Het leven van Guido Gezelle, Vlaamschen priester en dichter
(1923-1924)–Aloïs Walgrave– Auteursrecht onbekend
[pagina 45]
| |
5. Ver van huis...Waarin mijn eerste jeugd weleer den
levenswandel bewandlen leerde...
(Dichtoefeningen.)
Er waren mannen gevormd in dat huis. Zijne oud-leeraars of studenten stonden in aanzien. De meeste priesters van het Nationaal Congres waren van daar gekomen: De Haerne, De Foere, Wallaert en anderen.Ga naar voetnoot(1) De eenige noemensweerdige Vlaamsche dichter van den Hollandschen tijd, D. Cracco, was er leerling en professor geweest. Een aardig herdersdicht | |
[pagina 46]
| |
klein seminarie te rousselare in gezelle's tijd
| |
[pagina 47]
| |
naar de wijze van Vergilius' Daphnis had hij in 1842 nog aan Superior Nachtergaele opgedragen.Ga naar voetnoot(2) Maar 't waren er mannen naar den ouden eed; tegen de nieuwe Spelling en al wat naar Holland ook maar rook, hadden zij, als echte West-Vlamingen, hoogst en langst gesproken. Er zaten daar overleveringen en herinneringen die 't niet anders dan zóó konden maken. In dat huis dan begon voor Guido Gezelle een aardig gemengd leven. Eenerzijds moest hij leeren en opgevoed worden met burgers- en boerenzonen; anderzijds met dienstboden en ambachtslieden leven aan de deur en in zijn poortierskamertje. Dat maakte hem zeker den leerlingsplicht moeilijk en schaadde aan zijne opvoeding; hij moest voelen dat hij door de studenten niet altijd als makker en gelijke werd behandeld, en dat hij onder hen stond; hij leidde hunne ouders binnen als ze op bezoek kwamen, en moest hun ten dienste staan. De jongens mochten nog zoo goedhertig en zoo eenvoudig zijn, die toestand moest vernederend werken op het gemoed van den leerling-poortier, en hem ingekeerder, schuwer en zwijgender maken dan hij nog was. Maar er was ook een voordeel. In plaats van op een banksken nevens anderen te moeten zitten om te studeeren, kon hij dat doen in zijn kamertje aan de deur. De bel kwam hem dikwijls storen, maar hij had een hoofd dat goed genoeg vasthield om, al iemand inleidend, aan zijn denkbeeld te blijven; dat vermeerderde de in-waarts schouwende geesteskracht die bij hem later zoo merkweerdig sterk werd. En dan,Ga naar voetnoot1) | |
[pagina 48]
| |
de straat was hem eene school, de in- en uitgaande menschen waren leeraars: te weten van die volkstaal,Ga naar voetnoot(1) van die kinderspreuken en liedjes, van die eigen schoonheid die in een schoollocaal zoo zelden gehoord of getoond wordt, maar waarvan zijn vader hem onbewust den smaak en de liefde had ingeprent. Als men eraan terugdenkt hoe Pieter-Jan, van zoohaast hij lezen en schrijven kon, op zijn boeken rijmende aanteekeningen maakte, als men gezien heeft hoe Guido vaders boeken gelezen en doorsnuffeld had, moet men slechts op hem het spreekwoord toepassen: voorgedaan is na geleerd, en 't verwondert niet meer dat het poortierken opschreef wat het hoorde, en om meer en meer woorden en liedjes de anderen uitvroeg. Daarbij komt zijn weemoedig verlangen naar huis en naar vrijheid. Wat denkt gij dat die jongen voelde, als hij de Rousselaarsche kinders hoorde zingen: Van waar komt gij getreden
machochelke...
't Was hem een weerklank, op licht veranderden galm, van 't Brugsche speellied: Van waar komt gij getreden
Brunelle gezelle
Van waar komt gij getreden
Brunelleke!
en de kinderleute van hier tooverde hem zijn blijden verloren kindertijd van ginder weêr voor oogen. Geen wonder dan dat hij reeds vroeg die gevoelens weergaf, in - hoewel nog stroeve - | |
[pagina 49]
| |
verzen, schrijvend aan zijn Brugschen schoolkameraad Selosse van: De dichter in de gevangenis,
Mischien heeft de goede pater die 't hem later weerzond het wel juist voor, wanneer hij hem schrijft: ‘Il vous souvient encore, vous futes obligé en 1846 de quitter Bruges pour vous rendre à Roulers. Un jour, si je me rappelle bien, vous aidâtes le professeur de chimie, et voici que l'acide vous tomba sur les yeux et vous futes obligé de garder l'infirmerie. De cette prison morale vous m'avez envoyé la pièce que voici.’ 't Is mogelijk, zeg ik, dat het gedichtje uit dat ongeval en uit die ziekenkamer ontstond,Ga naar voetnoot(1) maar het strekt verder dan die gelegenheid en die plaats: Neen, ach 'k moet hier blijven klagen
Op dees kouden kerkergrond,
O wie kan mijn leed verdragen;
Nooit heb ik een vrijen stond.
O, waer zijt gij, lieve moeder,
Die mij leydet bij de hand
Naer het huys van d'Albehoeder
als ik jong was in mijn land...
Lieve vader 'k zie u sterven
onder last van jaer en wee,
O kon ik mijn vrijheid werven
en mijn vaders leven meê,
'k had ook in den vrijen tijde
| |
[pagina 50]
| |
Eenen echten boezemvriend,
Dien ik al mijn liefde wijdde,
Ja, nog meer had hij verdiend......’
En tot de zwaluw, die aan 't venster heen en weder vliegt en haar jongskens aast, zucht hij dat ze aan zijne ouders en vriend ga vertellen hoe hij hier zit; hij benijdt der vogelen vrijheid...... ‘Wijl ik hier geschaekt der menschen
Vruchtloos zuchte naer uw lot
En naer veel gezucht en wenschen
Mij nog altijd vind in 't kot!
Zoeter ware 't mij te sterven
dan hier 't eynden mijnen tijd......’
Laat die verzenkunst wat ze is, maar de gevoelens zijn geen leugen. Guido, onder uiterlijk zwijgende berusting, leed onder zijn leven. Hij was een vogel in de kooi, al was die kooi niet zoo eentonig als voor de anderen, zij deed hem toch de zoete vrijheid gedenken. In 't eerste van de Syntaxis had hij nog veel hoofdpijn. Zijn vader raadt hem in een van zijn eerste brieven: ‘...... Zit van tijd tot tijd met uwe voeten in 't water, zijt sober in eten en drinken.’ En dan: ‘onderhoudt wel uwe plichten, leert gestadig en vaste, verdeelt wel uwen tijd, zijt geheel getrouw aan uwe meesters... kiest eenen goeden bichtvader.’Ga naar voetnoot(1) De student was van goeden wil, en leerde gemakkelijk. Reeds in November mocht vader schrijven: ‘Wij hebben met voldoeninge gezien dat uwe gezondheid goed is en dat uwe plaatsen verbeterd zijn, en dat gij goeden moed hebt van nog te verbeteren.’...... ‘Gelijk (vermits) gij | |
[pagina 51]
| |
niet veel op den cour zijt bij de andere, moet gij zooveel mogelijk gebruik maken van latijn te spreken om daarin niet ten achter te zijn...’Ga naar voetnoot(1) Daaruit leeren wij dat de humanisten nog in 't jaar 1846 de oefening van Latijnspreken moesten onderhouden, zelfs in speeltijd... wat later zou het Fransch spreken worden. Ondertusschen sprak Guido reeds vroeg... Engelsch. want van 1846 dagteekent de gift van een boekje met 5 drama's van Shakespeare door den kleinen Engelschman Douglas aan Gezelle gedaan.Ga naar voetnoot(2) Er woonden toen in 't Seminarie verscheiden Engelsche jongens, die er ook de verlofdagen doorbrachten; ook Guido bleef meest te Rousselare, en was hun kameraad en bewaker. Dat verschafte hem vroege veerdigheid in 't spreken hunner taal. In 1847 vernemen wij uit eenen brief van Vader, dat er gelijk wat achteruitgang geweest was in de ‘deleginze’ (diligence). Onze student wordt vaderlijk vermaand ‘niet te doen gelijk de lijndraayers die ook zonder slecht te zijn achteruit gaan’, maar de man is verheugd omdat hij hoort dat ‘de gezondheid nu geheel goed is’, en eindelijk ‘Mr. Nachtergaele is geheel bekeerd te uwen opzichte’.Ga naar voetnoot(3) Daaruit blijkt dat vader alles nauw navroeg bij de oversten, en dat de Superior met strenge tucht op den zoon waakte en zijne gebreken gadesloeg. Het eerste Rousselaarsch schooljaar liep ten einde, en Guido was 5e op meer dan 20 leerlingen. |
|