Democritische Tafelliedjes(1822)–Adriaan Loosjes, Jan van Walré– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 27] [p. 27] LV en MV. Wijze: A moins que dans ce monastère. Schoon velen in 't gewoel van 't leven, Bij voorspoedsglans en zonneschijn, Gestaâg naar aardsche schatten streven, En, zoo het schijnt, gelukkig zijn; (tweem.) Als niet hun hart voor Lieve Vrouwen En Mooije Meisjes vurig blaakt, En naar haar gunst en vriendschap haakt, Kan hun goudzucht geen zaligheên brouwen. (tweem.) [pagina 28] [p. 28] De Vrouw is een der eêlste gaven Voor het genoegen van den man, En de ondervinding moog' het staven, Wat vreugd zij al verschaffen kan: (tweem.) Haar lieflijke aard en minzaamheden, Haar teedere omgang en haar gunst, Bezitten de overgroote kunst, Tot veredeling der ruwste zeden. (tweem.) Wie voelt niet klaar het groot vermogen Van schoonheid in een lieve Maagd; Hoe krachtig spreken niet hare oogen, Als zij onze onderscheiding vraagt? (tweem.) Hoe menig wijsgeer en geleerde Gevoelde dikwijls niet haar kracht, En werd zoo van zijn spoor gebragt, Dat hij boeken noch wijsheid begeerde. (tweem.) [pagina 29] [p. 29] Bij Meisjes en bij Vrouwen tevens Vindt men alleen de ware vreugd; Zij schenken ons de saus des levens, En geven grijsaards 't vuur der jeugd: (tweem.) Wie in haar bijzijn koel kan blijven, Heeft wis een hart, zoo koud als steen; En, woedt de rampspoed om hem heen, Heeft hij niets, om dien weêr te verdrijven. (tweem.) Nooit zal men dit te laste leggen Aan 't kroost van vader democriet, Hetgeen, zoo wel in doen, als zeggen, In 't Schoon Geslacht zijn' wellust ziet; (tweem.) Komt, laat ons, alle ramp verguizend, Den beker vullen tot den rand, Wijl 't hart van jeugdig vuur steeds brandt, Drinken: Vijf en vijftig en tweeduizend. (tweem.) Vorige Volgende