Vaderlandsche historie. Deel 10
(1754)–Jan Wagenaar– Auteursrechtvrij
[pagina 486]
| |
brand te steeken: welke ontdekking aanleiding gaf, tot het naauwer bewaaken der Waalen, in welken de schepen leggenGa naar voetnoot(z). Ga naar margenoot+De duurte van 't Kooren, ten deezen tyde, gaf gelegenheid, dat deeze Stad veel inkogt voor de armen: 't welk sommige Koorenkoopers deedt besluiten, hunne graanen minder dan de markt was te verkoopen aan de Stad en aan de Godshuizen in dezelve. De prys der Rogge liep tot op tweehonderd goudguldens; doch terwyl 't ys nog in 't water lag, kwamen 'er veele schepen aan uit de Oostzee; waardoor de graanen, in 't volgende voorjaar, merkelyk daaldenGa naar voetnoot(a). Ga naar margenoot+De vorst was, deezen winter, streng boven maate: waarop, in Louwmaand des volgenden jaars, eene doorbraak volgde in den Lekdyk, eene halve myl boven de Vaart, veroorzaakt door yskropping en hoog opperwater. Al wat noordwaards en noord westwaards in 't Stigt en in Holland lag liep toen onder, tot Amstelland toe. In de Stad Amsterdam, stondt het buiten- en binnen water even hoogGa naar voetnoot(b). Van deeze harde vorst bediende zig de vyand.Ga naar margenoot+ Graaf Henrik van den Berge deedt, in Sprokkelmaand, eenen inval in de Veluwe. Ook vielen de bezettingen van Lingen, Grol en Oldenzeel in de Groninger Ommelanden. Het vlugten uit de Dorpen, die niet onder brandschatting zaten, werdt algemeen. Doch de vinnige koude veroorzaakte ook den vyand veel ongemaks. Den eenentwintigsten, sloeg het | |
[pagina 487]
| |
aan 't dooijen; 't welk hem noodzaakte de Veluwe te verlaaten. Om den voorttogt van den Graave van den Berge naar Holland te voorkomen, hadt Prins Maurits zig, in persoon, naar Utrecht begeven, en orde gesteld op het openbyten der Rivieren, tot aan den zeekant toe. In 't aftrekken, vertoonde de vyand zig voor Arnhem; doch alleen om te doen zien, dat hy meester van 't veld was; want hy ondernam geene belegeringGa naar voetnoot(c). In OogstmaandGa naar margenoot+ daarna, sloeg Spinola 't beleg voor Breda, alwaar Prins Henrik, in Slagtmaand laatstleeden, eene muitery onder de bezetting gestild hadtGa naar voetnoot(d). 't Beleg duurde meer dan negen maanden. Wy zullen den uitslag van het zelve, in 't volgende Boek, verhaalen. Doch ter gelegenheid der gemelde muiterye, die, inzonderheid, door de Engelsche troepen, aangevangen was, viel 'er een gesprek voor, tusschen Prins Maurits en den Engelschen Gezant, Dudlei Karleton, welk wy waardig agten, uit de eigen' brieven van den laatsten, kortelyk, te boek te stellen. 't Gesprek viel voor, in den lusthof van denGa naar margenoot+ Prinse, en liep, eerst, over de schaarsheid van penningen in den Staat, en over de middelen, om 'tKrygsvolk beter te voldoen, waarin, zo de Prins oordeelde, van de Engelsche zyde, weinig hulp te wagten zou zyn, zo lang men met Spanje in onderhandeling bleeve. Terwyl Karleton hierop zyne aanmerkingen maakte, vraagde de Prins, onverhoeds, hoe staat het met uw | |
[pagina 488]
| |
Huwelyk? ziende op de handeling over een Huwelyk, tusschen den Prins van Walles en de Infante van Spanje. Karleton hernam, dat deeze handeling stil stondt, om dat men over het te rug geeven van de Palts niet eens kon worden. Hy voegde 'er by ‘dat de Staaten hiertoe 't hunne behoorden by te brengen, en, door het ondersteunen der Koninginne van Boheeme, de gunst van zynen meester, haaren Vader, te herwinnen.’ Maurits nam hieruit gelegenheid, om te klaagen over de vervreemding, die tusschen Groot-Britanje en deezen Staat, ter oorzaake der handelinge met Spanje, ontstaan was. Maar Karleton, om hem niet schuldig te blyven, dreef ‘dat de vervreemding van der Staaten zyde begonnen was: eerst, door Barneveld en zyne Arminiaanen, die nieuwe verbindtenissen met de Hanze-Steden te wege gebragt hadden, zonder 'er den Koning, zynen meester, kennis van te geeven; daarna, door de trotse en straffe wyze van handelen, welke men omtrent zyne Majesteit gebruikt hadt, en, eindelyk, door het belemmeren van den Koophandel der Engelschen, in Oostindie en elders: alles, onaangezien de verpligting, welke men aan zyne Majesteit hadt, wegens 't bewerken van 't Bestand, het herleveren der verpande Steden, het deel neemen in de jongste binnenlandsche geschillen, het bemiddelen der Oostindische twisten, en het verdraagen van veelerlei geweldenaaryen op zee, zonder 'er wraak van te neemen.’ Voorts ontkende hy niet ‘dat de Zoning, dus behandeld door de Staaten, | |
[pagina 489]
| |
het oor hadt begonnen te leenen aan de voorslagen, welken hem, door Spanje, gedaan waren; doch alzo de handel met het Spaansche Hof nu stil stondt, zou men, gaf hy voor, 's Konings gunst, ligtelyk, herwinnen konnen, zo men hem verzekering gave van vriendelyker behandeling voor het toekomende.’ De Prins hervatte hierop, ‘dat een Vorat, die der Staaten zyde hieldt tegen Spanje, op derzelver duurzaame vriendschap vasten staat maaken kon; en zo de Koning zulk een besluit nam, zouden zy goed en bloed voor hem ten beste hebben.’ Maar Karleton antwoordde ‘dat men, om zyne Majesteit gerust te stellen, iets meer dan bloote woorden geeven moest. Dat hem niet onbekend was, hoe dikwils Juffrouw Serklaas,’ eene oude Haagsche Vrouw, die men de Koppelaarster van 't Bestand noemde ‘over en weder reisde, om voorslagen te doen tot Bestand of tot Vrede; dat de afgelegenste Gewesten sterk luisterden naar deeze voorslagen, en dat men, veelligt, haast besluiten zou, den last des krygs van zynen eigen op 's Konings hals te schuiven: waarom het, misschien, meest geraaden zou zyn, een Verbond te sluiten van onderlinge bescherminge.’ De Prins erkende’ dat de genoemde Vrouw en anderen, meermaalen, met zulke voorslagen, herwaards gekomen waren; doch hy hadtze, zeide hy, altoos by zig gehouden, zonderze den Staaten der byzondere Gewesten over te leveren.’ Hy voegde 'er by ‘dat hem, onlangs, van Brussel gemeld was, dat | |
[pagina 490]
| |
Spinola en Pekkíus, dit ontdekt hebbende, nu beslooten hadden, luiden, in den schyn van Koopluiden en Reizigers, herwaards te schikken, die diergelyke vorslagen doen zouden aan de Staaten der byzondere Gewesten: 't welk hy, uit al zyn vermogen, zou zoeken te beletten. Ook waren, besloot hy, hunne zaaken derwyze gesteld, dat niets dan de uiterste wanhoop hen tot Vrede of Bestand met Spanje zou konnen doen besluiten.’ Karleton sprak hierop van de verzekering, die de Koning zou moeten hebben, eer hy zig naauwer met de Staaten verbondt; gelyk, zeide hy, Koningin Elizabet hen ook, niet zonder behoorlyke verzekering, ondersteund hadt: waarop Maurits hernam, ‘dat, zo de Koning zig jegens den Staat gedraagen wilde, als Koningin Elizabet gedaan hadt, de Staat zig, omtrent hem, als omtrent de Koningin, gedraagen zou.’ Ongetwyfeld zag de Engelsche Gezant op het leveren eeniger vaste Plaatsen; waartoe de Prins hem hoop scheen te geeven. Hy riedt, hierom, na 't eindigen van dit gesprek, welks inhoud hy den Hertoge van Buckingham, terstond, overschreef, het vernieuwen van een Verbond met deezen Staat, ernstelyk, aan. 't Moest, dagt hy, zo 't geschieden zou, zonder uitstel geschieden, en nog by 't leeven van Prinse Maurits, die, schreef hy, zo sterk afgenomen was, dat men, op 't einde des jaars 1622, niet gedagt hadt, dat hy de volgende Bloeimaand. gehaald zou hebbenGa naar voetnoot(e). | |
[pagina 491]
| |
Ook was dit schryven, naar 't schynt, onder anderen, oorzaak, dat 'er, kort hierna, een Verbond tusschen Groot-Britanje en deezen Staat getroffen werdt; gelyk wy, terstond, zien zullen. De Staaten van Holland waren, dit voorjaar, bezig met uitvinden van nieuwe middelen, tot het vervallen der lasten van oorloge. Prins Maurits, oordeelende, dat zy, hierin, te traag waren, verscheen, een en andermaal, in hunne Vergadering, hen op 't ernstigst vermaanende, niet te scheiden, zonder in de noodige middelen te hebben voorzienGa naar voetnoot(f): waartoe zy ook eindelyk beslooten. |
|