De taaltheorie van Johannes Kinker
(1977)–Marijke J. van der Wal– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 37]
| |
5. Kommentaar5.1. Kritische kanttekeningen.5.1.1. Opmerking vooraf.We hebben een overzicht van Kinkers verhandeling gegeven zonder kritiek te leveren. In dit hoofdstuk zullen de kritische kanttekeningen zijn te vinden, die in het voorafgaande gedeelte ontbraken. We gaan de weg waarlangs Kinker een beeld van de gedachte taal opbouwt nog eens kritisch na; we signaleren tekorten en wijzen op de vooronderstellingen die aan Kinkers methode ten grondslag liggen. | |
5.1.2. De stappen op de weg tot de bepaling van de gedachte taal.De eerste stap die Kinker zet is de analyse van het denken. Tegen het feitelijke verloop van die analyse zou men bezwaren kunnen maken. Wij accepteren de analyse echter als een gegeven, evenals het resultaat ervan, de tafel der grondbetekenissen. Voor Kinker is de schets die hij van het denken geeft, de enig juiste. We zullen nog zien (in 6.5.) dat hij een reden heeft om zo zeker van zijn zaak te zijn: hij is op ‘kritische’ wijze te werk gegaan, d.w.z. volgens de kritische methode van Kant. De tafel der grondbetekenissen wordt niet rechtstreeks in verband gebracht met de talen. Kinker neemt een algemene, gedachte taal aan, die zich in de bestaande talen manifesteert. Hij richt zich geheel op de gepostuleerde gedachte taal, waarvan men via het denken, d.w.z. via de tafel der grondbetekenissen, een beeld kan krijgen. De ‘toepassing van de tafel op de taal’ vormt de tweede stap. Aan het eind van de verhandeling is het gestelde doel bereikt: er is wel niet een volledige beschrijvingGa naar eind99., maar dan toch een tamelijk vastomlijnd beeld van de taal ontstaan. Een ideaalbeeld waarnaar de talen beoordeeld kunnen worden. Een uitgebreide beoordeling van talen vindt overigens niet plaats: Kinker spreekt slechts over de verhouding van de taal tot de talen en over de mogelijkheid om de taal als maatstaf voor de talen te hanteren. Die maatstaf wordt slechts incidenteel voor een taalonderdeel aangelegd. De derde stap wordt in de verhandeling dus slechts aangeduid en niet werkelijk gezet. In een algemene wijsgerige theorie der talen zou dit wel moeten gebeuren. Het was Kinkers pretentie niet dat te doen in zijn inleiding tot een dergelijke theorie. De beoordeling van de talen was niet opgenomen in Kinkers doel- | |
[pagina 38]
| |
stelling, die immers was: het wezen van de gedachte taal bepalen. | |
5.1.3. Bezwaren tegen de werkwijze.We merken wat betreft de tweede stap, de toepassing van de tafel op taal, tekorten op in Kinkers werkwijze. Hij geeft, ten eerste, niet duidelijk de lijn aan die hij volgt. Hij vermeldt wel van te voren de volgorde waarin de tafel wordt toegepast, maar vermeldt niet waarom hij díe volgorde kiest. De volgorde blijkt niet willekeurig te zijn: bij de vaststelling van het syntaktisch grondbeginsel gebruikt Kinker gegevens van de eerder beschouwde woordsoorten, wat niet is aangekondigdGa naar eind100.. Kinker gaat van enige taalkennis uit (zie 4.5.5. en 4.10.). Dat blijkt uit zijn praktijk; hij omschrijft die veronderstelde kennis niet alvorens de tafel op taal toe te passen. Hij spreekt ook niet over de manier waarop de tafel het beeld van de taal bepaalt. Pas bij de toepassing merken we dat de tafel het begripsaspekt van de taal direkt en volledig bepaalt: met de tafel is het geheel van essentiële betekenissen gegeven. De tafel bepaalt uiteindelijk ook het mechanisme van de taal, maar dat gebeurt via verschillende wegen: door ordening (zie de indeling in woordsoorten), door het verschaffen van etiketten die op, aan iedere taalbeschouwer bekende, ‘taalgegevens’ worden geplakt (de woordsoorten die door termen uit de tafel worden gekarakteriseerd; de verhouding van het werkwoord tot het onderwerp en tot het voorwerp die wordt aangeduid met persoon-daad-zaak of agens-agere-actum) en door het opleggen van onderscheidingen (zie indeling in 4 soorten verba neutra). Deze manier waarop de tafel funktioneert had Kinker expliciet moeten maken. | |
5.1.4. De vooronderstellingen.De verhandeling is gebaseerd op een aantal vooronderstellingen, nl. dat 1) het denken op een bepaalde manier te analyseren zou zijn; 2) dat er een bijzondere parallellie tussen denken en taal bestaat (het denken bepaalt de taal); 3) dat de aangenomen gedachte taal zich in alle bestaande talen zou manifesteren. Op deze vooronderstellingen, die overigens ook niet expliciet zijn gemaakt door Kinker, is een ideaal taalsysteem (de algemene, gedachte taal) gebouwd. Accepteert men één of meer van de vooronderstellingen niet, dan moet men ook het op grond daarvan ontworpen taalsysteem verwerpen, wat VAN DER WIJCK, de enige die de Inleiding uitvoerig bekritiseert, dan ook doet. | |
5.2. Het kommentaar van anderen.5.2.1. Een overzicht.VAN HALL, VAN DER GULDEN, RISPENS en VIS noemen alleen de titel | |
[pagina 39]
| |
van de verhandeling en zeggen nauwelijks iets over de inhoud; ze geven geen kommentaar op of een oordeel over de Inleiding. In de verslagen van het KNI is een reaktie op Kinkers werk te vinden: de kommissie die zich over de verhandeling moest buigen geeft in haar verslag kort de inhoud weer en laat zich vervolgens in lovende bewoordingen over het werk uit (NOTULENBOEK II, p. 200-1). VAN DER WIJCK is de enige die uitvoerig op Kinkers Inleiding is ingegaan. Hij gaat uitgangspunten en methode na en strooit daarbij kwistig met citaten, ook uit andere werken van KinkerGa naar eind101.. Hij levert nogal wat kritiek, berijdt een van zijn eigen stokpaardjes, de oorsprong van taal, en komt tenslotte tot een oordeel over de verhandeling. We voldoen mede aan de wens van De Vooys wanneer we VAN DER WIJCKS beweringen nader beschouwen. | |
5.2.2. Van der Wijcks kritiek: het algemene tegenover het bijzondere.VAN DER WIJCK begint met een instemmend geluid: ‘Zeer juist wordt door Kinker de taal als “het bezielde kleed der rede” aangemerkt’ (VAN DER WIJCK 117). Tegen een dergelijke taalopvatting heeft hij blijkbaar geen bezwaar. Hij zou zich ook kunnen verenigen met het poneren van een gedachte taal naast en tegenover een gesproken taalGa naar eind102.. Kinkers algemene gedachte taal is echter voor hem onaanvaardbaar. Er is, zo meent hij, geen algemene menselijke geest en (dus) ook geen algemene gedachte taal. ‘Ieder volk heeft zijn eigen geest en daardoor ook zijne eigene “gedachte taal”’, merkt hij geheel in de geest van de romantiekGa naar eind103. op (VAN DER WIJCK 122). De grote verschillen die er bestaan tussen de gesproken talen zouden een zelfde (algemene) gedachte taal zelfs onwaarschijnlijk maken (zie VAN DER WIJCK 127). Kinker wordt dus aangevallen op één van zijn vooronderstellingen: de algemeenheid van de taal. Al ziet VAN DER WIJCK ook algemene trekken in talen, Kinker gaat z.i. te ver: Kinker sluit het oog voor de verscheidenheid van taalstelsels en doet net alsof er maar één taalstelsel bestaatGa naar eind104.. Het gezichtspunt van VAN DER WIJCK en dat van Kinker is verschillend: VAN DER WIJCK ziet enige algemeenheid in de grote verscheidenheid van talen, Kinker ziet in de talen verscheidenheid die is terug te voeren op algemeenheid. Kinker richt zich op het algemene; VAN DER WIJCK legt de nadruk op het bijzondereGa naar eind105.. (Een eeuwigdurend twistpunt overigens; zie ROBINS 126). VAN DER WIJCK maakt bezwaar tegen de veronderstellingen over de mens, het denken, de taal en een algemene gedachte taal en levert daarmee fundamentele kritiek! De argumenten die hij gebruikt zijn in hoge mate bepaald door zijn eigen - tijdgebonden - visie (zie ook hoofdstuk 6). | |
[pagina 40]
| |
5.2.3. Een ander punt van kritiek: de afleiding van de taal uit het denken.VAN DER WIJCK stelt, afgezien van allerlei bijzakenGa naar eind106., nog één belangrijk punt aan de orde: Kinkers afleiding van de taal uit het denken. Hij wijst de door Kinker gevolgde methode af en pleit voor de empirie, voor de studie van de talen. VAN DER WIJCK is nogal skeptisch wat betreft de mogelijkheid om door analyse van het denkvermogen a priori de inrichting van de taal te bepalen. Bij een dergelijke werkwijze speelt taalkennis onvermijdelijk mee. Kinker zou slechts in schijn een andere dan de empirische weg volgen (VAN DER WIJCK 129-30). Kinker maakt - zo konstateerden we al eerder (zie 5.1.3.) - inderdaad gebruik van taalkennis. Hij stelt noch zijn analyse van het denkvermogen noch het gebruik van taalkennis bij de bepaling van het wezen van de taal, aan de orde. Hij zegt te weinig over methodologische zaken en gaat te werk alsof de toepassing van de tafel op taal iets vanzelfsprekends is. | |
5.2.4. Van der Wijcks oordeel.VAN DER WIJCK's kritiek is niet overdacht, maar bestaat uit venijnige uitvallen als: ‘De Kantiaansche wijsgeer beeldt zich in dat hij den geest van ons geslacht op zijn studeervertrek heeft gepeild, en acht het vervolgens overbodig om bij de geschiedenis der volken ter school te gaan’ (VAN DER WIJCK 127). Op zijn vele negatieve opmerkingenGa naar eind107. volgt tenslotte een nogal mild eindoordeel. Nadat VAN DER WIJCK heeft gewezen op een algemene en een bijzondere (d.w.z. een individuele, een vrijwillige) kant aan taal, zegt hij het volgende: ‘Kinker heeft dat niet in het oog gehouden. Zijne redeneering over het wezen der taal knoopt zich vast aan de onderstelling, dat alles in haar mechanisch is voortgebracht. Hij laat de werking der individuen geheel buiten rekening. Hij kent slechts één algemeen taalstelsel en meent dat dit in ieder menschelijk hoofd van nature aanwezig is. Vandaar dat al zijne beschouwingen over wijsgeerige taalkunde aan het euvel der eenzijdigheid lijden’ (VAN DER WIJCK 147). Dit milde (of misschien sarkastische?) eindoordeel moet ons niet op een verkeerd spoor brengen. VAN DER WIJCK heeft intussen toch maar z.i. het fundament onder Kinkers theorie vandaan geslagen. Hij heeft het zelfs niet de moeite waard gevonden het op die wankele basis opgetrokken taalsysteem nader te bekijken: resultaten uit het tweede gedeelte van de verhandeling - b.v. Kinkers algemeen taalmechanisme - komen niet aan de orde. VAN DER WIJCK verwerpt met zijn kritiek op het fundament ook het daarop gebouwde taalsysteem, dat van de gedachte taal. | |
[pagina 41]
| |
5.3. Konklusies.VAN DER WIJCK mist de nodige objektiviteit, schenkt te veel aandacht aan bijzaken en etaleert vaak meer zijn eigen opvattingen dan dat hij Kinker to the point bestrijdt. Zijn romantisch gekleurde kritiek gooit Kinkers veronderstelling van een algemeen menselijk denken niet omver: twee meningen staan hier tegenover elkaar. VAN DER WIJCK signaleert problematische punten in de Inleiding, maar werkt zijn kritiek niet op een gefundeerde wijze uit. Wij hebben - anders dan VAN DER WIJCK - ons in ons kommentaar beperkt tot het nagaan van de innerlijke samenhang en konsistentie van de verhandeling. We vochten de vooronderstellingen en de gevolgde methode niet aan. Onze kritiek, die in 5.1.3., 5.1.4. en 5.2.3. 2e alinea is uiteengezet, zouden we als volgt kunnen samenvatten: Kinker is wat zijn vooronderstellingen en zijn werkwijze betreft te weinig expliciet. Het is gebleken dat de Inleiding een verhandeling is waarin een ideaal taalsysteem wordt ontworpen. Dat gebeurt op een zodanige manier dat wij de benaming algemene wijsgerige theorie der talen meer bij de verhandeling vinden passen dan algemene taalkunde (zie 2.1.). De taal werd opgebouwd op grond van de analyse van het denken (een wijsgerige bezigheid!) (1), een paar vooronderstellingen (2) en wat taalkennis (3) en niet op basis van bestudering van de bestaande talen. Kinkers taalsysteem mist het verband met de bestaande talen vrijwel geheel. De link die in de algemene wijsgerige taaltheorie gelegd moet worden met de bestaande talen - de beoordeling van die talen naar het ideale taalsysteem - ontbreekt zelfsGa naar eind108.. Kinkers ideeën over taal en over een ideaal taalsysteem zijn niet bepaald door taalkennis, maar door filosofische achtergronden. Welke achtergronden dat zijn, zullen we zien in het volgende hoofdstuk, waarin we Kinkers theorie in een kader plaatsen. |
|