Bacchus. Lyrisch leesboek over de god Bacchus, met aantekeningen en vertalingen, tevens een illustratie van het translatio-imitatio-aemulatio-principe. Deel 2
(1971)–L.Ph. Rank, J.D.P. Warners– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 147]
| |
3. Giorgio AnselmoAnselmo, bijgenaamd Nepos, is in het midden van de 15e eeuw te Parma geboren en in ± 1528 aan de pest gestorven. In 1526 verscheen in zijn geboortestad zijn bundel Epigrammaton libri septem. Anselmus' korte Bacchusgedicht, hendekasyllabisch van versbouw, is een strak, eenvoudig gedicht, dat de dichter nooit geschreven zou kunnen hebben als hij Horatius niet gekend had: de voetnoten geven de belangrijkste inlichtingen op dit gebied. De eerste vijf regels geven de angst weer van de aan Bacchus overgeleverde dichter; omgeving en eigen innerlijk zijn daar de getuigen van. De dichter, vol van de god, is bang voor wat gaat gebeuren in woeste streken. De aanspraak tot de god gaat (vss. 6 vv.) voort met de bede niet al te verschrikkelijk tegen de dichter te woeden en deze bede gaat gepaard met een aantal namen en mytologische gegevens, die de grootheid van Bacchus onderstrepen en dit alles kulmineert in de aanroep: alle goden samen en éen enkele tegelijk: Bacchus, de machtigste god, Bacchus, de meest uitzonderlijke. In de verzen 13 en 14 vinden we éen mytologisch gegeven over twee regels verdeeld en het is niet toevallig dat juist dit ovidiaanse verhaal hier een plaats krijgt: tegenover de bezeten dichter de dochters van Minyas, die de god geen geloof hebben willen schenken. Vanaf vers 15, na de veelvuldige aanroepingen, het eigenlijk gebed van de dichter, die heul en heil zoekt bij de gevreesde god, omdat deze hem de eeuwige jeugd kan schenken en hem behoeden kan voor dood en ouderdom. Als teken van de eeuwige jeugd is er weer het klimop. Natuurlijk is Bacchus hier wel de wijngod in de eerste plaats, omdat wijn en jeugd van oudsher innig samenhangen. Ook Themis, de godin van recht en gerechtigheid, wordt mede aangeroepen. Mocht de inleiding van het gedicht ons meer dan reden geven er op te wijzen dat Anselmus zich inspireert op Horatius, de afloop, natuurlijk geenszins nieuw, is de in dit gedicht eigen variant van de dichter. | |
[pagina 148]
| |
Ad BacchumEuoe quid mihi Bacche, Bacche, Bacche,Ga naar voetnoot1
In praecordia adest furoris? Euoe
Euoe cor trepidat metu recenti.Ga naar voetnoot3
Quo plenum rapis ò tui? remotosGa naar voetnoot4 Ga naar voetnoot4-5
5[regelnummer]
quosnam mente agor in specus furenti?
Ne saevi metuende Bacche thyrso,Ga naar voetnoot6
Proles aetherei Iovis perustae
direpte ex utero puer parentis.
Bacche Naiadum patrone, Bacche.Ga naar voetnoot9-10
10[regelnummer]
Potens Bassaridum, bimater alme,Ga naar voetnoot10
| |
[pagina 149]
| |
Aan BacchusEuoe, wat voor razernij, Bacchus, Bacchus, Bacchus
is er in mijn hart? Euoe,
euoe, onder de indruk van juist opgekomen vrees trilt mijn hart.
Waar sleurt ge me, vol van u, heen? Naar wat
voor afgelegen holen word ik met razend gemoed heengevoerd?
Woed niet, o Bacchus, door uw thyrsus geduchte,
gij kind van Jupiter, in de hoge lucht,
knaap aan de schoot van uw verbrande moeder ontrukt.
Bacchus, beschermheer der Najaden, Bacchus,
machthebber over de Bassariden, tweemoederlijke,
| |
[pagina 150]
| |
Idem Aedonidum et incitator Euan,Ga naar voetnoot11
Idem numina numen omnia unum.
Te Mineides impiae, impiae illaeGa naar voetnoot13
dum spernunt, fugiunt fuga cita actae.
15[regelnummer]
Tibi perpetuum viret iuventas,
Deorum omnipotens paterque, rexque;Ga naar voetnoot16
Liber, Euchie, multinomie adsis.Ga naar voetnoot17
Et me ore eripe saevientis orci,Ga naar voetnoot18
evinctis hedera comis virenti.
20[regelnummer]
Adsis laetitiae dator Tyoneu.Ga naar voetnoot20 Ga naar voetnoot20-21
Adsis, et Themide hinc favente pelleGa naar voetnoot21
languentem procul, et procul senectam.
| |
[pagina 151]
| |
tevens Euan, aanzetter der Edoniden,
alle goden samen en éen enkele tegelijk.
Terwijl de dochters van Minyas, die onvromen, onvromen
u versmaden, vlieden ze in snelle vlucht opgedreven, heen.
Voor u groent de jeugd voor immer,
almachtige vader én koning der goden;
Liber, Euhius, veelnamige, sta me bij.
En ontruk me aan de muil van de woedende Orcus,
mijn hoofdhaar met groen klimop omwonden.
Sta bij, schenker van vreugde, Thyoneus
sta bij, en verdrijf, terwijl Themis dit begunstigt,
van hier verre de slappe ouderdom.
Bibliografie Wij gebruikten: Georgii Anselmi Nepotis Epigrammaton libri septem, 1526, zonder paginering. |
|