De taaltheorie van Johannes Kinker
(1977)–Marijke J. van der Wal– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 19]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
4. De toepassing op de taal4.1. Inleiding.Kinkers belangstelling gaat uit naar wat hij de taal/de gedachte taal/de taal in 't algemeen noemt. Het begrip de taal dat alleen nog maar is gepostuleerd, moet in het tweede gedeelte van de verhandeling inhoud voor ons krijgenGa naar eind44.. Kinker tracht via de analyse van het denken een beeld van de gedachte taal op te bouwen. Het resultaat van die analyse, de tafel der grondbetekenissen, is bepalend voor ons idee van de taal. Door die tafel leren wij de taal kennen, omdat wij ervan uitgaan, dat de taal het geheel van tekens is waardoor al onze gedachten - en dus ook juist deze grondbetekenissen en de daarin aanwezige momenten - ‘uitgedrukt en vertegenwoordigd worden’ (Inl. 113). De tafel der grondbetekenissen moeten we - om in Kinkers terminologie te spreken - op de taal toepassen, d.w.z. ‘de taal, in 't algemeen, onder het begrip opnemen, dat wij er ons, na het opsporen dezer beteekenissen noodzakelijk van moeten vormen’ (Inl. 115). De taal die op die manier voor ons gestalte krijgt, is het ideaalbeeld voor alle bestaande talen. Met dit ideaal beeld voor ogen kunnen we de talen beoordelen. Wat in de verhandeling plaatsvindt, is als volgt schematisch voor te stellen:
fig. 5
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 20]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De taal, die met een stippellijn in fig.5 is aangegeven, moet inhoud voor ons krijgen. Dat kan gebeuren door de tafel te hanteren bij de benadering van de twee aspekten aan taal: het begripsaspekt en het mechanismusaspekt. Het doel van Kinkers algemene taalkunde, het wezen van de gedachte taal bepalen, wordt bereikt door het opsporen van denkbeelden die de betekenissen der woorden vormen (1) en de bepaling van het mechanisme der taal (2) (zie 2.5.). Er wordt gewezen op de mogelijkheid de bestaande talen naar de taal te beoordelen. Met de beoordeling wordt niet gewacht tot het totaalbeeld van de taal er is. Wanneer één bepaald onderdeel van de taal aan de orde is, worden voorbeelden uit enkele talen gegeven, wat af en toe tot een beoordeling van die talen op dat bepaalde punt leidt. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
4.2. De woorden.De twee boven genoemde aspekten zijn duidelijk op te merken in de woorden, de essentiële elementen in de taal en de talen. Woorden spelen op twee niveaus een belangrijke rol: ze vertegenwoordigen begrippen en ze beelden ‘het denken, het verband en de leiding der gedachten’ (Inl. 114) af. Een woord moet korresponderen met een betekenisGa naar eind45., een betekenis uit de tafel der grondbetekenissen of daarvan afgeleid. Als dat niet het geval was, zouden woorden nietszeggende vormen zijn, vergelijkbaar met de gesproken woorden van een ons onbekende taal, die voor ons slechts een opeenvolging van klanken zijn (zie Inl. 114). Wil taal taal zijn, willen we met taal iets kunnen overdragen, dan moeten de door woorden aangeduide denkbeelden en begrip pen weergegeven worden in het verband waarin ze tot elkaar staan. Voor de -innerlijke-Ga naar eind46. betekenis van een woord is dat verband niet onbelangrijk, want, zo merkt Kinker op: ‘Geen woord of spraakteeken is zoo bepaald en onveranderlijk van aard, dat het slechts een éénig denkbeeld of begrip, of een enkel gedeelte of bloote betrekking van een begrip afbeeldt; zij zijn integendeel afhankelijk van elkanderen, van de bijzondere soorten van teekenen, waartoe zij behooren, of waartoe zij gebragt worden, van de toepassing der taalregelen op hunne vorming en zamenstelling, en van de hulpwoorden onder wier bepaling en regering zij gesteld zijn’ (Inl. 118). Aangezien de woordsoorten en het syntaktisch verband zo belangrijk zijn (zie het onderstreepte in het citaat), is het begrijpelijk dat de volgende punten bij Kinker aan de orde komen:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 21]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Deze drie punten vormen Kinkers verdere programma (zie ook de indeling in 2.6.), waarbinnen de toepassing van de tafel der grondbetekenissen op de taal plaatsvindt. Het is sterk gericht op het mechanismusaspekt. Het begripsaspekt komt hier en daar - bij de woordsoorten met name - aan de orde. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
4.3. De woordsoorten.Kinker wijst op twee mogelijke indelingen in woordsoorten (Inl. 120):
Deze indelingen zijn voor Kinker niet acceptabel. Tegen de, al oudeGa naar eind49., indeling A voert hij de volgende bezwaren aan: 1) het zelfstandig en het bijvoeglijk naamwoord zijn ten onrechte in één klasse ondergebracht (argument: ze verschillen aanzienlijk; bovendien zijn het bijwoord en het werkwoord, die in een soortgelijke verhouding tot elkaar staan als het bijvoeglijk en zelfstandig naamwoord, niet in één klasse gezet); 2) de deelwoorden vormen ten onrechte een aparte kategorie (argument: ze vallen naar gelang hun gebruik onder de verba of onder de bijvoeglijke naamwoorden); 3) de werkwoorden zijn te verschillend in betekenis om in één klasse gezet te worden; ook de verschillende samenvoegsels en voorzetsels kunnen niet op één hoop gegooid worden. Het derde en het eerste bezwaar gelden natuurlijk a forteriori voor indeling BGa naar eind50.. Kinker laat het niet bij bezwaren. Hij stelt een andere indeling voor, waarin hij voor het gemak de ingeburgerde latijnse termen van indeling A handhaaft. Eigenlijk breidt hij deze indeling uit en brengt er de volgorde in aan ‘welke het meest met de vier klassen der grondbeteekenissen overeenkomt’ (Inl. 121). Dat resulteert in een verdeling in 13 woordsoorten die - uitgezonderd 9 t/m 13- geordend worden door termen uit de tafel der grondbetekenissen: | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 22]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Om de woordsoorten behoorlijk te vergelijken met de tafel der grondbetekenissen, ‘en er hunne kracht en waarde aan te toetsen’ moeten we iedere woordsoort afzonderlijk beschouwen ‘in zijne soortelijke verscheidenheden’, ‘om daarin derzelver overeenkomst of ongelijkslachtigheid met de verschillende hoofdsoorten of klassen der grondbeteekenissen te kunnen aanwijzen’ (Inl. 122). Dat doet Kinker dan ook; alle woordsoorten worden eerst globaal bekeken, waarna elke woordsoort intensiever wordt bestudeerdGa naar eind51.. Bij de behandeling van deze stof geeft Kinker voorbeelden uit het Nederlands, Frans, Grieks, Latijn en HebreeuwsGa naar eind52.. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
4.4. Inwendige en uitwendige betekenis; echte en onechte rededelen.Voordat we Kinkers behandeling van één bepaalde woordsoort nader bekijken, moeten we op een belangrijk onderscheid wijzen: de inwendige en uitwendige betekenis van een woord. He inwendige betekenis is het begrip dat door een woord op zich vertegenwoordigd wordt. De uitwendige betekenis is de betekenis die verbonden is met de funktie van een woord in een bepaald, het denken afbeeldend, verband. Kinker stelt zich die funktie als volgt voor: alle delen der rede zijn ‘werktuigelijke formen der taal, waaraan (om het even, wat zij voor het overige zouden mogen beteekenen), een zekere post, als ware het, opgedragen is, om aan de beteekenissen, waarvan zij de afbeeldingen zijn, nog bovendien eene gedaante of figuur te doen aannemen, waardoor zij, behalve het hoofddenkbeeld dat zij uitdrukken, in eene qualiteit of karakter verschijnen, waaraan het algemeen aangenomen taalgebruik eene kracht van uitdrukking gehecht heeft, die niet onmiddellijk aan de innerlijke beteekenis, maar aan het uitwendige teeken toebehoort’ (Inl. 123). Inwendige en uitwendige betekenis zijn zaken die resp. onder het begripsaspekt en het mechanismusaspekt van taal vallen! De inwendige betekenis van een substantief, adjektief of werkwoord kan extensief-, intensief-, dynamisch-, modaal-voor- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 23]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
werpelijk of -onderwerpelijk zijn (zie voor de substantieven Inl. 123; voor de adjektieven p. 152; voor de werkwoorden p. 198-200). Wat dat betreft komen substantief, adjektief en werkwoord overeen. Het verschil tussen deze woordsoorten ligt dan ook niet op het vlak van de inwendige, maar op dat van de uitwendige of taalvormigeGa naar eind53. betekenis. De uitwendige betekenis van het substantief is het voorstellen van een persoon, die van het adjektief het uitdrukken van een hoedanigheid en die van het werkwoord het weergeven van een werkzaamheid. De uitwendige betekenis vormt het kenmerk van de betreffende woordsoortGa naar eind54.. Alle ‘echte’ rededelen hebben een inwendige en uitwendige betekenis. De uitwendige betekenis is juist dat wat woorden tot rededelen (d.w.z. raderen van een werktuig, waarin het denken wordt uitgedruktGa naar eind55.) maakt. De prae- en postpositiones, de conjunctiones en interjectiones mogen geen rededelen genoemd worden, aangezien ze de kenmerken van echte rededelen, nl. de uitwendige betekenis en de waarschijnlijk daarmee samenhangende ‘buigzaamheid’, missenGa naar eind56.. Ze hebben alleen een inwendige betekenis. Door een onderscheid te maken tussen echte en onechte rededelen wijkt Kinker van het traditionele gebruik van de term rededeel/pars orationis af. Vanouds waren alle in indeling A (zie vorige par.) aangegeven woordsoorten - vaak met uitzondering van het tussenwerpsel - rededelen (zie noot 49 en DE WITTE 15). De onechte rededelen worden door Kinker met de lidwoorden onder de noemer van de hulpwoorden samengebracht. Het lidwoord, dat niet in alle talen voorkomt, heeft wel een uitwendige, maar geen inwendige betekenisGa naar eind57.. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
4.5. De werkwoorden.4.5.1. Enkele opmerkingen vooraf.Kinker gaat dieper op verschillende woordsoorten in om, zoals eerder gezegd, overeenkomsten en verschillen met de tafel der grondbetekenissen te kunnen aanwijzen. We gaan voor één woordsoort na hoe Kinker te werk gaat. We kiezen hiervoor het hoofdstuk over de werkwoorden (Inl. 155-202), vanwege het kennelijk belang van deze woordsoort: van de hoofdstukken 3 t/m 8 in de verhandeling is het met zijn 47 pagina's het langste. De inhoud van het uitgekozen gedeelte valt uiteen in twee hoofdzaken: de karakterisering van het werkwoord (4.5.2.) en de indeling van de werkwoorden (4.5.3. en 4.5.4.). We overzien tenslotte de resultaten en gaan de rol van de tafel der grondbetekenissen na (4.5.5.). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
4.5.2. Het karakter van het werkwoord.Kinker gaat uit van de in 4.4. vermelde typering van het werkwoord als werkzaamheid. Aangezien werken, handelen voor hem een willen inhoudt (willen wordt immers gezien als een conditio | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 24]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
sine qua non voor het handelen; zie noot 35), moet ieder werkwoord ook een willen uitdrukken. Die stelling gaat in tegen de mening van taalkundigen als Condillac, Destutt de Tracy e.a.Ga naar eind58., die beweren dat zijn de basis van alle werkwoorden vormtGa naar eind59.. Kinker zet hun opvatting uiteen en weerlegt Destutt de Tracy's argumenten. Hij maakt aannemelijk dat zijn onaanvaardbaar is als grondvorm van de werkwoorden (Inl. 158-161). Om aan te tonen dat willen de grondvorm is, moet Kinker ingaan op de aard van het werkwoord, die als volgt wordt omschreven: ‘Het werkwoord (verbum) schetst ons in zijne op veelvuldige wijzen buigzame gedaante eene werkzaamheid af, óók dan, wanneer de inwendige beteekenis van het woord (vox) het tegendeel te kennen geeft; gelijk in blijven, rusten, staan, liggen enz.’ (Inl. 161). Kinker tracht de al eerder gegeven en nu nog eens uitgebreid herhaalde typering hard te maken. Met verscheidene argumenten (zie Inl. 161-4)Ga naar eind60. poogt hij aan te tonen, dat de werkzaamheid die door het werkwoord uitgedrukt wordt niet voorwerpelijk maar onderwerpelijk is. Dat onderwerpelijke legt het verband van het werkwoord met het willen: onderwerpelijk werken is handelen, willen, waarvoor de term agere wordt gebruikt (Inl. 163-4)Ga naar eind61.. Kinker laat buiten beschouwing wat het bepalen van de grondvorm van alle werkwoorden betekent voor de bestaande talenGa naar eind62.. Het is voor de algemene taalkunde voldoende ‘de formelijke beteekenis opgespoord te hebben van een rededeel, 't welk van zoo veel belang en kracht in het werktuigelijke der taal is, en bij de Latijnen, als bij uitnemendheid WOORD (verbum) genoemd wordt’ (Inl. 165). Met deze vormelijke of uitwendige betekenis is het werkwoord als een agere gekarakteriseerd. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
4.5.3. Een indeling van de werkwoorden.Nadat ‘het algemeene begrip van het verbum’ (Inl. 165) voldoende is belicht, richt Kinker zijn aandacht op de verschillende soorten werkwoorden. Van de indelingen die in werkwoorden zijn te makenGa naar eind63., is de volgende voorlopig - tot Kinker met zijn eigen indeling komt - de geschikste:Tot de substantieve werkwoorden behoren het ww. zijn in de betekenis van iets zijn, een hoedanigheid hebben (V.B. hij is goed, zij is schoon) en de ww. schijnen, blijven, worden enz. (V.B. hij schijnt goed, zij blijft schoon). Het kenmerkende van de substantieve ww. is dat ze ‘een attribuut van eenen persoon of zaak toestemmen’ (Inl. 166). De adjektieve werkwoorden ‘drukken door zich zelven het attribuut uit van den persoon of zaak, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 25]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
welke er de nominativus van is’ (Inl. 166). Voorbeelden zijn: hij bestaat, zij zingt, het valt, het huis wordt gebouwd enz. Deze werkwoorden zijn onder te verdelen in activa, passiva en neutra. De activa stellen ons een daad voor die tegelijk een lijden kan uitdrukken. Een voorbeeld: hij bouwt een huis, waar bouwen m.b.t. hij een doen, maar t.a.v. huis een lijden, een ondergaan is. Bij de passiva vindt men ook de twee aspekten daad en lijden; hier komt de lijder als agens (werker) voor (V.B. amor, ik word gezien)Ga naar eind64.. De verba neutra stellen - of nu de inwendige betekenis een doen of een lijden uitdrukt - een doen voor dat niet tegelijk een lijden kan betekenenGa naar eind65.. Voorbeelden zijn: ik ga, ik val, ik sterf, ik woon. De hulpwerkwoorden zijn woorden die slechts de uitwendige vorm van een verbum hebben; ze drukken de tijd van een ander werkwoord uit (V.B. zijn, hebben, zullen)Ga naar eind66.. Kinker heeft tegen deze indeling bezwaren die nog ter sprake zullen komen. Hij zal zelf een andere indeling geven ‘welke meer overeenkomstig is met de tafel der grondbeteekenissen, en uit dien hoofde, gelijk het mij voorkomt, de natuurlijkste algemeene taalkundige verdeeling der werkwoorden is’ (Inl. 166). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
4.5.4. Kinkers indeling van de werkwoorden.De inwendige betekenis van de werkwoorden kan - zoals we in 4.4. zagen - het hele veld van de tafel der grondbetekenissen bestrijken. Kinker geeft een indeling - naar de inwendige betekenis - in extensieve, intensieve, dynamische en modale werkwoorden, die tot stand komt door nauwkeurig de tafel der grondbetekenissen te volgen. Uitgaande van de tafel signaleert Kinker het ontbreken van bepaalde werkwoorden in de talenGa naar eind67.. Het noodzakelijk ‘zijn’, dat we aan ruimte en tijd toekennen (zie het schema van de voorwerpelijke extensieviteit in de BIJLAGE), bijvoorbeeld, zou door een werkwoord vertegenwoordigd moeten worden. Kinker voert termen in voor onderscheidingen uit de tafel waarvoor in de talen geen werkwoord is te vinden: behalve are voor het ‘noodzakelijk zijn’Ga naar eind68., ook sesse, sari, ere en sereGa naar eind69.. Deze termen zijn - met uitzondering van sere - te vinden in Kinkers indeling die hieronder (zie blz. 27) wordt weergegeven i.p.v. sere wordt de omschrijving ‘een zich ontwikkelen’ gebruikt). In dit overzicht van de belangrijkste werkwoorden (Kinker spreekt van de eerste of wortel-werkwoorden) moeten alle werkwoorden zijn onder te brengen. Het is duidelijk te zien, dat de tafel der grondbetekenissen als leiddraad bij het opstellen van dit schema is gehanteerd. De presentatie van de nieuwe indeling hoeft niet automatisch het verwerpen van de oude te betekenen. De oude ordening gemaakt naar de funktie van een werkwoord in een verband, dus naar de uitwendige betekenisGa naar eind70., zou kunnen bestaan naast de nieuwe, die naar de inwendige betekenis. De oude indeling heeft voor Kinker dan ook niet afgedaan: ze wordt aan een kritisch onderzoek on- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 26]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
derworpen. De onderscheiding in substantieve en adjektieve werkwoorden, konkludeert Kinker, is willekeurig en ongegrond (zie Inl. 188). Met de onderscheiding hulpww. - andere ww. is hij het eens; hij wijdt zelf een aparte paragraaf aan de hulpww. (Inl. 192-6). De driedeling in verba neutra, activa en passiva hoewel in principe juist (ze geeft onderscheidingen uit de tafel der grondbetekenissen weer!)Ga naar eind71. voldoet niet, omdat ze niet nauwkeurig genoeg is voor een algemene theorie der taal, die een fijnere onderscheiding vereistGa naar eind72.. Kinker stelt in plaats van de driedeling een andere, heel preciese ordening voor. De uitwendige betekenis van het werkwoord, een agere (zie 4.5.2.), kan acht verschillende schakeringen hebben, die korresponderen met de inwendige betekenis der dynamische voorwerpelijke wortel-werkwoorden en zo indirekt met de momenten der dynamische voorwerpelijke grondbetekenis (Inl. 197). De werkwoorden worden in verschillende typen onderscheiden naar de acht soorten agere. De indeling in achten beeldt nauwkeuriger dan de driedeling, een gedeelte van de tafel der grondbetekenissen af. We geven de acht soorten agere, met voorbeelden, hieronder weer:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 27]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Schema van de werkwoorden | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 28]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 29]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Dit is een indeling voor de taal in 't algemeen. Deze klassifikatie is niet precies zo in de bestaande talen te vinden: 1o tot en met 4o, de vier soorten onzijdige werkwoorden, worden in geen enkele taal door bepaalde uitwendige vormen onderscheidenGa naar eind74.. Het schema van de werkwoorden is hier op blz. 27/8 te vinden. We zien daarin dat Kinker de indeling naar uitwendige betekenis heeft geïntegreerd in zijn eerdere ordening naar inwendige betekenis: bij elk werkwoord verschijnt de aanduiding ‘1e soort, 2e soort etc..’. Op hun ‘basis’, het dynamisch voorwerpelijke, staan de acht soorten bij elkaarGa naar eind75.. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
4.5.5. De rol van de tafel der grondbetekenissen; nog enkele opmerkingen over de indeling der werkwoorden.Kinker noemt als kenmerk van het werkwoord de werkzaamheid. Hij typeert het werkwoord blijkbaar zo vanuit de kennis die hij van talen heeft. Bij het nader uitwerken van deze typering wordt de tafel gehanteerd: de werkzaamheid is onderwerpelijk, is een agere. De indeling van de werkwoorden naar inwendige betekenis laat de rol van de tafel overduidelijk zien: de voorwerpelijke extensieve etc..... werkwoorden korresponderen met voorwerpelijke en onderwerpelijke onderscheidingen. De indeling naar uitwendige betekenis, naar soorten agere, die aan de eerstgenoemde indeling is toegevoegd, geeft ook een gedeelte van de tafel weer: de acht soorten komen overeen met de momenten der voorwerpelijke dynamiteit. We kunnen dan ook konkluderen dat Kinker bij het opstellen van de indeling geheel van de tafel der grondbetekenissen is uitgegaan en dat bij de karakterisering de tafel - naast taalkennis - een rol heeft gespeeld. Het overzicht van de werkwoorden is een op grond van de tafel opgestelde ideale indeling: alle soorten werkwoorden die erin staan komen in de taal voor. Ze zouden ook in de verschillende talen aanwezig moeten zijn, maar bepaalde onderscheidingen worden daar helemaal niet (are bijvoorbeeld) of in onvoldoende mate (de vier soorten verba neutra bv.) aangetroffen. Dat ligt aan de onvolkomenheid der talen. Daaraan is ook te wijten dat de woorden waarmee de onderscheidingen in het overzicht worden aangeduid, niet altijd even goed voldoenGa naar eind76.. De talen zijn duidelijk nog niet op het peil van de taal gekomen, maar ze ontwikkelen zich wel in die richtingGa naar eind77.. Zolang ze het niveau van de taal nog niet bereikt hebben, kunnen ze beoordeeld | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 30]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
worden naar hun overeenkomst of verschil met deze ideale indeling van de werkwoorden. Hoezeer het overzicht van de werkwoorden van belang is voor ons inzicht in het taalmechanisme [het mechanisme van de taal en van de talen] laat Kinker in een ware lofzang merken: ‘'t Is in deze rangschikking dat wij de schoonheid van het mechanismus der talen, haren verheven wijsgeerigen, en echter slechts door het langzaam en wisselvallig gebruik gevestigden aanleg, leeren schatten en waarderen. Zij zijn, alle, de meer of minder wel bewerktuigde ligchamen, waarvan het menschelijk denkvermogen de bezielende geest is, die er zich in beweegt, en in afteekent. In alle, zijn de werkwoorden de meest bewegelijke, en naar alle rigtingen buigzame ledematen van deze ideale telegraphische werktuigen onzer gedachten; en de schoonste taal zou voorzeker die zijn waarin de eerste of wortelwerkwoorden de volledige grondschets der overige rede-deelen en woorden opleverden, om zich van daar, door het geheele ligchaam der taal heen te verspreiden’ (Inl. 198)Ga naar eind78.. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
4.6. Van de woordsoorten op zich naar het verband tussen de rededelen.Uit het in 4. 5. voorafgaande is duidelijk geworden wat Kinkers behandeling van het werkwoord inhoudt. De andere woordsoorten worden door hem op soortgelijke manier onder de loep genomen. Het zou te ver voeren dit alles hier weer te geven. De resultaten die door Kinker worden gebruikt komen in de volgende paragraaf ter sprake. Na bestudering van elke woordsoort op zich, vraagt het verband tussen de verschillende rededelen de aandacht. Echte rededelen tekenen in hun uitwendige betekenis het denken af. Ze zijn ‘werktuigelijke formen der taal’ (begin par. 4.4.), ze zijn raderen van een werktuig waarin het denken wordt uitgedrukt, de taal. Het zijn vormen ‘wier bijzondere, aan hun eigen, gedaanten de inwendige beteekenis van het woord omvatten, om het aan de verbeelding in dien zamenhang met andere rede-deelen voortedragen, waarmede het geconstrueerd en zamengevoegd, een architectonisch geheel uitmaakt, door middel van hetwelke de inwendige of stoffelijke beteekenissen der woorden, in eenen gegeven volzin, met elkander eene, door het gebruik kenbare, bezielde teekening van hieroglyphen of typen vormen, welke ons niet alleen de daarin opgesloten denkbeelden herinneren, maar ons dezelve, bovendien, zoodanig vertegenwoordigen, dat wij uit de buiging en beweging hunner mede- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 31]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
beteekenende formen, gelijktijdig alle de betrekkingen erkennen, waarin zij tot elkanderen in hunne volzinnen of gedeelten van volzinnen bijeengebragt zijn;’ (Inl. 204). De echte rededelen staan, als raderen van een het denken afbeeldend werktuig dat taal is, in verband met elkaar (zie 4.4. en Inl. 214-5). De betrekkingen die de rededelen in volzinnen of gedeelten van volzinnen tot elkaar hebben, zullen in par. 4.7. t/m 4.9. centraal staan. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
4.7. Betrekkingen tussen rededelen; het syntaktisch grondbeginsel.In het hoofdstuk getiteld ‘Over de verschillende soorten van woorden, als vormende bestanddeelen eener taal’ (Inl. 214-221) zet Kinker de gegevens uit de hoofdstukken over de woordsoorten bij elkaar, wat iets nieuws oplevert. Hij stelt allereerst nog eens vast dat van de behandelde woordsoorten de eigenlijke rededelen het belangrijkst zijn voor een wijsgerige beschouwing van de taal (Inl. 215). Dat is begrijpelijk: die rededelen hebben alles met het mechanisme van de taal te maken dat Kinker in zijn taalkundige theorie wil bepalen. Onder de echte rededelen neemt het werkwoord de centrale plaats inGa naar eind79.. Daarnaast zijn de nomina en pronomina van belang: ze hebben een bijzondere relatie tot het zo belangrijke werkwoord. Die relatie bestaat hierin dat de substantieven en pronomina op twee manieren in verband kunnen staan met het werkwoord, te weten: zelfsdadig en lijdelijkGa naar eind80.. Dat wil zeggen: ze kunnen als onderwerp en als voorwerp fungeren. In het eerste geval worden ze met agens, werker of persoon aangeduid, in het andere met actum, gewerkte of zaak. De ‘term’ waarmee het werkwoord wordt getypeerd is - zoals we weten - agere. Nomina en pronomina kunnen ‘of den grond [dan:agens], of het resultaat [dan:actum] van het verbale agere’ voorstellen (Inl. 216). De twee mogelijke betrekkingen tussen het werkwoord en de pronomina/substantiva zijn van groot belangGa naar eind81.: de inrichting van de volzin (of een gedeelte van een volzin) - dus de syntaxis! - is erop gebaseerd. ‘Het geheele geheim der grammaticale synthesis, of syntaxis, is op deze eenvoudige onderscheiding van agens, of persoon, to agere, en zaak, of actum, gegrond; en alle daarvan afwijkende wijzigingen der zegging laten zich zonder veel inspanning tot deze drie termen herleiden: want- de hoedanigheden, of als hoedanigheden voorgestelde begrippen, welke, in eenen volzin, in de gedaante van adjectiva of adverbia aan de persoon, de daad of zaak toegevoegd worden, hechten zich slechts aan het woord, waaraan zij hunne kleur verbinden; en de overige woordsoorten zijn | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 32]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
slechts hulpteekenen, welke niet, of slechts bij plaatsvervangingGa naar eind82., tot het werktuigelijke der taal behooren, en voor het overige tot niets anders strekken dan om tot de inwendige beteekenis der rededeelen het hunne toetebrengen, of om deze voertuigen der gedachten, of wel de volzinnen, of gedeelten derzelven aaneenteschakelen, en er de overgangsbetrekkingen van aantewijzen’ (Inl. 216). Het ‘grondbeginsel der woordverbinding’ (Inl. 216) is volgens Kinker persoon:daad:zaak of agens-agere-actum. Een bewering die hij aannemelijk maakt door op te merken dat de hulpwoorden als rededelen afvallenGa naar eind83. en dat de adjektiva en adverbia in hun uitwendige betekenis een geheel vormen met de persoon, daad of zaak waaraan ze gehecht worden. Het taalmechanisme, waarvan de rededelen de raderen zijn, draait dus om persoon: daad:zaak. Alle ‘spraakvoorstellingen’ kunnen tot dit eenvoudige syntaktische grondbeginsel worden teruggebrachtGa naar eind84.. Om te tonen hoe we ons de driedeling in de praktijk moeten voorstellen, neemt Kinker als voorbeeld twee zinnen van Cicero (zie Inl. 217-9 en noot 89). Waarom juist latijnse zinnen, terwijl - zoals hij zelf zegt - alle samengestelde zinnen uit welke taal dan ook als voorbeeld zouden kunnen dienen? De keus is in ieder geval gevallen op twee tamelijk ingewikkelde zinnen. Bij de behandeling van zijn voorbeeld blijkt Kinker in een volzin (phrase) een aantal voorstellingen (propositiones) te onderscheidenGa naar eind85.. Die voorstellingen bevatten de drie termen persoon, daad en zaak. Die termen kunnen zelf soms nog verder, ook in drieën, ontleed worden. Op het niveau van het verband tussen de verschillende propositiones in een zin ziet Kinker dezelfde driedeling; het voegwoord wordt in dat geval als werkwoord opgevat (zie Inl. 219). We zullen dit alles illustreren aan de volgende Nederlandse zin: Omdat hij een boek dat als leesvoer voor het grote publiek zou dienen niet wilde schrijven, kon de serieuze auteur het geld om zijn schulden af te lossen, niet bij elkaar krijgen.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 33]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Op drie niveaus vinden we persoon-, daad-, of zaak-afbeeldende termen. Het gaat trouwens nog verder: ook tussen volzinnen onderling geldt de indeling in drie termen! Zelfs een ‘geheel regelmatig uit elkander gezet betoog’ (Inl. 221-2) zou qua vorm niets anders zijn dan die bewuste driedeling. Overal treffen we de drie termen aan, ook al lijken ze op het eerste gezicht niet aanwezig: Kinker ziet ook in gevallen als cogito (= ik(1) denk(2) een gedachte(3)) en ik wandel (= ik(1) wandel (2) een wandeling(3)) (Inl. 220-1) het grondbeginsel werken. Het vaststellen van een syntaktisch grondbeginsel, dat op verschillende niveaus werkt, is een nieuw en uitermate belangrijk resultaat in Kinkers taalkundige theorie. Het principe waarop het taalmechanisme berust is ermee bloot gelegd. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
4.8. Enkele problemen m.b.t. de analyse.De voorbeelden uit de vorige paragraaf zouden misschien de indruk kunnen wekken, dat Kinkers analyse van volzinnen en voorstellingen een duidelijke, probleemloze manier van ontleden is. Die indruk is niet juist. Kinker snijdt zelf één probleem aan: de beslissing bij welke term een hulpwoord hoort. Als voorbeelden noemt hij de voorzetsels in gevallen als ‘residebit in republica’ en ‘exhauretur ex urbe’. Kinker meent tenslotte dat de voorzetsels bij het werkwoord en niet bij het substantief horen en hij motiveert die keus met een vernuftige redenering (Inl. 227-8). Een andere kwestie zijn bepaalde schijnbaar eenvoudige volzinnen. Volzinnen die op het eerste gezicht slechts één voorstelling lijken te bevatten, maar die bij nadere bestudering toch gekompliceerder blijken te zijn. Een voorbeeld is de zin ‘De vruchtbare grond wordt door de koesterende stralen der zon weldadig verwarmd’ (Inl. 229). Behalve een verdeling van de zin in persoon (de vruchtbare grond), daad (wordt weldadig verwarmd door) en zaak (de koesterende stralen der zon) is een verdere analyse van deze termen mogelijk. Die analyse ziet er als volgt uit:Kinker ontleedt de propositieGa naar eind87. die uit ‘de vruchtbare grond’ e.d. is te halen. Zonder overigens van een causaal verband of van invloed te willen spreken wijzen we erop dat dit ook gebeurt in de grammatika van Port-RoyalGa naar eind88. (zie MOK 10-13 voor | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 34]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
het bekende voorbeeld Dieu invisible a créé le monde visible). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
4.9. De syntaxis en de taal.In de voorafgaande paragrafen is het ‘grondbeginsel van de woordverbinding’ vastgesteld: een indeling in persoon, daad en zaak, ook door Kinker wel kortweg aangeduid met a:b. Kinker gebruikt letters als symbolen om op verschillende niveaus de driedeling aan te geven: binnen de volzin en tussen de volzinnen onderlingGa naar eind89.. Op de betrekkingen tussen volzinnen gaat hij niet verder in, wel op de verhoudingen binnen een volzin. Het verband tussen de rededelen is iets wezenlijks voor taal: zonder rededelen die in een bepaald verband het denken, de ‘gedachteleiding’ afbeelden, zou taal geen taal zijnGa naar eind90.. Om tot meer dan een warrige opeenvolging van aangeduide begrippen te komen is het redekundig verband onmisbaar: ‘Tot eenen volzin, taal-voorstelling, of gedachteleiding, wordt vereischt, dat er tevens de wijze in uitgedrukt wordt, waardoor wij de denkbeelden, die er in afgeschetst zijn, al denkende in onze verbeelding verbinden; en dit is slechts door synthetisch zaamgekoppelde rede-deelen mogelijk: want deze uiten, behalve het denkbeeld, dat zij voordragen, het dynamisch-redekundig verband, waarin zij gedacht worden’ (Inl. 231-2). De syntaxis geeft het voorschrift voor de verbindingen tussen rededelenGa naar eind91. en is, uit dien hoofde, uitermate belangrijk. Uitgaande van het basisprincipe a:b zijn er verschillende soorten betrekkingen mogelijk. De syntaxis wijst de volgende, in alle talen aanwezige regeringen (regimina) aanGa naar eind92.:
In deze zin zijn vier akkusatieven te onderscheiden, één echte en drie ‘vermomde’. Analyse levert vier a:b's op:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 35]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De drie vermomde akkusatieven vormen voor Kinker een aanleiding om op te merken, dat er in de algemene taalkunde slechts twee naamvallen zijn aan te nemen, ‘de volstrekte nominativus, of casus rectus, en de volstrekte accusativus, of casus obliquus’. Hij voegt eraan toe: ‘De eerste is bestendig het subject(a) de tweede het object(b) tusschen welke beide slechts één term, een agere(:) gedacht wordt’ (Inl. 237). Uit die laatste opmerking wordt meteen duidelijk waarom Kinker slechts twee naamvallen onderscheidt: twee naamvallen passen keurig in de driedeling, het syntaktisch basisprincipe van de taal! | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
4.10. De toepassing van de tafel der grondbetekenissen op de taal: het doel bereikt.We zijn vrijwel aan het eind van de verhandeling gekomen. Er volgt nog een kort, beschouwend hoofdstuk waarin de reeds eerder uiteengezette gedachten nog eens bij elkaar staan onder het hoofdje ‘Beantwoording der vraag: - wat is taal?’ (Inl. 243-6). Het door Kinker opgestelde programma is afgewerkt. Dat betekent dat de tafel der grondbetekenissen op de taal is toegepast. Bij de behandeling van de woordsoorten gingen we al de rol van de tafel na (zie 4.5.5.). We doen dit nu ook voor de andere punten, de volzinnen en de syntaxis. De resultaten die in de hoofdstukken over de woordsoorten zijn bereikt wijzen op de driedeling persoon-daad-zaak, die op verschillende niveaus, in en tussen volzinnen geldt. Taalwaarneming gekombineerd met een karakterisering van de woordsoorten (m.b.v. de tafel!), vormen de achtergrond van dit syntaktisch basisprincipe. De twee belangrijke betrekkingen van het werkwoord, die tot het onderwerp en tot het voorwerp, worden vastgesteld op grond van taalwaarneming. De formulering in termen van persoon, daad en zaak is ontleend aan de tafel der grondbetekenissenGa naar eind97.. De verschillende regeringen die de syntaxis, uitgaande van het basisprincipe, aanwijst, korresponderen met een gedeelte van de tafel, nl. met het voorwerpelijk dynamische. Een begrijpelijke zaak, wanneer we bedenken dat de regeringen alle zijn terug te voeren op persoon, daad(agere), zaakGa naar eind98. en dat het agere te verdelen is in soorten die overeenkomen met voorwerpelijk dynamische momenten (zie 4.5.4. en noot 75). Bij alle in 4.2. genoemde punten is de tafel dus op een of andere manier toegepast. De toepassing van de tafel moet ons een beeld van de taal geven (zie 4.1.). We hebben de in fig. 5 | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 36]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
aangegeven weg gevolgd en weten nu, wat het begripsaspekt aangaat, welke begrippen en onderscheidingen in de taal moeten voorkomen, nl. die uit de tafel der grondbetekenissen. (Voor de verschillende woordsoorten is dit uitgewerkt). Wat het taalmechanisme betreft is duidelijk geworden dat het om de rededelen draait en dat het beheerst wordt door het principe van de driedeling. De behandeling van de twee aspekten die aan taal zijn te onderscheiden, heeft ons een beeld van de taal opgeleverd. Een ideaalbeeld, waarnaar de bestaande talen beoordeeld kunnen worden. Kinkers doel, het wezen van de taal bepalen, is - via de voorgestelde weg van het denken - bereikt. De bepaling van het wezen van de gedachte taal is het eindpunt van de verhandeling. Kinker gaat niet tot een beoordeling van de bestaande talen over. Hij beperkt zich tot een opmerking over de meest volmaakte taal, de taal die de daad van het denken het allernauwkeurigst weergeeft (zie Inl. 246). |
|