Bacchus. Lyrisch leesboek over de god Bacchus, met aantekeningen en vertalingen, tevens een illustratie van het translatio-imitatio-aemulatio-principe. Deel 2
(1971)–L.Ph. Rank, J.D.P. Warners– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 121]
| |
III. Neo-Latijnse poëzie1. MarullusGa naar eind1.Over deze dichter is niet zo veel bekend. Hij was een Byzantijn van herkomst, die het desondanks bestond als neolatijns dichter een grote naam te verwerven en aldus leermeester kon zijn van de vroege-renaissance-dichters van Frankrijk. Wat de klassieke letterkunde betreft was hij in het bijzonder een Lucretiuskenner. In het prille begin van de zestiende eeuw is Marullus gestorven. Op zijn dichtersnaam staan vier boeken epigrammen en evenveel boeken hymnen, beide echte renaissance-genres. In 1497 verschenen de hymnen in Florence, terwijl de epigrammen reeds eerder, in 1490, in Rome van de pers waren gekomen. Voor ons is natuurlijk Marullus' hymne op Bacchus van groot belang, te meer daar dit gedicht aan Ronsard bekend was en een grote invloed op de Pléiadedichter heeft gehad; de Bacchushymne van 1555 van Ronsard legt daar duidelijk getuigenis van af. Marullus kende verschillende Bacchusgedichten, zoals we in onze aantekeningen nader zullen adstrueren: Ant. Pal., ix, 524; O.H. 30, 50; Cat. lxiii; Hor. Carm., ii, 19; Ov. Met., iv, 11-30 zijn de belangrijkste. Tenslotte: Marullus schrijft als Catullus in het galliambisch metrum.Ga naar eind2. Marullus' Bacchushymne (i, 6) begint met de traditionele, maar daarom nog geenszins zinloze, aanroep van de Muzen, die de dichter inspiratie dienen te schenken. Opvallend is het wel dat de dichter, geheel vervuld van Bacchus (vss. 13 vv.), daarbij nauwkeurig de voetstappen van Horatius drukkend, zich toch tot de Muzen wendt in de eerste regel van zijn hymne. We zouden deze komplikatie aldus willen uitleggen: de door Bacchus bezeten dichter heeft ook nog de hulp van de Muzen nodig om zijn goddelijke vervuldheid in een gedicht vorm te geven: zo is hij dubbel geïnspireerd. | |
[pagina 122]
| |
De hymne zet in met een aantal bekende mytologische gegevens: de toenaam Bromius, de namen van vader en moeder en een zeer korte aanduiding van het schone uiterlijk van Bacchus. Onmiddellijk hierop (vss. 4 vv.) komt, literair gesteund door Catullus, maar vooral door Horatius, Marullus' evokatie van de bacchantische vervoering, die het gevolg is van het intreden van de god in des dichters gemoed. Natuurlijk is een dergelijke situatie Marullus uit de literatuur genoegzaam bekend: we wezen er al op dat twee dichters bij name genoemd kunnen worden; het materiaal ligt om zo te zeggen gereed. Daaruit de gevolgtrekking te maken dat we alleen maar te doen hebben met een steeds weerkerend literair gegeven, zonder dat de dichter daar nog werkelijk bij betrokken is, lijkt ons onjuist. Wij blijven bij de moeilijk bewijsbare overtuiging dat Marullus in dit gedicht een hoge mate van doorleving, en misschien wel van bacchantisch geloof, aan de lezer te bieden heeft. Een zekere gemoedstoestand vindt haar ekwivalente verbeelding in een reeks reeds bekende literaire elementen, die tezamen iets nieuws, iets zeer eigenlijks zijn. We komen hier zo dadelijk op terug. Uit het voorafgaande moge de lezer wel begrijpen dat we de hier besproken regels als echt ervaren: de intredende god schokt het ernstig (gravis) gemoed van hem, die deze ervaring ondergaat. Vers 6 begint, evenals vers 4, met de Bacchus-kreet bij uitnemendheid: Euoe. Deze uitroep bindt ook intern de regels in onderlinge samenhang: van de bezetenheid naar de bacchantische muziek en enkele uiterlijke kenmerken, zoals de slangenband in het door de wind bewogen haar. Het innerlijk gebeuren en de uiterlijke kentekenen daarvan zijn nu voorlopig gegeven en in het vervolg (vss. 9 vv.) vindt de volledige identifikatie plaats van de dichter en het bacchische: Marullus wil deel uit maken van de goddelijke stoet, te midden van snelbewegende en schreeuwende Bacchanten, die onder het geweld van de thyrsus uitzinnig zijn. Het beeld wordt nog voltooid door Silenus op zijn doorzakkende ezel als onmisbaar sluitstuk ten tonele te voeren. De situatie wordt steeds meer toegespitst (vss. 13 vv.), waarbij de dichter van toeschouwer en deelnemer tot inge- | |
[pagina 123]
| |
wijde, tot priester wordt. Deze kumulatie lijkt zeer typerend voor het gedicht. Hetgeen de Bacchanten van gewone vrouwen onderscheidt, is de dichter nu deelachtig; hij is vervuld van een ‘animo nimio’, en uit het vervolg blijkt dat Marullus de geheimenissen van de Bacchusdienst als priester en ingewijde begeleidt (vss. 15 vv.). Het landschap waarin dit alles zich voltrekt is weer duidelijk horatiaans, maar de gebeurtenissen zijn anders: Horatius weet meester van de situatie te blijven, Marullus verliest zich, in de letterlijke betekenis van het woord, in het gebeuren. Bij Horatius was sprake van éen Bacchante, bij Marullus is de dichter onderdeel van een Bacchantenstoet. Vers 18 is in verband met de aanhef van het gedicht van grote importantie en lost het probleem, dat wij aanvankelijk stelden, definitief op: Bacchusdiscipel-zijn is van veel groter betekenis dan de inspiratieve kracht van de Muzen. Wat Bacchus de zijnen schenkt, is zoveel geweldiger dan wat de Muzen te bieden hebben. De mogelijkheid bestaat om deze regel uitvoerig van kommentaar te voorzien, zonder dat we zekerheid zouden hebben dat we de juiste weg in slaan. Daarom alleen deze opmerking: het ingewijd zijn in Bacchus' dienst schenkt de mens een voortdurende situatie van entousiasme en van geestelijke kracht; het drinken van het inspiratieve water uit de Muzenbron op de Parnassus, en dat nog wel tot negenmaal toe, is van minder betekenis. Hier lezen we dan toch maar dat de god Bacchus de grote inspirator is, de grootste zelfs, van de dichters. En daarmee zijn de beginregels van de hymne nu anders te lezen: het begint met een aanroep van de Muzen, het wordt een belijdenis van het geloof in Bacchus. Opnieuw treedt nu (vss. 19 vv.) het bacchantische schouwspel naar voren, duidelijk op gegevens van Euripides geïnspireerd: de aarde beeft, stofwolken, door Bacchanten opgewaaid, verduisteren de hemel, en, zover wij weten, een alleen in de renaissance terugkerend detail, dieren en vogels verdwijnen, beangstigd als ze zijn door de duisternis. In het tot nu toe behandelde gedeelte van de hymne heeft Marullus Bacchus reeds meerzijdig opgeroepen en getekend: het in bezit nemen van een mens in volle hevigheid, het rumoer dat hierbij behoort, de goddelijk inspirerende | |
[pagina 124]
| |
kracht, waarbij aangetekend zij dat hier nog steeds niet van de wijn sprake geweest is. De verzen 24 vv. geven een nadere uitwerking van de vaak gebruikte werkwijze van een toenamenopsomming, die al weer de verschillende kanten van de god duidelijk aantoont. Uit een aantal voetnoten blijkt duidelijk dat Marullus op eigen wijze de naamreeksen volgt, zoals we die in de Orphische Hymnen en in de Anthologia ontmoetten als funktionele werkwijze in de Bacchus-poëzie. Het is ons eerste voorbeeld van renaissance-imitatie, die we ook nog rijkelijk in het vervolg van onze studie zullen tegenkomen: alle dichters van neo-latijnse, franse en nederlandse Bacchusgedichten zetten de bij Marullus tot ontwikkeling komende traditie voort. Voor ons is het natrekken van dit imitatiespoor éen van de - zo men ons het woord vergeven wil - aangrijpendste aspekten van dit onderzoek: een eeuwenlange traditie, steeds opnieuw zinvol, steeds imiterend en toch op persoonlijke wijze toegepast. Aan deze algemene uitweiding willen we ook nog toevoegen hoe het woordgebruik van Marullus steunt op bijvoorbeeld Catullus lxiii. Als de lezer zich de moeite getroosten wil de andere klassieke bronnen van deze dichter in de voetnoten na te gaan, dan ligt voor hem in potentie de werkwijze van de renaissancedichter voor ogen. We noemen enkele belangrijke aanduidingen uit deze opsomming van namen. Uit Horatius is afkomstig het impotenti thyrso gravis van vers 24, waarmee naar onze gedachte Bacchus zo grandioos getypeerd wordt: de god is onnoemelijk veelzijdig. Ook Bacchus als krijgsgod, dus als vernietiger en de vrede niet kennend, wordt genoemd. Maar eveneens lezen we (vs. 26) de benaming Mystice, die doelt op de geheime inwijding die we reeds tegenkwamen. In vers 27 staat weer een dubbele aanduiding: vader der goden, waarbij een Zeusepiteton op Bacchus toegepast wordt, en waarmee zijn geweldigheid benadrukt wordt, terwijl de god in dezelfde regel als kind van de goden wordt genoemd, geheel in overeenstemming met de mytologische gegevens. Bacchus is verder: multiformis (vs. 28), de god met de vele gestalten, zowel vrouwelijk als mannelijk, boven, op en onder de aarde vertoevend, god van vrede en oorlog: ziedaar, door ons nog eens samengevat, | |
[pagina 125]
| |
de intrigerende, uit tegenstellingen opgebouwde, meerzijdigheid of alzijdigheid van de god. Na de namen (vss. 30 vv.) de beroemdste mytologische feiten: de indische veldtocht, de Gigantenstrijd, Pentheus en Lycurgus, de tyrreense zeerovers en tenslotte de dochters van Minyas en Acrisius. Evenals in het eerste deel van de hymne wordt het mytologische gevolgd door gegevens, die meer realiteit bevatten, en de ook in het heden nog ervaarbare Bacchuskrachten (vss. 39 vv.). Eerst Bacchus als god van het water, zoals Horatius ook meedeelde, van stroom en zee, daarna het goddelijke wonder van de wijn uit de rotsen, zoals Euripides geeft, voorts de vinding van de in de eik verborgen honing, de inventie van de ploegschaar, als begin van de landbouw, die onder bescherming staat van Ceres, een godin die hier als van Bacchus afhankelijk gezien wordt. Maar er is meer en wellicht ook van hoger orde (vss. 43 vv.). Bacchus wordt nu de god ook van het recht en de rechtsnorm, de god van de samenleving, de geslagen vijand van het opstandig gemoed van de dwingeland. Prachtig wordt de tweezijdigheid nogmaals onderstreept door: tu robur consilio addis,
gij voegt kracht aan beleid toe (vs. 45). Van de materiële en hoge zaken der aarde naar de hemel: Bacchus kent de godenhemel, de Olympus, als hij bij de Gigantenstrijd zeer persoonlijk ingrijpt. En weer terug naar de aarde, met enkele woorden over het geweld van de Bacchanten, duidelijk weer getekend naar het voorbeeld van Euripides en met herinneringen aan Horatius. En, zoals het bij Bacchus hoort, weer een wending (vs. 49): de god is de kracht die de zieners hun gezichten schenkt; naast de dichter is ook de ziener een kind van Bacchus. Weer terug naar de natuurgod, die de akkers groen maakt, die de bloemen in alle kleurenpracht schenkt. Hoger, in kosmische zin: Bacchus als god van de blijvende jeugd, ondanks het voortsnellen der tijden, de god, die de wereld in evenwicht houdt en haar plaats in het heelal onderhoudt. De verzen 55 vv. Nu is er pas voor de eerste keer sprake van | |
[pagina 126]
| |
Bacchus als de god van de wijn, naar wij menen bijna in symbolische zin: het gaat hier stellig niet om alleen maar mateloos drinken, maar wij worden hier met een god gekonfronteerd, die met zijn nektar de mens uittilt boven de zorgen des levens, en hem opheft in de hoogte van de hemel, in de nabijheid van de goden, aanliggend zelfs aan de godenmaaltijd. Nogmaals: de dichter schildert hier vóor alles de verhevenheid van de Bacchusdiscipel, waarbij de wijn niet meer is dan een symbolieke drank. Dat lezen we ook in het slot (vs. 60), waar de god met Salve aangesproken wordt en even verder lezen we dat Bacchus die mens goedgunstig is, die de mysteriën naar behoren viert. Wat Marullus bedoelt met tuis non sine amoribus (vs. 60) is duidelijk; waar Bacchus verschijnt komen ook de Amores ten tonele. Themis is in de laatste regels aanwezig: de godin van het recht. We hebben een poging gedaan de veelzijdigheid van deze hymne en die van Bacchus zoveel mogelijk op de voorgrond te plaatsen, en de afwisseling der aspekten, de ‘veelgestaltigheid’ van god en gedicht, met nadruk te laten zien. | |
[pagina 128]
| |
Hymnus Bacchiagedum canite patrem, Thespiades, mihi Bromium,Ga naar voetnoot1
sobolem igneam Iouis, quem peperit bona Semele,
puerum coma praesignem et radiantibus oculis.Ga naar voetnoot3
euoe, sonant furenti mihi pectora rabie,Ga naar voetnoot4
5[regelnummer]
nimioque deo plenus concutitur grauis animus.Ga naar voetnoot5
euoe, date cymbalum huc, huc date cornua querula,Ga naar voetnoot6
cingat uirentem mihi taenia uiperia comam,Ga naar voetnoot7-8
comam diffusam animis Aeoliis hederigeram,Ga naar voetnoot8
quam hinc mille secutae atque illinc trepidante pede sacroGa naar voetnoot9
10[regelnummer]
ululent citatis Edonides usque tripudiisGa naar voetnoot10
ualido sub thyrso iacientes ui capita fera,Ga naar voetnoot11
euoe, sessore pandi geminante quadrupedis.
at ipse uagus, anhelans, animo duce nimio,Ga naar voetnoot13
totus noua plenus mente, per auia nemoraGa naar voetnoot14
15[regelnummer]
orgya praecedam acutis celebrans ululatibus,Ga naar voetnoot15
orgya uerendis arcana recondita calathis,Ga naar voetnoot16
| |
[pagina 129]
| |
Hymne aan BacchusKomt bij me, Muzen, bezingt me vader Bromius,
Jupiters vurige zoon, door de mooie Semele gebaard,
een jongen opvallend van haardos en met stralende ogen.
Euoe! een woedende razernij weerklinkt in mijn binnenste,
en van de zeer machtige god vervuld wordt mijn ernstig gemoed geschokt,
Euoe! Geeft hier de cimbaal, geeft hier de klagende hoorns,
een slangenband omringe me het groenbeloverd haar,
klimopdragend haar, verstoven door windvlagen van Aeolus.
Mogen mij van her en der de Edoniden in ontelbare scharen met geheiligde voet
in snelle vaart volgen en mij haar gehuil steeds maar door onder gejaagde danspassen doen horen,
onder druk van de krachtige thyrsus met geweld haar woeste hoofden in de lucht werpend,
terwijl de berijder van de doorzakkende viervoeter het Euoe-geroep verdubbelt.
Laat ik zelf, ronddolend, hijgend, geleid door een ontzaggelijke zielekracht,
geheel en al van een nieuwe geest vervuld, door ontoegankelijke wouden,
het heilig offergerei voorgaan, het onder schelle huilkreten vierend,
het gerei dat verborgen is in gevlochten mandjes, objekten van verering;
| |
[pagina 130]
| |
penitus quae sanctis frustra captes sine initiis,Ga naar voetnoot17
nouies perpessus sacra Castalidos uada uitreae.
iam iam citatis terrae reboant sola pedibusGa naar voetnoot19
20[regelnummer]
oculisque negat medium nubes puluerea diem,
gregibus cinctutis Euantum deproperantibus.Ga naar voetnoot21
fugiunt deserta turbatae per nemora ferae,
regio uolucres nec sustinet aetheria suas.
euoe, impotenti thyrso grauis, alme Dionyse,Ga naar voetnoot24
25[regelnummer]
Martie, bicornis, rex, omnipotens, femorigena,Ga naar voetnoot25
mystice, Thioneu, ultor, soliuage, Euie, satyre,Ga naar voetnoot26
genitor deorum idem, atque idem germen amabile,Ga naar voetnoot27
nyctelie, multiformis, hymeneie, nomie,Ga naar voetnoot28
gemine, hospitalis, Liber, pater, optime, maxime,Ga naar voetnoot29
| |
[pagina 131]
| |
zonder heilige inwijding tracht ge tevergeefs ten volle kennis ervan te verwerven,
ook al hebt ge negen maal het heilig water van de glasheldere kastalische bron genoten.
Nu is het de aarde die van snelle voetstappen weerklinkt,
en een stofwolk onttrekt het volle daglicht aan de ogen,
nu de welgegorde Euantentroepen uit alle macht voortijlen.
Het wild vliedt weg, in verwarring gebracht, en verlaat de bossen
en de lucht ondersteunt de vogels niet meer.
Euoe! Gij voedende Dionysus, geducht wegens uw bandeloze thyrsus,
krijgsgod, tweehoornige, vorst, almachtige, dijgeborene,
ingewijde, Thyoneus, wreker, alleenganger, Euios, satyr,
verwekker der goden en minnenswaardige spruit van hen tevens,
nachteling, veelgestaltige, god van het huwelijk, god van de wet (of: van de herders)
dubbelgeboren, gastgever, Liber, vader, beste, grootste:
| |
[pagina 132]
| |
30[regelnummer]
domitus quem Ganges, quem gemmea marmora pelagiGa naar voetnoot30
sensere primi, cui cessit terrigena cohorsGa naar voetnoot31
Rhoetusque Mimasque, qui Penthea, qui male nimium
adigis Lycurgum tandem sua pendere scelera
ausosque deum in tenero nautas fallere puero.Ga naar voetnoot34
35[regelnummer]
nam quid corymbis surgentia stamina subitisGa naar voetnoot35
dominasque dicam nequicquam denique trepidas
sceleri quaerentes per noctis opaca latibula?Ga naar voetnoot37
quid, sera licet, non neglecta piacula Acrisii?Ga naar voetnoot38
tu, sancte, flectis amnes truculentaque mariaGa naar voetnoot39
40[regelnummer]
ruptisque rotas decurrentia Chia lapidibus.Ga naar voetnoot40
tu mella primus noua colligis ilice sterili.Ga naar voetnoot41
tibi uomer uncus debet, tibi spicifera Ceres,
tibi iura, tibi urbes, tibi mens bona, nescia sceleris,
tibi impotentis male perpetiens animus heri.
45[regelnummer]
tu robur consilio addis, tu numina supero
reperis Olympo primus, tibi sancta Mimallonum
cohors insomni lustrant gelidam pede Rhodopen,Ga naar voetnoot47
nimio diuulsos raptantes impete uitulos.Ga naar voetnoot48
tibi mille uatum praecordia sortilega fremunt.Ga naar voetnoot49
50[regelnummer]
tibi ager uiret almus, tu florea prata tepentibusGa naar voetnoot50
| |
[pagina 133]
| |
U leerden de bedwongen Ganges en de edelsteenachtige marmervlakten van de Oceaan
kennen als eersten, voor wie de aardgeboren bent, Rhoetus en Mimas, de vlag streek,
gij die Pentheus, die de boosaardige schurk Lycurgus er toe brengt eindelijk
voor zijn schelmerijen te boeten, en de schippers, die de euvele moed hadden
de god, in de gedaante van een teer jongetje, te misleiden.
Want waarom zou ik nog spreken over het plotseling te midden van bestrossen oprijzend weefsel,
en de vrouwen die, zinneloos, tenslotte, in paniek geraakten en onder bescherming
van de duistere nacht schuilhoeken zochten voor hun misdrijf?
Waartoe het niet verzuimde, zij het ook late zoenoffer van Acrisius?
Gij, heilige, geeft de stromen hun bochtige loop, gij bestuurt de grimmige zeeën
en doet chiische wijnen uit gescheurde rotsstenen bij stromen neerplenzen.
Gij wint als eerste honing uit de onvruchtbare steeneik;
aan u dankt de gebogen ploegschaar zijn ontstaan, u dient arendragende Ceres,
u zijn verplicht de rechtsnormen, steden, de goede gezindheid, wars van misdaad,
en het gemoed dat de teugelloze tiran ternauwernood duldt.
Gij voegt kracht aan beleid toe, gij vindt voor het eerst boven op de Olympus goddelijke verering,
u ter ere doorkruist een gewijde schare Bacchanten met slaaploze voet de kille Rhodope,
jonge stieren in een machtige aanval aangrijpend en verscheurend;
voor u bruist en ruist het voorzeggend gemoed van duizenden zieners.
Door u ziet de welige akker groen, gij kleurt de landouwen met bonte bloemenpracht
| |
[pagina 134]
| |
Zephyris coloras, tu dissona seminia ligas.
tu saecla mundo semper fugientia reparas
longa iuuenta, tu libras pondera machinae,Ga naar voetnoot53
medioque terram suspendis in aere stabilem.
55[regelnummer]
per te remota coeli procul ardua colimus,
nimio diffusi praecordia nectare grauia.
tu das deorum sanctis accumbere dapibus.Ga naar voetnoot57
salue, benigne lychnita, deum et pater hominum,Ga naar voetnoot58
animoque dexter tua mystica rite colentibus
60[regelnummer]
adsis, tuis non sine amoribus et Themide bona,Ga naar voetnoot60
Themide nympharum stipata Coricidum choris.Ga naar voetnoot61
| |
[pagina 135]
| |
temidden van lauwe koeltjes, gij bindt de wanklankige eerste beginselen samen.
Gij herstelt weer de wegvlietende tijd voor de wereld
door lange jeugd, gij houdt de zwaarte van het wereld-toestel in evenwicht
en midden in de lucht doet ge de aarde zweven, zodat deze stand houdt.
Door uw toedoen bewonen we de verafgelegen steilten des hemels,
vrolijk als we geworden zijn in het ernstige hart door uw rijkelijke nektar.
Gij geeft ons het voorrecht te gaan aanliggen bij heilige godenmaaltijden.
Wees gegroet, milddadige wanman, vader van goden en mensen,
en sta in gunstige gezindheid ons bij, als we naar behoren uw mysteriën vieren,
niet zonder uw Amores en de goede Themis,
Themis dicht omstuwd door koren van corycische nimfen.
|
|