Het leven van Guido Gezelle, Vlaamschen priester en dichter
(1923-1924)–Aloïs Walgrave– Auteursrecht onbekend
[pagina 325]
| |
Boek IV
| |
[pagina 326]
| |
gezelle in de jaren 1860
| |
[pagina 327]
| |
1. Op Sinte-Walburge...Den ouden Geest verwekkenSINTE Walburge, maagd en abdesse, 779. Zij was de dochter van den heiligen koning van de West-Saxen in Engeland, S. Rijkaard bij name... S. Willeboud en S. Winneboud waren heure twee broeders, en S. Winfrid, in 't Latijn Bonifacius, apostel van Duitschland, heur oom. Gelijk nu de nunnen uit Vlaanderen en elders naar Engeland en America varen om er te helpen 't geloove planten, zoo kwam Walburga uit de abdije te Wimborne in Engeland, 't jaar 748 met dertig nunnen haren oom helpen 't geloove verspreiden in Duitschland, dat toen nog heidensch was... Boudewin de Yzeren bracht een deel van Ste. Walburgens reliquien mede naar Vlaanderen, 't jaar 870, en ze wierden verheven te Veurne; van die reliquien wierd er een merkelijk en allerkostelijkste deel afgescheiden en aan de Ste. Walburg-kerke te Brugge te bewaren en te vereeren gegeven, die eene van de oude kerken van Brugge was, en stond aan den noordkant van de Ste. Walburg-strate. De kostelijke pand berust nu in de nieuwe Ste. Walburg-kerke.’Ga naar voetnoot(1) Aldus spreekt Gezelle. De nieuwe Ste. Walburg-kerk was de gewezen Jesuieten-kerk, vroeger aan S. Franciscus-Xaverius toegewijd, en wel de eerste van heel | |
[pagina 328]
| |
ste. walburge-kerk te brugge
| |
[pagina 329]
| |
de christenheid die dezen Heilige tot patroontitel had gevoerd. Zij was, na de afschaffing van het Gezelschap Jesu, door Maria-Theresia aan de aloude parochiekerk van Ste. Walburge geschonken, om de bouwvallige parochiekerk te vervangen. Deze 17de-eeuwsche kerk zou dan, onder den titel van de Engelsche kloostermaagd, het middenpunt worden voor den priesterlijken ijver van den grooten Vlaming, sedert vijf jaren dienaar van de herstelling des geloofs in Engeland. In de maand October 1865 verliet de Onder-Rector van 't Engelsch Seminarie zijn gesticht, en kwam een huis bewonen in de Korte Ridderstraat. Hij nam bij hem zijne zuster Florence; eene dienstmeid werd gehuurd, en het nieuw huishouden aangesteken. De onervaren dichter en studieman was hierbij ongelukkig. Noch hij, noch zijne zuster hadden verstand van huishouden, de meid bleek later ontrouw en bedriegster... het kon niet slechter. Maar Guido zag daar niets van; zoolang men hem in zijn priesterwerk en zijn studeerkamer gerust liet, kon de rest hem niet schelen. En hoe het afscheid van het studiehuis, van de studeerende jeugd hem ook deerde, hij sloeg de hand aan het werk waartoe zijn Bisschop hem riep. Als Pastor op S. Walburge stond sedert 1834 E.H. Philip Van Houwer. Hij had zijn priesterstudieën gedaan ten tijde van de vereeniging der bisdommen Gent en Brugge en was een der Gentsche seminaristen die in 1813, onder Napoleon, om hun getrouwheid aan den wettigen bisschop Mgr. de Broglie, naar Wezel in Duitschland tot gedwongen soldatendienst vervoerd werden. ‘Die man,’ getuigt Gezelle zelf, | |
[pagina 330]
| |
‘had harde dagen uitgestaan binst zijn leven, dat op het einde scheen een leven van rustend gebed geworden te zijn.’ Daarin ziet men, dat de grijze pastor, thans 73 jaar oud, de zorg en de lasten van zijn herderschap op de jongere schouders van zijne onderpastors grootendeels moest laten wegen, en dat er dubbel zwaar werk op Ste. Walburge te doen was. Gezelle's collega als onderpastor was sedert Januari 1864 de Eerw. Frans Vanhove, een broeder van den Superior van Rousselare. Was hij Gezelle genegen? Wij weten 't niet, maar het kan haast niet anders, of zijne verwantschap maakte de betrekkingen met den bedeesden Guido moeilijk, of in elk geval weinig vertrouwelijk. Zoo stond de nieuwe onderpastor in zijnen werkkring weer zoo goed als alleen. Hij zou dan ook spoedig zijn eigene en eigenaardige wegen ingaan. Wij kennen de richting van die wegen: Christen-Vlaamsch zijn, of herworden, van het volk van Vlaanderen. Als leeraar deed hij zijn dichter-studenten langs daar opzien, en hij bespeelde met hen en voor hen de Vlaamsche-Middeleeuwsche luit. Als opleider van geestelijken voor Engeland, doorzag hij de oudheid die de twee landen vereenigde, in christendom en taal, en zijn werk was in dien zin gericht; als onderpastor zou hij niets anders doen: de christene zielen, die hij in de oude Vlaamsche stad Brugge moest helpen leiden, naar hun eigen aard en oud-godsdienstig verleden richten. Hij is en blijft dezelfde. Wat zal hij nu gaan' doen om dat doel te bereiken? Het gewone onderpastorswerk zal hij verrichten: hij zal preêken, catechiseeren, biecht- | |
[pagina 331]
| |
hooren en raad geven, misse doen en helpen doen, sacramenten toedienen, de huisgezinnen bezoeken en de arme menschen bijstaan. Maar dat was hem nog niet genoeg. Hij had een leerstoel of een praatstoel noodig, waaruit hij, zonder gebonden te zijn aan plaats of tijd, zijne gedachten zou verspreiden. En, pas was hij een maand onderpastor, of het reeds beraamde plan van het leerzaam weekblad werd uitgevoerd. Gedurende de maand November zag men de Bruggelingen hier en daar stil staan voor groote plakbrieven, waarop te lezen was, in roode letters: Rond den Heerd. Wat zou dat zijn? Een vermaning om de kinderen thuis te houden? Een vaderlandsche oproep pro aris et focis? Was 't een nieuw tooneelstuk of een boek? Neen, 't was een weekblad. Na eenige dagen kwam een omzendbrief, die aankoudigde dat Mr. zóó-of-zóó verzocht werd in te schrijven op een leer- en leesblad voor alle lieden, met prenten, dat zou uitgegeven worden ‘door een genootschap van Ste. Walburge, tot bekendmaking en voortplanting van het goed, bezonderlijk door den druk’.Ga naar voetnoot(1) De voorboodschap begon aldus:
‘Lezers en Lezeressen!
Sedert den tijd van de oude schoolboeken met die zware houtsneêprinten daarin, is de kunste en 't gemak van boek-, prent- en dagblad uitgeven al verre gekomen. Hetgene daarin gewonnen is willen de uitgevers van Rond den Heerd te bate nemen om alle lieden, die leesen leerzuchtig zijn, ter hulpe te komen en te | |
[pagina 332]
| |
voldoen in hunne begeerte, aan den geringsten prijs mogelijk.’ Hierna volgen inlichtingen over inhoud en voorwaarden. Geen koopmanszaakje: 8 groote bladzijden op 2 colonnen, wekelijks, voor 4,50 of 5,00 buiten stad!... ‘Vele hulpe en bijstand is ons al toegezeid: onze groote hope nochtans steunt op hooger macht als de onze en die onzer vrienden, te weten, naast God, op den zin des volks voor al dat hem eigen en 't zijne is. Zin is koop! God vordere 't!
Voor de schrijvers, uitgevers, etc. Guido Gezelle. W.H. James Weale.
Het was in dezes huis op den hoek van de S. Clarenstrate en S. Joorisstrate, waar nu de drukkerij De Plancke is, dat het blad tot stand kwam en zijn eerste opstelbureel had. Het wierd gedrukt bij Edw. Gaillard en comp., die reeds Gezelle's Gedichten, gezangen en gebeden had uitgegeven. Zoo men ziet, knoopt hij van eerstaf dit nieuwe werk aan de heilige patronesse van zijne parochie vast, en stelt het onder hare bescherming. Hoe deert het hem, dat zijne Bruggelingen hunne heiligen, hunne groote mannen, hunne stad niet kennen en alles laten vergeten, en verloren gaan! ‘Op hare parochie zelve, kwam (men mij) in den tijd te vragen of ik niet en wist “waar dat den heilige Walburg bisschop geweest hadde!...”Ga naar voetnoot(1) Ach hoe jammer is het niet, dat S. Eloy's | |
[pagina 333]
| |
dienst in Brugge zoo vervallen is! Het schilt al weinig of S. Eloy gaat den zelfden weg ingaan als S. Baselis de Groote, wiens heilig gebeente en dienst eertijds zoo gevierd, al langs om meer vergeten wordt, bij de hedendaagsche Bruggelingen!Ga naar voetnoot(1) S. Baselis immers, wiens reliquien door grave Robrecht van Jerusalem naar Brugge wierden gebracht, was te Brugge zoo goed als verwaarloosd. De oude kathedrale (waar zijn reliquien lagen) is weg. De kanoniken van S. Baselis en bestaan niet meer... De rijve is gesmolten. De reliquien zijn... wie weet waar?...Ga naar voetnoot(2) Met zaliger Karel den Goede was 't al niet beter: Nu staat het armzalig kasken, dat de heilige overblijfsels bevat van den goeden grave, vergeten en onvereerd, in de eerste kapelle rechts van den choor in S. Salvators... Dit kapelleken ware weerd bezocht en vereerd van alle, en vooral van alle Brugsche Vlamingen.’Ga naar voetnoot(3) Dit werd geschreven in 1865. Thans is, uit Gezelle's geest ontstaan, door kan. Duclos grootendeels bewerkt, de eerherstelling geschied. Eene prachtige reliquiekast prijkt in Brugge's hoofdkerk, en Karel de Goede wordt op de altaren vereerd. De eerbied voor alle Vlaamsche oudheid en kunst was alzoo vergaan: ‘In den grooten tijd van Brugge hadden wij Memlinc en zoovele anderen; zij schilderden Ste. Ursula, S. Gillis, S. Moer, al heiligen; over | |
[pagina 334]
| |
mgr. wemaer
| |
[pagina 335]
| |
kanonik e. minne
| |
[pagina 336]
| |
100 jaren deden onze kleene confrerien door plaatsnijderkens de groote Vaderen flauwelijk nadoen en “Sanctjes” maken; 't was toch nog dat! En nu, nu vindt men met moeite nog herte genoeg bij de lieden die 't oude Brugge bewonen om hetgene wij eens waren te betreuren dat wij het niet meer en zijn! Een zwaluwnest zijt gij, o Brugge, kunstig en neerstig gebouwd, over veel jaren, aan den wand van Balduins ouden Burg; menigmaal kwam de zwaluw, jaar uit, jaar in, en ze kweekte heur broedsel met hetgene zij, op snelle vaart te lande en te zee, gevangen had; eenmaal vloog zij weg voor goed en ze kwam niet meer! De mieren betrokken uwe woonstede, o zwaluwe: te groot is ze hun, ze knagen ze bij kruimelkens vaneen, onwetende en roekeloos als ze zijn, en de dag zal komen dat ze met hen zal vallen op den grond, een ijdel hoopken stof!’Ga naar voetnoot(1) Zoo was het gelegen met de Christen-Vlaamsche gevoelens der meeste inwoners ‘Te Brugge in de oude vaderstad,
die eens vol rijke koopmans zat,
maar die 't nu al ontbreekt,
al, buiten nog wat waalschen draf
en fransche dweepers' ijdel kaf
dat niet als fransch en spreekt...’Ga naar voetnoot(2)
En die onderpastor van St. Walburge wilde dat te keere gaan, met zijn weekblad, en met andere werken nog, want hij zou tevens een leesbibliotheek naast S. Walburge inrichten, om goede lezing aan de christene menschen te verschaffen, en hij zou boeken en boekjes uitgeven, volgens de noodwendigheden van den tijd, om | |
[pagina 337]
| |
de lieden te onderwijzen en deftig te vermaken... Wat zou hij niet doen? Voor dat alles had hij steun noodig, beschermers, inschrijvers, medewerkers. Beschermers had hij; te weinig 't is waar, maar zij zijn er des te meer lofweerdig om. Onder hen moet met hoogen lof herdacht blijven de Hoogeerweerde Heer Antonius Philippus Wemaer. Sedert 1864 was hij, toen Faict bisschop werd, tot Groot-Vicaris verheven, in 1866 zou hij Huisprelaat des Pausen zijn. Zijne dood in 1875 werd door heel het Bisdom, maar door de stad Brugge bijzonder, beweend, zooals de tijdbladen het genoeg bewijzen. Voor kunstenaars, schrijvers, studenten was hij een Maecenas; groote sommen besteedde hij jaarlijks aan de verspreiding van het onderwijs in ale vormen: scholen, boekerijen, dag- en weekbladen. Er was niemand, zelfs de grootste pastoorsvreter van Brugge niet, die dezen minzamen prelaat hadde durven aanranden. Zijne liefdadigheid had hem voor allen geheiligd. Nu weer steunde hij het nieuwe tijdschrift. Van eerst af had hij er niet alleen goede woorden, maar milde daden voor over. Een ander schoon Brugsch figuur van die dagen, was de reeds voornoemde Principaal van 't college, Eerw. Em. Minne, die in 1866 kanonik ging worden. Hij verschijnt in Guido's brieven van 1859 al. Hij liet hem in 't college, wij weten 't reeds, lessen van Engelsch geven aan de heeren van de stad, en vond altijd goeden raad voor den ijverigen priester. Dan was daar Eerw. Ernest Rembry van Moorseele, die sedert 1859 onderpastor op S. Gillis-parochie, later, in 1862, Secretaris des | |
[pagina 338]
| |
z.e.h. deken van coillie
| |
[pagina 339]
| |
e.h. pastor van houver
| |
[pagina 340]
| |
Bisdoms geworden was. Hij zou niet alleen Gezelle's medeschrijver zijn in Rond den Heerd; maar, hoe hooger hij zou stijgen in aanzien en vertrouwen bij de Overheid, hoe meer hij ook den Dichter zou ter zijde staan. Hij werd een boezemvriend, een van die, aan wie men leed en kommer meedeelt. Niet minder dierbaar was aan Gezelle Rembry's vroegere Pastor, Deken van Coillie van S. Gillis. Sedert 1841 reeds stond deze weergalooze priester op dien belangrijken post, en gaf er het heldhaftig voorbeeld van alle priesterdeugden. Slechts met de besten en grootsten is hij te vergelijken; hij doet denken aan een Pastor van Ars. Rembry zou later zijn bewonderende geschiedschrijver worden, en was nu zijn diepstgenegen vriend gebleven. Gezelle kende hem reeds als den oom van een zijner liefste studenten, Victor Van Coillie, maar door Rembry kwam hij nader met hem in betrekking, ja hij liet zich door den heiligen man richten en bestieren. Zulke en nogal andere goede menschen stonden het wordend werk bij door hunne inschrijvingen en geldelijke hulp. Het ‘Jaargebed’ of jaarlijksch necrologium der inschrijvers van Rond den Heerd bewijst, dat in Brugge de meest geziene familiën, vele hooggeplaatste priesters, van den Bisschop neerwaarts, en de meeste lagere geestelijkheid abonnenten waren van Rond den Heerd. Toch waren de kosten grooter dan de inkomsten, zooals voor een blad zonder advertentiën, noch overgroote verspreiding onder het volk, te begrijpen is. Naast Weale, den Engelsch-Brugschen oudheidkundige, vormde Gezelle naar zijne hand een cenakel van medeschrijvers voor het blad. | |
[pagina 341]
| |
vader al. walgrave, in 1868
| |
[pagina 342]
| |
Het waren eerst oud-studenten, toen nog te Brugge aanwezig, gelijk Callebert en Verriest; 't waren later seminaristen, die kennis met hem hadden aangeknoopt: Duclos, Cam. Maes, Slosse, of jonge priesters en leeken: Rembry, Jan Bethune, Van Caloen. Hij vergaderde ze in zijn huis, hij gaf hun onderwerpen en gedachten in volgens ieders bijzonderen aanleg en bekwaamheid; hij verbeterde hunnen opstel voor taal en stijl. Baron Bethune en baron J. Van Caloen heeft hij, mag men zeggen, Vlaamsch leeren schrijven. Aldra kwamen er van buiten Brugge lezers, die wilden meêwerken, jonge talenten die Gezelle's hulp en raad kwamen inroepen, en zoo werd hij weer het middenpunt van een school, een leider van geesten en herten. Hij oefende een ware aantrekkingskracht uit op de jongeren van dien tijd. Onder hen was mijn vader Aloïs Walgrave. Hij was in 1865-66 werkzaam als sieraadschilder te S. Michiels en te Vijve-Capelle bij Brugge, en 's Zondags kwam hij met zijne verzen en opstellen naar Gezelle afgesteken. Ik bewaar van hem schrijfboeken, waarin de verbeteringen, door Gezelle's hand aangebracht, duidelijk te zien zijn. Van 't eerste jaar van Rond den Heerd af, verschenen van hem gedichtjes, later verhalen of ander proza, die hij zond uit de verscheiden plaatsen, waar zijn werk hem riep. Volgens de hooger aangegeven strekking gaf dan het weekblad alles wat christen Vlamingen kon terugbrengen tot het eigen gevoel van Vlaamsch en Christen-zijn. Ieder nummer begint met den Dagwijzer, verre het belangrijkste deel van al. Daarin bespreekt Gezelle de Liturgie van dien Zondag of de week, het Evangelie van den | |
[pagina 343]
| |
dag, en alles wat het kerkelijk jaar verklaren kan, of doen leven. Wat nu een nieuwigheid schijnt in liturgische uitgaven en inrichtingen, deed Gezelle in 1865! De echte geest der jaarlijksche kerkdiensten leefde daarin, men ziet het in een gelegenheidsgedichtje van dien tijd: ‘Zoo is 't in d'heilige Kerke: 't geen
gebeurde, al ware 't lang geleên
komt wederom, op elken dag,
gebeuren, zoo 't voordezen plag.
Zoo wordt Heer Christus kind en man,
Hij leert en lijdt en sterft, en dan
verrijst Hij weer, en klimt Hij in
den hemel, tot een nieuw begin
ten naasten Kerstdage. Ieder jaar
is Christus' leven weerom daar,
en al Gods heiligen even schoon...’
Gods Heiligen van iederen dag werden dan ook in den Dagwijzer besproken met al wat aan dezen of genen vastligt van herinneringen, eeredienst, kerken, instellingen enz... in Brugge, Vlaanderen, Belgenland, ja tot in vreemde landen toe. Vervolgens kwamen andere hoofdingen: Uitstap in de Warande; d.i. beschrijving van dieren en planten. Gezelle's professorsverleden herleefde daar, zoo wij reeds bemerkten, in taal- en natuurkundigen uitleg, allerboeiendst geschreven. Dan kwamen verhalen: de Doolaards in Egypten, de kleene Hertog enz. enz., gedichten, andere opstellen, over Taal en Kunst; levensberichten van merkweerdige mannen en vrouwen van Vlaanderen, of geschiedenis en oudheden. 't Laatste was: Waar 't vliegen wilt, en bevatte spreuken in rijm of onrijm, volksgezegden, raadseltjes en zoo meer. Men kan dat zeggen en ontleden, maar wat men niet weergeven kan, 't in de geest en de | |
[pagina 344]
| |
eigenaardige vorm die in deze verzameling heerschen. Gezelle gaf aan bijna alle bijdragen zijn toets en handgrepe, of de andere medeschrijvers kregen ze uit hun eigen vast. Een bekoorlijke geur van oude taal, van hertelijke genegenheid voor al wat overlevering, eigen wezen en oorspronkelijkheid is, doorwasemt deze bladen, zoo voor inhoud als voor vorm. ‘Weet,’ zoo zegt Gezelle ievers in een der eerste jaren, ‘dat ik met opzet ouden stijl en oud vlaamsch schrijve om de goeste voor die lezingen te doen weerekeeren.’ En die lezingen, dat waren onze oude boeken en handschriften, onze oude opschriften in kerken, kerkhoven en elders, die zoo deerlijk verwaarloosd en bij gevolge vernield werden en verloren gingen. Ook ziet men in die 5-6 eerste jaargangen den heelen Gezelle van op Ste. Walburga leven: den man van studie en Vlaamsche oudheid; den dichterlijken vorscher naar waarheid; den leeraar van zijn volk. Lijk van jongsaf zoekt en vraagt hij oude woorden en spreuken; maar hij gaat er langs om dieper in, en bereikt meer en meer de zaak, de waarheid. Men ziet hem, op weg door Brugge, de menschen uitvragen: ‘Nog onlangs hoorde ik te Brugge, op eene schooige (bedelares) die met hangenden haire en met vendelende kleervodden achter strate liep, zeggen: ‘ZwijgtGa naar voetnoot(1) ervan,’ zeiden ze, ‘'t is lijk de vlucht van Diane’... en daarrond dan een heele reesem wetensweerdigheden over Diana en haar oud-Germaansche weergade. Niemand misschien heeft zoo vele en boeiende dingen uit den volksmond opgediept over het oude heidendom in Vlaanderen als Gezelle. | |
[pagina 345]
| |
Maar veel meer nog de Vlaamsche Heiligen, en die welke alhier gepredikt hebben of hier vereerd zijn. Over S. Elooi, S. Bonifacius, S. Amand, S. Maarten, Z. Karel den Goede e.a. vindt hij telkens wat nieuws en wat schoons, en dan, hij vergeet vooral niet dat hij onderpastor is op Ste Walburge en deze heilige spant de kroon omdat hij jegens haar aan zijn parochianen en Brugsche menschen onderwijs verschuldigd is. Rond den Heerd zelf wordt uitgegeven door een ‘Genootschap van Ste. Walburge’. Rondom die heilige weet hij een heele werking te groepeeren, die stoffe brengt van alle kanten voor zijn eigen priesterlijken ijver, en voor zijn blad. ‘Ste. Walburge bekleedt,’ zegt hij, ‘een der eerste plaatsen onder de heiligen die men Eloeophoroi of zalfvoortbrengende heiligen noemt in de H. Kerke Christi, en die geworden zijn, bijkans gelijk ware en wezenlijke olijfboomen in den lusthof des Heeren. 't Zijn dezulke uit wier beenderen olie of dauw voorkomt.’ Hare reliquien ‘wierden te Aichstadt in een autaargraf van marbel gedaan, en op zekere tijden des jaars zag men uit die tombe en door het marbel eenen oliedrop komen en bij druppelen in een zelveren bekken vallen dat men daaronder zette... ‘Vloeit die olie nog, en is ze waarlijk heilzaam om gebruiken? Jawel, en dat zegge ik u, gelijk het voorgaande, in de woorden van dien grooten en vermaarden schrijver, doctor Newman, die daarover aangevallen door geheel het protestantendom... na gedaan onderzoek dierf atnwoorden en schriftelijk houden staan: dat de olie nog vloeit, dat ze heilzaam is... enz. Terwijl ik dit schrijve, hebbe ik van die kost- | |
[pagina 346]
| |
bare olie voor mij staan, die uit vriendenhand tot mij gekomen is...’Ga naar voetnoot(1) Ziedaar een uitgangspunt. Zijne belangstelling, door den Engelschen Newman gesteund, is levend en werkend geworden, en aanstonds doet hij ze van hem uitstralen. In S. Walburgeparochie was er vroeger een bloeiende broederschap van de Heilige, en men bewaarde er een groote ampulla olie uit haar graf. ‘Hedendaags levende personen,’ weet hij te zeggen, ‘hebben de verzegelde... ampulle nog half vol olie gezien en op het glas de hoogte ervan geteekend, maar op den dag van heden is zij wederom volstrekt ledig, en de confrerie uitgestorven tot den laatst overlevenden confrater na, op den tegenwoordigen pastor Philippus Van Houver, door wiens last de H. Olie eene derde maal is hersteld geworden, en te Brugge aangekomen uit Eystadt op den 3 September laatstleden.’Ga naar voetnoot(2) Hij heeft al lang alles nagezocht. De historie van de oude confrerie uit de 17de eeuw, de brieven van getuigenis waarmeê de olie oudtijds uit Duitschland was gekomen; wie ze gehaald en gebracht had enz... En nu deelt hij den brief meê, die de vernieuwde olie vergezelde om ‘op last van den Pastor’ jawel, maar door den ijver van den onderpastor, wederom te Brugge te worden vereerd. Daarop komt in Rond den Heerd meedeeling uit Veurne, waar de Heilige hare voorname kerk en reliquien heeft. Men zendt hem oude prenten van de confrerie, die hij afdrukt en beschrijft. Uit Antwerpen komt hem de historie toe van de oude S. Walburge-kerk, van de | |
[pagina 347]
| |
reliquie die er berustte, van de heropkomende devotie tot de Heilige, naar S. Pauluskerk overgebracht.Ga naar voetnoot(1) ‘Ik heb met veel genoegen vernomen dat hetgene ik geschreven hebbe in Rond den Heerd over S. Walburge, schijnt mede te helpen om haren eeredienst tot Antwerpen zelve te doen herleven. Men heeft reeds nauwkeurige opzoekingen gedaan naar al dat deze Heilige betreft, en men heeft o.a. in de sacristie van S. Pauwels ten Predikeren eene kopere plate van S. Walburgen graf gevonden, die ik meêdeele. Men heeft ook uit voorzeide kerke om nieuwe Ste. Walburgen olie gezonden... en men is te wege Ste. Walburge te Antwerpen ten naastkomenden jare met veel meer plechtigheid te vieren als men pleegt.’Ga naar voetnoot(2) In 1869 zal hij in de processie van 't H. Bloed de groep der S. Walburge-parocie herinrichten. De reliquien en de olie zullen er in een rijve (fierter of reliquiekas) worden omgedragen, ‘de draagster en haar gevolg zullen op oudvlaamsche wijzen of voyzen’Ga naar voetnoot(3) woorden van Gezelle, op oud-vlaamschen trant zingen, en 31 maagden, door kinderen vergezeld, zullen er de zinnebeelden van Ste. Walburge's leven en werken dragen en vertoonen.Ga naar voetnoot(4) Zoo wrocht hij altijd: zijn plicht verschafte hem gelegenheid tot kunst- en leerwerk. Dergelijke voorbeelden zijn er meer. In 1866 werd op zijn aandringen de Meimaand voor 't eerst in S. Walburge kerk gevierd. 't Had last gekost. De parochie was de eenige van stad, waar | |
[pagina 348]
| |
Maria's maand nog ongevierd bleef. De oude pastor, hoe godvruchtig ook, was niet voor ‘nieuwigheden’. Gezelle had te vergeefs alles beproefd om te mogen beginnen, tot hij eindelijk in de Sacristie voor den Pastor nederknielde en hem met ontroerende nederigheid smeekte ter eere van Maria hare maand te mogen opluisteren. Daar kon de heilige man niet aan weerstaan, en 't ging. Gezelle stelde 't beeld uit van O.L. Vr. van den Thuyn, zoo genoemd, zegt hij ‘omdat het eertijds, te weten in de oude kerke van Ste. Walburge, boven den tuin of de afsluitinge stond van den choor’, en hij liet te dier gelegenheid een oud boekje herdrukken uit de 16e eeuw: De groote eere ende lof toegeeygent aan de H. Maeget Maria, geseyt, O.L.V. van den Thuyn... door R. Maes 1697. Eene nota op 't einde van de heruitgave herinnert aan de Meiviering van 1866, en stelde al de verdienste ervan op den Pastor. ‘In dien tijden was pastor op Ste. Walburge de weleerweerde Heer Philippus Van Houver.’ Maar wij weten door Rembry, dat het al geschiedde ‘dank zij den iever van Mr. G. Gezelle, toen onderpastor’. Al wat S. Walburgen kerk aangaat, wordt hem belangwekkend en dierbaar. Als gewezen kerk van Ste. Franciscus Xaverius, bezit zij eene merkweerdige reliquie van dien heilige. Gezelle doet de geschiedenis van die reliquie uiteen, en vooral vertelt hij in 't lang en in 't breed, hoe de Heilige te Brugge in 1666, tijdens de pestziekte, door 't Magistraat tot patroon werd verkozen en hoe de ziekte daardoor week... ‘en dit jaar 1866, wezende het 200ste verjaren, heeft Z.H. Mgr. J.J. Faict, XXe Bisschop van | |
[pagina 349]
| |
binnenzicht van ste. walburge-kerk
| |
[pagina 350]
| |
Brugge, van Romen eenen vollen aflaat verkregen, te verdienen in Ste. Walburge kerke op 2 December of een der 14 volgende dagen’.Ga naar voetnoot(1) Daarna, sprekend van het Genootschap van den Heilige, dat reeds op verscheide plaatsen van het bisdom bestond, klaagt hij: ‘Waarom te Brugge niet?’ Insgelijks vermeldt hij de reliquien en 't borstbeeld van S. Franciscus Borgia, in zijne kerk bewaard, en in een nummer van den 3en jaargang stelt hij voor, dat hij ‘voor iedere kerk of parochie een soorte van martyrologium zou willen zien gemaakt worden, of eene beknopte aanhalinge, naast God in zijne verschillige mysteriën, van al de heiligen die in die kerke... vereerd worden, 't zij op welke maniere’ (reliquieen, beelden, teekens, enz.).Ga naar voetnoot(2) ‘Bij voorbeeld in Sinte Walburge-kerke te Brugge’, en hij begint, bij wijze van voorbeeld, een beschrijving, met allerlei geschiedkundige bijzonderheden, van de beelden, schilderijen en kunstvoorwerpen in Ste. Walburge aanwezig. Het doel is: de anderen doen werken, en aldus parochieboeken en boekskens gedrukt krijgen, ‘waarin elk parochiaan zou geleerd en gewezen worden welke prijs er aan zijne kerke te hechten is, welke de oorsprong en de eerweerdigheid is der confreriën, beelden, reliquien, enz., die hij vereert en zijne kinderen leert eerbiedigen.’ Al dat werk van opsporen, schrijven en uitgeven gaat tusschen den parochiedienst in, die zwaar is en vol ijver wordt uitgevoerd. In 1866 breekt de cholera uit te Brugge. De geestelijk- | |
[pagina 351]
| |
heid der stad deed wonderen van opoffering. Een van Gezelle's vrienden, Pastor Pieter Welvaert van Ste. Anna, voor wien de dichter in 1865 nog een feestgedicht miek, stierf als slachtoffer van zijne menschlievendheid voor de zieken. Gezelle zelf bleef in niets ten achteren. Zijne zuster, die toen bij hem woonde, wist te vertellen dat hij op alle uren van dag en nacht op gang was, om de arme menschen bij te staan; dat hij 's nachts dolende menschen bij hem in huis nam en hun eten gaf; dat hij van de rijken bedelde om soep en ander eten te doen koken voor de noodlijdenden. De armmeesters van dien tijd getuigen dat hij onder allen uitmuntte en zich gedroeg als een held. Een van hen, de weledele Heer Coppieters t'Wallant schreef na Gezelle's dood dat hij op het Hoogstuk, een der volkswijken van zijn parochie, door de armen als een gedurige helper en trooster werd vereerd: ‘Mr. de onderpastor Gezelle is nievers van benauwd!’ zeiden zij.
* * *
Daarbij dan zijn gewoon werk: zijn catechismus, zijn preêken en onderwijzen. ‘Wij leeren voor onze Eerste Communie,’ vertelt Mevr. Casteleyn, ‘en gaan des Zondags in de groote, stille Ste. Walburge kerk naar de “kapelle”, waarover een nog jonge priester toezicht houdt... Heel de kinderschaar kende en vierde hem, niet als “den heer onderpastor”, dien men duchten zal, maar als een vriend naar wien men opkijkt met liefde en vertrouwen, als naar een ouderen broeder. Och, wat deed hij ook al niet voor ons!... Van hem kregen wij printjes, | |
[pagina 352]
| |
“sanctjes”, zooals wij er elders geene zagen; hij deelde ons losse bladjes uit met dichtjes op, zoo kinderlijk lief; in zijn huis had hij een bibliotheek ingericht, waar zij die goed lezen konden, na de leering een boek mochten halen om mede te nemen naar huis...’ Dezelfde getuige, eene vrouw met fijn gevoel, vertelt verder dat hij niets deed als een ander priester, dat alles van hem beter en keuriger was; dat hij het merk van den kunstenaar prentte op zijn eenvoudig werk van kinderleeraar. Zijne sermoenen waren pereltjes; in zuivere taal, zonder bombast of gedonder, dikwijls opgehelderd door lieflijke vertellingen. Kanunnik Duclos weet nog te verhalen, hoe onderpastor Gezelle het oud handschrift van eene reeks Passie-sermonen: De Hoogmesse Christi, benuttigde om, met nieuweren vorm en naar nauwkeuriger liturgische studie, een prachtigen Vasten te preêken, geheel eigenaardig, maar wonder schoon van ouderwetschvlaamschen toon. Het gebruikte handschrift drukte hij over in Rond den Heerd.Ga naar voetnoot(1) Verder herinnert dezelfde getuige dat Gezelle zeer in achting was als biechtvader. Hij was altijd de eerste 's nuchtends aan de kerkdeur, nog vóór ze open ging, tot stichting van de godvruchtige Bruggelingen. De Engelschen vergeet hij ook niet. Hem, den halven Engelschman, den gewezen ieveraar voor Engelands bekeering en priesterzendingen, kozen vele dolende zielen tot leider en raadsman, en talrijk zijn de schapen die hij door woord en schrift en daad, naar den waren | |
[pagina 353]
| |
schaapstal wederbracht. De vele vrienden die hij onder de Engelschen kende, gaven hem menigmaal die gelegenheid, zoo zoet voor een priesterhert, en zelf na hun terugkeer in 't vaderland bleven sommigen met hem in betrekking. Roerend om lezen in dit opzicht is, in jaar III van Rond den Heerd, de reeks opstellen over Corporate reunion, namelijk de dwaling van die Anglicanen die niet dan samen met de heele Engelsche kerk wilden vereenigd worden bij Rome, en de brieven van eene ziel, die, van deze dwaling teruggekomen, aan Gezelle hare twijfels en eindelijk haar zegepralende bekeering schrijft.Ga naar voetnoot(1) ‘Bedankt God voor mij, dierbare Vader. 't En is niet noodig dat ik vele woorden gebruike nopens den troost en de blijdschap die mijne ziele genoten heeft... Ik en behoeve niet te zeggen hoeveel prijs ik zal hechten aan... uwen priesterlijken raad en benedictie. Wilt gij mijn liefde- en dankbewijs doen aan 't beminde christenvolk van Brugge, die voor mij gebeden en aan mij gedacht hebben?’ Aldus leest men Gezelle's leven in zijnen Rond den Heerd. |
|