Het leven van Guido Gezelle, Vlaamschen priester en dichter
(1923-1924)–Aloïs Walgrave– Auteursrecht onbekend
[pagina 206]
| |
10. GevarenBemint niet al
dat zeggen zal:
'k beminne.
Het einde is diks
al ver van den
beginne!
(Kleengedichtjes.)
Maar er staat ook geschreven:Ga naar voetnoot(1) ‘Van uwe kinderen wacht u, ende van uwe huys-genooten siet toe.’ Het zou een mirakel zijn, dat in de menschengeschiedenis nooit gebeurde, indien Gezelle's leer- en doenwijze hem geene moeilijkheden hadden op den hals gehaald, zoowel vanwege leerlingen als vanwege medeleeraars. Een man die zijnen tijd vooruitloopt, ontmoet tegenspraak en tegenwerk, want de meeste menschen wandelen op gebaande wegen, en willen - wat ten andere zeer goed gaan kan - langs die wegen hun plicht doen. De studenten zelf: Zeker, hij had onder hen vele bewonderaars en getrouwen. Maar deze zelf bekennen, hoewel wat verzachtend, dat er ook andere waren. | |
[pagina 207]
| |
Karel Callebert getuigt het: ‘bijzonderlijk drie of vier van de meest begaafden,’ zegt hij; En Rommel, Gezelle's vriend, weet dat zij zeiden: ‘Onze Poësis is een verloren jaar; wij zullen 't in Rhetorika inhalen.’ Eugeen Van Oye schrijft: ‘Gezelle was eerst bij vele collega's en vele studenten niet goed gezien.’Ga naar voetnoot(1) Hugo Verriest: ‘En toch, in den beginne was dat bij veel studenten kwalijk genomen. Zij waren dat oud systema gewend... Dat duurde niet lang: stillekens aan won die schoonheidsglans, won die waarheid.’Ga naar voetnoot(2) Ja, maar toch bleven er altijd tegenstrevers, zooals het verder blijken zal. Robrecht Willaert, die in zijn liefde voor den Meester alles zoo gevoelig opnam, spreekt nochtans veel algemeener: ‘Meester Gezelle was een eigenaardig, een geniaal man; hij ging, hij liep door nog ongebaande wegen, en verre het grootste deel zijner leerlingen konden hem maar al struikelen volgen. Hij was geen utilitaris, de man niet om zijne leerlingen te bereiden voor prijskampen en examens, 't gene ten andere verre van zijn doel was. Hij had onder ons eenige bewonderaars; anderen, en misschien wel het grootste getal, waren hem voor zijn onderwijs, niet voor zijne persoonlijke hoedanigheden, niet al te zeer genegen.’Ga naar voetnoot(3) Wij spreken nu maar van de klasse, van de manier van les en leering. Willaert vat wel iets van de oorzaak, zooals ook Hugo Verriest: de beste studenten, de sterkste studeerders liever, | |
[pagina 208]
| |
vroegen orde en zekeren weg. Zij hadden geern te weten waaraan ze hen moesten houden, en Gezelle's lessen, geniaal en dichterlijk, en waren daar niet op berekend. Hij studeerde schrikkelijk veel en wist zijn wetenschap goed te verkoopen, maar hij was onmatig. Hugo Verriest geeft het woord zoo goed weer: ‘Van het gevestigd onderwijs wist Gezelle niets, of liever hij stond daarbuiten, en was daarbuiten, geheel. Hij was anders, en sprak anders, en leefde anders... Alzoo kwam het dat hij nooit en peisde op voorzichtigheid en mate: Il ne dosait pas.’ Niet dat de algemeene richting van Gezelle verkeerd was. Wij hebben ze gezien en bewonderd. De lange geschreven uitleg buiten alle maat en noodzakelijkheid, dien de vrienden van Gezelle bij zijne voorgangers... en na hem nog, aanklagen en terecht voor pedantism schelden, is voorzeker een kwaad. De gezonde leerwijze zegt dat nu, en Dupanloup zei het al, en Lacordaire, ten tijde van Gezelle zelf. Maar het tegendeel kan ook te verre gaan, en juist daarom zijn doel missen. Voor een klasse van al dichterlijke en snelverstaande geesten kan men uitsluitend letterkundige en algemeen-taalkundige lessen geven. Voor een klasse zooals ze meestal zijn, waarin de hoogbegaafden de minderheid, ja de uitzondering zijn, moet de leeraar nederiger werk met het hoogere paren. Dat ware de volmaaktheid. Maar wat is er volmaakt in de wereld? Gezelle deed zoo het zijne natuur was, en, buitengewoon begaafd, deed hij, zelfs al te verre gaande, nog zeer goed werk; zijn sommige der leerlingen er onvatbaar voor gebleven, dat zou ook bij andere en theoretischbetere leerwijze voorvallen. | |
[pagina 209]
| |
Maar iedereen is geen vooruitloopende, geniale dichter! Het ergste was dat de leerlingen die Gezelle aankleefden, nog andere professoren hadden of te verwachten waren: en hoe zouden ze bij deze aarden? Een ‘scandalum pharisaïcum’ ware het, ergernis te nemen aan een zoo natuurlijke zaak als wedijver en verschil van meening, zelfs onder priestersleeraars. En men moet al zeer onervaren zijn, gelijk jongens, of zeer onoprecht, gelijk sommige bevooroordeelde kerkhaters, om daarover verontweerdigde schreeuwen te laten. Was Gezelle's leerwijze - afgezien van hare overmatigheid - in haarzelve goed, er zijn voorzeker andere gedachten dan juist de zijne, die gelden konden en dienst doen. Zoo heeft een ander groot Vlaming, minnaar en verdediger van de West-Vlaamsche gouwspraak, De Bo, geheel anders geleeraard dan Gezelle, met niet minder voordeel voor zijne leerlingen.Ga naar voetnoot(1) En met alle liefde voor Gezelle zij 't gezeid, hij vergat ook wel eens ure en tijd, en sommige lessen die hij geven moest, leden ten voordeele van andere. Buiten apologetica en mathesis had hij al de vakken te bezorgen; men kan wel denken, en 't was ook zoo, dat de wijzer der horloge al eens verder liep dan 't voorgeschreven uur, als de dichterlijke kunst-leeraar aan 't woord was. Dat alles nu werd oorzaak van half of onbewust misverstand en tegenkanting vanwege eenige leeeraars, die tot dan toe ongestoord hunnen slenter waren voortgegaan of, ook wel, met vrucht en bekwaamheid naar hun eigen | |
[pagina 210]
| |
denkbeelden gewerkt hadden. Onder hen was vooral Vanhove, de leeraar der Rhetorica. Geen gewoon man! Het is al te gemakkelijk, hem af te schepen met ‘classicisme, routine, mediocriteit, fransquillonism’ en andere fransche oppervlakkigheden. Om eerst met het fransquilloniism af te rekenen: Het onderwijs was toen, oneindig veel meer dan nu: fransch. Nù is dat alles aan 't losvallen, toen stond het vast. En hoe het gekomen was, is te begrijpen, zonder het te verdedigen. Waarheen zouden de katholieke Belgen na 1830 wel gedraaid zijn om voorbeeld en ingeving? Naar Nederland? Maar dat katholiek Nederland zou eerst, juist in Gezelle's tijd, gaan opkomen, en daarbij, de wind waaide, na de omwenteling, zeker uit dien kant niet. Naar Duitschland? Ook daar zaten de katholieken nog in den donkere, hun onderwijs was ons onbekend. Daar bleef Frankrijk over, onder wiens invloed de mannen van '30 onbetwistbaar hadden gedacht en gewerkt. Voor de Kerk kwam daar nog bij, dat Holland tyrannisch tegen den katholieken eeredienst en het vrij katholiek onderwijs was opgetreden, en dat onder de Restauratie, de Juli-monarchie en het 2e keizerrijk een merkweerdige opbloei van katholiek leven in Frankrijk was opgegaan. Lamennais vóór zijnen val, met zijne geniale volgelingen Montalembert, Lacordaire, Ricard; later Veuillot, Mgr. Berteaux, Mgr. Pie, Mgr. Dupanloup en zoovele anderen, wel, geheel de christene wereld, - getuige Wiseman - zag met bewondering naar hen op; geheel de katholieke onderwijswereld sprak van Sorèze, van St.-Nicolas en Orléans. Al wat beschaafd en verfijnd was, of zijn wilde, was Fransch - | |
[pagina 211]
| |
men moest Hugo Verriest hooren vertellen van J. Fr. Willems, Ledeganck, Conscience, die fransch spraken en brieven schreven in 't fransch! - De Vlaamsche ‘Beweging’? Zij was juist begonnen en beukte nog tegen de uiterste bolwerken. In katholiek en ander onderwijs was dan ook de vorm, de oppervlakte, de glans, overal fransch. De geest ook? Veel minder diep dan men denken zou. Maar schoolboeken, leermethoden, de schrijversuitgaven kwamen uit het vol-levende en schrijvende katholiek Frankrijk. Natuurlijk spraken de geestelijken vlaamsch tot de geloovigen op den preekstoel en in de catechismuslessen; natuurlijk was hun omgang met land- en minder burgervolk vlaamsch, maar hunne geleerdheid en hun beschavingsvormen hadden zij opgedaan door het fransch, en... de gewoonte is een tweede natuur. Dat was zóó, en de meeste menschen leefden daarin zonder verwondering. Vanhove was daarin gevormd geweest en deed naar die eerste vorming, niet zonder verdienste, zijn leeraarswerk. Hij was een schitterend leeraar, naar de gedachten en den smaak van zijnen tijd. Reeds te Brugge in St. Lodewijk's dichtte hij veerdig, latijn en vlaamsch. Sedert 1849 te Rousselare, stond hij daar hoog in achting. Karel de Gheldere, een der liefste studenten van Gezelle, en een man die nooit zijn meening in den zak stopte, zei later in gemoedelijke verzen: ‘Vanhove, welgemoed, rondborstig, maar classiek;
een knappe leeraar, zeer bedreven in critiek;
latijngeleerde, wien die taal zoo sterk bekoorde
dat hij met zelfgevoel zijn perioden hoorde.’Ga naar voetnoot(1)
| |
[pagina 212]
| |
En waarlijk, Gezelle zelf keek naar zijn critiek op. Toen Eugène Van Oye in de Lettergilde zijn gedicht De Vlaamsche Maagd gelezen had, in 't bijzijn van de leeraars, schreef de Meester aan den student: ‘Daer is, en 't is 't gevoelen van Mheer Vanhove, veel gemak en vloeibaarheid en versificatie in uw Vl. M.’ Hij was classiek. Maar dat is geen zonde. Er zijn goede zijden aan classiek zijn. Daarbij Vanhove was niet uitsluitend. Reeds vóór hij Superior werd was hij bekend als welsprekend Vlaamsch redenaar, en hij hield, in zake taal en vorm, aan J. David. Gezelle's eigenaardigheden op oud en gewestelijk taalgebied staken hem tegen. Maar zijne onderwerpen, als hij er te kiezen had, waren niet wat men classiek zou genoemd hebben, toen. In 1863 ging hij te Thielt voordracht houden over St Paulus als redenaar. Zou men dat verwachten van een stijven classicist? Het zou toch moeilijk zijn, eene rede van Paulus te dwingen in een Ciceroniaansch plannetje! Later nog, in 1875, buitenlid geworden van Met Tijd en Vlijt te Leuven, ging hij in 't Oratoriënhof voordragen over... den Profeet Nahum, op geheel de wereld! En 't was goed ook! De verslaggever van dat jaar getuigt: ‘zijn welsprekend woord, dat nimmer onder zijn verheven onderwerp is gebleven, trof iedereen... deze avond kan onder de aangenaamste tellen...’Ga naar voetnoot(1) 't Was op zijn aandringen, dat Paul Alberdingk-Thijm den ‘Spiegel van Nederlandsche letteren, bereidde en uitgaf.Ga naar voetnoot(2) Toen hij Vicaris-Generaal was geworden, had hij meermalen lijkreden te houden | |
[pagina 213]
| |
bruno vanhove
| |
[pagina 214]
| |
voor priesters van Brugge of elders. Altijd vindt men getuigenissen van roerende welsprekendheid: ‘Mgr. Vanhove sprak met zooveel hert en ziel dat hij menigen traan deed storten.’ (R.d.H. 1882, bij de lijkrede over priester de Pelichy) -‘Met zijne gewone welsprekendheid hield hij een treffende rede welke de parochinanen tot tranen toe bewogen heeft. (R.d.H. 1884 bij de lijkrede over Deken Van Coillie). Ja, toen hij gesproken had in den lijkdienst van De Bo, te Poperinghe, getuigt Gezelle die daar aanwezig was: ‘'t Was St. Augustinusdag. De Hoogeerweerde spreker en de Zeereerw. overledene waren beide, gelijk St Augustinus zelve trouwens, leeraars en voorbeelden geweest van welsprekendheid.’ (R.d.H. 1885). Als Superior moet hij, ook door de Vlaamsche jongens, niet ongeern gezien geweest zijn, want toen hij in 1869 het Seminarie zou verlaten, werd te zijner eer eene betooging gehouden, waarop de feestredenaar, in naam der Oud-Studenten, niemand anders was dan Adolf Verriest, Gezelle's beste vriend. Was hij dan, volgens den tijd, geen flamingant, hij kon toch geen ‘kortzichtig Vlaamschhater’ zijn; classiek, cum grano salis; daarbij ‘rondborstig, welgemoed, knappe leeraar’ en, last, not least, een groote snelle kerel, met een mannelijk gezicht en een krullebolle. Dat was de professor der Rhetorica, toen Gezelle professor der Poësis was. Hij was daar, lang voor die jeugdige dichter het onderwijs der jongens, die 't jaar nadien onder zijn leiding moesten overgaan, het gezet onderwijs, kwam in roering brengen en een heele bende studenten rondom zijn baniere scharen! Twee spre- | |
[pagina 215]
| |
kende, eigenaardige persoonlijkheden, elk op zijne wijze sterk in hun vak, leeraars der twee hoogste Humaniorajaren! Twee, in zulk een klein wereldje! Daar moest verschil komen, en, wat voor Gezelle gevaarlijk was, Vanhove was de sterkste van de twee in orde, regeltucht en doorzicht. Hoe kon het anders, of wat de eerste te kort had, werd door den tweeden in 't licht gesteld, en scherp beoordeeld door anderen ook? Dit wil niet zeggen dat Vanhove Gezelle's vervolger of vijand was, en dit getuigen zijne brieven, noch ook dat deze geen vrienden onder de leeraars telde! De oudere Huys, Eduard, professor der wijsbegeerte, klopte hem soms wel eens vaderlijk op de vingeren, maar was hem toch toegedaan; de jongere Huys, Victor, zijn cursusgenoot, was zijn vriend en liet zich door hem leeren en helpen in het schrijven van zijne boeken: Baekelandt en Legenden van St Franciscus. Van Heule, de Mathesisman, ‘verstrooid en zwijgend, maar geleerd nog bovenal’Ga naar voetnoot(1)
was weinig met die andere zaken bezig, maar toch eerder Gezelle's vriend. ‘Lefèvre, net getooid, van zeer verfijnde zeden,
een echte priesterziel, een rookvat van gebeden,
beleefd maar nauwgezet, vereerend en vereerd,
die ons 't beginsel van de wijsheid heeft geleerd.’Ga naar voetnoot(2)
(zoo getuigt de Gheldere), zulk een man kon niemand in den weg staan, zoo min als de oude Roose, die van in Guido's studententijd al dààr was: | |
[pagina 216]
| |
...die zoo stuur door zijnen bril kon kijken
alsof hij dadelijk een doodvonnis ging strijken,
maar in wiens ziel nochtans, zoo teergevoelig zacht,
een lied gedurig zong vol muzikale pracht.’Ga naar voetnoot(1)
Hij was immers muzikant, en bestuurder van het muziekgenootschap! Wij weten ook dat Felix Bethune, de econoom en onder-superior, door vele en diere banden aan Gezelle verbonden was. Wat gebeurde er dan? Bijna allen vriend of ten minste geen vijand, - en toch... Er gebeurde wat er met menschen als Gezelle altijd gebeurt. Hij leefde buiten den gewonen trant, hij was met poozen schuw en zwijgzaam, waarom hij reeds als student berispt werd; hij zonderde zich veel af in studie en lezing; hij deed meê aan nieuwigheid van kunst en letteren. Vandaar, eesrt zonder veete noch boosheid, de schamp- en spotlust: Zij noemden hem, lachend ‘Professeur... d'art chrétien’ inplaats van ‘professeur de grec et de latin’ te zijn, gelijk zij. Ze tuitten en riepen, als hij dichterlijke idealen uitsprak: ‘Poète! La réalité de la vie est toute autre que les illusions de votre poésie, cher confrère!’ En als Gezelle zijne ‘realiteiten’ vooruitzette, die dan weer ongehoorde nieuwigheden waren in leering en leiding, dan waren zij in hun gewoonten gestoord, gepijnd, en zij moesten, ten minste al lachen, die bedreiging afweren. Maar 't ergste was: de algemeene orde en tucht werd, of scheen, bedreigd. Vanwege de leerlingen zelf kwam er gevaar. Alle jongens zijn niet even goed; en de beste nog zijn jongens. Men moet ze wel menigmaal leiden met | |
[pagina 217]
| |
band en roede, om ze te leeren recht gaan. Tegen de opvoeding door den minnenden, rechtschapen Gezelle waren niet allen bestand. Vele jongens, zonder boos te zijn, verstaan niet dat men den leiband afdoe. Zij zijn, of misgroeid, of te levendig en te guitig. Geef hun eenen vinger, zij grijpen hand of arm. De jeugd is veelal niet kiesch en bescheiden genoeg om te vatten hoe ver zij in zulke dingen gaan mag. Dan, er zijn afgunstigen, die niet kunnen zien dat anderen met hunne meesters meêdoen, of der meesters genegenheid genieten. 't Liegt maar aan henzelven ook zooveel te hebben, maar ze kunnen niet: voor zulken is de meester de vijand, dien men afweren moet en beetnemen als men kan. Dan moet men nog afrekenen met de gemakzoekers: zij maken misbruik van alles om zoo weinig mogelijk te werken en zooveel mogelijk aangenaam tijdverdrijf te bemeesteren. Zoo was b.v. iedereen welkom op Gezelle's kamer. Dat alléén reeds was iets ongehoords, in dien tijd. Zooveel te verre hier Gezelle ging; zooveel te weinig deden de anderen, 't is te zeggen niets. De kamer van een leeraar was een heiligdom, waar men nooit of zelden den voet zette. Eerste reden van ongemak: de gepijnde verbazing der andere heeren. Maar hoe ging het vanwege de jongens? Zoo te verwachten was: de eenen kwamen gedurig: zijne volgelingen en getrouwen, of ook wel de plezierzoekers en nieuwsgierigen; anderen kwamen somtijds, uit schuchterheid weerhouden om meer te komen, of alleen door den drang der bewonderaars gedrongen; anderen kwamen nooit, en beschimpten die vleiers, die ‘overdragers’, die Speïsten. Gezelle's kamer was eene spelonke, een krochte van samen- | |
[pagina 218]
| |
zweerders voor hen, en de zoogezeide lieve kinders waren Speïsten.Ga naar voetnoot(1) Vandaar verdeeldheid en partijen, tot in Gezelle's klasse toe! Op overtuiging en liefde steunend, en argeloos als hij was, zag hij niet op tijd het gevaar dat hem bedreigde. Op de oppervlakkige karakters greep hij ook niet in. Toelatingen en sleutels door hem gegeven, werden misbruikt om poetsen uit te zetten en wanorde te brengen waar orde zijn moest. Nutteloos hier bijzonderheden over klokkenroof of ‘nachtelijke aanbidding’ te vertellen. Deze en dergelijke voorvallen waren in den aard van de zaken, en die voor de orde moesten instaan konden er geen vrede meê hebben. Superior Frutsaert was Gezelle geenszins vijandig, maar hij kon hem niet steunen. Hij werd later zijn pastor en bleef een uitstekend pastor, maar voor het leiden van een groot opvoedingsgesticht was hij niet aangelegd. Anders hadde hij Gezelle verstaan, het goede van zijn doeninge gesteund, hem vast maar liefdevol zijne onvoorzichtigheden aangetoond en doen matigen. Dit gebeurde niet; hij werd geschommeld en geslingerd tusschen twee gedachten, en had geenen invloed. Dan bleven er de Surveillanten of Bewakers. Het is niet mogelijk, te zeggen dat de eerste van hen, Jan Deleu, Gezelle of zijne vrienden haatte of wilde kwetsen. Hoort naar De Gheldere: ‘Gij brave Jan Deleu, gij recht eenvoudig man,
van wien ik anders niets dan goed vertellen kan;
al hieldt gij ook niet veel van fransche complimenten,
gij wist den weg nochtans naar 't hert van uw studenten.’Ga naar voetnoot(2)
| |
[pagina 219]
| |
Dat hij 15 volle jaar op dien ondankbaren post bleef, en zulke getuigenis krijgt van een zijner oud-leerlingen, eene, in deze zaak, onverdachte getuigenis, bewijst alles vóór hem. Hij zelf kon geen fransch, of liever sprak een wonder gedraaid fransch, dat dikwijls algemeene vroolijkheid verwekte: ‘Et Jésus dit en se promenant à une femme, dans la foule, qui etait malade,’ of: ‘Allez voir le réglement chez M. le Supérieur, qui pend à sa porte’. Maar hij was geern gezien, en zijn gezag leed daaronder niet. Toch moest hij de orde handhaven, en b.v. fransch doen spreken. Gezelle deed ook zijn jongens fransch spreken, maar ja, hij was, en toonde 't, Vlaamschgezind, en voor jongens Vlaamschgezind zijn is eerst vooral Vlaamsch spreken, zelfs als men zou moeten Fransch spreken om het te leeren; en zoo ontstonden trekkingen, temeer daar de 2e surveillant, Jan Schipman zeer streng was om 't fransch spreken te doen onderhouden, getuige de Gheldere: ‘En... Schipman die zoo vaak zijn lange kromme vingren
al spottende onder onzen Vlaamschen neus kwam slingren,
want ... hebben wij wat eer in onze taal behaald,
wij blijven eerlijk man: wij hebben 't wel betaald.’Ga naar voetnoot(1)
Immers, 't was boete te betalen voor die geen fransch en sprak, in dien tijd. Later, kwam dan daarbij Delbar, een Waal, allerbeste mensch, maar die ‘officieus’ wou zijn, en daarmeê beterde niets... |
|