Djoel was een ander spel. Je tekende een rechthoek op de grond van circa tien
meter lengte bij vijf meter breedte. De rechthoek werd weer onderverdeeld in
vier vakken. Je vormde twee partijen, pakkers en renners. De pakkers namen
plaats op de lijnen, de renners moesten proberen hollend van vak naar vak zo aan
de achterkant te geraken. Bevond je je binnen een vak dan was je safe maar moest
wel uit de reikarm van de pakkers blijven.
In de droge tijd (de Surinaamse zomer), die duurde van pakweg augustus tot
november, verschenen plotseling in alle straten de vliegers in de lucht. Die
maakten we van de nerf van de kokospalm ‘prienta’ geheten; van hout; van maripa
(ook een soort palm) en tenslotte van bamboe. Vliegeren of vlieger oplaten zoals
we dat noemden was bijzonder populair in Suriname en er werden zelfs officiële
vliegerwedstrijden gehouden op het gouvernementsplein of in de Combé waar nu
hotel Torarica staat. Ze werden vooral georganiseerd door Oom Wim Bos Verschuur
een tekenleraar, die tijdens de oorlog een tijdlang vast heeft gezeten wegens
opruiende taal tegen het koloniale bewind en later een bekend politicus is
geworden. Daarbij werd vooral gelet op originaliteit en mooiheid. Maar daar
hadden wij jongens weinig belangstelling voor. Zoals bij alles wat we deden
vormde voor ons een vlieger strijdobject. We waren meer geinteresseerd in
frommelen dat wil zeggen de vlieger van de tegenstander met onze vlieger uit de
lucht trekken of snijden. Dit laatste bewerkstelligden wij door de staart van
onze vlieger van scheermesjes of scherven van limonadeflessen te voorzien en
daarmede over de lijn van de tegenpartij te scheren.
Het was gek dat in de droge tijd de wind in de ochtend altijd blies van Noord
naar Zuid en des middags