Democritische Tafelliedjes
(1822)–Adriaan Loosjes, Jan van Walré– Auteursrechtvrij
[pagina 30]
| |
[pagina 31]
| |
Nu slaakt hij eerst zijn afgebeden toonen;
En meldt het luid, dat hij zijn liefje vond,
Dat zij zijn min met weêrmin wou bekroonen,} tw.
En de echo galmt dat schaatrend in het rond.} tw.
Mogt zoo uw oog den teedren gloed verraden,
Dien gij in 't hart voor 't dierbaar meisje voedt,
En gij weldra in zaligheên u baden,} tweem.
Als zij, naast u, god Hymen blij begroet.} tweem.
Zoo moeten wij dien zegetoon herhalen,
En wenschen luid, bij 't gloeijen van den wijn,
Dat ras voor u de lentezon moog' pralen,} tweem.
En gij, in gloed, een nachtegaal moogt zijn!} tweem.
|
|