv.) en hij is de god van de wijn, van de vruchtbaarheid | |
[pagina 238]
| |
der aarde, hij geeft de jeugd. Dat zijn dan wel de voornaamste gegevens die Ronsard ons biedt. Het gedicht eindigt met een laatste aanroep en weer enkele bijnamen. We lezen o.a.: Je te salue ô Lychnite,
Je te salue ô l'elite
Des Dieux, & le Pere
A qui ce tout obtempere.
(vss. 369 vv.).
| |
[pagina 239]
| |
Dithyrambes A la Pompe du Bouc de E. 6, Jodelle, Poëte Tragiq.
Tout ravy d'esprit je forcene,Ga naar voetnoot1
Une nouvelle fureur me meneGa naar voetnoot2
D'un saut de course dans les bois,Ga naar voetnoot3
Iach ïach, j'oy la voisGa naar voetnoot4
5[regelnummer]
Des plus vineuses Thyades,Ga naar voetnoot5
Je voy les folles MenadesGa naar voetnoot6
Dans les antres trepigner,Ga naar voetnoot7
Et de serpens se peigner.Ga naar voetnoot8
Iach ïach Evoé,Ga naar voetnoot9
10[regelnummer]
Evoé ïach ïach.
Je les oy,
Je les voy
Comme au travers d'une nüe,Ga naar voetnoot13
D'une cadance menuëGa naar voetnoot14-16
15[regelnummer]
Sans ordre, ny sans compas,
Lesser chanceler leurs pas.
Je voy les segrés mistiquesGa naar voetnoot17
| |
[pagina 240]
| |
Des festes Trieteriques,Ga naar voetnoot18
Et les Sylvans tout autour,Ga naar voetnoot19
20[regelnummer]
De maint tour,
Cotissans desus la terre,Ga naar voetnoot21
Tous herissez de lierre,Ga naar voetnoot22
Badiner, & plaisanter,
Et en voix d'Asnes chanter,Ga naar voetnoot24
25[regelnummer]
Iach ïach Evoé,
Evoé ïach ïach.Ga naar voetnoot26
Je voy d'un oeil assez trouble
Une couple
De Satyres cornus, chevrepiez, & mibestes,Ga naar voetnoot29
30[regelnummer]
Qui soutiennent de leurs testes
Les yvres costez de Sylene,
Tallonnant à toute peine
Son Asne musard, & le guideGa naar voetnoot33
D'une des mains sans licol ne sans bride:
35[regelnummer]
Et de l'autre, à ses oreilles,
Pend deux bouteilles,
Et puis il dit qu'on rie,
Et qu'on crie,
Iach ïach Evoé,
40[regelnummer]
Evoé ïach ïach.Ga naar voetnoot40
Hoh, je me trouble sous sa chanson,
Une horrible frisson
Court par mes veines, quand j'oy brére
Ce vieil Pere,Ga naar voetnoot44
| |
[pagina 241]
| |
45[regelnummer]
Qui nourrit, apres que Semele
Sentit la flamme cruelle,
Le bon Bacchus DiphyenGa naar voetnoot47
Dedans l'antre Nyssien,Ga naar voetnoot48Ga naar voetnoot48-51
Du laict des Tigresses:Ga naar voetnoot49
50[regelnummer]
Les Nymfes, & les Déesses
Chantant' autour de son bersGa naar voetnoot51
Ces beaux vers.
Iach ïach Evoé,
Evoé ïach ïach.
55[regelnummer]
Evoé, Cryphien, je sensGa naar voetnoot55Ga naar voetnoot55
M'embler l'esprit, & le sens
Sous une verve, qui m'afolle,
Qui me joint à la carolle
Des plus gaillardes
60[regelnummer]
Bandes montaignardes,
Et à l'avertineuse trope
Des Mimalons, qui RhodopeGa naar voetnoot62
Foulent d'un pié barbare,
Où la Thrace se separe
65[regelnummer]
En deux,
Du flot glacé de Hebre le negeux.
Iach ïach Evoé,
Evoé ïach ïach.
Il me semble qu'une poussiereGa naar voetnoot69
70[regelnummer]
Offusque du jour la lumiere,
| |
[pagina 242]
| |
S'elevante par les champs
Sous le pié des marchans.
Evoé, Pere, Satyre,Ga naar voetnoot73-77Ga naar voetnoot73
Protogone, Evastire,Ga naar voetnoot74
75[regelnummer]
Doublecorne, Agnien,Ga naar voetnoot75
Oeiltoreau, Martial, Evien,Ga naar voetnoot76
Portelierre, Omadien, Triete,Ga naar voetnoot77
Ta fureur me getteGa naar voetnoot78-79
Hors de moy,
80[regelnummer]
Je te voy, je te voy,Ga naar voetnoot80
Voi-te-cy,
Rompsoucy:Ga naar voetnoot82
Mon coeur, bouillonnant d'une rage,Ga naar voetnoot83-84
Envole vers toy mon courage.
85[regelnummer]
Je forcene, je demoniacle,
| |
[pagina 243]
| |
L'horrible vent de ton oracle,
J'entens l'esprit de ce bon vin nouveau,Ga naar voetnoot87
Me tempeste le cerveau.
Iach ïach Evoé,
90[regelnummer]
Evoé ïach ïach.
Une frayeur par tout le corpsGa naar voetnoot91
Me tient: mes genoux peu fors
A l'arriver de ce dieu tremblotent,
Et mes parolles sanglotent
95[regelnummer]
Je ne scay quelz vers insensez,
Avancez avancez avancezGa naar voetnoot96
Ceste vendange nouvelle,
Voicy le filz de Semele,
Je le sen dessus mon coeurGa naar voetnoot99
100[regelnummer]
S'assoir comme un Roy vainqueur.
J'oy les clerons tintinans,Ga naar voetnoot101
Et les Tabourins tonnans,Ga naar voetnoot102
J'oy autour de luy le Buys
Caqueter par cent pertuis,Ga naar voetnoot104
105[regelnummer]
Le Buys Phrygien, que l'AntouréeGa naar voetnoot105 Ga naar voetnoot105
D'une aleine mal mesurée
Enfle autour de ses Chatrez,Ga naar voetnoot107
Je les voy tous penetrez
D'une rage insensée,
| |
[pagina 244]
| |
110[regelnummer]
Et tous esperdus de pensée
Chanter ïach Evoé,
Evoé ïach ïach.
Evan, Pere, ou je me trompe,
Ou je voy la pompe
115[regelnummer]
D'un Bouc aux cornes dorées,
De lierre decorées,
Et qui vrayment a le teint
Teinct
De la couleur d'un Sylene,
120[regelnummer]
Quand tout rouge il pert l'aleine
D'avoir d'un coup evidé son flacon
Plain d'un vin Tholozan ou bien d'un vin Gascon.Ga naar voetnoot122
Iach ïach Evoé,
Evoé ïach ïach.
125[regelnummer]
Mais qui sont ces enthyrsséz,
Herisséz
De cent fueilles de lierre,Ga naar voetnoot127
Qui font rebondir la terre
De leurs piés, & de la teste
130[regelnummer]
A ce Bouc font si grand feste?
Chantant tout autour de luy
Ceste chanson bris'ennuy
Iach ïach Evoé,
Evoé ïach ïach.
135[regelnummer]
Tout forcené, à leur bruit je fremy,
J'entrevoy Bayf, & Remy,
Colet, Janvier, & Vergesse, & le Conte,
Pascal, Muret, & Ronsard qui monteGa naar voetnoot138
Dessus le Bouc, qui de son gré
140[regelnummer]
Marche, àffin d'estre sacré
Aux pieds immortelz de Jodelle,
Bouc le seul pris de sa gloire eternelle:
Pour avoir d'une voix hardie
| |
[pagina 245]
| |
Renouvellé la Tragedie
145[regelnummer]
Et deterre son honneur le plus beau,
Qui vermoulu gisoit sous le tumbeau.
Iach ïach Evoé,
Evoé ïach ïach
Hoh, hoh, comme ceste BrigadeGa naar voetnoot149
150[regelnummer]
Me fait signe d'une gambade,
De m'aller mettre sous ton joug,
Pour ayder à pousser le Bouc.
Mais, Pere, las! pardonne moy, pardonne:Ga naar voetnoot153-155
Assez & trop m'esperonne
155[regelnummer]
Ta fureur sans cela,
Assez deça & dela
Je suy tes pas à la trace,
Par les Indes, & par la Thrace:
Ores d'un Thyrse portelierreGa naar voetnoot159
160[regelnummer]
Faisant à tes Tygres la guerre:Ga naar voetnoot160
Ores aveques tes Evantes,Ga naar voetnoot161
Et tes Menades bien boivantes,
Redoublant à pleine voixGa naar voetnoot163
Par les boix
165[regelnummer]
Iach ïach Evoé,
Evoé ïach ïach.
Maugré moy, Pere, ta fureurGa naar voetnoot167
Plain d'horreur
M'y traine, & ne voulant pas,
170[regelnummer]
Maugré moy je sens mes pas
Qui me derobent mal sain,
Où Jodelle, de sa mainGa naar voetnoot172
| |
[pagina 246]
| |
Du Bouc tenant la moustache,
Que poil à poil il arrache,
175[regelnummer]
Et de l'autre nonparesseuse
Haut élevant une coupe vineuse,
Te chante, o Dieu Bacchique
Ceste hymne dithyrambique
Iach ïach Evoé,
180[regelnummer]
Evoé ïach ïach.
Hayavant Muses Thespiennes,Ga naar voetnoot181
Hayavant Nymphes Nyssiennes,Ga naar voetnoot182
Rechantez moy ce Pere Bromien,Ga naar voetnoot183
Race flameuse du Saturnien,
185[regelnummer]
Qu'engendra la bonne Semele,
Enfant orné d'une perruque belle,Ga naar voetnoot186
Et de gros yeux,Ga naar voetnoot187-8
Plus clers que les astres des Cieux.
Iach ïach Evoé,
190[regelnummer]
Evoé ïach ïach.
Evoé mes entrailles sonnentGa naar voetnoot191-194
Sous ses fureurs qui m'epoinçonnent,
Et mon esprit de ce Dieu trop chargé
Forcene enragé.
195[regelnummer]
Iach ïach Evoé,
Evoé ïach ïach.
Que l'on me donne ces clochettes,Ga naar voetnoot197
Et ces jazardes sonnettes,
Soit ma perruque decorée
200[regelnummer]
D'une couronne coulevrée:Ga naar voetnoot200
| |
[pagina 247]
| |
Perruque lierreporte,Ga naar voetnoot201
Que l'ame Thracienne emporteGa naar voetnoot202
Deça dela dessus mon col.
Iach ïach Evoé,
205[regelnummer]
Evoé ïach ïach.
Il me plaist ores d'estre fol,
Et qu'à mes flancs, les EdonidesGa naar voetnoot207
Par les montaignes les plus vuides
D'un pié sacré tremblant,Ga naar voetnoot209
210[regelnummer]
En un rond s'assemblant
Frapent la terre, & de hurlées
Efroyent toutes les valées,
Le Tallonneur de l'asne tard,Ga naar voetnoot213
Basar, Evan, redoublant d'autre part:Ga naar voetnoot214
215[regelnummer]
Iach ïach Evoé,
Evoé ïach ïach.
Il me plaist, comme tout espris
De ta fureur, ce jour, gaigner le pris,
Et haletant à grosse alaineGa naar voetnoot219
220[regelnummer]
Faire poudrer sous mes piés ceste pleine.Ga naar voetnoot220
Çà ce Thyrse, & ceste Tiare,Ga naar voetnoot221
C'est toy, Naxien, qui m'egareGa naar voetnoot222
Sur la cime de ce rocher:
| |
[pagina 248]
| |
Il me plaist d'acrocherGa naar voetnoot224-225
225[regelnummer]
Mes ongles contre son escorse,
Et chevestré dessous ta douce force
Aller devant ton Orgie inconnue,Ga naar voetnoot227-229
La celebrant de voix aguë,
Orgie, de toy Pere
230[regelnummer]
Le Mystere,
Qu'un panier enclôt saintement,Ga naar voetnoot231
Et que nul premierement
En vain oseroit toucher, sans estre
Ton prestre:
235[regelnummer]
Ayant neuf fois devant ton SimulacreGa naar voetnoot235-237 Ga naar voetnoot235
Enduré le sainct lavacre
De la fonteine verrée,Ga naar voetnoot237
Aux Muses sacrée.
Iach ïach Evoé,
240[regelnummer]
Evoé ïach ïach.
O Pere, où me guides tu?Ga naar voetnoot241
Devant ta vertu
Les bestes toutes troublées
Se baugent dans les valées:Ga naar voetnoot244
245[regelnummer]
Ny les oyseaux n'ont pouvoir de hacherGa naar voetnoot245
Comme ils faisoyent le vague, sans bruncher,
Incontinent qu'ilz te sentent:
Dessous leurs goufres s'absententGa naar voetnoot248
De l'Océan les troupes escaillées,
250[regelnummer]
Horriblement emerveillées,
| |
[pagina 249]
| |
De voir
La force de ton pouvoir.
Iach ïach Evoé,
Evoé ïach ïach.
255[regelnummer]
Par tout les Amours te suivent,Ga naar voetnoot255
Et sans toy les Graces ne vivent,
La force, la Jeunesse,
La bonne Lieesse
Te suit,
260[regelnummer]
Le soucy te fuit,
Et la viellesse chenue,
Plustost qu'une nue
Devant Aquilon
Au gozier felon.
265[regelnummer]
Iach ïach Evoé,
Evoé ïach ïach.
Un chaqun tu vas liant
Soubz ton Thyrse impatient.
Alme Denys, tu es vrayment à craindre,Ga naar voetnoot269
270[regelnummer]
Qui peus contraindre tout, & nul te peut contraindre.Ga naar voetnoot270
O Cuissené, Archete, Hymenien,Ga naar voetnoot271
Basare, Roy, Rustique, Euboulien,Ga naar voetnoot272
| |
[pagina 250]
| |
Nyctelien, Trigone, Solitere,Ga naar voetnoot273
Vengeur, Manic, Germe des Dieux, & Pere,Ga naar voetnoot274
275[regelnummer]
Nomien, Double, Hospitalier,Ga naar voetnoot275
Beaucoupforme, Premier, Dernier,Ga naar voetnoot276
Lynean, Portesceptre, Grandime,Ga naar voetnoot277
Lyssien, Baleur, Bonime,Ga naar voetnoot278
Nourrivigne, Aymepampre, Enfant.Ga naar voetnoot279
280[regelnummer]
Gange te vit triomphant,Ga naar voetnoot280
Et la gemmeuse mer
Que le Soleil vient alumer
De la premiere sagette
Qu'à son lever il nous gette:
285[regelnummer]
Bien te sentit la Terriere CorteGa naar voetnoot285
Des Geans, montaigneporte:Ga naar voetnoot286 Ga naar voetnoot286-288
| |
[pagina 251]
| |
Et bien Mime te sentit,
Quand ta main Rhete abatit,
Et bien te sentit PenthéeGa naar voetnoot289
290[regelnummer]
Qui méprisa ta feste inusitée,
Et bien les Nautonniers barbares,Ga naar voetnoot291
Quand leurs mains avares
Te tromperent, toy beau,
Toy Dieu celé dessous un juvenceau.
295[regelnummer]
Iach ïach Evoé,
Evoé ïach ïach.
Que diray-je de ces Thebaines,Ga naar voetnoot297
Qui veirent leurs toilles pleines
De vigne, & par la nuict,
300[regelnummer]
Elles gettans un petit bruit,
Se virent de corps denuées
En chauvessouris muées?
Quoy du Soldart de Mysie?Ga naar voetnoot303
Et de l'impieteux Acrisie,Ga naar voetnoot304
305[regelnummer]
Qui à la fin sentit bien ta puissance,
Bien que puny d'une tarde vengeance?
C'est toy qui flechis les rivieres,Ga naar voetnoot307
Et les mers, tant soyent elles fieres:
Toy sainct, Toy grand, tu romps en deuxGa naar voetnoot309
310[regelnummer]
Les rochers vineux,
Et tu fais hors de leurs veines
Tressauter à val les fonteines
Douces de Nectar, & des Houx
Tu fais suinter le miel doux.
315[regelnummer]
Iach ïach Evoé,
| |
[pagina 252]
| |
Evoé ïach ïach.
Le Coutre en voute doubléGa naar voetnoot317
Te doit, & Ceres porteblé,Ga naar voetnoot318
Les loys te doyvent, & les villes,
320[regelnummer]
Et les polices Civiles:
La liberté qui ayme mieux s'ofrir
A la mort, qu'un Tyran soufrir,
Te doit, & te doit encore
L'honneur par qui les haux dieux on decore.
325[regelnummer]
Iach ïach Evoé,
Evoé ïach ïach.
Par toy on ajoute pareilGa naar voetnoot327-328
Le pouvoir au conseil,
Et les Mimalons arrachans,Ga naar voetnoot329
330[regelnummer]
Par les champs,
Les veaux des tetins de leurs meres
Comme Feres,Ga naar voetnoot332
D'un pié veillard vont rouant,Ga naar voetnoot333
Autour de Rhodope jouant.Ga naar voetnoot334
335[regelnummer]
Iach ïach Evoé,
Evoé ïach ïach.
Mille coeurs de Poëtes divins,Ga naar voetnoot337 Ga naar voetnoot337
Mille Chantres, & Devins,
Fremissent à ton honneur:
340[regelnummer]
Tu es à la vigne donneurGa naar voetnoot340-341
De sa grappe, & au pré
De son email diapré.Ga naar voetnoot342
Les rives par toy fleurissent,
Les blés par toy se herissent,
| |
[pagina 253]
| |
345[regelnummer]
O Alme Dieu,Ga naar voetnoot345 Ga naar voetnoot345
En tout lieu
Tu rens compagnables
Les semances mal sortables.
Iach ïach Evoé,
350[regelnummer]
Evoé ïach ïach.
Tu repares d'une jeunesseGa naar voetnoot351
La vieillesse
Des siecles fuyans par le Monde,
Tu poises cette Masse ronde,Ga naar voetnoot354
355[regelnummer]
O Daimon, & tu enserre,
L'eau tout au rond de la terre,
Et au milieu du grand air fortement
Tu pens la Terre justement.
Iach ïach Evoé,
360[regelnummer]
Evoé ïach ïach.
Par toy chargés de ton Nectar,
Rempans avec toy dans ton char,
Nous concevons des cieux
Les segrés precieux,
365[regelnummer]
Et bien que ne soyons qu'hommes,
Par toy Demidieux nous sommes.Ga naar voetnoot366
Iach ïach Evoé,
Evoé ïach ïach.
Je te salue ô Lychnite,Ga naar voetnoot369
370[regelnummer]
Je te salue ô l'elite
Des Dieux, & le Pere
A qui ce tout obtempere.
Dextre vien à ceuxGa naar voetnoot373
| |
[pagina 254]
| |
Qui ne sont point paresseux
375[regelnummer]
De renouveler tes mysteres,
Ameine les doubles MeresGa naar voetnoot376-77
Des Amours, & vien,Ga naar voetnoot377-78
Evien,
OEillader tes bons amis,
380[regelnummer]
Avecq ta compaigne Themis,Ga naar voetnoot380-382 Ga naar voetnoot380
Enclose des anciennes
Nymfes Coriciennes,
Et reçoy,
O Roy,
385[regelnummer]
Le bouc rongevigne,
Qui trepigne
Sur ton autel
Immortel.
Iach ïach Evoé,
390[regelnummer]
Evoé ïach ïach.
| |
[pagina 255]
| |
Vien donq, Pere, & me regarde
D'un bon oeil, & pren en garde
Moy ton poëte Jodelle,
Et pour la gloire eternelle
395[regelnummer]
De ma brave tragoedie
Reçoy ce voeu qu'humble je te dedie.
| |
[pagina 256]
| |
Hinne de BacusHet vierde Bacchusgedicht van Ronsard verschijnt in 1554 als een afsluiting wellicht van een periode waarin de dichter op bijzondere wijze met de wijngod te maken had. Ditmaal geen dithyrambe, geen bacchanaal, maar een plechtige hymne in alexandrijnen geschreven, 286 regels groot. Deze keer is er echter geen verband meer met vrolijke gebeurtenissen, geen optreden van de dichter en zijn vrienden in een landschap bij Parijs, geen aktualiteit. De geleerde Ronsard is nu aan het woord, die opnieuw de hymne van Marullus gebruikt en verbruikt, maar zonder de vrolijke, ritmisch genuanceerde, vormgeving van het vorige gedicht. Toch is er nog een dunne verbindingsdraad met de werkelijkheid die ons in de eerste regel gegeven wordt: het is de tijd van de wijnoogst; Ronsard wijst er op (vs. 2) dat hij al een Elegie du Verre geschreven heeft en nu ongeveer hetzelfde tema verder gaat bewerken: hij gaat de god van glas en inhoud celebreren, de god die het waterdrinken door de teug wijn heeft vervangen. In de verzen 7 vv. komt kort het probleem ter sprake waar Bacchus geboren is: we weten reeds dat er meerdere Bacchussen sinds Cicero onderscheiden worden door de mytologen.Ga naar eind1. Ronsard maakt zich kort van de geboorteplaats af: was het Thebe of Nysa? Op humoristische gronden kiest de dichter voor Thebe: deze stad is te bot om leugens te verzinnen; Nysa daarentegen liegt als het de eer voor zich opeist. Een mooi gestileerd verslag van de merkwaardige geboorte volgt (vss. 17 vv.). Ronsard voert ons in medias res, Bacchus zelf aansprekend: de boze Juno, die weet dat Semele zwanger is, gaat als de oude vrouw Beroë de toekomstige moeder bezoekenGa naar eind2., met als gevolg haar dood in de vlammen. ‘Noir de poudre’ komt Bacchus voor de eerste maal ter aarde. Wat er daarna gebeurt deelt Ronsard in wonderlijke volgorde mee: eerst schrijft hij over de opvoeding van de jonge god bij de nimfen-voedsters in Nysa (vss. 24 vv.), en in de verzen 26 vv. komt het chronologisch daaraan voorafgaande gebeuren van het geborgen worden in de dij van de vader. Nog even iets over de voedsters: vers 25 geeft vier namen. | |
[pagina 257]
| |
Allereerst Hippa of Hipta, die alleen in de Orphische Hymnen voorkomtGa naar eind3. en daar ook als voedster optreedt. De tweede naam is die van Ino, ons bekend als Semele's zuster, die met de thebaanse koning Athamas trouwt en de moeder wordt van Melicertes en Learchus. Door toedoen alweer van de jaloerse Juno wordt de koning krankzinnig en hij doodt zijn zoon Learchus; Ino stort zich met Melicertes van een rots in zee.Ga naar eind4. Wij herinneren even aan deze myte omdat vers 25 de namen van Ino, Athamas en Melicertes in één adem noemt als voedsters van de kleine Bacchus. In een oudere druk luidt deze regel: Des mains d'Ippe et d'Inon, et la vieille Athame, ...
zoals Laumonier meedeelt. Het is wel zeker dat Ronsard hier de gegevens op een foutieve wijze heeft weergegeven: ‘la vieille Athame’ is daar wel het meest sprekende bewijs voor. De dijgeboorte heeft in Arabië plaats, aan de oever van de rivier de Sagaris, die overigens niet in Arabië stroomt. De komst van Bacchus in dit land heeft een klein wonder ten gevolge: welriekende aromaten zijn er sindsdien inheems. Terloops merken we op dat in dit fragment Ronsard tot Jupiter spreekt, die (vs. 43) het kind met een hertevel bedekt, terwijl daarna de nimfen zich over hem bekommeren. In vers 49 komt de lezer terug bij de wrekende Juno, die we vóor de geboorteverhalen (vs. 19) ook al zagen optreden: een fraaie wijze van ineengestrengelde verhaaltrant. Als een duikeend schiet Juno naar beneden, als de schuilplaats van Bacchus ontdekt is. De godin heeft geen tijd gehad om haar pauwewagen in gereedheid te brengen: de pauw is de Iunonia avis, die sinds de dood van Argus met honderd ogen in haar staart pronkt.Ga naar eind5. Ronsard gaat hier vrij te werk: de pauwewagen wordt genoemd, maar niet gebruikt, de godin schiet als een eend naar beneden, en wordt bovendien begeleid door een (lucht)hond, die we van elders niet kennen. Het tafereeltje is dus wellicht in hoofd- | |
[pagina 258]
| |
zaak door Ronsard zelf ontworpen. Ino en Athene staan gelukkig klaar om het kind te beschermen (vss. 65 vv.): klimop wordt over de wieg gelegd en deze plant is sindsdien aan Bacchus gewijd. De toorn van Juno zendt dan Ino en Melicertes de dood in, zoals we hierboven reeds even aangaven. Opvallend blijft het feit dat Ronsard in vers 25 spreekt van Melicharse, en hier (vs. 81) van Melicert, waar blijkt dat de dichter wist dat de zoon van Ino zo heette. De verzen 85 vv. zijn als een overgang te beschouwen van de geboorte- en vroegste jeugdverhalen en de lotgevallen van de wijngod in zijn later bestaan. Met een ruk, die ook Scaliger te zien geeft, gaat Ronsard over op de groot geworden Bacchus: Soudain tu devins grand, ...
(vs. 85).
Enkele regels geven een algemeen signalement (vss. 87 vv.): Ronsard wil niets weten van een vrouwelijke en baardeloze god, Bacchus is groot en manlijk. We dachten dat wat we verder zullen lezen ook inderdaad naar een dergelijke god toewerkt. Allereerst wordt Bacchus nu als de vinder van de wijn bezongen (vss. 93 vv.). Het gegeven is natuurlijk weer traditioneel, maar ook hier wenst de dichter eigen inzichten en explikaties te schenken: zijn wijze van emuleren der voorgangers. De bok vernietigt op zekere dag wilde wijnplanten en Bacchus ziet welke uitwerking het knabbelen aan de planten op de bok heeft: hij gaat waggelend zijn weg. Door veredeling van het gewas weet de god het volgend jaar een echte wijnoogst mogelijk te maken: Songneusement tu fis ses sauvages raisins
En l'an suivant d'apres adoucir en bon vins.
(vss. 103-104).
Daarmee is een merkteken in de geschiedenis van de mensheid gegeven: van nu af aan kan de mens zijn dorst lessen en Bacchus trekt de wereld rond om zijn uitvinding aan | |
[pagina 259]
| |
iedereen bekend te maken. In de verzen 109 vv. komt de Bacchusstoet ter sprake, zoals die uit de oude literatuur reeds bekend is, zij het dan ook met enkele afwijkingen. Eerst de triomfwagen van de god, door twee lynxen met vurige ogen getrokken. De allegorische explikatie van een dergelijk gegeven, waarmee we ons in het eerste deel van de studie zo vaak hebben bezig gehouden, komt als grote bijzonderheid hier ook bij Ronsard te voorschijn: de vurige dierenogen zijn gelijk aan de ogen van de nachtelijke drinker. De afwezigheid van dergelijke allegorische uitleggingen is wel zeer opmerkenswaard: de renaissance is geenszins afkerig in het algemeen van zulk een werkmetode, maar in de Bacchusgedichten van Ronsard (en ook bij Daniel Heinsius) blijken andere zaken van veel groter betekenis. Na een korte beschrijving van Bacchus' kledij (vss. 113 vv.) volgt de stoet, die uit allegorische figuren bestaat, acht in getal. De meesten daarvan worden niet positief gewaardeerd; alleen Deugd is een positieve begeleider van Bacchus, en wellicht ook Slaap; de anderen verwijzen naar menselijke gebreken, die met wijn en wijngebruik samenhangen. Natuurlijk is er ook een plaats ingeruimd voor Silenus (vs. 121), zijn ezel berijdend en voorzien van ‘le van mystiq’, maar Silenus is ook de figuur, die feesten en wetten van Bacchus aan de mens openbaart ‘d'un tramblante vois’. Silenus is voor Ronsard heel belangrijk en we zagen reeds dat hij soms de plaats van Bacchus inneemtGa naar eind6.: hier is hij de profeet van de wijngod. Tenslotte Bacchus' talrijke aanhang: Maenaden, Panfiguren, Silvanen, Laenaden en Thyaden, die voor de muziek zorgen. In de verzen 133 vv. is een nadere omschrijving van deze uitgelaten troep te lezen, waarbij Ronsard een niet geringe kennis van de Dionysusliteratuur laat blijken, zoals we in onze voetnoten nader aangeven. In het nu volgende gedeelte (vss. 149 vv.) vinden we gegevens uit Aristophanes' Ranae: de afdaling van Bacchus in de onderwereld. Euripides en Sophocles waren in 406 gestorven, terwijl deze geweldige tragedieschrijvers eigenlijk niet gemist konden worden: ze hadden geen waardige op- | |
[pagina 260]
| |
volgers en daar Dionysus ten nauwste verwant is aan de tragedie, moet juist hij naar de onderwereld om althans Euripides van Pluto terug te krijgen. Ronsard spreekt overigens niet over de twee hierboven genoemde dichters, maar over Euripides en Aeschylus (vs. 151). Hoe dan ook, hier krijgt en grijpt Ronsard de gelegenheid om af te rekenen met een opvatting over Bacchus die bij dichters nog al eens voorkomt: dat Bacchus een lafaard geweest zou zijn. Logischerwijs is het dan ook hier de plaats om te getuigen van kracht en dapperheid van de bezongen god: de Gigantomachie (vss. 153 vv.) wordt in de herinnering van dwalenden gebracht en het orphische leugenverhaal, dat Bacchus daarbij verscheurd zou zijn, wordt bestreden. Bacchus is een held, die in de gedaante van een leeuw zijn heldenrol vervulde (vss. 159 vv.). Een enkele toevoeging over dit gedeelte. De verscheuring van Dionysus komt nooit ter sprake in de Gigantomachie, maar wel in de strijd met de Titanen; GravesGa naar eind7. geeft de volgende beschrijving, die voor ons belangwekkend is, daar ook Athamas en Ino weer verschijnen: At Hera's orders the Titans seized Zeus' newly-born son Dionysus, a horned child crowned with serpents and, despite his transformations, tore him into shreds. These they boiled in a cauldron, while a pomegranate-tree sprouted from the soil where his blood had fallen; but rescued and reconstituted by his grandmother Rhea, he came to life again. Persephone, now entrusted with his charge by Zeus, brought him to King Athamas of Orchomenus and his wife Ino, whom she persuaded to rear the child in the woman's quarters, disguised as a girl. But Hera could not be deceived, and punished the royal pair with madness, so that Athamas killed their son Learchus, mistaking him for a stag. Na Bacchus als Gigantendoder de namen van de god (vss. 165 vv.), althans een eerste aanloop hiertoe. De fransnationale naam luidt ‘Bacus le Vendomois’ (vs. 168) met onmiddellijk daaropvolgend een iets nadere mededeling over de god de ‘mon Loir’. Dit gedeelte van Frankrijk werd eerst vruchtbaar voor de wijn toen Bacchus daar rondgetrokken was. | |
[pagina 261]
| |
In vers 179 komt de niet zo verwachte dionysische vervoering die in de eerste zes regels gebouwd is op Horatius, terwijl vervolgens Marullus imitatief bewerkt wordt. Het lijkt overbodig de Horatiusplaatsen nogmaals te bespreken: de lezer kent ze nu wel uit zijn hoofd. We zijn er echter stellig van overtuigd dat Ronsard met zijn deftige lange verzen hier niet de indruk wekt bij benadering ook maar ondergaan te hebben wat Horatius en sommige van zijn navolgers werkelijk beleefden. De kort geformuleerde horatiaanse vragen vinden hier nauwelijks weerklank. Kortom, wij zijn hier zeker niet getuige van een werkelijk door Bacchus overvallen worden, hoewel alle oude elementen aanwezig zijn. Nu aan Marullus het slotdeel van dit gedicht moet worden toegeschreven, is het overbodig alles nogmaals in details te bespreken. We wijzen nog op enkele belangrijke plaatsen. De verzen 189 vv. geven een overzicht, wederom, van de bacchantische muziek en de evenzeer bacchantische dansen, waar de dichter deel aan wenst te hebben: Et moi vague d'esprit souflant à grosse halene,
Conduit de trop de vin, je cours parmy la plene
(Au moins il le me semble) alant chantre davant
Ton orgie sacré, ...
(vss. 201 vv.).
De regel tussen haakjes toont wel duidelijk aan hoe weinig reëel dit gebeuren voor Ronsard is! De gehele natuur, zo als het ook bij Horatius het geval was, heeft deel aan het bacchantische: de aarde beeft en trilt, stof jaagt omhoog, vogels onderbreken hun vlucht, de dieren trekken zich in de bossen terug, zelfs de vissen hebben er deel aan (vss. 211 vv.). Nog enkele allegorische figuren mengen zich tussen alle anderen, o.a. Jeugd en Liefde (vs. 221). Meer in het algemeen horen we nogmaals dat Bacchus de verdrijver is van verdriet en verveling. Telkens horen we andere namen van Bacchus, maar de grote namenexplosie komt in de verzen 231 vv., natuurlijk in navolging van de Anthologia Palatina en de Orphische Hymnen. | |
[pagina 262]
| |
In de verzen 239 vv. nogmaals de Giganten, Pentheus (vs. 240), de tyrreense zeerovers (vs. 243), Lycurgus (vs. 244), de dochters van Minyas, die in vleermuizen veranderden (vs. 245), Marsyas (vs. 252). Een gebed vormt het slot, een kultische verering van Bacchus' wonderdaden en inventies. Er is zelfs sprake van de heilige Bacchus (vs. 257), die rivieren en zeeën laat bewegen en tot rust brengt, die de wijn uit rotsen laat springen, de honing uitvindt, die de muziek doet ontstaan, die de wetten heeft ingesteld en die zo de mens leert wat vrijheid is. Ja, Bacchus heeft de godsdiensten ontworpen. Even wordt de god in verband gebracht met de menselijke fantasie: Par toi, Pere, chargés de ta douce ambrosie,
Nous elevons au ciel l'humaine fántasie, ...
(vss. 277 vv.).
De laatste zes regels vertellen de ‘thuiskomst’ van de dichter bij zijn vriend aan wie het gedicht opgedragen is, Jean Brinon, die hem met een goede dronk wacht. Het bacchantische gebeuren is voorbij, de droom verbroken, de realiteit herboren. | |
[pagina 263]
| |
L'hinne de Bacus A Jan BrinonGa naar voetnoot+
Que sauroi-je mieus faire en ce tems de vandanges,Ga naar voetnoot1
Apres avoir chanté d'un verre les louanges,Ga naar voetnoot2
Sinon loüer Bacus & ses festes, afin
4[regelnummer]
De celebrer le Dieu des verres & du vin,
Qui changea le premier (ô change heureus) l'usageGa naar voetnoot5-6
De l'onde Acheloée en plus heureus bruvage?
Mais quoi? je suis confus, car je ne sai comment,
8[regelnummer]
Ne moins de quel païs je dois premierementGa naar voetnoot8
Chanter d'où est Bacus: sa race est en querelle,
Thebes dit d'une part qu'il sortit de chés elle,Ga naar voetnoot10-16
Et Nyse d'autre part que d'elle il est sorty.
12[regelnummer]
Pere, lequel des deux en ta race a menty?
Selon le vieil proverbe, & trop sotte & trop lourdeGa naar voetnoot13-14
Thebe a toujours esté pour trouver une bourde,
Et sien ne t'avoüroit si le sien tu n'estois,
| |
[pagina 264]
| |
16[regelnummer]
Mais Nyse est menteresse & les peuples Indois.Ga naar voetnoot16
Il est bien vrai qu'apres que Junon, anragéeGa naar voetnoot17
De voir ta mere grosse, eut sa forme changée
En la vieille Beröe, & que par son moienGa naar voetnoot19
20[regelnummer]
Le plus gratieus feu du grand SaturnienGa naar voetnoot20
Fist ta mere avorter, & que parmy la foudre
Non encores formé, tu sortis noir de poudreGa naar voetnoot22 Ga naar voetnoot22-23
Hors du ventre brulé, que ton pere marri
24[regelnummer]
A Nyse t'envoia pour y estre nourri
Des mains d'Ippe, & d'Inon, d'Athame & Melicharse,Ga naar voetnoot25
| |
[pagina 265]
| |
Mais non si tost apres que ta mere fut arse:
Car soudain que Semele en brulant te lacha
28[regelnummer]
De membres non parfait, ton pere te cachaGa naar voetnoot28
Dedans sa cuisse ouverte, à fin que là tu prissesGa naar voetnoot29-30
Ta forme, & que tes mois comme au ventre acomplisses:
Puis, si tost que sa cuisse eut parfaict justement
32[regelnummer]
Le terme où s'espanist un vray enfantement,
Il vint en Arabie, & come une acouchée,Ga naar voetnoot33
Qui sent avec douleur une longue tranchée,
Rompit pour t'enfanter le bien germeux lien
36[regelnummer]
De sa cuisse feconde, au bord Sagarien.Ga naar voetnoot36
L'Arabie pour lors n'estoit encore heureuse,Ga naar voetnoot37
Et Sagar n'avoit point encores odoreuse
Sa rive come il a, Jupiter! quand tu fisGa naar voetnoot39-40
40[regelnummer]
(Afin de parfumer les couches de ton fils)
Produire de ton sang en la terre le Basme,
Et la Casse, & l'Encens, la Smyrne, & la Calâme.Ga naar voetnoot42
Puis si tost qu'il fut né tu lui cousis la peauGa naar voetnoot43
| |
[pagina 266]
| |
44[regelnummer]
D'un petit cerf au dos, & mis dans un berceauGa naar voetnoot44
Tu le baillas de nuit aus Ninfes Sagriennes,Ga naar voetnoot45
Pour le porter nourir és grottes Nyseannes,Ga naar voetnoot46
Et pource qu'au berceau il y fut amené
48[regelnummer]
Nyse se vente à tort que chés elle il est né.Ga naar voetnoot48
Incontinent Junon s'aluma de colere
D'avoir veu son mari estre devenu mere,
Et soudain envoya pour espier l'enfant
52[regelnummer]
L'oyseau qui va de nuit: l'oysel adonques fendGa naar voetnoot52
Le ciel vague, & si bien parfist son entreprise
Qu'il l'entrouit vagir dedans l'antre de Nyse:
Come il estoit leger au ciel s'en revola,
56[regelnummer]
Et raporte à Junon que l'enfant estoit là.
Junon n'atendit point, tant elle fut irée,
Que sa charette à Paons par le ciel fust tirée,Ga naar voetnoot58
Ains faisant le plongeon se laissa toute allerGa naar voetnoot59
60[regelnummer]
A l'abandon du vent, qui la guidoit par l'aer
Toujours fondant en bas sur la terre Indienne:
Beante à ses talons la suivoit une chienne,Ga naar voetnoot62
Qu'expres elle amenoit, à fin de se venger
64[regelnummer]
Et faire ce bastard à sa chienne manger.
Mais Inon qui previt par augures l'ambuche,Ga naar voetnoot65
| |
[pagina 267]
| |
Pour tromper la deesse, Athamante elle huche,Ga naar voetnoot66
Et lui conta comment Junon venoit charcher
68[regelnummer]
L'anfancon pour le faire en pieces detrancher:
Athamante soudain le tapit contre terre,Ga naar voetnoot69
Et couvrit le berceau de fueilles de lhierre,
De creinte que Junon en charchant ne le vist,
72[regelnummer]
Et qu'englotir tout vif à son chien ne le fistGa naar voetnoot72
Ou de peur qu'autrement ne lui fist quelque offence:
Et depuis ce tems là Bacus pour recompense,
A bon droit sur tout arbre a pour le sien eleu
76[regelnummer]
(Come l'ayant sauvé) le lhierre fueillu.Ga naar voetnoot76
Lors Junon qui se vit fraudée de sa questeGa naar voetnoot77
Une horrible fureur envoya dans la teste
De la nourice Inon, qui si fort la poursuit
80[regelnummer]
Qu'au plus haut d'un escueil, mourable la conduit:Ga naar voetnoot80
Et là, tenant son fils Melicert, l'insensée,Ga naar voetnoot81-82
Pour garir sa fureur en la mer s'est lancée.
Evan, Iach, Evoé, tu n'as guieres estéGa naar voetnoot83
84[regelnummer]
Depuis qu'elle mourut dans le bers alaité:Ga naar voetnoot84
Soudain tu devins grand, & donnas cognoissanceGa naar voetnoot85
En peu d'ans de quel Dieu tu avois pris naissance.
Et certes je ne puis m'emerveiller assés
| |
[pagina 268]
| |
88[regelnummer]
De ceus qui t'ont portrait és vieus siecles passés
Gras, douillet, poupellé, la face efeminée,
Et de barbe ne t'ont la bouche couronnée,
Car tu devins barbu, & soudain tu fus fait
92[regelnummer]
D'un jeune enfant qui tette un juvenceau parfait.
Mais plus je m'ebaïs de la gorge inocenteGa naar voetnoot93
Du Bouc, qui tes autels à ta feste ensanglante,
Car sans le Bouc cornu tu n'eusses point treuvé
96[regelnummer]
Le vin, par qui tu as tout le monde abbreuvé.
Tu avisas un jour par l'epais d'un bocage
Un grand bouc qui broutoit la lambrunche sauvage,Ga naar voetnoot98
Et soudain qu'il eut bien de la vigne brouté,
100[regelnummer]
Tu le vis chanceller, come yvre, d'un côté.
A l'heure tu pensas qu'une force divine
Estoit en cette plante, & bechant sa racine
Songneusement tu fis ses sauvages raisins
104[regelnummer]
En l'an suivant d'apres adoucir en bons vins.
Apres ayant pitié de nostre race humaine
Qui pour lors ne boivoit qu'eau pure de fonteine,
Tu voulus tournoyer toute la terre, afinGa naar voetnoot107
108[regelnummer]
D'enseigner aus humains l'usaige de ton vin.
Tu montas sus un char que deux lynces farouchesGa naar voetnoot109
Traynoient d'un col felon, machantes en leurs bouches
Un frain d'or ecumeus, leur regard estoit feu,
112[regelnummer]
Pareil aus yeus de ceus qui de nuit ont trop beu.
Un manteau Tyrian s'ecouloit sur tes hanches,Ga naar voetnoot113
| |
[pagina 269]
| |
Un chapelet de liz mellés de roses franches,Ga naar voetnoot114-116
Et de feuille de vigne, et de lhierre espars,
116[regelnummer]
Voltigeant, umbrageoit ton chef de toutes pars.
Davant ton char pompeux marchoient l'Ire & la Creinte,Ga naar voetnoot117 Ga naar voetnoot117
Les peu sobres Propos, & la Colere teinte
D'un vermillon flambant, le Vice, & la Vertu,
120[regelnummer]
Le Somme, & le Discord de maille revestu.
Son asne tallonnoit le bon vieillard Silene,Ga naar voetnoot121-122
Portant le van mystiq sus une lance pleine
De pampre, & publioit d'une tramblante vois
124[regelnummer]
De son jeune enfançon les festes & les lois.
A son cri sautelloient le troupeau des Menades,Ga naar voetnoot125
Des Pans & des Sylvans, des Lenes, & Thyades,Ga naar voetnoot126
Et menans un grand bruit de cors & de tabours
128[regelnummer]
Faisoient trembler d'effroy les villes & les bours
Par où le char passoit: leurs tresses secoüées
A l'abandon du vent erroient entrenoüées
De long serpens privés, & leur main brandissoit
132[regelnummer]
Un dart, qu'un cep de vigne alentour tapissoit.
Que tu prenois, Bacus, en ton coeur de liesse,
De voir sauter de nuit une hurlante presse,
Qui couverte de peaux par les antres aloient,
| |
[pagina 270]
| |
136[regelnummer]
Quand les trois ans passés tes festes apeloient!Ga naar voetnoot136
Et quel plesir de voir les vierges Lydiennes,
Ou celles de Phrygie, ou les Meoniennes
Dans les prets Asians, carollant à l'entourGa naar voetnoot139
140[regelnummer]
Du bord Meandrien, contre-imiter son tour!Ga naar voetnoot140
Elles en ton honneur d'une boucle asurée
Graffoient sur les genoux leur cotte figurée,Ga naar voetnoot142
Et trepignans en rond, ainsi que petis FansGa naar voetnoot143
144[regelnummer]
En ballant sautelloient: de tous côtés les vensGa naar voetnoot144-146
Amoureux de leur sein, par soüeves remises
S'entonnoient doucement és plis de leurs chemises,
Tout le ciel respondant sous le bruit enroüéGa naar voetnoot147 Ga naar voetnoot147
148[regelnummer]
Des baleurs qui chantoient Evan, Iach, Evoé.
Bien qu'ayme-vers tu sois devalé sous la terre,Ga naar voetnoot149 Ga naar voetnoot149
Avec l'abit d'Hercule, afin d'y aller querre
| |
[pagina 271]
| |
Euripide, ou Eschil, les poetes ont estéGa naar voetnoot151
152[regelnummer]
Toujours à tort ingras envers ta majesté:
Lesquels jadis ont feint, quand les Geans doublerentGa naar voetnoot153
Les monts contre les Dieus, que vif te demembrerent,
T'enfuiant du combat, & que ta soeur PallasGa naar voetnoot155-156
156[regelnummer]
Te ramassa le coeur qui tramblotoit à bas:Ga naar voetnoot156
Mais ils en ont menti, car quand tu vis la race
Des Geans, qui gagnoient par armes au ciel place,
Les Dieus tournans le dos, valeureux tu t'armas
160[regelnummer]
Des dens d'un grand lion, en qui tu te formas,Ga naar voetnoot160-164
Et d'un coup de machoire, au meilleu de la guerre
Tu culbutas du ciel Myme, & Gyge par terre,Ga naar voetnoot162
Et sur le haut d'Olympe en trofée tu mis
164[regelnummer]
Les corselets sanglans de ces deux ennemis.
Pere, un chacun te nomme, Erraphiot, Triëte,Ga naar voetnoot165 Ga naar voetnoot165
Nysean, Indien, Thebain, Bassar, Phanete,Ga naar voetnoot166
| |
[pagina 272]
| |
Bref, en cent mile lieux mile noms tu reçois,Ga naar voetnoot167
168[regelnummer]
Mais je te nomme à droit Bacus le Vendomois:Ga naar voetnoot168
Car lors que tu courois vagabond par le monde,
Tu vins camper ton ost au bord gauche de l'onde
De mon Loir, qui pour lors de ses coutaux voisinsGa naar voetnoot171
172[regelnummer]
Ne voyoit remirer en ses eaux les raisins:Ga naar voetnoot172
Mais, Pere, tout soudain que la terre nouvelle
Sentit tes pieds divins qui marchoient dessus elle,
(Miracle) tout soudain fertille, elle produit
176[regelnummer]
La vigne herissée en fueilles & en fruit,
Et là ta main proigna une haute coutiere
Qui de ton nom Denis eut nom la Denisiere.Ga naar voetnoot178
Pere, où me traines-tu, que veux-tu plus de moy?Ga naar voetnoot179
180[regelnummer]
Et, Pere, n'ai-je pas asséz chanté de toi?
Evöé je forcene, ah je sens ma poitrineGa naar voetnoot181
Pleine plus que davant de ta fureur divine,
Ah, Bassar, je te voi, & tes yeux rougissans,Ga naar voetnoot183
184[regelnummer]
Et flottant sur ton col tes cheveux blondissans.
O Cuisse-né je perds mon vagabond courageGa naar voetnoot185 Ga naar voetnoot185-188
Qui suit ton saint orgye envolé de ta rage,
Je sen mon coeur trambler, tant il es agité
| |
[pagina 273]
| |
188[regelnummer]
Des poignans aiguillons de ta divinité.
Donnés moi d'une part ces Cors & ces Clochettes,Ga naar voetnoot189
Ces tabours d'autre part, de l'autre ces Sonnettes,
Qu'un beguin couleuvré me serre les cheveux,Ga naar voetnoot191
192[regelnummer]
Herissés de lhierre entrefrisé de neuds,
Et que l'esprit d'Eole en souflant les tourmante,Ga naar voetnoot193
Come la fueille esparse és arbres d'Erymante.Ga naar voetnoot194
Il me semble desja que de pieds mal certains,
196[regelnummer]
Sans mesure & sans art matassinant des mains,Ga naar voetnoot196
Dancent autour de moy les folles Edonides,Ga naar voetnoot197
Par les desers negeux des rivages Ebrides,Ga naar voetnoot198
Urlans en voix aiguë, & par force joignansGa naar voetnoot199-200
200[regelnummer]
Leurs chefs ecervelés sous les tyrses poignans.
Et moi vague d'esprit souflant à grosse halene,Ga naar voetnoot201
Conduit de trop de vin, je cours parmy la plene
(Au moins il le me semble) alant chantre davant
204[regelnummer]
Ton orgie sacré, qui mes pas va suivant,Ga naar voetnoot204-205
Orgie ton mystere aus peuples admirable,
Caché, segret au fond d'un panier venerableGa naar voetnoot206
Que porte une Menade, & sur lequel en vainGa naar voetnoot207
208[regelnummer]
Un homme lay mettroit pour le prendre la main,Ga naar voetnoot208
Avant qu'il soit lavé, par cinq ou sept serées,Ga naar voetnoot209
| |
[pagina 274]
| |
Aus Muses sur Parnase és fontaines sacrées.Ga naar voetnoot210
Ja la terre fremit sous les piedz furieus,Ga naar voetnoot211
212[regelnummer]
Ja la nüe poudreuse oste le jour aus yeus.Ga naar voetnoot212
Tant les camps sont foulés des troupeaux des Evantes,Ga naar voetnoot213
Qui vont jusques au Ciel les poudres elevantes.
A leur fol ariver les oyseaux parmi l'airGa naar voetnoot215-216
216[regelnummer]
Tant ils sont estonnés cessent de plus voller,
Et se perchent és bois, & les Feres troubléesGa naar voetnoot217
De peur se vont cacher dans le fond des valées.
Et les fleuves poureux, du bruit emerveillés,Ga naar voetnoot219-220
220[regelnummer]
Appellent sous les eaus leurs peuples écaillés.Ga naar voetnoot220
La Jeunesse, & l'Amour, & les Graces te suivent,Ga naar voetnoot221
Sans ta douce fureur les voluptés ne vivent:Ga naar voetnoot222
Le Jeu, la bonne chere, & la dance te suit,
224[regelnummer]
Quelque part où tu sois le deplesir s'enfuit,
Le chagrin & l'ennuy, plus soudain que la nüe
Ne fuit du vent Boré la contraire venüe.
Que dirais je plus de toi? d'un neud impatient
228[regelnummer]
Tu vas homes & Dieux sous ton Tyrse liant.Ga naar voetnoot228
Alme pere Denys, tu es beaucoup à creindre,Ga naar voetnoot229-230
Qui contrains un chacun, & nul te peut contraindre.
| |
[pagina 275]
| |
O Cuisse-né Bacus, Mystiq, Hymenean,Ga naar voetnoot231-236 Ga naar voetnoot231
232[regelnummer]
Carpime, Evaste, Agnien, Manique, Linean,Ga naar voetnoot232
Evie, Euboulien, Baladin, Solitere,Ga naar voetnoot233
Vengeur, Satyre, Roi, germe des Dieus & pere,Ga naar voetnoot234
Martial, Nomian, Cornu, Vieillard, Enfant,Ga naar voetnoot235
236[regelnummer]
Paian, Nyctelian: Gange veit trionfantGa naar voetnoot236
Ton char enorguilli de ta dextre fameuse,
| |
[pagina 276]
| |
Qui avoit tout conquis jusqu'à la mer gemmeuse.
Les Geants terrenés ont senti ton pouvoir,Ga naar voetnoot239
240[regelnummer]
Tu fis une mort dure à Penthé recevoir,Ga naar voetnoot240
Par les mains de sa mere, & transformas la taille
Des avares nochers en poissonneuse écaille,Ga naar voetnoot242-243
D'homes faits des Dauphins, & as encore fait
244[regelnummer]
A Lycurgue ennemi confesser son mefait.Ga naar voetnoot244
Rechanterai-je encor ces trois filles Thebeines,Ga naar voetnoot245
Qui meprisans tes lois virent leurs toiles pleinesGa naar voetnoot246-247
De pampre survenu, & fuiantes de nuitGa naar voetnoot247
248[regelnummer]
Aus coins de leur maison, getant un petit bruit,Ga naar voetnoot248
Se virent tout soudain de leurs cors denuées,
Et en chauves souris etrangement muées?Ga naar voetnoot250
It vaut mieux les chanter, que chanter le pechéGa naar voetnoot251-252
252[regelnummer]
Du Satyre, qui vit tout son dos ecorché,
Et le deu chatiment du prince de Mysie,Ga naar voetnoot253
| |
[pagina 277]
| |
Et la punition du mechant Acrisie,Ga naar voetnoot254
Qui se vit, bien que tard, assez recompensé
256[regelnummer]
Au depens de sa peau de t'avoir offencé.Ga naar voetnoot256
Toi grand, toi saint, toi Dieu, tu flechis les rivieres,Ga naar voetnoot257
Tu apaises les mers, quand plus elles sont fieres,
Tu fis rouler le vin d'un gros rocher crevé,Ga naar voetnoot259
260[regelnummer]
Et par toi le dous miel és chênes fut trouvé.Ga naar voetnoot260
La musique te doit: les peuples & leurs vilesGa naar voetnoot261
Te doivent leur defence, & leurs regles civiles:Ga naar voetnoot262
La liberté te doit, qui ayme mieus s'ofrirGa naar voetnoot263-4
264[regelnummer]
A la mort, que se voir sous un tyran soufrir.
La vérité, la force, & te doivent encore
Toutes religions dont les Dieux on adore.Ga naar voetnoot266-8
Tu rends l'home vaillant, tu marie au conseil
268[regelnummer]
De celuy qui te croit un pouvoir non pareil.
Par toy les devineurs troublez dans leurs poitrinesGa naar voetnoot269
Fremissent sous le joug de tes fureurs divines.
Tu fais germer la terre, & d'estranges couleursGa naar voetnoot271-2
272[regelnummer]
Tu revests les vers prés orguillis de leurs fleurs,
Tu dedaignes l'enfer, tu restaures le mondeGa naar voetnoot273-4
| |
[pagina 278]
| |
De ta longue jeunesse, & la machine rondeGa naar voetnoot274-6
Tu poises justement, & moderes le balGa naar voetnoot275-6
276[regelnummer]
(Toy balant le premier) de ce grand animal.Ga naar voetnoot276
Par toi, Pere, chargés de ta douce ambrosie,Ga naar voetnoot277
Nous elevons au ciel l'humaine fántasie,
Portés dedans ton char, & d'homes vicieux,
280[regelnummer]
Purgés de ta liqueur osons monter aus cieus,
Et du grand Jupiter nous assoir à la table.
Je te salüe à droit le Lychnite admirableGa naar voetnoot282
Des homes & des Dieus, je te salüe encor
284[regelnummer]
En faveur de Brinon, qui d'une tace d'orGa naar voetnoot284 Ga naar voetnoot284-5
Pleine de Malvoisie en sa maison t'apelle
Avec ton vieil Silene, & ta mere Semele.
|
|