Werken en de weg aanlegde van Friendship naar Burnside aan de grens met
Nickerie. Twee van diens kinderen bleven bij ons in de stad om naar school te
gaan.
Er waren drie manieren om destijds naar Coronie te gaan. In de eerste plaats
binnendoor. Je nam een barkas op de Surinamerivier, voer zo door de Domineekreek
en het Saramaccakanaal de Saramaccarivier in die je dan afvoer richting zee.
Vervolgens een klein stukje over de Atlantische Oceaan om tenslotte de
Coppenamerivier in te varen. Op een paar kilometers van de monding verwijderd
begon een weg die dwars door Coronie liep parallel aan de zee en daar nam je dan
de bus, destijds een truck met houten zitbanken.
Een andere manier was met de Batto. Battos waren zeilkotters die door de
Coronianen werden gebouwd voorzien van een fokkemast en een hoofdmast en waarmee
ze naar de stad voeren over zee. Ze waren bedreven scheepsbouwers en ook
bedreven zeelui. Bovendien was Coronie destijds misschien wel het welvarendste
district van Suriname. Het leverde groenten, vruchten, kokosolie, honing, vis
onder andere kwie kwie, varkensvlees, rijst, noem maar op. Er waren altijd wel
een stuks of vijf battos achter de centrale markt in Paramaribo gemeerd, waar
men die produkten kon kopen. Je kon met zo'n batto mee op de terugreis want ze
hadden beperkte passagiersaccommodatie. Maar dat vonden mijn grootouders toch
wel wat al te link omdat het voor de kust van Suriname aardig kon spoken.
De laatste mogelijkheid was met de Prinses Juliana, een schip van de Surinaamse
Stoomvaart Maatschappij mee te gaan. De Prinses Juliana voer op Guyana en
Trinidad en als ik me niet vergis ook op andere eilanden in het Caraïbische
gebied. Het was echter te groot om het zoutwaterkanaal van Coronie binnen te
varen