Het leven van Guido Gezelle, Vlaamschen priester en dichter
(1923-1924)–Aloïs Walgrave– Auteursrecht onbekend
[pagina 25]
| |
3. KindertijdIn 't eerste van mijn levenstijd, en 't beste......DEN 1en Mei 1830 kwam dan de eerstgeborene zoon van vader Pieter-Jan en moeder Monica in 't oud huis der Adorno's ter wereld. Het kind was zwak en ziekelijk: 't had een buitengewoon dik hoofd, geheel verdraaid en vergroeid; de dokter vreesde voor 's kinds leven, en doopte het ten huize. Toch kwam het ventje er door; hij werd ten zelfden dage naar de parochiekerk van Ste. Anna gebracht, om er de overige doopsplechtigheden te ondergaan. Een bloedverwant van Mevrouw Van de Walle, Mijnheer Guido, Joseph Maria Ghislenus, Baron Van Zuylen van Nyevelt Gaesbeeck nam het peterschap over den doopeling aan, die de namen ontving van Guido Pieter Theodoor Joseph. Tusschen hoop en vrees groeide de jongen op. De dokter beval dat hij met blooten hoofde zou slapen ‘omdat zijne hersenen te groot waren voor zijne hersenpanne’.Ga naar voetnoot(1) Ook leed hij, al zijne kinderjaren door, veel aan hoofdpijn, vooral tot zijn 12e, maar later nog tot zijn 17e jaar. Guido was nog maar vijf maanden oud, toen hij onbewust van landsbestuur veranderde. De | |
[pagina 26]
| |
Belgische omwenteling brak te Brugge uit met Ste. Kruis-kermesse (den Zondag na 14 September). 't Volk plunderde de huizen van den gouverneur Sandelin en van andere Hollanders of Hollandsgezinden; ze droegen cocarden, plantten een vrijheidsboom op de markt, waar nu Breydel en De Coninck staan, en gewapende burgerwachten die op voorhand ingericht en geoefend waren, zetten de vluchtende Hollanders na tot buiten de Dampoorte. In de buurt van den Rolleweg, langs de Kruisveste, rond de meulens, zat het er ook op: een Hollander werd aan de Ste. Kruispoorte doodgeschoten, en te midden van 't volksoproer klonk het er van: Jantje Kaas die muit,
al zijn haar valt uit,
of: Jantje Kaas zit in den zak,
viva Potter en Rodenbach!
Alzoo werd Guido Gezelle, van Nederlander, Belg, al krijschen van hoofdzeer en al sukkelen om mensch te geraken. Weldra kwamen andere broertjes en zustertjes het huishouden vergrooten. Na Guido was 't Romaan, de latere hovenier en vuurwerkmaker, vader van Caesar Gezelle. Dan kwam Louise, die Frank Lateur's of Stijn Streuvels' moeder zou zijn; verder Joseph, die priester werd en stierf als Pastor te Steene, en Florence, die een tijd bij Guido ging wonen en onder den naam van Zuster Colomba in 't klooster zou leven en sterven. Zoo stond Guido als oudste van een bendeken levenslustige vogels, die, niet als hij met pijn in 't hoofd geplaagd, weldra | |
[pagina 27]
| |
hof en huis en buurt deden leven van hun spel, geroep en poetsenmakerij. Wel was hij zoo ondernemend niet als de sterke, springlevende Romaan, die ‘'t katje van de bende’ was, maar, naarmate hij bekwam en groeide in gezondheid, werd hij ook bedreven genoeg in kinderspelen en jongenswaagstukken om met den hoop meê te doen. In dien grooten tuin, in de eenzame stadswijk, langs de vesting met meulebergen en meulens en boomen was 't ook een kinderparadijs. Klimmen en klauteren, djakken en toppen, baantje slieren en schaverdijnen 's winters; uitzetten op verkenningstochten in stad en buiten, hij leerde 't al, en 't zou hem later te pas komen ook. Maar toch, veel meer dan aan de anderen, gebeurde 't hem dat hij tusschen de vlagen, met zijn week hoofd, stil viel en nederzat. Reeds als kind was hij zwijgzaam en dikwijls afgetrokken. Hij luisterde dan geern naar de groote menschen, en trachtte te overwegen 't gene hij hoorde, om ernaar te doen. Uit dit eigenmachtig nadenken kwam eigenmachtig willen, en vader had wel eens last om zijn zoontje's kopken te breken. Hij draaide veel rond den pratenden en werkenden tuinman in zijnen hof; hij hoorde vaders uitleg over boomen, planten en bloemen; namen leerde hij kennen met zaken te zien en te behandelen, en zoo moest in hem de zin ontstaan voor de schoonheid van Gods schepping en de liefde voor de lustige taal die uit zijn vaders mond vloeide in bonte woorden en verhalen. Of met moeder ging hij de eerste van allen mede naar dienst en lof in Ste. Anna of in 't Engelsch Klooster. Het christelijk familieleven prentte diep in hem de godsvrucht en de | |
[pagina 28]
| |
eerbiedige gebruiken welke die ouders van den ouden eed hem leerden: 't Eerste dat mij moeder vragen
leerde, in lang verleden dagen
als ik hakkelde, ongeriefd
nog van woorden, 't was, te gader
bei mijn handjes doende: ‘Vader,
geef me een kruisken, als 't u belieft!’
'k Heb een kruiske dan gekregen,
menig keer, en wierd geslegen
op mijn kake, zacht en zoet...
Ach, ge zijt mij bei te gader
afgestorven, moeder, vader,
't geen mij nu nog leedschap doet!
Maar dat kruiske, 't is geschreven
diep mij in den kop gebleven
teeken van mijn erfgebied:
die den schedel mij aan scherven
sloege, en hiete 't kruisken derven,
nog en hadd' hij 't kruisken niet.Ga naar voetnoot(1)
Zoo vormde de stille Monica Devriese, den stillen, taaien Guido Gezelle. Hij zag en onthield: ‘Mijn oudste onthouden van de Kerstdagplechtigheden rond den heerd is, dat wij, zelfs tenden den langen Rolleweg, op de uiterste palen van de prochie en van de stad, de choralen van Ste. Anne verwachtende waren, die, dikwijls over de snee, dien avond kwamen kerstliedjes zingen, en daar was er een bij die de viole speelde, of de vedele, met den Vlaamschen woord gezeid.’Ga naar voetnoot(2) Men ziet hem, met eenen hoop nieuwsgierige jongens, als er zelfs diep de stad in, wat te doene was, zoo op St. Elooisdag als de peerdemannen, de ‘Cavelotters’ naar St. Salvators | |
[pagina 29]
| |
st. kruispoort en molens (De verste molen was die van Mulder Ghevaert, waar de kleine Gezelle speelde)
| |
[pagina 30]
| |
trokken om met den hamer van den heilige gezegend te worden: ‘Dikwijls heb ik gevlucht uit de Steenstrate, als ze opkwamen van de Cathedrale met hun vierige beesten, en het blauw panen mutseken op den hoofde.’Ga naar voetnoot(1) En als de bende op de vesten rond de meulens liep en brakte, zat Guido menigmaal in een van die meulens, bij vader Ghevaert, en zijn dochterken, te luisteren naar de lezingen uit den meulenare's bijbel, of naar zijn verhalen van ‘Paro’ zoo hij zei voor Pharao; of naar de sermoenen die hij voorlas uit Tauler. 't Gebeurde dat heel de kinderbende erbij was, en dan preekte de meulenare soms voor allen, of, wat ze liever hadden, hij vertelde. Een Engelsche brief, op 't einde van zijn leven zou dien kindertijd gedenken: ‘O, en die molen! Hoe dikwijls zat ik, als de avond zonder wind was, en zag de smalle lichtstrepen door de gerren in de wanden van den donkeren windmolen! Hoe dikwijls zat ik en luisterde, zoo ik meende, naar den krekel die daar in den ouden molen kriepte en kriepte, uren aan een stuk. Maar de krekel was de oude mulder van St. Mattheeuw's molen, op de vesting van 't oude Brugge, die geduldig te scherpen zat aan zijn ronde molesteenen. Daar staat hij nog, de molen, bachten zijn boomenvlies!’Ga naar voetnoot(2) Zoo schreef de oude vermoeide bestuurder van 't Engelsch Klooster in 1899, en die molen gaf hem nog een dichterpoging in: | |
[pagina 31]
| |
‘O meulenwal, met al 't geheugen
der schuldelooze onnoozelheid
mij voor uw' voet en lief......Ga naar voetnoot(1)
Eene gebeurtenis uit zijne vroegere kinderjaren, door hem zelf later op rijm verhaald, toont ons, naast de geestesgaven van het kind, eene eerste vingerwijzing van God voor zijn latere bestemming. ‘Dus voer ik over twintig jaar,’ zegt hij in 1858; hij kon dus ten hoogste 8 of 9 jaar oud zijn: ‘Wanneer ik nog heel kleine was
en in mijn a-b-c-boek las.’
Hij was namelijk, te Heule of Bisseghem bij zijn vaders familie eenige dagen gaan overbrengenGa naar voetnoot(2) in het land van de Leie, in de schoone, rijke vlasstreke. Daar mocht de kleine jongen eens medegaan met een haastige berechtinge. Gevolgd door den priester liep hij al bellend over de landsche wegen, en zag hoe alles voor den verborgen God stilviel en knielde: ‘Zoo zweeg het land al met ne keer
en 't lag daar stille voor den Heer.’Ga naar voetnoot(3)
Wat er zuiver verbeelding of dichterlijk versier is in 't verder verhaal van den kinderdroom dien de kleine dienaar droomde wijl hij voor 't ziekenhuis in slaap was gevallen, 't en blijkt niet met zekerheid; maar de zaak is gebeurd, en de levendige herinnering die hij ervan bewaarde bewijst de gave van opmerking, de vurige verbeelding en de godsvrucht van het kind. | |
[pagina 32]
| |
Zijn eerste abc-boek had hij rond zijn 6-7 jaar te Brugge op school gekregen. Oude Bruggelingen wisten in 1901Ga naar voetnoot(1) nog te vertellen over dien tijd: ‘De scholen waren dinne gezaaid, en - 7 stuivers om daar te gaan. Men leerde er een ure daags, van ten éénen tot ten tweên, oftewel in den nuchtend.’ 't Was nog een van die scholen waar de jongens niet aan een lessenaar zaten, maar op stoelen of bankskes, met elk zijn scholeberd, waarop zij letters leerden schrijven. ‘Een scholeberd heb ik gebruikt,’ schrijft GuidoGa naar voetnoot(2) ‘en dat nog een met een vlere en eenen haak, om 't open en toe te doen’. Dat was een vierkante bak met een schuifdeksel, tevens bergplaats voor 't schrijfgerief en steun voor de schrijvende hand. De jonge Gezelle leerde vlug en kon al spoedig lezen. Zijn vader vond hem algauw hier en daar ‘in een hoekske met een boekske’ en Guido vertelt ons zelf: ‘De aldereerste kranen die ik ooit gekend hebbe, zaten onder de nette van eenen grijpzuchtigen “Voglaar” in den kop- en tafelloozen Vlaamschen “Schat der fabvlen” dien ik op veel vroeger dagen hielp om den hals brengen en in stukken lezen.’Ga naar voetnoot(3) In de scholen van Brugge was, onder Gezelle's eerste leerjaren, de invloed van het Hollandsch nog voelbaar, en van toen af ook vatte hij tegenzin op voor schoolmeesterstaal. Het is in West-Vlaanderen, onder 't volk ten minste, nog gesteld zooals De Bo schreef: ‘De West-Vlaming heeft een ingeboren afkeer van al wat winderig, gemaakt, gewrongen en waanwijs | |
[pagina 33]
| |
staat.’Ga naar voetnoot(1) En Ducllos: ‘Na 1818, onder den invloed der schoolmeesters van 't Hollandsch regiem, werd de schrijftaal van velen tot het peil van die mannen verlaagd, en er ontstond wat het volk noemde: Stadhuis-vlaamsch.’Ga naar voetnoot(2) De afkeer waarvan deze getuigen spreken was Gezelle inderdaad ingeboren, en dat hij dien reeds voelde op de eerste school, schrijft hij zelf in eenen brief uit de jaren '70 aan Duclos: ‘...... 't leven van VandaeleGa naar voetnoot(3) (1814) is in ons Vlaamsch geschreven, Vlaamsch, zoo men dan zei; na dien date zijn de Hollanders gekomen en hunne navolgers. Ik heb die tale (1837) leeren haten te Mr. Brans', een geboren Hollander die na 1830 hier overgebleven was: 't is de eerste reactie waarvan ik mij plichtig kenne, immers hoorende, zoo ik dagelijks deed, vaders (Heule)- en moeders (Wijnghene)- vlaamsch, moest het verschil mij tegensteken, inde......’ Deze tegenstelling tusschen ons Vlaamsch en geijkte pedantentaal hield hij zijn leven lang staande. In zijn lofrede op De Bo zal hij openbaar zeggen in 1885: ‘De Bo heeft waarschijnlijk, zooals ik en veel anderen, korts na 1830 zoo niet hollandsche, toch het vlaamsch misachtende meesters gehad, 't zij land-, 't zij taalgenooten van de Schrants en van de Genabeths (Brans en De Valk hieten de mijne, twee hollanders), en De Bo is Vlaamsch gebleven.’Ga naar voetnoot(4) | |
[pagina 34]
| |
Zoo begon in dien knaap van zeven jaar reeds een levensrichting zichtbaar te worden. 't Was eigen ingeborenheid en bewuste voorliefde voor de levende volkstaal, en daarbij kwam voorzeker nog vaders rechtstreeksche invloed. Deze had het Seminarie van Rousselare weten sluiten door het Hollandsch bestuur en was daardoor op strate geraakt; hij hoorde rondom hem het gerucht van den Spellingsoorlog (1839-1844) die in West-Vlaanderen hevigst woedde. Behaegel en priester De Foere protesteerden uit Brugge tegen het invoeren van ‘de 8 regels’, en uit Rousselare kwam het verzet van Pier Jan Gezelle's hoogen vriend en beschermer, Superior Nachtergaele, die met vijf zijner leeraars (waaronder D. Cracco) opkwam ‘tegen het verhollandschen van 's lands taal’. Dit alles moest in den begaafden en eigenaardigen jongen Guido door vaders schilderend en bijtend woord zijn natuurlijken haat tegen het ‘Stadhuis-vlaamsch’ nog aanvuren. Intusschen, onder spel en droom, kinderdoen en kinderdenken, verliepen zijn jongensjaren. Toen hij 10 jaar oud was, mocht hij met zijnen vader eene reis meêmaken. Pieter-Jan was namelijk werkzaam in de duinen van ‘Den Hane’ bij Clemskerke, om er sperren en biezen te planten, en Guido mocht helpen. De zee is dan ook een zijner oudste en liefste herinneringen, en wij kunnen hem wel zien als ...... ‘kleine knaap, daar hooge op d'hillen staan en kijken diepe in zee met waterblinkende oogen’Ga naar voetnoot(1) Ook bij moeders verwanten, en op de hofstede het Walleke te Wijnghene, haar vader- | |
[pagina 35]
| |
huis, kwam hij soms mede en verbleef er. Hoe die kinderoogen alles opnamen, en hoe dat kinderherte voelen bleef, zegt ons in RijmsnoerGa naar voetnoot1) het schoone vers: Terug: Scheef is de poorte van oudheid geweken
zaâlrugde 't dak van de schure; overal
stroo op de zwepingen zit er gesteken
vodden beveursten het huis en den stal.
Dáár is 't dat moeder zat; dáár is 't dat vader
vond die hem arbeid en herte bracht; dáár
knielden wij, kinderen, handen te gader,
baden wij, kleenen en grooten tegaâr.
Dáár is de schippe nog, dáár is de tange,
't ovenbuur staat daar, zoo 't vroeger daar stond;
't hondekot staat daar, en... 't is alzoo lange! -
hoe is de naam van dien anderen hond?
Zalige lieden, al te arglooze menschen,
weinig begeerdet gij, groot was uw hert!
kon het maar helpen met weenen en wenschen,
weer ate ik roggenbrood naast u aan 't berd.
Voor zijne Eerste Communie leerde Guido vlijtig. Hij zat toen in de school of klasse van eenen meester Reynaert, die om ons onbekende redenen, niet al te goed gezien was door de geestelijkheid der parochie. 't Moet zijn dat er in 't Gezelle-huis over die zaak gesproken werd, want op den dag van den wedstrijd in den Catechismus, die de Eerste Communie voorafging, had Guido tot zijnen vader gezeid: ‘Ik zal dien Reynaert wel verdedigen, vandage.’Ga naar voetnoot(2) Inderdaad in de ‘opvraginge’ was hij de eerste onder al de Communicanten van Stad, zoodat de parochianen van Ste. Anna die hem in de leeringe helpen onderwijzen hadden, den | |
[pagina 36]
| |
kleinen primus uit fierheid op een ledigstaande voetstuk zetten om hem aan zijne makkers ten voorbeelde te stellen.Ga naar voetnoot(1) De Pastor, Mr. Westervelde, was ook danig tevreden over zijn kleinen prochiaan, want hij gaf hem als prijs eene Historie des Bijbels, schoon gebonden en met goud versierd. ‘Laat er hem maar in lezen,’ zei hij tot de ouders, ‘hij heeft er verstand genoeg voor.’ Gezelle heeft dit boek heel zijn leven bewaard,Ga naar voetnoot(2) en de lezing ervan heeft hem van jongsaf dichterlijk beïnvloed. Pastor en schoolmeester zullen 't dan hierover wel eens zijn geweest, dat er iets bijzonders in dien scholier moest zitten. Aan de ouders raadden zij dan ook, den jongen te laten ‘voortleeren’. |
|