Bacchus. Lyrisch leesboek over de god Bacchus, met aantekeningen en vertalingen, tevens een illustratie van het translatio-imitatio-aemulatio-principe. Deel 2
(1971)–L.Ph. Rank, J.D.P. Warners– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 166]
| |
5. J.C. ScaligerDe zeer beroemde poetica van Julius Caesar Scaliger (1484-1558), verschenen onder de titel Poetices Libri septemGa naar eind1., bevat een grote Bacchushymne, wat men in zulk een geleerd handboek niet zou verwachten. De reden dat dit gedicht in een theoretische verhandeling is opgenomen geeft de geleerde auteur zelf. In het zesde boek, caput iv handelt Scaliger over Marullus, soms met waardering, soms zeer kritisch. Ten besluite komt Marullus' Bacchushymne ter sprake: ‘Restabat Hymnus in Bacchum. qui propterea quod est operosissimo carmine conscriptus: nolui sigillatim castigare licentiam quam exercuit authoritate nunquam satis laudati poematis Catulliani. Caeterum ut videant Musarum candidati quid praestare potuerit, si animum ad similem diligentiam appulisset: ascripsimus nostrum integrum. Qui si minus probabitur: at excusabunt horae vix duae, quibus inter infinitas occupationes effusus est’... Deze opmerkingen gaan aan Scaligers hymne vooraf. De schrijver erkent dat aan Marullus' gedicht veel werk is besteed: de galliambische metra zijn niet zo eenvoudig. Scaliger wil niet op alle fouten, stuk voor stuk en gemaakt tegen het metrum, de aandacht vestigen, maar noemt de grote kenner van deze maat wel en met eerbied: Catullus. En dan lezen we over het didaktische doel van Scaligers eigen dichterlijk produkt: leerlingdichters kunnen nu zien hoe het wel moet. En om zichzelf voor kritiek te vrijwaren, deelt hij nog mee dat de hele hymne binnen de twee uren geschreven is. Afgezien van het feit dat Scaliger inderdaad het metrum veel beter beheerst dan Marullus, lijken deze opmerkingen toch niet geheel van ijdelheid vrij te pleiten, temeer niet, nu Scaliger zijn snelheid in de praktische dichtkunst als dekmantel gebruikt voor eventuele critici! Na deze hymne voegt Scaliger nog enkele opmerkingen toe die kort onze aandacht vragen.Ga naar eind2. De eerste zin luidt: ‘Haec sunt in quibus potes diligentiam, eruditionem, spiritum comparare.’
| |
[pagina 167]
| |
Nu is de lezer dus pas in staat een vergelijking te maken tussen het werk van Marullus en van Scaliger: in nauwgezetheid, in eruditie, in geestelijke bezieling. De nauwgezetheid heeft betrekking op de meer nauwkeurige metrische behandeling; de eruditie slaat op de mytologische stof in Scaligers gedicht, die bij Marullus ontbreekt; de geestrijkheid blijkt, denken we, uit het geheel en niet uit in het bijzonder aan te wijzen zaken. Nog een enkel woord over de eruditie: Scaliger wijst o.a. op het voorkomen van namen als: Hippa, Temesa, Tityri, Dithyrambus. De eerste is Scaliger alleen bekend uit de Orphische Hymnen, en zonder dat het expliciet gezegd wordt, blijkt hieruit dat de dichter de Orphische Hymnen gekend heeft. Dit blijkt ook nog uit het epiteton Protothyraea dat Scaliger tenslotte noemt, een verkeerde vorm voor het in de O.H. 2, vss. 4 en 12 gebezigde Προϑυραία, een toenaam van Artemis als geboortegodin en van Hecate. | |
De tekst van de hymneWat kan de hedendaagse lezer van een zeer ingewikkelde Bacchushymne verwachten die tussen veel ander werk door in zo korte tijd geschreven is? Men zou geneigd kunnen zijn al bij voorbaat tegenover de artistieke waarde van zo'n dichtwerk skeptisch te staan, ware het niet dat deze hymne twee kenmerken vertoont, opmerkelijk voor ons wel te verstaan, waarschijnlijk niet voor Scaligers geleerde tijdgenoten: het metrum wordt met vaste hand volgehouden, en de Bacchuskennis van de dichter is uitzonderlijk groot: onze voetnoten geven daar verslag van. En welbeschouwd is ook de opbouw van het 133 regels tellende gedicht geenszins slecht. We moeten dan toch wel van onze bewondering voor deze dichterlijke proeve van bekwaamheid getuigenis afleggen. De eerste drie versregels geven de reden aan waarom dit gedicht geschreven diende te worden: 's dichters hooggestemde geest wil in de maat van Cybele, de catulliaanse galliambe voegen we toe, van Bacchus zingen. Daarmee zijn opnieuw Bacchus en Cybele in elkaars nabijheid gebracht; in de verzen 12 vv. is weer sprake van de godin Cybele, dan als opvoedster van de kleine Bacchus. Men lette ook nog op | |
[pagina 168]
| |
vers 3, waarin sprake is van gemeenschappelijke godsdienstige plechtigheden, ceremonieën van Cybele en Bacchus. Uit onze aantekeningen zal blijken dat Catullus lxiii ook verder bij de beïnvloeding een belangrijke rol zal blijven spelen. Na deze belangwekkende inleidende regels volgt een gekompliceerde aanroep tot Bacchus en tot enkelen, die tot zijn gezelschap behoren (vss. 4-16). De eerste aanroep richt zich tot Bacchus zelf, gesierd met een aantal benamingen die op zijn kracht (de thyrsus) en op zijn afkomst betrekking hebben, maar het belangrijkste lezen we in vs. 6: de dichter bidt de god dat deze ‘in het woest gebied van mijn bezeten gemoed’ door zal dringen. De dichter vraagt in de letterlijke betekenis van het woord om entousiasme. We zullen zien dat in dit in hoofdzaak mytologische gedicht de persoonlijke intensieve ontmoeting met de god meerdere malen terugkeert totdat aan het einde van dit gedicht het gebed ook werkelijkheid wordt. Maar terug naar de aanroep van Bacchus en de zijnen; een aanroep tot waternimfen, die, zoals we weten, de beschermsters waren van de kleine god, en de boomnimfen; vervolgens de uit de Orphische Hymnen ons bekende Hippa. Alle hierboven genoemden wordt gevraagd de bede van de dichter aan Bacchus over te brengen. Na dit intermezzo richt Scaliger zich opnieuw tot Cybele en Bacchus, die ook zijn uitgangspunt waren en de klassieke vraag: ‘wat zal ik eerst, wat zal ik straks ter sprake brengen?’, leidt de werkelijke hymne in. De vraag mag retorisch geacht worden, want Scaliger begint bij het begin: de dubbele geboorte (vss. 17-28), waarbij, we herhalen het met nadruk, rijkelijk gebruik gemaakt wordt van de klassieke overlevering, terwijl de dichter genoeg in het latijn geverseerd is om hier en daar woorden en woordverbindingen van eigen maaksel in te lassen. Voordat de Bacchusmytologie verder gaat, eerst nog een belangrijke onderbreking (vss. 28-30): in een vraag wordt de lezer opmerkzaam gemaakt op de nadering van de Bacchanten, een eerste teken dat ook de god zelf weldra zal verschijnen; Scaliger heeft in de inleiding daar niet vergeefs om gebeden. Het gaat trouwens niet eens alleen maar om de | |
[pagina 169]
| |
komst van de god, het gaat vooral om zijn mysteriën, om het ingewijd worden. Zo komen we opnieuw in de sfeer van de Orphische Hymnen, waarin om dezelfde genadegaven gebeden wordt. De verzen 31-73 vormen een voortzetting van de aanroep, gevuld nu met velerlei informatie over de god. Het gewelddadige van Bacchus en zijn eredienst staat al dadelijk in het middelpunt: de god is de zwaarwrokkige en de Gigantendoder; hij slaat en striemt. Het is dan ook niet verwonderlijk dat daarna de ondergang van de tegenstanders, Pentheus en de zeerovers, volgt. Voor de heftigheid van onderwerp en metrum diene als voorbeeld de driftige regel (36): Quate, pelle, caede, Penthei memor, et memor Acati, -
Vanaf vers 39 komen er andere elementen in het geding: Bacchus als hoogste god, als verlosser van de mensen, de onaantastbare god, die door slang en leeuw, door gebergte en zeeën in zijn daden niet weerhouden wordt. We noemen nog enkele hier vermelde mytologische details: de veldtocht naar Indië, de Giganten, tegenstander Lycurgus, de dochters van Minyas. In de verzen 55 vv. wendt de dichter weer de steven: vier volle regels zijn gevuld met Bacchusnamen, en hoewel navolging van de Anthologia Palatina en van de Orphische Hymnen hier niet aanwijsbaar groot is, mogen we toch wel aannemen dat de werkwijze van Scaliger en zijn griekse voorgangers aanwezig is; zonder twijfel heeft onze dichter in deze benamingen veel plezier gehad en hij toont een opvallende originaliteit, die op zijn eigen tijdgenoten en de latere Bacchusdichters invloed gehad heeft. We denken hier in het bijzonder aan Ronsard en Heinsius. De reeks van namen, die gezamenlijk een groots beeld van Bacchus voor de lezer oproepen, wordt voortgezet door een opsomming van zijn goddelijke eigenschappen, en de gaven die hij het mensdom aanbiedt; de wijn en de honing, de ploeg en de wetten, zijn door hem uitgevonden of geschonken; Bacchus is de god van alle leven, van de jeugd, Bacchus voert de mens omhoog tot in de hemel, en, een zeer belangrijk punt: hij is de god van de dichters, meer nog dan | |
[pagina 170]
| |
de Muzen. Van hem hebben deze meer heil te verwachten dan van de Muzen op de Helicon. Opnieuw volgt een bede om de komst van de god zelf (vs. 73) en opnieuw, gedurende de tijd van wachten, zingt Scaliger zijn lied ter ere van de vreselijke en heerlijke god (vss. 73-104). Nogmaals wordt er melding gemaakt van de geboorte en de orphische dubbele geslachtelijkheid (vss. 76-80). De vegetatiegod Bacchus wordt in verband gebracht met Ceres, Aphrodite en Osiris; ook Hecate komt in deze groepering voor. De verzen 90 vv. bevatten weer een opsomming van erende epiteta, die uitloopt op een lofprijzing van de vegetatiegod Bacchus (vss. 93 vv.), waarin zijn zegeningen en genezing schenkende macht onder woorden zijn gebracht. Na een allerhoogste verheffing (vs. 100) en nog enkele namen (vs. 101) is dit gedeelte ten einde. Nu eerst (vss. 102 vv.) komt, naar we dachten, het hoogtepunt van de hymne: de betekenis van Bacchus voor de dichter zelf en de komst van de god, na deze honderd verzen vol lofzang en aanbidding. In de verzen 102/3 lezen we de nadrukkelijke vraag aan Bacchus om de ellende van de oude dag weg te nemen, ja zelfs door de wijn de tijd van voorheen terug te brengen. En daarmee zijn we midden in de wijnpoëzie terechtgekomen; al het voorafgaande is slechts een inleiding op deze bede. We geloven niet dat daaruit zou zijn af te leiden dat de hooggeleerde Scaliger, droef te moede over het wegvlietende leven, nu de drinker-in-het-groot wordt, de man die alle aardse ellende wegspoelt met alkoholika. Eigenlijk is het nooit geoorloofd uit een gedicht de levenswerkelijkheid van de dichter te voorschijn te toveren, maar in onze Bacchusliteratuur is zo'n interpretatie eerst recht ontoelaatbaar: in elk gedicht van dit genre is het drinken natuurlijkerwijze aanwezig, maar om dit gebeuren ook buiten het gedicht op de dichter te betrekken, is een absurditeit.Ga naar eind3. Scaliger schrijft een gedicht over Bacchus, vol geleerdheid, technisch de moeilijke maat beheersend, en persoonlijk toch wel bij de stof betrokken, maar de hier genoemde goede uitwerking van de wijn, waaraan men literair onmogelijk kan voorbij- | |
[pagina 171]
| |
gaan, werpt geen licht op de drinkgewoonten van Scaliger. Geheel logisch is het dat na deze exklamatie Bacchus nu ook werkelijk aan de bede uit de verzen 5 vv. voldoet en zelf aanwezig is. De dichter getuigt van de razernij die hem overvalt, van het meegesleurd worden door de invloed van de oppermachtige god. Nog even stelt hij de komst van Bacchus uit: eerst komen nog Bacchanten ten tonele, onder woest gehuil op weg naar hun geheime feesten; bacchantische muziek laat zich horen, een stier wordt door vrouwenhanden in stukken gereten. En dan pas is Bacchus er zelf, met de vervaarlijke thyrsus. En Pan verschijnt en ook Silenus op zijn doorgezakte ezel. De dichter wil nu geheel opgaan in het gebeuren, hij wil ingewijd worden in de mysteriën der Bacchanten, ver weg van het gewone leven en het gewone mens-zijn. Wie het slot van de hymne leest hoort, dachten we, toch een hartstochtelijke toon in het gedicht, een echte bede om verlossing en bevrijding door Bacchus. Nogmaals deze toon is die van een dichter, niet van de praktiserende drinker. | |
[pagina 172]
| |
tenerae patrem quietis genitore Ioue satumGa naar voetnoot1
iubet alta mens Cybeles tereti pede canere:Ga naar voetnoot2
sacra iuncta quos ouantes simul abdita decorant.Ga naar voetnoot3
age Thyrsiger, Bicornis, Dionyse, Bigenite,Ga naar voetnoot4 Ga naar voetnoot4-5
5[regelnummer]
Eleleu, Euoe Bimater, Semelefemorigena,Ga naar voetnoot5 Ga naar voetnoot5
animi mei tumentis furiata loca subi.Ga naar voetnoot6
laticis deae potentes, uirides hyalicubae,Ga naar voetnoot7 Ga naar voetnoot7-8
| |
[pagina 173]
| |
M'n hooggestemde geest gebiedt me de Vader van de zoete rust, uit verwekker Zeus
gesproten, met de elegante versvoet van Cybele te bezingen, goden die op hun juichende
zegetocht gemeenschappelijke religieuze plechtigheden, in diep geheim gehouden, sieren.
Kom aan thyrsusdrager, tweehoornige, Dionysus, tweemaalgeborene,
Eleleu, Euoe, met uw twee moeders, uit Semele en dij geborene, dring tot
onder in het woest gebied van mijn bezeten gemoed door.
Vochtbeheersende godinnen, groen van kleur, ‘glasgebed’,
| |
[pagina 174]
| |
uaga Nais amnicultrix, soror et pelagidoma,Ga naar voetnoot8 Ga naar voetnoot8
rigidoque tecta quercus pigra cortice Hamadryas:Ga naar voetnoot9
10[regelnummer]
simul Euas Hippa pictis redimita nebridibus,Ga naar voetnoot10
refer has preces alumno: paret ara propitium.Ga naar voetnoot11
Phrygios relinque campos dea, Tmolus initioGa naar voetnoot12
ubi uagienti opteria tinnula dederat.Ga naar voetnoot13
Ioue patre digna proles, Baryctyperibromie,Ga naar voetnoot14
15[regelnummer]
reparator alme fessi uenerabilis animi,Ga naar voetnoot15
quid erit prius canenti, quid erit posterius?Ga naar voetnoot16
an ut artibus dolosis soror aeria IouisGa naar voetnoot17
| |
[pagina 175]
| |
rondzwervende Najade, stroombewoonster en zuster, heerseres over de zee
en door hard eikeschors bedekte trage boomnimf,
tevens ook bacchantische Hippa met bonte reevellen omkleed,
breng dit gebed aan uw pleegkind over: het altaar stemme hem goedgunstig.
Verlaat de phrygische velden, godin, waar de Tmolus eens in den beginne
aan het krijtende kind het klinkend cadeau geschonken had.
Vader Zeus' waardige telg, zwaar donderende, zeer bruisende,
zegenende en vererenswaardige hersteller van een afgemat gemoed,
wat zal eerst, wat naderhand in mijn zang ter sprake komen?
De vertelling soms, hoe met arglistige praktijken Jupiter's zuster, die de
| |
[pagina 176]
| |
Semele necem suasit, rata pignora memorans,Ga naar voetnoot18
rata fulgurantis ignitona pignora thalami?Ga naar voetnoot19
20[regelnummer]
furibunda flamma plenum cineri dedit uterum:Ga naar voetnoot20
nihil illa laesit alto sacra membra Ioue sati.
famulatur ignis igni, coma fulminea tuae:Ga naar voetnoot22 Ga naar voetnoot22-23
noua flamma iuncta flammae duplicata tibi furit;
tibi spirat hisce puris tonitrusona numeris.Ga naar voetnoot24
25[regelnummer]
an ut inde semicretum assuerit sibi femoriGa naar voetnoot25
pater arbiter sereni pluuiaeque dator aquae:
quoad integrum deo sera dies daret habitum?
uiden' hinc choros Euantum? uiden' agmina propera,Ga naar voetnoot28
sacra tecta fronde, plexis sacra condita caneis?Ga naar voetnoot29
30[regelnummer]
uiget hinc tenellus infans: puerumque uideo mox.Ga naar voetnoot30
Barymeni, Bassareu, Euie, Gegeneophone,Ga naar voetnoot31
| |
[pagina 177]
| |
lucht bewoont, Semele de dood ried, van zekere bewijzen (van diens liefde)
gewagmakend, zekere bewijzen, die zich manifesteerden door vuurgeknetter
van 't weerlichtend slaapvertrek. Woedend en razend veraste een vlam haar zwangere
moederschoot, zonder dat zij de heilige leden van de uit Zeus in den hoge gesprotene
deren kon. Het ene vuur is dienstig aan het andere, de bliksem-flikkerende
lichtstralen aan de uwe: een nieuwe vlam paart zich met de oude en
met verdubbelde kracht woedt ze te uwer eer, ademt U (levenwekkend) toe
donderklinkend voor deze gave harmonieuze lijfsvrucht. Of soms hoe hij voorts
zich de halfvolgroeide in zijn dij heeft genaaid, de vader, beschikker over helder
weer en schenker van hemelwater, totdat een latere dag de god zijn volledige postuur gaf?
Ziet ge ginds de koren der Euanten? ziet ge die voortijlende scharen, dat
offergerei met gewijd lover bedekt, gerei in gevlochten mandjes geborgen?
Ginds gedijt een teer babytje: en ik zie hem welhaast als knaap.
Zwaarwrokkige, Vossevel, Euios, Gigantenmoorder,
| |
[pagina 178]
| |
age solue uiperini fera cingula catuli:Ga naar voetnoot32
et eo recinge flagrum: face uerbera tumeant.Ga naar voetnoot33
date, dura terra, nubes: date uos nemora locum.Ga naar voetnoot34
35[regelnummer]
mora nulla, nec quieti modus ullus. adorere,Ga naar voetnoot35
quate, pelle, caede, Penthei memor et memor Acati,Ga naar voetnoot36
sola quo secante ponti latro dux Lydius erat,Ga naar voetnoot37
modo salsa aduncirostro uada corpore uarians,Ga naar voetnoot38
Supere, Infere, omnia unus, Lye, Lysie, Nomie,Ga naar voetnoot39 Ga naar voetnoot39
| |
[pagina 179]
| |
kom, maak de woeste banden van het adderjong los en gordt uw gesel ervan los;
laat uw slagen striemen. Veroorzaak, harde aarde, stofwolken.
Maakt gij, wouden, ruim baan. Er is haast bij, de rust krijge geen kans. Val aan,
schok, stoot, sla neer, Pentheus indachtig en indachtig de brigantijn, waarop
bij het doorklieven der zeegronden een Lydiër kaperkapitein was, die daarnet nog
met zijn krombekkig lijf een bont spoor door de zilte baren trok.
Heer van Boven- en Onderwereld, alles en éen tegelijk, losmaker, verlosser, god van
| |
[pagina 180]
| |
40[regelnummer]
nihil est tibi quod obstat: nihil est tibi quod obest:
coluberue dirus aestu, Lybicaeue iuba leae,Ga naar voetnoot41
rigidusue montis aspri, nemorumue ferus apex,Ga naar voetnoot+
fluuiusue curuicursor, Thetis aut reciprocipes,Ga naar voetnoot43
Notus aut periculosus, Boreasue maritimus,
45[regelnummer]
Zephyrusve dona ueris genitabilia ciens.Ga naar voetnoot45
tua lege sensit acri iuga decolor Oriens:Ga naar voetnoot46
tua prima Dithyrambi nota, clamor io, io:Ga naar voetnoot47
tua prima sunt triumphi noua stemmata titulis:
acies tuis ut armis truculenta, gigas obiit:Ga naar voetnoot49
50[regelnummer]
rabies reflexit in seipsa bipennifera cadens.Ga naar voetnoot50
canimus, tot atque tantos domitare sacrilegos:Ga naar voetnoot51
male poenitere Mineidas artis et operae:
temerarios tumultus ubi sancta celebritasGa naar voetnoot53
simul hausit; et simul tum fuit ulta facinora.Ga naar voetnoot54
| |
[pagina 181]
| |
de Wet (en wei), niets is er dat voor u een obstakel vormt, niets is er dat u schaadt;
noch een gifslang schriklijk door gloeihitte, of de manen ener lybische leeuwin,
of de starre piek van een ruw gebergte of de woeste top van bergwouden,
of een loopbuigende rivier of af en aan lopende Thetis,
of de Notus of Boreas, een gevaar voor de zeelui,
of de Zefier kiemkrachtige lentegaven wekkend.
Het zongebruinde Oosten voelde uw juk aan den lijve onder harde wet.
U was voor het eerst gewijd de dithyrambus door de kreet ‘Io, io’ gekenmerkt;
u voor het eerst de nieuwe met triomfopschriften prijkende geslachtslijsten.
Zoals b.v. een grimmige slaglinie, de Gigant, door uw wapenen omkwam,
de dubbelbijldragende razernij zich tegen zichzelf keerde en ineenzakte.
Wij zingen hoe ge zovele en zo grote plegers van heiligschennis temde,
hoe het Minyas' dochters opbrak en ze over de beoefening van haar ambacht
spijt kregen. Niet zodra was uw heilige doorluchtigheid de drieste rebellie ter ore gekomen
of de bestraffing der wandaden was tevens een feit.
| |
[pagina 182]
| |
55[regelnummer]
Peregrine, Semitalis, Myrionyme, Xenie,Ga naar voetnoot55
Hyperemeroclophypne, Ploinerterobathypne,Ga naar voetnoot56
geminusque et unus idem: uarius, similis item:
Nomius, Thyonieus, Nyctilieus, Oreodromus:Ga naar voetnoot58
tua lympha pura fontis: tua munera laticisGa naar voetnoot59
60[regelnummer]
salientis e rotundis sinubus grauis acini.
tibi prima mella pingues dederunt liquida faui.
neque soli aratra iactat sibi sulciseca Ceres:Ga naar voetnoot62
neque Vesta mater auctos sibi montipera lares:Ga naar voetnoot63
neque iura sancta summo Themis ardua solioGa naar voetnoot64:
| |
[pagina 183]
| |
God uit den vreemde, Weggeling, met uw ontelbaar vele namen, God der Vreemden (Gasten)
Gat-in-de-dag-slaper (?), bevaarder van de onderwereld in diepe (doods) slaap,
dubbelvoudige en toch éen en dezelfde, bontverscheidene en gelijke tevens,
God der weiden, Thyioneus, Nachteling, Bergloper,
uw nat is zuiver bronnenat: uw gave is het uit de rondingen van de zware druif opspuitende vocht.
U gaven voor het eerst smeuïge raten helder vloeibare honing;
en vorensnijdende Ceres maakt niet voor haar zelf alleen aanspraak op de ploeg
zomin als Moeder Vesta, berggeboren, (?) de aanwas der huisgoden zichzelf alleen
toeschrijft. Zomin als de hoog op steile troon gezeten Themis haar heilige wetten
| |
[pagina 184]
| |
65[regelnummer]
neque sceptra Iuppiter uindicat aurea sine te.
animantibus repletur tibi terra, tibi mare.Ga naar voetnoot66
comes est recens Iuuentas stata, nescia tenebrae,Ga naar voetnoot67
bona sempiterna uitae uegetantia cumulans.Ga naar voetnoot68
duce te super supremi ferimur spatia poli:Ga naar voetnoot69
70[regelnummer]
fruimurque caelitum ui, fruimurque dape deum.Ga naar voetnoot70
sine te deus fatigat temere pius Helicon:Ga naar voetnoot71-72
temere impedita languet pigra uena, cita prius.
mihi tauriformis Euan, mihi Merotrophe ueni.Ga naar voetnoot73
modo lenta siste uestigia munere ferulae:
75[regelnummer]
modo sustine, profanis fera pectora feriens.
genitus bis ex eodem, semel ante satus eras.Ga naar voetnoot76
pater, obstetrix, et idem fuit ille pia parens.
toties satus, biformis, modo foemina, modo uirGa naar voetnoot78:
| |
[pagina 185]
| |
kan handhaven, kan ook Jupiter zijn gouden skepter niet verdedigen zonder uw bijstand.
Door u wordt de aarde, door u de zee van levende wezens vervuld.
Uw jeugdige gezellinne is bestendige Jeugd, die de duisternis niet kent
en de immerdurende welgedijende levensjaren optast.
Onder uw leiding worden we gevoerd tot boven de ruimten van de hoogste hemelpoort uit
en genieten we van der hemelingen kracht en genieten we van het godenmaal.
Zonder u tobt zich de vrome god Helicon tevergeefs af,
tevergeefs ligt verstopt loom ter neer en is tot werkeloosheid gedoemd de dichtaar, die eertijds rijkelijk vloeide.
Kom tot mij stiervormige Euhan, kom tot mij, gij in de dij opgevoede!
Zet nu eens bedachtzaam uw schreden met behulp van uw thyrsus,
houdt ze dan weer in, de weerspannige gemoederen der oningewijden kastijdend.
Tweemaal uit dezelfde geboren, waart ge slechts éenmaal tevoren verwekt;
Vader, vroedvrouw en insgelijks was hij liefhebbende moeder.
Zo dikwijls verwekt, met twee gestalten, nu eens vrouw, dan weer man,Ga naar voetnoot78-79
| |
[pagina 186]
| |
Temesa idem, Iacchus idem: dubius neque dubius.Ga naar voetnoot79
80[regelnummer]
igitur si Eleusin aris Cerealibus agitas,Ga naar voetnoot80-82
Erycina siue Cypro Cytherea Venus alit,Ga naar voetnoot81
uel amas Osiris undas colocasiopatulas,Ga naar voetnoot82
tibi temporum reponunt uariante pede uices:
saturas hiems quietes, aliaeque uiridia
85[regelnummer]
modo serta flore picto, modo fructibus obita.
comes uda cymbalisque crotalisque fit Hecate
| |
[pagina 187]
| |
Temesa en Iacchus in éen, tweeslachtig en niet tweeslachtig.
Als ge dus u in Eleusis met zijn Ceresaltaren ophoudt,
of de Venus van de berg Eryx of op Cyprus de Venus van Cythera u voedt,
of gij als Osiris de wateren vol van breedbladerige waterlelies mint,
de elkaar in bonte rei afwisselende seizoenen geven u, de winter
zatte rustperiodes, de andere (seizoenen) groene festoenen,
nu eens met bonte bloemenpracht dan weer met vruchten bezet.
Als vochtige gezellinne sluit zich bij uw cimbalen en castagnetten aan,
| |
[pagina 188]
| |
Hera, mutuata puri tua lumina radii,Ga naar voetnoot87
ululata noctilucis per inania triuiis,Ga naar voetnoot88
facies triplex in una, triplici unica facie.Ga naar voetnoot89
90[regelnummer]
ades o Nysaee, ades Carpime, Botrypyrigenes,Ga naar voetnoot90
Fremie, Agriota, Leneie, Manice, Hymenie,Ga naar voetnoot91
opulentitatis altor, Genius triticiferae:Ga naar voetnoot92
tibi spica uentilatis acerosa reliquiisGa naar voetnoot93
opera tua, atque uanni officio liquida nitet.
95[regelnummer]
dator alme Bacche pacis, dator alme remedii:Ga naar voetnoot95
iuga siqua seruitutis mala blanditia parat.
| |
[pagina 189]
| |
Hecate, de meesteresse, uw zo zuiver stralend licht ontlenend, (door honden) omhuild
in de leegten op de nachtverlichte driewegen, aangezicht driedubbel in éen,
enig met driedubbel aangezicht.
Verleen uw bijstand o god van Nysa, sta bij vruchtengod, Trosvuurgeborene,
Donderaar, landman, van de Wijnperse, dolmaker, huwelijksgod,
Genius die de tarwedragende rijkdom onderhoudt.
Voor u glanst de korenaar na van het kaf te zijn gezuiverd,
door uw toedoen en dankzij het werk van de wan helderstralend.
Zegenende schenker van vrede, Bacchus, zegenende schenker van genezing,
zo enige boze vleierij het slavenjuk in gereedheid brengt.
| |
[pagina 190]
| |
metus ipse tu deorum, neque laetitia minor:Ga naar voetnoot97
prout explicata cordis cita seminia sipas:Ga naar voetnoot98
tua siqua uis ligarit, tua soluerit eadem.Ga naar voetnoot99
100[regelnummer]
reliquum, quod est in orbe hoc, nihil est ad ea labor.
Cryphomysta, Die, Licnita, Sabazie, Chthonie,Ga naar voetnoot101
abige incubantis immania taedia senii,
referens retro fugacem ambrosiae latice diem.Ga naar voetnoot103
subitus sed unde mi corda furor trepida quatit?Ga naar voetnoot104
105[regelnummer]
feror, auferor, fatigor: uacua in specua rapit.Ga naar voetnoot105
comitatus iste, quisnam? quis ad hoc iter adigit?
| |
[pagina 191]
| |
Gij, in eigen persoon, zijt de vrees der goden en een niet mindere blijdschap,
alnaargelang gij de kiemcellen van het hart, die snel wisselen, ontvouwt en verstrooit.
Als uw macht iets zal hebben samengebonden, zal ze tevens ook dat weer losmaken.
Wat er hier verder nog op de wereld is, betekent daarbij vergeleken niets.
Cryptomist, hemelse, wanman, Sabazios, aardgod,
verdrijf de ontzettende narigheden van de oude dag, die als een last op ons drukt
en breng met behulp van het nat van ambrozijn de vlietende dag weer terug.
Maar hoe komt het dat plotseling een razernij mij het hart schokt, zodat het angstig trilt?
meegedragen, weggedragen word ik, ik word afgemat: ze sleurt (voert) me lege holen binnen.
Dat gevolg, wat is dat toch? wie noopt tot die gang?
| |
[pagina 192]
| |
Thyas hinc, et hinc Edonis trieterias ululat:Ga naar voetnoot107
ubi tibias Mimallon bifores meribibula,
ubi rapta mugienti sua funera uituloGa naar voetnoot109
110[regelnummer]
tremibomboraucus inflat duo cornua capripes.Ga naar voetnoot110
rubicunda bucca turget: rubidus tumet oculus.Ga naar voetnoot111
nigra flexicrus corymbi comat orbibus hederaGa naar voetnoot112
manus inquieta thyrsum colubrigerula rotat,Ga naar voetnoot113
latitantium ferarum populans domicilia.Ga naar voetnoot114
| |
[pagina 193]
| |
Hier is het een Thyade, daar weer een edonische vrouw, die onder gehuil haar anderjaarse feest
viert, waar een Mimallon haar fluit met twee openingen bespeelt, grage drinkster van pure
wijn, waar een trilbomschrille bokkepoot op twee horens blaast
die aan het zijn eigen dood beloeiend stierkalf zijn ontrukt.
De rossige kaak staat gezwollen, roodbelopen zwelt het oog.
Donkergetint beenbuigend tiert met bessenslingers welig het klimop.
Een rusteloze schare brengt de thyrsus in wervelende beweging, adderdragend,
de woonsteden van het zich schuilhoudend wild plunderend. De verlaten wildernis dreunt
| |
[pagina 194]
| |
115[regelnummer]
fremit orba solitudo, nemora auia reboant.Ga naar voetnoot115
sed ubi leuem relinquo Salium caprifemorem,Ga naar voetnoot116
Calamicinem Lupercum, subidum choreisequam,Ga naar voetnoot117
sibi Pana flantem acutis noua sibila tubulis?Ga naar voetnoot118
sonat ille sic nouenis ab arundinibus herum.Ga naar voetnoot119
| |
[pagina 195]
| |
ervan, de afweegse bergwouden weergalmen van de echo.
Maar waar laat ik de lichte Springer, met zijn boksdijen, schalmeispelende Lupercus,
die bronstige koorvolgeling, Pan, die voor zichzelf nieuwe sisklanken uit schrilklin-
kende buisjes blaast? Zo intensief is hij zijn heer en meester aan het bezingen op zijn
negenhalmig instrument.
| |
[pagina 196]
| |
120[regelnummer]
Thiasota blande pando residens pecore senex,Ga naar voetnoot120
Tityrisca uis uocat te, teretismata titubans,Ga naar voetnoot121
crepericrepante crispans caua tympana digito.Ga naar voetnoot122
ita torquemusta spument tibi praela, tibi uehes:Ga naar voetnoot123
ita vinolenta Maenas tremulum regat equitem:
125[regelnummer]
neque cantari fidelis sitis attenuet opes.Ga naar voetnoot125
sed onustior perennis fluat agmine scatebra:Ga naar voetnoot126
adhibe me alumni ad almi sacra mystica socium:Ga naar voetnoot127
| |
[pagina 197]
| |
Deelhebber aan de dansgroep, vriendelijke grijsaard, gezeten op het huisdier met zijn doorzak-
kende rug, Tityrenmacht roept u, trillers waggelend, met tiktaktokkelende
vinger de holle timpanen in trilling brengend. Zowaar mogen de mostpersen voor u
schuimen, voor u de karren, zowaar moge een wijnzuchtige Maenade de trillende
ruiter besturen, noch ook dorst de inhoud van de onafscheidelijke tapkan verkleinen,
maar immerdoor een welbron vloeien, rijk van water voorzien in zijn loop;
maak me deelgenoot in de mysteriën van uw voedende voedsterling, van welke
| |
[pagina 198]
| |
mala cuius Ata frustra cupit esse familiae,Ga naar voetnoot128
Stygis Ata facta dirae famula obruta scelere.Ga naar voetnoot129
130[regelnummer]
Hagne, Liber, Orgiastes Nooorme, Vitulifrons,Ga naar voetnoot130
Holodesme, Brasmocrator, Pericionie uigor,Ga naar voetnoot131
aperi parata solis mihi crypta loca piis,Ga naar voetnoot132
procul artibus profani popularis humilibus.Ga naar voetnoot133
| |
[pagina 199]
| |
gemeenschap boze Verblinding tevergeefs deel begeert uit te maken, Verblinding
dienares geworden van huiveringwekkende Styx, dienares met misdaden overstelpt.
Gewijde, Liber, leider der Orgia, ‘Geestroerder’, Kalfskop,
Heelendalboei, bevingverwinner, omzuilende kracht,
open mij de alleen voor de vromen weggelegde verborgen oorden,
ver weg van de lage praktijken van het profane volk.
| |
[pagina 200]
| |
Excursus Scaliger vs. 56De namen letterlijk vertaald luiden: Bovendagdiefslaap - Beneevaardiepslaap. ‘Hyper’ is eer te zien als tegenstelling van ‘Nertero’ (Boven - Benee)Ga naar voetnoot1. dan als versterkend partikel (ons ‘aarts’) of als praepositie bij een of andere vorm van ἡμέρα. Uitgesloten zijn b.v. opvattingen als: ‘overdag’ of: ‘over de dag heen’, d.w.z. ‘langer dan een etmaal’. Ook met hyper(h)emeros = ‘achterstallig, over de termijn heen’ valt weinig aan te vangen. De verbaalvorm clop- (van het werkwoord ϰλέπτειν) kan én met emero verbonden worden: b.v. ἡμεροϰλοπεύς én met hypne (hypnos). Hetzelfde geldt van ‘bath’ in het 2e kompositum dat én ziet op de diepte van de slaap én op die van de onderwereldGa naar voetnoot2. als tenminste bath ziet op de diepte en niet veeleer een verbaalvorm is bij βαίνω = gaan, betreden. Men kan zich tenminste voorstellen dat de slaap van Bacchus wordt voorgesteld als betreder der onderwerelddiepten naar analogie van hetgeen Aristophanes van Socrates zegt: ἀεροβάτης. Dat betreden geschiedt met een vaartuig πλοῖον, vandaar in het begin van de samenstelling dit ‘ploi’. We krijgen dus nu 2 parallelle verbindingen: een dagdievende slaap en een onderwereld betredende slaap. Dat Dionysus en de boot samenhoren, bewijzen 1) de carrus navalis 2) het onderwereldavontuur van dien god in de roeiboot van Charon, als vermakelijk element in de Ranae door Aristophanes ten tonele gevoerd. Beneden roeit de God voort in zijn slaap en boven (d.w.z. op aarde) slaapt hij een gat in de dag. ‘Ploinertero’ te vertalen door ‘in het kombuis of vooronder opvarend’ vereist misschien te veel van het Grieks. Dat ‘emero’ korrupt zou zijn lijkt ons minder waarschijnlijk. Men zou kunnen gissen enero, cf. οἱ ἔνεροι, de mensen van het dodenrijk, of ook hemeno, cf. ἥμενος, hier dus in de speciale betekenis ‘hooggezeten boven’ n.l. op het kommandodek. |
|