De taaltheorie van Johannes Kinker
(1977)–Marijke J. van der Wal– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 4]
| |
2. Een inleiding tot de Inleiding eener wijsgeerige algemeene theorie der talen2.1. Woord vooraf.De Inleiding eener wijsgeerige algemeene theorie der talen, gepubliceerd in het eerste deel van de Gedenkschriften van de derde klasse van het KNI, bestaat uit een begeleidend schrijven (III-XVI), een inleiding (1-9) en een eerste (10-112) en tweede (113-246) afdeling. Het begeleidend schrijven en de inleiding hebben beide het karakter van een verantwoording. Ze overlappen elkaar op diverse punten: de indeling van de stof voor de verhandeling bijvoorbeeld komt zowel op p. X-XI als op p. 8-9 voor. In dit voorwerk (het begeleidend schrijven en de inleiding) spreekt Kinker over zaken als taal en het algemene in de talen, waarbij hij zijn eigen methode in de algemene taalkunde stelt tegenover een z.i. niet aan te bevelen benaderingswijze. In de verhandeling die op het voorwerk volgt en waarin Klinker een inleiding - geen volledige schets (zie Inl. VIII) - van een ‘wijsgeerige algemeene theorie der talen’ zal geven, gaat hij volgens de door hem voorgestelde methode te werk. Kinker gebruikt overigens naast ‘wijsgeerige algemeene theorie der talen’ ook afwisselend de benamingen: algemene theorie der talen; algemene wetenschappelijke theorie der talen; wijsgerige theorie der talen; algemene wijsgerige taalkunde; algemene taalkunde. In het nu volgende hoofdstuk komen de begrippen die Kinker hanteert, zijn uitgangspunten en zijn werkwijze ter sprake: zaken die Kinker voor een deel zelf in het voorwerk van de Inleiding aan de orde stelt. | |
2.2. Het begrip taal; gedachte taal en gesproken taal.De tekst levert nogal eens moeilijkheden op, die zijn terug te brengen op het gebruik van een bepaald woord. Een woord, waaraan een inhoud is gegeven die we pas ontdekken na uitvoerige vergelijking van verschillende passages. Zo kunnen Kinkers opmerkingen over ‘taal’ problematisch zijn, omdat het de lezer niet zonder meer duidelijk is wat met de term ‘taal’ wordt bedoeldGa naar eind10.. De verwarring wordt nog groter, wanneer we op het begrippenpaar ‘gesproken taal’ - ‘gedachte taal’ stuiten. Hoe verhouden taal, gesproken taal en gedachte taal zich tot elkaar? Waar staan die drie termen voor? Kinker geeft in het volgende citaat aan hoe de verhouding ligt tussen gesproken en gedachte taal: | |
[pagina 5]
| |
‘Wanneer het mogelijk ware, dat alle verschillende spraken verloren gingen, zou nogtans deze algemeene, niet gesproken, maar gedachte taal blijven voortduren, zoo lang er denkende wezens bestaan zouden. De gesproken taal is iets voorwerpelijks, waarvan de gedachte taal het onderwerpelijke is; en het is voornamelijk in het welbegrepen onderscheid dezer beide bestanddeelen, welke zich in het algemeene begrip van taal vereenigen, dat wij het ware standpunt ontdekken, waaruit wij het voorwerp der algemeene taalwetenschap beschouwen moeten’ (Inl. VI) De gedachte taal is het onderwerpelijke van de gesproken taal; d.w.z. de gedachte taal ‘openbaart’ zich in de gesproken taal zoals duidelijk wordt uit de volgende passage: ‘Dit bezielde kleed der rede [= de gedachte taal M.W.] (...) blijft, in de veelvuldige oudere en nieuwere gedaanten [= de verschillende oude en nieuwe talen; de gesproken taal M.W.], waarin zij zich openbaart ...’ (Inl. III)Ga naar eind11. De gedachte taal manifesteert zich dus in de gesproken taal, maar het bestaan van die gedachte taal is niet afhankelijk van de verschillende ‘spraken’ of ‘dialekten’ waaruit de gesproken taal - in konkreto - bestaat. Kinker schenkt niet zonder reden nadrukkelijk aandacht aan de verhouding tussen de genoemde termen: het onderscheid gesproken - gedachte taal is essentieel voor heel de verhandeling. Vanuit dit onderscheid wil Kinker aan algemene taalwetenschap doen. In het eerste hierboven weergegeven citaat wordt terloops opgemerkt dat gesproken en gedachte taal ‘zich in het algemeene begrip van taal vereenigen’. De term taal wordt hier in algemene zin gebruikt. Bij onderzoek, dat bestond uit vergelijking van de vele tekstgedeelten waarin de termen taal, gesproken taal, gedachte taal en talen voorkwamen, bleek echter dat taal in verreweg de meeste gevallen bij Kinker niet als verzamelnaam fungeert, maar de specifieke betekenis van gedachte taal heeftGa naar eind12.. Dat is een terminologisch gebruik dat niet expliciet in de verhandeling wordt verantwoord. Voor het begrip van de tekst is het uiteraard van het grootste belang dit gebruik te signaleren. Voor de duidelijkheid volgt hier een schematisch overzicht:
fig. 1
| |
[pagina 6]
| |
De verhoudingen tussen de termen onderling zijn aangegeven: taal is gelijk aan gedachte taal; talen/spraken/dialekten zijn gesproken taal. De pijlen verbinden de begrippen die in de tekst (vaak) tegenover elkaar worden gezet. Is het nu duidelijk hoe de termen zich tegenover elkaar verhouden, de vraag blijft nog open wat we er ons bij moeten voorstellen. Gesproken taal (talen etc.) levert geen probleem op, maar wat is taal/gedachte taal precies? Een paar kenmerken van de (gedachte) taal worden ons gegeven. De taal wordt ‘de blijvende(...) zelfstandige vertegenwoordigster der rede’Ga naar eind13. genoemd; ze is in die hoedanigheid een konstante temidden van de steeds veranderende talen. Kinker omschrijft taal ook nog anders: ‘... als tolk namelijk der, naar noodzakelijke en in de menschelijke ziel aangelegde denkwetten, voortkiemende gedachten’ (Inl. IV)Ga naar eind14.. Vanwege deze funktie moet de taal zoals zij zich in de verschillende spraken openbaart dezelfde zijn: de denkwetten zijn immers algemeen menselijk en bij de sprekers van verschillende talen hetzelfdeGa naar eind15.. De taal, die in verband gebracht wordt met de rede, is dus algemeen en wordt ook als zodanig aangeduidGa naar eind16.. Vanuit de spraken gezien: we mogen konkluderen dat de spraken iets gemeenschappelijks hebben, nl. de taal. | |
2.3. Het algemene in talen; de algemene taalkunde.Kinkers opvatting van algemene taalkunde is het best uiteen te zetten aan de hand van de definitie die hij zelf geeft: ‘Algemeene taalkennis is niet de kennis van deze of gene taal, maar van dat gene, dat in alle talen, of liever, in de taal in 't algemeen, als grondslag moet aangenomen worden. Algemene taalkennis is de kennis van wat in alle talen, of liever gezegd, in de taal in 't algemeen als grondslag moet worden aangenomen. Lettend op de konklusie aan het slot van de vorige paragraaf, vinden we het niet vreemd dat Kinker een verband legt tussen de grondslag van alle talen en die van de taal in 't algemeen. Kinker spreekt bij voorkeur over ‘de taal in 't algemeen’, een met bovenstaande definitie geïntroduceerd begrip dat met eerder genoemde ‘gedachte taal’ en ‘taal’ gelijk- | |
[pagina 7]
| |
gesteld moet worden. Kinker duidt aan waar we het algemene (d.i. de grondslag van de taal in 't algemeen) moeten zoeken: op het vlak van de gedachten en níet op dat van de woorden. We moeten verder gaan dan de woorden, die slechts tekenen of uitwendige omkleedsels van de gedachten zijn. Kennis van de gedachten of denkbeelden is een eerste vereiste. Algemene taalkunde houdt in: die ‘kennis der denkbeelden’ toepassen op ‘de woorden, die er de teekenen van zijn’. Hoe dat in zijn werk gaat zullen we nog zien. In ieder geval worden woorden vergeleken met en getoetst aan de betekenissen om tenslotte beoordeeld te wordenGa naar eind17.. Dat brengt een bepaalde werkwijze met zich mee die gekenmerkt wordt door aandacht voor ‘het denkapparaat’, want: ‘Ter verkrijging van eene volledige theorie der denkbeelden of begrippen, die te zamen de beteekenissen der woorden uitmaken, is het noodig derzelver grond en vorming op te sporen, in dat vermogen der ziel, 't welk de noodzakelijke voorwaarde van het denken uitmaakt, en waarin dus ook de eerste formen of grondwetten aangelegd moeten zijn, in en naar welke wij denken ...’ (Inl. 1). Op het gebied van het denken ligt het algemene. Een methode waarbij men aan het denken voorbijgaat en het algemene alleen in de talen zoekt, wijst Kinker voor de algemene taalkunde afGa naar eind18.. | |
2.4. Kinkers standpunt: het unieke.Kinker wil de algemene taalwetenschap beoefenen vanuit het onderscheid tussen gedachte en gesproken taal. Een standpunt dat volgens hem uniek is: ‘Voor zoo veel mij bekend is, is de algemeene taalkunde nog nimmer met dit voornemen behandeld’ (Inl. VI)Ga naar eind19.. Men bleef tot nu toe stilstaan bij het teken, het woord, waarin het denkbeeld werd gezocht en bij de rededelen op zich, waarin men het ‘werktuiglijke der taal’ dacht te vindenGa naar eind20.. Kortom, men had alleen oog voor de gesproken taal en men kon zo niet het ware wezen van de gedachte taal bepalenGa naar eind21.. Dit laatste ziet Kinker als zijn taak.
In een algemene taalwetenschap zoekt men naar het algemene. Voor Kinker wil dat zeggen het wezen (de grond) van de taal in 't algemeen of van de gedachte taal bepalenGa naar eind22.. De uitwerking van die taak houdt o.a. in de toepassing van de kennis der denkbeelden op de woorden, die er de tekenen van zijn. | |
2.5. Kinkers werkwijze.Werken op het gebied van de algemene taalkunde betekent voor Kinker ook het volgende: | |
[pagina 8]
| |
‘... uit de vergelijking van de wetten des denkvermogens, en der daaruit onmiddellijk voortvloeijende grondbeteekenissen (waarvan alle overige begrippen en denkbeelden, als uit hunne algemeene oorsprongen afgeleid zijn) met de werktuiglijke taalformen, waarin alle die beteekenissen aan de verbeelding en het verstand voorgesteld worden, het eigenaartig mechanismus der taal, en de algemeene grammatikale regelen, waarnaar zich dit mechanismus beweegt en regelt, te bepalen’ (Inl. VII). Gaan we even voorbij aan de onbekende termen (wetten des denkvermogens, grondbeteekenissen e.d.) in het citaat, dan zien we dat Kinker het mechanisme van de taal wil bepalen. Hij denkt dit te doen door de ‘wetten des denkvermogens’ en de ‘grondbeteekenissen’ te vergelijken met de ‘werktuiglijke taalformen’ of, anders en algemener gezegd, door de ‘toepassing van de tafel der grondbeteekenissen op de taal’Ga naar eind23.. Aan de algemene taalkunde zitten blijkbaar twee kanten: het opsporen van denkbeelden die de betekenissen der woorden vormen, (zie 2.3.) én de bepaling van het mechanisme der taal. Sprekend over het eerste punt, wees Kinker een methode waarbij men alleen maar aandacht voor de talen en geen belangstelling voor het denken heeft, af. Voor het tweede punt geldt hetzelfde: een aanpak waarbij men van de bestaande talen uitgaat en uit de grammatikale regels van die talen de algemene grammatikale regels tracht te halen, is te verwerpen. Wanneer men uitsluitend op de talen gericht is, komt wat Kinker in de eerste plaats interesseert niet aan bod. Het gaat hem om de vraag: ‘welke zijn de aard, de rangschikking en het verband der voorgestelde denkbeelden, waarvan de, volgens deze regelen [= gramm. regels] gewijzigde, taalteekenen de symbolische afbeeldingen zijn?’ (Inl. VIII). Zijn belangstelling gaat dus uit naar het verband van de denkbeelden, die de basis vormen voor de taaltekens; hij graaft dieper dan het taalniveau. Op het niveau van het denken zoekt Kinker het algemene en hij slaat naar zijn mening de mensen van de ‘alleen maar taal-methode’ alle argumenten uit handen door erop te wijzen, dat men zich beperkend tot de talen, slechts overeenkomsten kan signaleren; de oorzaak van de overeenkomsten blijft op die manier verborgenGa naar eind24.. Zelfs wanneer men zou aannemen dat de oorzaak ligt in de ‘analogische aanleg van ons denkvermogen’ (zie Inl. IX), dan rijst nog de vraag waarin dat analogische bestaat. Die vraag is alleen te beantwoorden door zich te richten op het denken, het denkvermogen. Of je nu woorden beoordeelt of het mechanisme van de taal bepaalt, in beide gevallen begin je bij het denken en ga je vervolgens over tot de toepassing op de taal. In de algemene taalkunde kan men niet alleen aandacht hebben voor de stoffelijke uitwendige gedaante van taal, maar moet men zich aller- | |
[pagina 9]
| |
eerst richten op het onstoffelijke gedachte. Dat betekent dat de ‘eerste beginselen en gronden’ (zie Inl. IX) van Kinkers algemene theorie der talen in de analyse van het denkvermogen zijn op te sporen. Het resultaat van die analyse, de tafel der grondbetekenissen, moet op de taal worden toegepast. Dat is de konklusie die bepalend blijkt te zijn voor de indeling van de verhandeling. | |
2.6. De indeling van de verhandeling.De verhandeling wordt in twee hoofddelen gesplitst: het eerste deel waarin het denkvermogen wordt geanalyseerd en het tweede deel waarin de resultaten van de analyse worden toegepast op taal. De indeling ziet er als volgt uit: I. ‘Over de denkbeelden, als beteekenissen, waarvan de woorden de teekenen zijn; en wel van die algemeene denkbeelden en begrippen, welke als grondbeteekenissen, waarvan alle de overige afstammen, beschouwd moeten worden; en, om daarin regelmatig voorttegaan, II. Over de toepassing der grondbeteekenissen op de taal, als het zamenstel der teekenen van die zelfde grondbeteekenissen, en de daarvan afgeleide begrippen; en wel Deze volledig weergegeven indeling vereist een nadere toelichting: enkele van de gebruikte termen zeggen zonder verdere verklaring weinig of niets. In wat volgt zal de betekenis van die termen duidelijker worden. We volstaan hier met een paar korte opmerkingen. | |
[pagina 10]
| |
Algemene denkformen, of wetten des verstands zijn de wetten of vormen waarnaar het verstand zich tijdens het denken richt. Deze denkvormen kunnen niet zonder een inhoud, die de zinnelijkheid eraan geeft. De zinnelijkheid of de indrukken zijn in twee soorten te verdelen: de indrukken van de uitwendige zin (aanschouwingen) en die van de inwendige zin of van de onmiddellijke zelfsbewustheid (aandoeningen). Ze worden ook wel resp. voorwerpelijke (= van de voorwerpen afkomstige) en onderwerpelijke (= van het onderwerp, het ik, afkomstige) indrukken genoemd. De grondbeteekenissen zijn de hoofdklassen van betekenissen, waarvan al de overige betekenissen afstammen. Er zijn twee soorten grondbetekenissen: onderwerpelijke en voorwerpelijke. | |
2.7. Enkele opmerkingen: taal - talen - denken.We hebben gezien wat Kinkers opvatting van algemene taalwetenschap is en kunnen vaststellen dat Kinkers belangstelling niet in de eerste plaats naar de talen (de spraken) uitgaat. Hij is geïnteresseerd in taal/de gedachte taal/de taal in 't algemeen. Hij ziet immers het wezen van de gedachte taal bepalen als zijn taak. Omdat de gedachte taal zich in de talen openbaart, kunnen de talen als illustratiemateriaal dienenGa naar eind25.. Om zijn doel, een beeld van de gedachte taal te krijgen, te bereiken tracht Kinker het mechanisme van de taal en het geheel van betekenissen die woorden kunnen hebben, op te sporen via de z.i. enig mogelijke toegangsweg: het denken. In het schema hieronder methode 2; methode 1 wijst Kinker af.
fig. 2
In de eerste afdeling van de verhandeling vindt de analyse van het denken plaats, wat in het volgende hoofdstuk, DE ANALYSE VAN HET DENKVERMOGEN, wordt behandeld. |
|