Vaderlandsche historie. Deel 10 Jan Wagenaar GEBRUIKT EXEMPLAAR exemplaar collectie INL, Leiden ALGEMENE OPMERKINGEN Dit bestand biedt, behoudens een aantal hierna te noemen ingrepen, een diplomatische weergave van Vaderlandsche historie. Deel 10 van Jan Wagenaar uit 1754. REDACTIONELE INGREPEN Het boek heeft geen indeling in hoofdstukken met hoofdstuktitels; deze zijn in deze digitale versie aangebracht. Dit is gedaan door van de margenoten met romeinse nummers titels te maken. Bij de omzetting van de gebruikte bron naar deze publicatie in de dbnl is een aantal delen van de tekst niet overgenomen. Hieronder volgen de tekstgedeelten die wel in het origineel voorkomen maar hier uit de lopende tekst zijn weggelaten. Ook de blanco pagina's (p. II en 506) zijn niet opgenomen in de lopende tekst. [pagina I] VADERLANDSCHE HISTORIE, VERVATTENDE DE GESCHIEDENISSEN DER VEREENIGDE NEDERLANDEN, INZONDERHEID DIE VAN HOLLAND, VAN DE VROEGSTE TYDEN AF: Uit de geloofwaardigste Schryvers en egte Gedenkstukken samengesteld. Met Konstplaaten en Kaarten opgehelderd. TIENDE DEEL, Beginnende, na 't sluiten van het twaalfjaarig Bestand, in 't jaar 1609; en eindigende, met de dood van MAURITS, Prinse van Oranje, in 't jaar 1625. Te AMSTERDAM, by ISAAK TIRION. Met Privilegie van de Ed. Gr. Mog. Heeren Staaten van Holland en Westfriesland. MDCCLIV. 2010 dbnl wage004vade10_01 unicode scans Jan Wagenaar, Vaderlandsche historie. Deel 10. Isaak Tirion, Amsterdam 1754  DBNL-TEI 1 2010-04-22 CB colofon toegevoegd Verantwoording Dit tekstbestand is gebaseerd op een bestand van de Digitale Bibliotheek voor de Nederlandse Letteren (https://www.dbnl.org) Bron: Jan Wagenaar, Vaderlandsche historie. Deel 10. Isaak Tirion, Amsterdam 1754  Zie: https://www.dbnl.org/tekst/ques002lauw01_01/colofon.php In dit bestand zijn twee typen markeringen opgenomen: paginanummering en illustraties met onderschriften. Deze zijn te onderscheiden van de rest van de tekst door middel van accolades: {==13==} {>>pagina-aanduiding<<} {==Figuur. 1: Onderschrift van de afbeelding.==} {>>afbeelding<<} {==1==} {>>pagina-aanduiding<<} Vaderlandsche historie. Zevenendertigste boek. Inhoud. I. Gevolgen van 't Bestand. Vereffening eeniger geschillen. Gezantschap van Marokko. Hudsons togt. II. Twist over de opvolging in de Landen van Kleeve en Gulik. III. Verhaal van den oorsprong der geschillen over den Godsdienst, hier te Lande. Gevoelens van Gomarus en Arminius. Zy worden voor den Hoogen Raad gehoord. Arminius sterft. IV. Beroerte te Alkmaar. Verandering in de Regeering aldaar. V. Opschudding te Leeuwaarden. VI. Geweldige beweeging te Utrecht. DeStad wordt, door Graave Henrik, belegerd. Samenzweering tegen de herstelde Regeering aldaar. VII. Remonstrantie van die van Arminius gevoelen. Vyf punten. VIII. Haagsche Conferentie. Contraremonstrantie. IX. Gezantschap naar Frankryk. Henrik de IV. vermoord. Verbond met Frankryk vernieuwd. X. Handeling in Engeland en in Zweeden. XI. Prins Maurits belegert Gulik. De Stad geeft zig over. Gezantschap naar Venetie. Oostindische zaaken. Verrekykers gevonden. XII. Gezantschap naar Zweeden. Ver- {==2==} {>>pagina-aanduiding<<} bond tusschen den Grooten Heer en de Staaten. XIII. Onlusten tusschen Graave Enno en de Stad Embden. XIV. Kerkelyke zaaken. Kerkenorde van Utrecht. Staat der Kerken in Gelderland, Overyssel, Zeeland, Friesland en Groningen. XV. Prins Maurits schynt den Remonstranten niet gunstig. Zy vervoegen zig aan Oldenbarneveld. Conferentie te Delft. Nieuwe vertoogen der beide partyen. Besluit der meerderheid in Holland tot de vrede der Kerke. XVI. Verbond met de Stad Lubek en met eenige Duitsche Vorsten. Walvischvangst. Noordsche Maatschappy. Ontdekkers van nieuwe Landen bevoorregt. XVII. Handeling met Engeland, over zaaken, de Oostindische Maatschappy betreffende. XVIII. Staat der zaaken van Gulik en Kleeve. Krygsmagt der Aartshertogen en Staaten. XIX. Toestand van Aken. Spinola neemt Aken, Duuren, Orsoi, Wezel en andere Plaatsen in. Maurits bezet Emmerik, Rees, Goch en andere Steden. Verdrag te Zante. XX. Gezantschap van Muskovie. Hooge School te Groningen opgeregt. Kerkelyke zaaken. Gerugten ten nadeele van den Advokaat. XXI. Handeling in de Vroedschap te Amsterdam. XXII. De afzondering begint, in sommige Steden. XXIII. Beweeging te Leewuwaarden. De Regeering aldaar veranderd. XXIV. Nieuws twist tusschen den Hertog en de Stad van Brunswyk. Graaf Fredrik Henrik trekt derwaards. Verbond met de Hanze-Steden. Ligtenvoorde en Borkelo bezet. XXV. Gezantschap naar Zweeden en Muskovie. Voordeelige staat der Oostindische Maatschappye. XXVI. Huwelykshandeling tusschen {==3==} {>>pagina-aanduiding<<} Spanje en Groot - Britanje. XXVII. Oldenbarneveld en Karon bewerken, dat Jakob de I. de Steden van verzekering inruimt. XXVIII. Staat van Frankryk. De Staat en bieden Lodewyk den XIII. hulp aan. XXIX. Zy ondersteunen Venetie tegen den Aartshertoge van Oostenryk. I. Eerste gevolgen van 't Bestand. DE Vereenigde Gewesten, zig nu, na 't sluiten van 't Bestand, volkomenlyk aanmerkende, als eenen vryen en onafhangkelyken Staat, begonden zig, in alle opzigten, als zodanig te gedraagen: alomme gezanten afzendende, met den titel van Ambassadeur, en geduuriglyk gezantschappen van vreemde Vorsten en vrye Staaten ontvangende. De onderlinge gemeenschap tusschen den Vereenigden Staat en de Spaansche Nederlanden ook hersteld zynde, bezogten de wederzydsche Ingezetenen elkanderen, zonder schroom. Predikanten en Krygsbevelhebbers gingen, van hier, hunne vrienden zien, in Brabant en in Vlaanderen. Doch 't verblyf der eersten gaf, eerlang, gelegenheid, tot een Plakaat der Aartshertogen, waarby hun en anderen Ingezetenen der Vereenigde Gewesten gelast werdt, zig stil, onergerlyk en Katholykelyk te gedraagen. Te gelyk, werdt ook het invoeren van Kettersche schriften verbooden (a). Voorts, zonden de Roomschgezinden der Vereenigde Gewesten hunne kinderen, in grooten {==4==} {>>pagina-aanduiding<<} getale, naar Brabant, om't Bisschoplyk vormsel te haalen, en de oesening der voorouderlyke Kerkzeden, voor eenen tyd, tenFilips Willem, Prins van Oranje, komt te Breda woonen. Dood van Graave Herman van den Berge. Vereffening eener openstaande geschillen na't Bestand. minste, by te woonen. Filips Willem, Prins van Oranje, nam, daarentegen, zyn verblyf te Breda, onder't gebied der Vereenigde Staaten: Graaf Herman van den Berge, te Bergen op Zoom, welks Markgraafschaphy behuwelykt hadt. Doch hy overleedt hier, in Oogstmaand des jaars 1611 (b). Het wedergeeven der goederen, aan de eene en de andere zyde, gaf ook aanleiding, tot wederzydsche handeling; doch te gelyk tot veele nieuwe geschillen, konnende de bezitters, bezwaarlyk, bewoogen worden, om van hunne goederen te scheiden. Ook was de Koophandel zo wel niet geregeld, of daarover ontstondt, van tyd tot tyd, merkelyke zwaarigheid, zoekende de Stad Antwerpen haare neering te herstellen, op den voorigen voet: waartegen die van Zeeland begeerden, dat de laading der Zeeschepen, tot hunnent, verbodemd, en niet dan na 't betaalen van Verlofgeld, de Schelde op gevoerd zou worden. Over de grensscheiding, in Vlaanderen en in Gelderland, rees, insgelyks, geschil (c). Ook scheenen de Aartshertogen toeleg te maaken, om de Dorpen van het Land van Kuik te betrekken onder 't gebied van Brabant: waartegen de algemeene Staaten, in Oogstmaand, by openbaaren Plakaa- {==5==} {>>pagina-aanduiding<<} te, verklaarden, dat dit Land altoos ééne Heerlykheid met de Stad Graave hadt uitgemaakt: den opgezetenen der gemelde Dorpen, te gelyk, beveelende, niemants hooge Overheid te erkennen, dan de hunne (d). Willem, Prins van Oranje, hadt deeze Heerlykheid in pandschap verkreegen van Koning Filips den II. in den jaare 1559; doch dit pandschap werdt, in 't jaar 1611, door de algemeene Staaten, ten behoeve van Prinse Maurits, vernietigd, en in een goed, onversterslyk Ersleen veranderd (e). Voorts, werden, om de gemelde en andere zwaarigheden, door het Bestand niet behoorlyk weggenomen, of uit het zelve van nieuws ryzende, te vereffenen, eerlang, van wederzyde, gemagtigden benoemd, die, in den Haage, vergaderden, en, in Louwmaand des jaars 1610, een Verdrag troffen, waarby eenige punten, over welken men, tot hiertoe, niet eens geweest was, nader geregeld werden (f). Doch over eenige Anderen, kon men elkanderen niet verstaan. Ook werdt 'er, naderhand, meermaalen, van beide de zyden; doch, inzonderheid, van de zyde der Staaten, geklaagd, over inbreuken op 't Bestand. Ondertusschen, besteedden de VereenigdeDe Staaten versterken deGrensvestingen. Staaten deezen Zomer, tot het versterken {==6==} {>>pagina-aanduiding<<} der schanse Lillo, op de Schelde. Ook werden de Haven en Vestingwerken van Vlisfingen merkelyk verbeterd. In Staats- Vlaanderen, herstelde men, van gelyken, de werken van Sluis, Yzendyke en Aardenburg. De Aartshertogen vermeerderden, daarentegen, de bezetting van 's Hertogenbosch: welk nu eene grensplaats tegen de Vereenigde Gewesten geworden was (g). De Koning van Marokko zendt hun een gezant, en sluit een Verbond met hen.In den Zomer deezes jaars, kwam 'er een gezant van Mulei Zaiden, Koning van Marokko, in den Haage, aan, om een verbond van Koophandel te sluiten, met de Vereenigde Staaten, die hem, kort te vooren, twee Oorlogsschepen ter hulpe (h), en eenige geschenken toegezonden hadden. De gezant werdt heuschelyk bejegend. Hy hadt, daarbenevens, heimelyken last, om de Staaten in te wikkelen, in eene onderneeming tegen Spanje: waarin, ter oorzaake van 't Bestand, niet kon getreden worden (i). Doch, op den vierentwintigsten van Wintermaand des volgenden jaars, werdt'er een Verbond van Vriendschap en Koophandel tusschen den Koning van Marokko en de Vereenigde Staaten geslooten (k). Men heeft hem, eenige jaaren laater, wederom, met een Oorlogsschip, ondersteund (l). Oostindische tydingen.Uit Oostindie, kwamen, dit jaar, vier schepen t'huis, rykelyk met Peper, Nagelen, Nooten en Foelie belanden, Zy bragten {==7==} {>>pagina-aanduiding<<} tyding, dat de onzen zig van één der Moluksche Eilanden, Makjan genaamd, hadden meester gemaakt. De Maatschappy besloot, hierop, wederom negen schepen naar Indie te zenden, die, voorzien met vrygeleidebrieven van den Koning van Spanje en van de Aartshertogen, de tyding van 't geslooten Bestand, derwaards, stonden te brengen. Pieter Both, aangesteld tot algemeenen Bevelhebber in Indie, hadt het opperbewind over deeze Vloote, die, in 'tlaatst van Louwmaand des volgenden jaars, in zee stak (m). In Grasmaand des jaars 1609, hadt de MaatschappyHenry Hudson zoekt eene vaart naar China door 't Noordwesten. eenen Engelschen Stuurman, Henry Hudson genaamd, met een enkel schip, uitgezonden, om eene vaart naar China, door 't Noordwesten, en niet door 't Noordoosten, daar menze te vooren gezogt hadt, op't te spooren. Hy ontdekte, op omtrent, eenenzestig graaden, eene schoone Rivier of Baay, daarna, Hudsons Baay genaamd. Voorts, keerde hy, in 't najaar, te rug; doch niet naar Holland, maar naar Engeland, vanwaar men hem niet wilde laaten vertrekken, om zynen meesteren verslag te doen (n). De Engelschen zonden hem, in 't jaar 1611, andermaal uit, op den zelfden togt; doch hy kwam wederom t'huis, zonder de begeerde doorvaart gevonden te hebben (o). II. Geschillen over de opvolging, in de Landen van Kleeve en Gulik. De dood des Hertogs van Kleeve en Gulik, van welke wy, in 't voorgaande Boek (p), {==8==} {>>pagina-aanduiding<<} gewaagd hebben, hadt het sluiten van 't Bestand wel niet konnen verhinderen; doch wikkelde, eerlang, de Vereenigde Gewesten in nieuwe krygstoerustingen in, waarvan, reeds in dit jaar, voorbereidsels gezien werden. De Vorstendommen des overleeden' Hertogs, Gulik; Kleeve, Berg, Mark en Ravenstein, mogten, volgens de Huwelyksvoorwaarden, geslooten tusschen zynen Grootvader en Grootmoeder, Joan van Kleeve en Maria van Gulik, nimmer vaneen gescheiden worden. De Hertog was nu, zonder kinderen, overleeden. Zyne oudste Zuster, zynde zynen Broeder ongehuwd gestorven, was, in 't jaar 1572, getrouwd met Albrecht Fredrik, Hertog van Pruissen, wien zy geene Zoonen; maar alleenlyk vier Dogters gebaard hadt. Zelve was zy, reeds voor haaren Broeder, overleeden. Haare oudste Dogter was met Joan Sigismond, Keurvorst van Brandenburg, getrouwd, en deeze vorderde, uit naam zyner Gemaalinne, die in de plaatse haarer Moeder kwam, de gantsche nalaatenschap des overleeden' Hertogs. Eene tweede Zuster van deezen leefde nog, en hadt Filips Lodewyk, Paltsgraaf van Nieuwburg, tot haaren man. Haar oudste Zoon, Wolfgang Willem, maakte, van wege zyne Moeder, ook aanspraak op de Kleefsche nalaatenschap. Twee andere Zusters des Hertogs waren getrouwd met Joan, Hertog van Tweebrugge, en Broeder des Paltsgraafs van Nieuwburg; en met Karel, Markgraave van Burgau, die beide ten minsten een deel der nalaatenschap vorderden, doch, by {==9==} {>>pagina-aanduiding<<} mangel van magt, hunnen eisch weinig konden doen gelden. De Vorsten van Brandenburg en Nieuwburg waren, reeds in Bloeimaand, overeengekomen, dat zy zig, gezamenlyk, in 't bezit der Landen, stellen zouden, en, binnen zekeren tyd, over derzelver verdeeling, minzaam, overeenkomen (q). De tegenwoordige Regeering zogt zig, daarentegen, te handhaaven in 't bewind, tot dat 'er geregtelyke uitspraak geschied zou zyn, over de nalaatenschap; op een gedeelte van welke, behalve de genoemden, nog andere Vorsten aanspraak maakten. Keizer Rudolf begreep, dat hem de nalaatenschap in handen gesteld moest worden, tot dat elks regt onderzogt was. De Amptman van Gulik maakte zig zelfs meester van deeze Stad, uit den naam des Keizers. DochDe Staaten verklaaren zig voor Brandenburg en Nieuwburg. de Koningen van Frankryk en Engeland, de Staaten der Vereenigde Gewesten en de Protestantsche Vorsten in Duitschland (r) begunstigden 't Verdrag der Vorsten van Brandenburg en Nieuwburg, beloovende, daaraan de hand te zullen houden (s). Ook werden deeze Vorsten, eerlang, in de Kleefsche Landen, gehuldigd. De Aartshertogen schikten zig, daarentegen, om 's Keizers oogmerken te bevorderen: 't welk de Vorsten bezitters bewoog, eenigen onderstand in Krygsbehoeften van de Vereenigde Staaten te verzoeken, die hun, op den vieren {==10==} {>>pagina-aanduiding<<} twintigsten van Wynmaand, beloofd werdt. Het Huis van Saxen, insgelyks, regt voorwendende op de Kleefsche Landen, zogt de Vereenigde Staaten te beweegen, om zig, met het geschil over dezelven, niet te moeijen. Doch men schroomde niet, den Saxischen Gemagtigde te antwoorden,; dat het ‘belang der Vereenigde Gewesten vorderde, zorg te draagen, dat men goede nabuuren kreeg, in de Kleefsche en Guliksche Landen: waarom zy den Vorsten van Brandenburg en Nieuwburg reeds hunne hulp hadden toegezeid.’ Ondertusschen, zogt men zig, van wederzyde, in de betwistte Landen te sterken. De Keizerschen, onder den Aartshertog Leopold van Oostenryk, hielden zig binnen Gulik. De Paltsgraaf van Nieuwburg hadt Duuren ingenomen: waarna, de beide Vorsten de Plaatsen om Gulik, alomme, vervulden met Krygsvolk. Van tyd tot tyd, werdt 'er, met wederzydsch nadeel, gevogten: 't welk, tot in den Zomer des volgenden jaars, duurde (t). III. Oorsprong der verdeeldheid over den Godsdienst, in de Vereenigde Gewesten. De verdeeldheid over de Leere der Goddelyke besluiten en eenige andere punten van den Godsdienst, van welke wy reeds, in 't voorbygaan, een en andermaal (u), gewaagd hebben, gaf, omtrent deezen tyd, aanleiding, tot verregaande oproerigheid, in eenige Steden: waarom wy agten, dat hier de regte plaats zal zyn, om den oorsprong der geschillen, welken thans, in de Vereenigde Gewesten, in zwang gingen, van de vroegste tyden af, op te haalen. {==11==} {>>pagina-aanduiding<<} De Christenen der vier eerste eeuwen, welker schriften tot ons gekomen zyn, hebbenLeer der oude en laatere Christenen, omtrent de betwistte punten. zig, over de punten, die thans in de Vereenigde Gewesten betwist werden, niet altoos even klaar, noch op eenerlei wyze, uitgedrukt. In 't gemeen, schynen zy egter, naar het eenstemmig oordeel van schrandere onderzoekers der Kerkelyke oudheid, geleerd te hebben ‘dat de mensch, schoon begaafd met eenen vryen wil, om den Godsdienst te omhelzen en aan te kleeven, nogtans, de hulp en medewerking der Goddelyke genade, door welke hem de waarheid geopenbaard was, geduuriglyk, behoefde: de kragt van welke genade, om den wil te buigen en te beweegen, zy, zo wel als de vermogens, die God den mensch geschonken hadt, beurtswyze, naar de gelegenheden, die 'er hun toe voorkwamen, hooglyk, plagten te verheffen (u).’ In 't naarspooren van de oorzaak der zonde, beweerde men, dat God dezelve, geenszins, kon werken; gelyk Irenéus deedt, voor 't einde der tweede eeuwe (v). Omtrent de Goddelyke Besluiten, schreeven de Grieksche Kerkvaders, en de Latynschen, voor Augustyns tyd ‘dat God zulken ten eeuwigen leeven voorschikt hadt, welken hy hadt voorzien, dat deugdzaam leeven’, of, gelyk anderen spraken ‘gelooven en volharden zouden (w).’ Doch in den aan- {==12==} {>>pagina-aanduiding<<} vang der vyfde eeuwe, leerde Pelagius, een Schotsche Monnik ‘dat een mensch, om heilig te leeven en zalig te worden, Gods genade niet behoefde; maar dat men 't een en't ander 's menschen vryen wil hadt toe te schryven; die, dagt hy, niet vry zou zyn, zo hy deeze uitwerksels niet kon te wege brengen.’ Doch, nader geperst, erkende hy ook de werking der Godlyke genade; zig, zo men meent, niet altoos, even klaar uitdrukkende (x). Augustyn kantte zig tegen deeze Leer, beweerende ‘dat bekeering en volharding niet van 's menschen vryen wil; maar van Gods volstrekt Besluit af hingen: ook, dat men 't aan dit zelfde Besluit hadt toe te schryven, dat Gods genade den eenen niet, den anderen immers aangebooden werdt, en, in sommigen, geene, in anderen, volkomen' kragt hadt (y).’ Sommigen hebben, sedert, geoordeeld, dat de Kerkvader, door de hitte van het twisten, verrukt, eene nieuwe Leer in de Kerke heeft ingevoerd; doch anderen meenen, dat hy, alleenlyk, nader verklaard en ontvouwd heeft, 't gene veelen, reeds voor hem, geloofd; doch zo duidelyk niet geleerd hadden (z). In 't Westen, hadt Augustyn veele navolgers. Doch in 't Oosten, behieldt men de spreekwyzen, die, reeds voor Pelagius tyd, waren aangenomen geweest. Te Marseille, waren 'er ook eenigen, die met Pelagius de noodzaaklykheid {==13==} {>>pagina-aanduiding<<} der voorkomende genade verwierpen, schoon zy de medewerkende voor noodig hielden. Zy kreegen, hierom, den naam van halve Pelagiaanen. De Monnik Godeschalk, in de negende eeuwe, nog verder, zo men toen meende, gaande dan Augustyn, leerde ‘dat God niet wilde, dat eenige anderen tot kennis der waarheid kwamen en zalig werden, dan die hy uitverkooren hadt; dat Christus, voor deezen alleen, gestorven was, en dat de overigen, schoon gedoopt, nimmer van den algemeenen hoop der verdoemden waren afgezonderd geweest.’ Doch deeze Leer smaakte toen zo weinig, dat zy, in verscheiden' Kerkvergaderingen, veroordeeld werdt (a). In laater' tyd, twistten de Fransiskaanen en Dominikaanen, over den zin van Augustyns gevoelen; welk de laatsten begreepen, meer toe te eigenen aan Gods volstrekt besluit, min aan's menschen vryen wil, dan de eersten konden verstaan. De Jezuiten zelven, arbeidende om deezen knoop te ontwarren, scheenen veelen te verre af te wyken van Augustyns Leere, en liepen gevaar van, deswege, veroordeeld te worden, te Rome: 't welk zy niet dan met moeite ontgingen. In de Kerkvergadering van Trente, werdt de Leer van Gods Voorschikking en Besluiten, en van de zekerheid der zaligheid, die 'er van af hing, op zulk eene wyze, beslist, dat beide de partyen, in de Roomsche Kerke, meenden, hun byzonder gevoelen, daarby, begunstigd te vinden (b). Luther, midlerwyl, zynde opge- {==14==} {>>pagina-aanduiding<<} staan, uit een Klooster van Augustynen, hieldt zig aan Augustyns gevoelen en spreekwyzen; doch hy verwierp den naam van vryen wil, dien Augustyn nog behouden hadt, en schreef een Boek van den Slaafschen of Knegtelyken Wille. Erasmus hadt, reeds te vooren, tegen Luthers gevoelen geschreeven, en deedt het nu andermaal. Melanchton, Luthers medehelper, werdt, door Erasmus redenen, in zo verre, overtuigd, dat hy, zo sommigen willen, Luther zelven, of, gelyk vaster gaat, de Lutherschen, bewoog, om afstand te doen van eene Leer, die stelde, dat Gods Besluiten volstrekt, of zonder voorwaarden, gemaakt werden (c). Zy gebruikten egter het woord vryen wil niet; schoon zy de zaak, die 'er door betekend werdt, genoegzaam scheenen te erkennen. Maar Kalvyn, de voorganger van het ander deel der Protestanten, hieldt zig aan Luthers eerste woorden, daarby leerende, 't welk, zo men wil (d), Augustyn zelf niet gedaan hadt ‘dat het waar geloof nooit geheellyk verlooren kon worden.’ Sommigen zyner navolgeren, gelyk Beza, te Geneve, en Zanchius, Ursinus en Piscator, in Duitschland, drukten zig, somtyds, op zulk eene wyze, uit, dat zy, naar sommiger oordeel, de noodzaaklykheid om te zondigen aan Gode, als eerste oorzaak, scheenen toe te schryven; hoewel zy hem, nimmer, de oorzaak der zonde noemden. Ook dagten anderen, dat men hunnen woorden eenen bekwaamen en Schriftuurlyken {==15==} {>>pagina-aanduiding<<} zin geeven kon (d). Ondertusschen, kwamen zulke spreekwyzen den Lutherschen zo aanstootelyk voor, dat zulks de verwydering over de Leer des Avondmaals, tusschen hen en die van Kalvyns gevoelen ontstaan, nog grooter maakte. In de Vereenigde Gewesten, kreegmet naame in de Verrenig deGewesten. Kalvyns Leer, van Geneve, en uit Frankryk, in Walsch Vlaanderen, en, daarna, ook uit de Palts en 't Graafschap Nassau, herwaards overgebragt, den meesten opgang: hoewel zig in de Hervormde Kerken, van tyd tot tyd, ook eenigen opdeeden, die, met Melanchton, een Godlyk Besluit en Voorschikking onder voorwaarde leerden. Zodanigen waren Anastasius Veluanus, in Gelderland; Gelluis Snecanus, in Friesland; Huibrecht Duifhuis, te Utrecht; Joannes Holmannus, Klement Maartszoon en Herman Herberts, in Holland. Doch de andere party, verre de sterkste zynde in getal, begon, sedert eenigen tyd, zulken, die Melanchtons gevoelen leerden, uit de Kerkelyke diensten, te houden. 't Was, nogtans,Twist tusschen Gomarus en Arminius. Jakobus Arminius van Oudewater, Predikant te Amsterdam, die dit gevoelen voorstondt, in den jaare 1603, gelukt, tot Hoogleeraar der Godgeleerdheid, in's Lands Hooge Schoole, te Leiden, beroepen te worden (e). Doch deeze raakte, hier, haast, in geschilWat Gomarus met Franciscus Gomarus, insgelyks Hoogleeraar der Godgeleerdheid, op dezelfde Hooge Schoole. Gomarus leerde, overeenkomstig met Kalvyns gevoelen ‘dat, door een eeuwig Godlyk Besluit, vastgesteld was, {==16==} {>>pagina-aanduiding<<} wie uit de menschen zalig, wie verdoemd zouden worden. Dat, volgens die besluit, eenigen tot het geloove en de godvrugtigheid getrokken, en, getrokken zynde, voor afvallen, bewaard werden. Dat God alle de anderen, in de gemeene verdorvenheid der menschelyke natuure en in hunne eigene misdaaden, leggen liet (f).’en Arminius leerden? Arminius begreep, in tegendeel ‘dat God, van eeuwigheid, dit onderscheid, tusschen 't gevallen menschelyk geslagt, gemaakt hadt, dat hy zulken, die van hunne zonden afstaan, en hun betrouwen op Christus stellen zouden, hunne misdaaden vergeeven, en het eeuwig leeven schenken; doch zulken, die onboetvaardig bleeven, straffen zou. Dat het, wyders, Gode aangenaam ware, dat alle menschen zig bekeerden, en, tot kennisse der waarheid gekomen zynde, daarby bleeven; dochWat zy elkanderen te last leiden. dat hy niemant dwong (g).’ Voorts, leide hy Gomarus te last ‘dat deeze de oorzaaken der zonde Gode toeschreef, en, door 't inscherpen van een noodlot, de gemoeden der menschen verhardde.’ Gomarus beschuldigde, daarentegen, Arminius ‘dat hy, door zyne Leer, den mensch veel opgeblaazener maakte, dan de Roomschgezinden, door de hunne; niet gedoogende, dat men Gode alleen de eer gave van 't gene, daar 't meest op aankwam, te weeten, een welgezind gemoed (h).’ 't Verschil der twee Hoogleeraaren, die bei- {==17==} {>>pagina-aanduiding<<} de voor mannen van uitsteekende weetenschap gehouden werden, maakte indruk op de jeugd, die aan hun onderwys was toevemouwd, en eerlang werden de Predikanten ook, meer dan te vooren, betrokken in de partyschap. Nieuwe aanleiding tot twisten gaven, tenVerschil over de Belydenis en Catechismus. zelfden tyde, de Heidelbergsche Catechismus, die in de Nederlanden ingevoerd was; en de Geloofsbelydenis der Hervormde Kerken, die, in den aanvang der Nederlandsche Beroerten, was opgesteld. De meesten merkten deeze twee schriften aan, als Formulieren van eenigheid, zynde de Belydenis daar voor, al vroeg, in verscheiden' Sinoden, erkend, en door veele Predikanten ondertekend. Zy nu, die 't met Gomarus hielden, beweerden, dat Arminius van deeze Formulieren afweek. Hy en de zynen verstonden, daarentegen, dat beide de gevoelens, niet al te wel, met de Formulieren overeen gebragt konden worden, en dat het, hierom, dienstig was, dat men deeze Formulieren nader overzage. De algemeene Staaten, na lang aanhouden der Predikanten, eindelyk, in de Lente des jaars 1606, bewilligd hebbende, in 't houden van eene Nationaale Sinode (g), dat is, eene Vergadering der Kerken, uit alle de zeven Gewesten, hadden 'er, nogtans, deeze voorwaarde bygevoegd, dat de Belydenis en Catechismus, in deeze Sinode, zouden overzien worden (h). Doch Gomarus en de zynen hielden ‘dat het vorderen deezer voor- {==18==} {>>pagina-aanduiding<<} waarde bewerkt was, door hunne partyen, als wilde men, hiermede, den dryveren van nieuwigheden de leus geeven, waarnaarzy, in de Sinode, hadden te handelen. Ook oordeeldenze, dat men de banden van overeenstemming niet ligtelyk breeken of slaaken, maar veeleer vaster toehaalen moest, en niemant tot den Kerkendienst vorderen, dan die de twee gemelde schriften ondertekend hadt,’ Maar de aanhangers van Arminius verstonden ‘dat het vrystondt, te twyfelen aan menschelyke schriften. Dat eene zaak van zo veel gewigts, als was het instellen van Formulieren van eenigheid, in de eerste tyden der Hervorminge, niet behoorlyk hadt konnen geschieden; noch ook daarna, toen de Regeering, met den oorlog, de handen vol werks hadt. Dat het, eindelyk, veel beter met de Christenheid gesteld zyn zou, zo men geheel geene, of slegts korte Formulieren gebruikte.’ Van deezen kant, kwam, in 't jaar 1607, te Gouda, een Boekje in 't licht, Korte Onderwyzing der Kinderen in de Christelyke Religie geheeten: waarin, alleenlyk weinige geloofsstukken, vervat in woorden der Heilige Schrift, werden voorgesteld (i). Doch dit werk werdt, openlyk, veroordeeld, door Gomarus aanhang, die beweerde ‘dat 'er geen gevoelen zo gruwelyk was, welk men, met zulke woorden, niet zou konnen bewimpelen. Dat zulk eene eenvoudigheid voegder aan de eerste tyden des {==19==} {>>pagina-aanduiding<<} Christendoms, toen de schadelyke leeringen nog onbekend waren, en men, hierom, geene hulpmiddelen, tegen dezelven, behoefde in 't werk te stellen. Doch, na dat elke eeuw nieuwe doolingen gebaard hadt, was men genoodzaakt geweest, spreekwyzen uit te vinden, om de afgedwaalden, uit hunne schuilhoeken, te trekken.’ De aanhang van Gomarus stemde dus tegen het herzien van Belydenis en Catechismus; waarop de anderen gezet waren: noemende deezen dienstbaarheid, 't gene, by de eersten, vrede heette, die, daarentegen, verwarring noemden, 't gene by hunne partyen met den naam van redelyke vryheid vereerd werdt (k). De verdeeldheidGomarus en Arminius worden, voor den Hoogen Raad, gehoord, dus veld winnende, beslooten de Staaten van Holland, op 't verzoek van Arminius (l), Gomarus en hem, voor den Hoogen Raad te doen hooren (m). Dit geschiedde, in Wintermaand des jaars 1608 (n). Doch na eenen langen redenstryd, vonden de Staaten raadzaam, den Hoogleeraaren te beveelen ‘het verhandelde stil te houden, de onderlinge vrede te bewaaren, en niets te leeren, strydig met de Schriftuur, Belydenis en Catechismus; midlerwyl afwagtende, dat de geschillen, in eene Nationaale, of bleef deeze te lang agter, in eene Provinciaale Sinode, beslegt werden.’ Evenwel zweeg men niet, na dit gesprek. De beide gevoe- {==20==} {>>pagina-aanduiding<<} lens drongen, meer en meer, door. De Predikanten waren, voor 't grootste gedeelte, in 't gevoelen van Gomarus. Doch de meeste Wethouders hielden 't met Arminius, wiens Leer gemakkelyker te bevatten scheen. Ook ontstondt 'er, eerlang, nog een anderHun verschil, over 't gezag der Overheid, in 't Kerkelyke. geschil, waarby de Wethouders nader belang hadden, en 't welk hen meer genegen maakte, tot die van Arminius gevoelen waren: want deezen schreeven der burgerlyke Overheid het regt toe, om over Kerkelyke zaaken te oordeelen: daar Gomarus en de zynen beweerden, dat Kerkelyke zaaken, in Kerkelyke Vergaderingen, behoorden verhandeld te worden. Hierover, werden, naderhand, zo wel als over de andere punten, verscheiden' schriften gewiffeld (o). Ondertusschen, werden Gomarus en Arminius, ieder verzeld van vier Predikanten, in Oogstmaand des jaars 1609, nog eens gehoord, in de Vergadering der Staaten vanArminius sterft. Holland (p). Arminius, die lang gekwynd hadt, overleedt, kort hierna, verklaarende, in zyn uiterste, niets geleerd te hebben, dan 't gene hy, na ernstig onderzoek, hieldt overeenkomstig te zyn met de H. Schrift, en te strekken, tot vereeniging der Protestanten (q). Men beriep, in zyne plaats, Conradus Vorstius, die, by veelen, gehouden werdt, stellingen te leeren, nog veel meer van de gemeene Leer der Hervormde Kerken dee- {==21==} {>>pagina-aanduiding<<} zer Landen verschillende, dan die van Arminius (r). IV. Beroerte te Alkmaar. De verdeeldheid, midlerwyl, wortel geschooten hebbende, borst, eerlang, uit, tot openbaare beroerte. De Klassis van Alkmaar hadt beslooten, haare Leden, by ondertekening, te doen verklaaren, dat zy de Belydenis en Catechismus, in allen deele, hielden overeen te komen, met de Schriftuure; en vyf Predikanten, die deeze ondertekening geweigerd hadden, in hunnen dienst geschorst. Tegen Adolf Venator, Predikant te Alkmaar, en één van de vyf, waren ook andere beschuldigingen ingebragt, van welken hy, egter, voor den Hoogen Raad, zuiver geschouwen werdt. De Klassis kreeg, sedert, van de Staaten, die 't vreemd vonden, dat men, hier, op eigen gezag, eene nieuwe ondertekening invoerde, bevel, om de vyf Predikanten te herstellen. Doch zy maakte zwaarigheid, om dit bevel te gehoorzaamen. De Wethouderschap van Alkmaar ontving, hierop, aanschryvens, om de Klassis te verpligten, tot onderwerping. Doch de Predikanten van Amsterdam en anderen werkten hiertegen aan: en alzo 'er, by de jongste verandering der Regeeringe, eenigen in de Wet waren geraakt, waaraan de Klassis ruggesteun vondt, werdt de zaak, ondanks het schryven der Staaten, sleepende gehouden (s). Tegen 't einde des jaars 1609, moest de Wet wederom vernieuwd worden: wanneer de zaaken derwyze werden beleid, {==22==} {>>pagina-aanduiding<<} dat 'er luiden toe benoemd werden, die 't met de Klassis, en luiden, die 't met de klaagende Predikanten hielden. 't Geviel, dat Prins Maurits, die de verkiezing, naar gewoonte, doen moest, alleen luiden van de eerstewaaruit eene buitengewoone verandering der Regeeringe ontstaat. soort verkoos, die, op den vierentwintigsten van Wintermaand, beëedigd werden (t). Hierop, ontstondt veel gemors onder een groot gedeelte der Gemeente, welk 't met Venator hieldt. Men riep, dat 'er eenige Leden in de Vroedschap waren ingedrongen, daartoe niet bevoegd, als elkanderen te na in den bloede bestaande. Ook werdt 'er gemompeld, dat de Wethouders voorhadden, twee of drie vendels in de Stad te laaten komen, tot verdrukking der gemeente. De Hopluiden der Schutterye gaven van dit misnoegen kennis aan de Regeering, en aan de Staaten van Holland, en bragten, terstond, hunne vendels op de been, die 't Stadhuis bezetteden (u), en, dag en nagt, de wagt hielden. Midlerwyl, trokken 'er eenigen uit de Hopluiden naar1610. den Haage, die, op den vyfden van Louwmaand, met vier Gemagtigden van Prinse Maurits en Gekommitteerde Raaden (1), te rug keerden. De Gemagtigden, na verscheiden' onderhandelingen, geenen kans ziende, om de Wethouders te bevredigen met de Ge- {==23==} {>>pagina-aanduiding<<} meente, ontsloegen, uit last der Staaten, alle Wethouders en Vroedschappen van hunnen dienst, op den twee-entwintigsten van Sprokkelmaand, onder schriftelyke verklaaring, dat zy, door dit ontslag, niet zouden geagt worden, in hunnen goeden naam, gekwetst te zyn, al werden sommigen niet wederom op nieuws verkooren. Voorts, werden, uit de ontslaagen' Vroedschappen, zes aangesteld, die 't met de Klassis gehouden hadden, en elf, die Venator waren toegedaan: waarby tien nieuwen gevoegd werden. De Vroedschap deedt, daarna, eene benoeming van een dubbel getal: waaruit de Gemagtigden de verkiezing van Burgemeesteren en Schepenen doeden: die ook, naar den zin der goedgunneren van Venator, uitviel. Eenigen uit de ontslaagen' Vroedschappen waren, te vooren, naar den Haage gereisd, om zig te verdedigen, en om te bewerken, dat zy in 't bewind bleeven; doch sommigen (v) verhaalen, dat zy nergens gehoor vonden, dan op ééne plaats, vermoedelyk by den Prinse, alwaar hun egter te verstaan gegeven werdt, dat het nog geen tyd was, om hun dienst te doen. De nieuwe Vroedschap stelde, vervolgens, eenen nieuwen Kerkenraad aan, ontsloeg twee Predikanten van hunnen dienst, en deedt Venator stilstaan (w); doch na eenig verloop, zynen dienst wederom waarneemen, niet zonder ongenoegen van eenigen uit de Ge- {==24==} {>>pagina-aanduiding<<} meente, en van de Klassen van Hoorn en Enkhuizen, die den Alkmaarschen Kerkenraad voor wetteloos hielden. Doch de Staaten van Holland keurden 't gedrag der tegenwoordige Alkmaarsche Regeeringe goed (x); waarna de hevigheid, aldaar, voor eenen tyd, bedaarde. Venator nogtans, in 't jaar 1617, een Boekje in 't licht gegeven hebbender, welk men zeer onregtzinnig oordeelde, werdt van zynen dienst afgezet, en Week, in 't volgende jaar, naar Frankryk, daar hy overleeden is (y). V. Geweldige oproer, te Leeuwaarden. Te Leeuwaarden, was, omtrent den zelfden tyd, diergelyke beweeging; ontstaan: onder welker oorzaaken ook, naar alle waarschynlykheid, de verschillen over de Leere te tellen zyn, hoewel zulks, onzes weetens, nergens, klaarlyk, aangetekend is. Eenigen uit de gezwooren' Gemeente waren, op 't einde van 't voorleeden jaar, klagtig gevallen aan de Gedeputeerde Staaten, en aan den Hove van Friesland, over de Wethouderschap (z), onder anderen, aanwyzende, dat zy zekere voordeelen naar zig streek, die in de Stads Kas behoorden te komen. 't Geschil werdt, kort hierop, bygelegd. De Wethouderschap deedt gewillig afstand van de genooten' voordeelen. 't Misnoegen duurde egter, onder 't volk. Men riep, dat de Wethouders, door onbehoorlyke middelen, in de Regeering bleeven. Op Nieuwjaarsdag, streefden eenigen, ongewapend, naar 't Raadhuis, smeeten de glazen in, braken {==25==} {>>pagina-aanduiding<<} de Raadkamer op, en dreeven de Wethouderschap, bezig met het doen der jaarlyksche verkiezinge, naar buiten (a). De Gilden, hierop byeengekomen zynde, bragten de Gemeente in de wapenen, en traden toen zelven tot de aanstelling eener niewe Wethouderschap, die, voor deeze reize, en om meerder zwaarigheden te voorkomen, in de Regeering, bevestigd werdt. Doch op 't einde deezes jaars, vermaande Graaf Willem Lodewyk, Stadhouder van Friesland, den Gedeputeerden Staaten ‘zorg te draagen voor diergelyke moeilykheid, de ontslaagen' Wethouders te vrede te stellen, en, voor alle dingen, te verhinderen, dat 'er geene Spaanschgezinden, Papisten, omgekogten en andere vyanden van den Staat in 't bewind raakten (b).’ Met welke naamen, by veelen, ten deezen tyde, zulken betekend werden, die 't gevoelen van Arminius waren toegedaan. 't Leedt egter nog; eenige jaaren, eer 'er, te Leeuwaarden, nieuwe verandering kwam in de Regeeringe. VI. Beroerte te Utrecht, verwekt door Dirk Kanter, en Henrik van Helsdingen. In Louwmaand deezes jaars, was, te Utrecht, ook merkelyke beroerte ontstaan, niet zonder dat 'er zig iet Kerkelyks onder mengde. De gelegenheid hiertoe moet, van wat hooger, opgehaald worden. By de verandering der Regeeringe te Utrecht, in den jaare 1588 (c), was Burgemeester geworden Jonkheer Dirk Kanter, die, van toen af, de Gemeente van S. Jakobs Kerke, welker Leer- {==26==} {>>pagina-aanduiding<<} aars naast overeen kwamen met het gevoelens sedert, door Arminius, voorgestaan, de hand boven 't hoofd gehouden, en, daaretegen, zyn best gedaan hadt, om de Predikanten van de Consistorie, gelyk menze noemde, ter Stard uit, te doen vertrekken. Naderhand, afgegaan, in 't jaar 1593 (d), was hy, door anderen, met of zonder reden, van't Burgemeesterlyk kussen, en, door den tyd, ook uit andere ampten van Regeeringe gehouden. Doch, zig niet konnende gewennen aan een ampteloos leeven, zogt hy, door 't verwekken van oproer onder de Gemeente, zig wederom ter Regeeringe in te dringen. Of hy, op 't stuk van den Godsdienst, ondertusschen, andere inzigten gekreegen hadt, is twyfelagtig. Dit niet, dat hy, van sommigen, naderhand, onder de egte Hervormden, gelyk men hen, die 't met Gomarus hielden, noemde, geteld, en om het ongelukkig lot, welk hem, sedert, trof, zeer beklaagd is (e). De Gemeente was nu, eenige jaaren herwaards, misnoegd geweest op de Regeering; zo, ter oorzaake van de lasten, die men haar opgelegd hadt, als, om dat men haar diets hadt gemaakt, dat de Stads inkomsten niet behoorlyk aangelegd, en de Privilegien der Burgeren, in veele opzigten, verkort werden. Kanter roeide hier onder, zoekende ook de Roomschgezinden aan zyne koorde te krygen, door zig, terwyl men nog over 't Bestand handelde, te laaten verluiden ‘dat men hun, die {==27==} {>>pagina-aanduiding<<} den oorlog hadden helpen voeren, eene openbaare Kerk behoorde toe te staan.’ Tot medestander hadt hy Henrik van Helsdingen,Henrik van Helsdingen. die ook Schepen en Raad geweest; doch, sedert eenige jaaren, buiten bewind gehouden was (f). En deezen twee bragten, eindelyk, in den aanvang deezes jaars, te wege, dat eenige Schutters hunne Hopluiden bewoogen, om, by de Regeering, aan te dringen, op herstelling der Privilegien. 't Geschiedde. De Regeering stelde uit, te antwoorden, tot op de wederkomst van den eersten Burgemeester, Jonkheere Justus van Ryzenburg, die in den Haage was. Doch dit uitstel geviel der Gemeente niet. Men maakte haar diets, dat het geschiedde, om, ondertusschen, krygsvolk in de Stad te brengen, en eenigen 't hoofd voor de voeten te leggen. Straks daarna, loopt men te wapen, en maakt zig meester van de sleutels der Poorten, die dag en nagt bewaakt werden. Den Roomschgezinden werdt ingeboezemd, dat men ook voorhadt, him vryheid van Godsdienst te bezorgen: waardoor zy zig lieten beweegen, om, insgelyks, de wapenen op te vatten. Tien of elf GemagtigdenZy bewerken eene verandering, in de Regeering. der Burgerye, onder welken Kanter, en, zo ik meen, ook Helsdingen was, traden, den eenentwintigsten van Louwmaand, naar 't Stadhuis, met een Vertoog, waarby zy verzogten, dat de Regeering, terstond, afstand deedt van haare ampten, en der Gemeente, by schriftelyke Acte, verlof gave, om, voor {==28==} {>>pagina-aanduiding<<} deeze reize, andere Wethouders te kiezen, op dat dezelven, door Prinse Maurits, als Stadhouder, bevestigd mogten worden. Van 's Prinsen gezindheid hiertoe scheenen zy zig, met of zonder grond, verzekerd te houden. De Magistraat moest hun te wille zyn. 't Getal der Gemagtigden werdt, toen, met zestien anderen, vermeerderd, die, met elkanderen, de keuze der nieuwe Regeeringe doen zouden; schoon veele Burgers verklaarden, dat het hun niet zo zeer te doen geweest was, om verandering in de Regeering, als om herstelling der Privilegien en afschaffing der Schattingen. De Gemagtigden stemden, genoegzaam allen, elkanderen tot Regenten. Kanter en Helsdingen werden Burgemeesters. De Prins bevestigde deeze keuze; magtigende den Schout, om de nieuwe Regenten te beëedigen, gelyk, op den vierden van Sprokkelmaand, geschiedde (g). Midlerwyl, bleef de Stad nog vol beweeging, vorderende de Gemeente afschaffing van eenige lasten. Kanter en de zynen, haar met de hoop hierop gevleid hebbende, moesten haar wel iet toegeeven. Doch men eischte nog andere nieuwigheden. 't Volk, eens aan 't hollen gebragt, was niet wederom tot stilstand te krygen. Prins Maurits zelf, sedert in de Stad gekomen, scheen de Gemeente niet te konnen brengen, tot het afleggen der wapenen. Zelfs begeerden eenigen uit de Regeering (2), den Prinse, naar {==29==} {>>pagina-aanduiding<<} 't schynt, grooter gezag willende doen geeven, dat hy van den eed, aan de algemeene Staaten en aan den Lande van Utrecht gedaan, zou ontslaagen worden. Den Prins hierop vertrokken zynde, beslooten de algemeene Staaten, Dagvaart, te Woerden, te beschryven, alwaar de Staaten van Utrecht, de nieuwe Regeering der Stad, en de Burgery, afzonderlyk, gehoord werden. De algemeene Staaten vorderden, hier, dat de geschillen aan hun verbleeven werden; waartoe de Staaten van 't gewest beslooten; doch de Regeering en Burgery van Utrecht wilden 'er niet toe verstaan. De algemeene Staaten vonden, hierop, geraaden, 't geschil te beslegten, met de wapenen. GraafUtrecht wordt belegerd, door Graave Henrik Fredrik. Henrik Fredrik, met eenig volk afgezonden zynde, kwam voor de Stad; daar men, in 't eerst, nog aan 't sterken der wallen viel, als hadt men voorgehad, een beleg te verduuren. De Roomsche geestelyken zelven sloegen de hand aan de spade. Doch men bedagt zig wel haast, en opende de poorten, op den zesden van Grasmaand: na dat men overeengekomen was ‘dat 'er, voor den gewoonlyken tyd, zynde den eersten van Wynmaand, ouden styl, aanstaande, geene verandering in de Regeering geschieden zou; dat de vendels, onlangs aangenomen, door de nieuwe Wethouderschap, zouden worden afgedankt; dat de Stadagt vendels zou inneemen, boven de twee, {==30==} {>>pagina-aanduiding<<} die 'er, geduurende 't beleg, waren uitgetrokken, en dat de gereezen' geschillen verbleeven zouden worden, aan de uitspraak der Fransche en Engelsche Gezanten, der algemeene Staaten, en van Prinse Maurits en de Raaden van Staate.’ De Stad, hierop, bezetting ingenomen hebbende, weigerde de Wethouderschap, de Acte van onderwerping te tekenen, die haar, van wege den Raad van Staate, werdt voorgehouden. Ook scheen zy, in andere opzigten, niet aan de hand te willen gaan: waarom de algemeene Staaten, die nu de magt in handen hadden, beslooten, de nieuwe WetDe oude Regeering wordt hersteld. van den eed te ontslaan, en de oude te herstellen, gelyk, op eenen Brief van zyne Doorlugtigheid, door Graave Ernst van Nassau en de Raaden van Staate, in 't begin van Bloeimaand, geschiedde (h). Elk, die iet in te brengen hadt, tegen de herstelde Regeeringe, werdt, toen, voor den Raad van Staate gedagvaard (i). Niemant verscheen hier dan Jonkheer Reinaard van Aaswyn, Heer van Brakel, benevens Kanter en Helsdingen, die vierenzeventig punten van beschuldiging inleverden. Doch de Raad keurdeze allen ongegrond, of van klein belang, en beval, hierop, aan elk een eeuwig stilzwygen (k). Voorts, werden 'er eenige punten geregeld, die, te vooren, aan de uitspraak der Raaden van Staate, verblee- {==31==} {>>pagina-aanduiding<<} ven waren (k). De Regeering vorderde ook den Burgeren eenen nieuwen eed van getrouwheid af, die, zelfs door Kanter en Helsdingen, gedaan werdt (l) Men hoopte dus de rust, eindelyk, hersteld te zullen zien. Doch veelen bleeven nog al woelen, met het houden van vergaderingen, en met het maaken en strooijen van schotschriften, tegen de Regeering. In Wintermaand, deedt men onderzoek naar eenigen van deeze luiden. Sommigen, voorvlugtig zynde, werden, metSamenzweering om dezelve, met geweld, wederom te ontzetten van 't bewind. de klok, ingedaagd. Eindelyk, ontdekte men eene geheele samenzweering, om den Kolonel Joan Ogle, Overste der bezetting, te vatten, het krygsvolk te overmeesteren, en, daarna, de Regeering, op nieuws, te veranderen: al 't welk, gewapenderhand, stondt te geschieden. Ter oorzaake van deeze samenzweering, raakten elf Persoonen in hegtenis, en onder deezen Kanter en Helsdingen (m). Vier van de elf beleeden ‘dat zy zig, tot het voorgemelde, meermaalen, by eede, verbonden hadden; ook gezwooren, dat hy des duivels eigen zyn zou, die den toeleg ontdekte.’ Deezen vier, te weeten Jan Gerritszoon Klinket, Jan Ruisch, Schoenmaaker, Gerrit Obyn, Postmeester, en Andries Henrikszoon, Schoolmeester en Koster der S. Nikolaas Kerke, werden ten zwaarde verweezen: doch Klinket, die 't geheim des aanslags, goedwillig, bekend hadt, ver- {==32==} {>>pagina-aanduiding<<} wierf vergiffenis. De overigen drie kreegen, nog op de Strafplaats, verzagting van vonnis, en werden gebannen met verbeurdverklaaring hunner goederen. De Koster, niet dan de dood te gemoet ziende, beleedt, ongevergd, ten aanhooren van 't volk ‘dat hy, zo de verandering gelukt was, twee Predikanten, Speenhoven en Taurinus, beide in de gevoelens van Arminius, met eigen' handen, van 't leeven beroofd zou hebben.’ Helsdingen, in den Haage gevat zynde, vervoegde zig met een smeekschrift aan den Prinse, en werdt, sedert, naar Utrecht gezonden. Kanter en hy, die meer niet beleeden hadden, dan dat hun de toeteg bekend was geweest, en dat men, onder anderen, voorgehad hadt, hen beide wederom Burgemeesters te maaken, werden, in Bloeimaand des jaars 1611, insgelyks, gebannen. Kanters goederen werden geheel; die van Helsdingen, voor de helft, verbeurd verklaard (n). Prins Maurits, als Stadhouder, en de Staaten 's Lands van Utrecht gaven, in Bloeimaand des jaars 1612, een Plakaat uit, waarby aan elk verbooden werdt, de ballingen of voorvlugtigen ter oorzaake der jongste-beroerte te herbergen, of te huizen (o): waarop, in Oogstmaand, diergelyk Plakaat van de algemeene Staaten volgde (p). Doch Kanter begaf zig, eerlang, {==33==} {>>pagina-aanduiding<<} naar Leeuwaarden, en Helsdingen naar Amsterdam: in welke tweeSteden, zy beide gestorven zyn. Men getuigt, dat zy zig by de Gereformeerden, sedert ook Contra-remonstranten geheeten, gehouden hebben, en dat de tegenwoordige Regeering van Utrecht den Remonstranten, gelyk die van Arminius gevoelen, naderhand, genoemd zyn, toegedaan was (q). VII. Die van Arminius gevoelen leveren eene Remonstrantie in, aan de Staaten van Holland. Midlerwyl, bespeurden de Hollandsche Predikanten, die Arminius Leer aanhingen, en de minsten in getal waren, dat zy 't, op de meeste Plaatsen, haast te kwaad zouden krygen, wakkerende de verdeeldheid, dagelyks, aan, tot zo verre, dat de Gemeente ook party koos, en geene Predikanten hooren wilde, dan die van naaren smaak waren. Zy kwamen, hierom, in Louwmaand, in stilte, byeen, en beslooten, een Vertoog of Remonstrantie in te leveren, aan de Staaten van Holland, waarby zy zig ontschuldigden van 't verwyt, welk hun gedaan werdt, als of zy verandering zogten in den Godsdienst, en twist en beroerten verwekten. Voorts,Verklaaring hunner Leere, in vyf Punten. verklaarden zy hun gevoelen in vyf punten, behelzende 1. ‘dat God van eeuwigheid beslooten hadt, zulken, die, door zyne genade, in Jezus Christus gelooven, en, in geloove en gehoorzaamheid, tot den einde toe, volharden zouden, te verkiezen ten eeuwigen leeven, en de ongeloovigen en onbekeerden te verwerpen, ter eeuwiger verdoemenisse. 2. Dat Christus voor allen gestorven was; zo nogtans, dat {==34==} {>>pagina-aanduiding<<} niemant, daadelyk, door zynen dood, verzoend werdt, dan de geloovigen. 3. Dat de mensch het zaligmakend geloof niet hadt van zig zelven, noeh uit zynen vryen wil; maar dat hy daartoe, Gods genade, in Christus, behoefde. 4. Dat deeze genade 't begin, de voortgang en voltrekking van 's menschen zaligheid was; dat 'er alle goede daaden aan toegeschreeven moesten worden; doch dat zy egter niet onwederstandelyk werkte. 5. Dat Gods genade den waaren geloovigen genoegzaame kragt gaf, om het booze te overwinnen; maar, of zy de genade niet konden verliezen, zou nader onderzogt moeten worden, eer zy 't, met volle verzekerdheid, zouden durven leeren.’ Doch naderhand verklaarden zy zig duidelyker, wegens dit vyfde punt, zeggende ‘dat een waar geloovige, door eigen' schuld, geheellykHun verzoek. van God afwyken, en het geloof verliezen kon (r).’ Voorts, badenze, dat hunne Edele Mogendheden, wien zy het hoogste gebied over kerkelyke en weereldlyke zaaken toekenden, geliefden te maaken, dat zy, in eene wettige en vrye Sinode, gehoord werden: of, kon dit niet gevoeglyk geschieden, dat men elkanderen, ondertusschen, broederlyk verdroege, waartoe zy zig, van hunnen kanr,Zy krygen den naam van Remonstranten. overboodig verklaarden (s).’ Naar deeze Remonstrantie, werden de overleveraars en allen, die van hun gevoelen waren, se- {==35==} {>>pagina-aanduiding<<} dert, Remonstranten genaamd, gelyk wyze, in 't vervolg, ook noemen zullen. De Staaten van Holland beslooten, eerlang, by meerderheid van stemmen, den Klassen aan te schryven ‘dat zy, tot nader' last, niemant iet, boven de vyf punten, in de Remonstrantie ter neder gesteld, zouden vergen te belyden, en, ondertusschen, arbeiden, tot behoudenis der onderlinge eendragt (t)’: naar welk bevel, sommige Klassen, met naame die van Leiden, verklaarden, zig niet te konnen voegen (v). VIII. Haagsche Conferentie. Daarna, werdt 'er, in de Lente des volgenden jaars, ten overstaan en aanhooren der Staaten van Holland, een Gesprek gehouden, over de vyf punten der Remonstranten, tusschen zes Predikanten van elke zyde: welk gesprek, sedert, by den naam van Haagsche Conferentie, vermaard geworden is. De Staaten, partyen gehoord hebbende, schreeven geene van beide de overwinning toe; maar hielden de vyf punten in den staat, waarin zy, voor de samenkomst, geweest waren, elk, alleenlyk, tot onderlinge vrede en eendragt vermaanende: welke vermaaning van beide de partyen, die elkanderen toen nog broeders noemden, zonder tegenspraak, aangenomen werdt (w). Doch voor den aanvangVertoog der Predikanten, die naast met Gomarus eens waren, sedert, Contraremonstranten genaamd. Hunne Leer, over de betwistte punten. van 't gesprek, hadden de Hollandsche Predikanten, die Gomarus gevoelen naast waren, een Vertoog ingeleverd, tegen dat {==36==} {>>pagina-aanduiding<<} der Remonstranten; waarnaar zy, sedert, den naam van Contraremonstranten kreegen. In dit Vertoog, verklaardenze, dat, aangaande de punten van geschil, in hunne Kerken, zo veel hun bewust was, geleerd werdt 1. ‘Dat God, uit het menschelyk geslagt, welk, in en met Adam, in zonde gevallen was, en geen meer vermogen hadt, om te gelooven en zig te bekeeren, dan een doode, om zig in 't leeven te herstellen; eenigen van eeuwigheid verkooren hadt, om dezelven, door Christus, zalig te maaken; terwyl hy de overigen, door zyn regtvaardig oordeel, voorby ging, en in hunne zonden leggen liet. 2. Dat kinderen van geloovige ouders, zo wel als volwassen' geloovigen, voor uitverkoornen te houden waren, zo lang zy, met der daad, het tegendeel niet beweezen. 3. Dat God, in zyne Verkiezing, niet op hen geloof en de bekeering der uitverkoornen gezien; maar, in tegendeel, in zynen eeuwigen en onveranderlyken raad, beslooten hadt, den uitverkoornen het geloof en de volstandigheid te geeven, en hen zo zalig te maaken. 4. Dat Hy hun, ten dien einde, vooreerst, geschonken hadt zynen eeniggebooren' Zoon, wiens lyden, schoon genoegzaam, tot betaaling voor aller menschen zonden, egter, naar Gods besluit, alleen den uitverkoornen tot verzoening strekte. 5. Dat God hun, voorts, het Evangelie liet prediken, het zelve door den Heiligen Geest, van kragt maakende, op hunne gemoeden; zo dat zy niet slegts {==37==} {>>pagina-aanduiding<<} vermogen kreegen, om zig te bekeeren en te gelooven; maar ook, daadelyk en gewilliglyk, zig bekeerden en geloofden. 6. Dat zulke uitverkoornen, door dezelfde kragt des Heiligen Geests, door welke zy eens bekeerd en geloovig geworden waren, zonder eenig hun toedoen, derwyze bewaard werden, dat zy wel uit zwakheid in zwaare zonden vallen; doch het waar geloof nimmer, geheellyk en voor altoos, verliezen konden. 7. Dat waare geloovigen, hieruit, egter geene oorzaak namen, tot vleeschelyke gerustheid, zynde het onmogelyk, dat zy, die Christus, door een waaragtig geloove, waren ingeplant, geene vrugten der dankbaarheid zouden voortbrengen, en strekkende de beloften van Goddelyken bystand en de vermaaningen der Schrift, om hen hunne zaligheid te doen werken, in vreezen en beeven, en te ernstiger de hulp te doen begeeren van dien Geest, zonder welken zy niets vermogten (x).’ Voorts, sloegenze,Hun voorslag, tot wegneeming der geschillen. als middelen tot wegneeming der geschillen, voor, het houden van eene Nationaale Sinode, of het zenden der wederzydsche punten aan de buitenlandsche Hoo ge Schoolen, met belofte van zig derzelver uitspraak te zullen onderwerpen. De Remonstrantie en Contraremonstrantie werden, door de Staaten, aan de Edelen en Steden gezonden, om zig, daarop, te beraaden (y). {==38==} {>>pagina-aanduiding<<} Doch eer wy 't gevolg hiervan verhaalen, eischt de orde der Historie, dat wy tot de weereldlyke zaaken, en 't gebeurde, in den jaare 1610, te rug keeren. IX. Gezantschap naar Frankryk. De gewigtige verandering, in Bloeimaand deezes jaars, in Frankryk, voorgevallen, hadt merkelyken invloed op de zaaken van Europa, en van de Vereenigde Gewesten in 't byzonder. Wy hebben reeds, in 't voorbygaan (z), gemeld, dat Koning Henrik zig de zaaken van Kleeve en Gulik, ernstelyk, aantrok, en voorhadt, het Verdrag der Vorsten bezitteren te handhaaven. In Lentemaand deezes jaars, hadden de Staaten een buitengewoon Gezantschap naar Frankryk gezonden, welk door Walraven, Heer van Brederode, Kornelis van der Myle en Jakob van Maldere bekleed werdt. Het was met veel eerbewyzing ontvangen, en, op den tweeëntwintigsten van Grasmaand, ter gehoor ingeleid by den Koning, die den Staaten verzekerde, dat hy de zaak van Kleeve en Gulik ernstig ter hand neemen zou; doch verwagtte, van hunnen kant, behoorlyk, te worden bygestaan. Midlerwyl, hadden de Staaten hem doen verzoeken, dat hy de Fransche troepen in hunnen dienst, voor eenen tyd betaalen wilde; waarover hy een weinig misnoegd scheen, de Staaten noemendePetits avaricieux.kleine gierigaarts, en hun verzoekUn petit tesmoignage d' Ingratitude. een klein bewys van ondankbaarheid: daarby voegende ‘dat het Leger, welk hy reeds op de been gebragt hadt, en naar Duitsch- {==39==} {>>pagina-aanduiding<<} land zenden wilde, hem, maandelyks, op vierhonderdduizend Kroonen te staan kwam: om welke kosten te voldoen, de schatten van Frankryk, Spanje, Venetie en deezen Staat niet groot genoeg zouden bevonden worden.’ Voorts, hadt hy te verstaan gegeven, dat hy gaarne eene nadere verbindtenis tegen Spanje, met de Staaten, zyne beste vrienden, zou aangaan; waartoe, zeide hy, nu nog gelegenheid was, die 'er niet zou zyn, als hy, die vast oud werdt, eens uit de tyd wezen zou. Doch de Gezanten, niet gelast tot het sluiten van eenige nadere verbindtenis, namen hun afscheid, op den zesden van Bloeimaand (a). 's Konings Leger, welk op de grenzen byeen trok, zou, nogtans, zo men meende, voornaamlyk, dienen, om eenen inval in de Spaansche Nederlanden te doen. De Aartshertogen vatteden, terstond, argwaan op over de toerustingen in Frankryk, welken zy hielden, tegen hen gerigt te zyn (b). Ook hadt Henrik de IV, openlyk misnoegen tegen hen getoond, doordien zy den Prins van Condé, in Slagtmaand des jaars 1608, met zyne Gemaalin, op welke de Koning verliefd was, uit Frankryk geweeken, in de Nederlanden, ontvangen en beschermd hadden (c). De Koning, nu gereed om te velde te trekken, verzogt den Aartsherto- {==40==} {>>pagina-aanduiding<<} gen den doortogt door Luxemburg. De Aartshertogen, zulk een verzoek aanziende voor eene oorlogsverklaring, draalden met antwoorden. Midlerwyl, hadt Henrik, die den buitengewoonen Gezanten der Staaten verklaard hadt, dat hy zig aan 't hoofd zyns Legers dagt te stellen (d), de Regeering, geduurende zyn afwezen, opgedraagen aan de Koninginne, welke hy goedvondt, eer hy vertrok, plegtiglyk, te doen kroonen. Met de toebereidsels tot haare intrede binnen Parys, die op de Krooning volgen zou,Henrik de IV. wordt vermoord. hieldt de gantsche Stad zig bezig. Op den veertienden van Bloeimaand, reedt de Koning uit, om deeze toebereidsels te bezigtigen. Hy hadt de Koets rondsom doen openen. De knegten, die dezelve verzelden, waren, in zekere straat, daar de weg gestopt was door eene menigte van karren, ter zyde geweeken. Twee bleeven 'er alleen omtrent de koets: waarvan een wat vooruit gegaan was, om plaats te doen maaken, terwyl de andere zyn' kousseband verbondt. In dit oogenblik, stapt François Ravillac, geboortig van Angoulême, een sterk karel van omtrent drieendertig jaaren, op één der wielen van de koets, en dryft den Koning een lang tweesnydend mes naar 't hert, waardoor de holle ader afgesteken werdt. De Koning, die meer niet kon zeggen, dan ik ben gekwetst, viel, terstond, dood, voor over. De moorder werdt, op heeter daad, gevat (e), zon- {==41==} {>>pagina-aanduiding<<} der, hoe zeer hy gepynigd werdt, ooit meer te willen bekennen, dan dat hy, uit eigen' beweeging, meenende een goed werk te doen, dat hy den Koning, die den Paus beoorloogen wilde, van kant hielp, tot deezen moord gekomen was. Lodewyk de XIII., zyn oudste Zoon, die maar ruim negen jaaren bereikte, volgde hem op. Doch de Regeering werdt, geduurende zyne minderjaarigheid, der Koninginne Moeder, Maria de Medicis, opgedraagen (f). De Vereenigde Staaten vaardigden, terstond,Verbond met Frankryk vernieuwd. den Heer van der Myle, wederom, naar Frankryk af, om de verbonden, met den overleeden' Koning gemaakt, te vernieuwen, 't welk, op den twintigsten van Zomermaand, geschiedde (g): ook zogtenze de tegenwoordige Regeering te beweegen, om de hand te blyven houden aan de zaak van Gulik en Kleeve. De Aartshertogen, den Graaf van Bucquoi naar Frankryk gezonden hebbende, tragtten, daarentegen, de Regeering te doen besluiten, tot het verlaaten van de zyde der Vorsten bezitteren. Doch zy slaagden kwalyk (h). De Maarschalk de la Châtre werdt, kort hierna, afgezonden, aan 't hoofd van agtduizend knegten en tien of twaalfhonderd Ruiters, om Gulik te helpen vermeesteren. De Staaten hadden nu ook last, gegeven, om een nieuw en vast verbond te sluiten met Frankryk. Doch de verandering, hier, veroorzaakt, door den ontydi- {==42==} {>>pagina-aanduiding<<} gen dood des Konings, liet zulks, voor tegenwoordig, niet toe (i). X. Gezantschap naar Engeland. Naar Engeland, was, in Grasmaand, insgelyks een Gezantschap gezonden, welk, door den Koning, met ontblootten hoofde, ontvangen, en door de andere Gezanten, plegtiglyk, verwelkomd was. De Staatschen hadden last, om van eenige zaaken, den Koophandel en Visschery betreffende, te handelen, waarin zy, gedeeltelyk, slaagden naar genoegen, te wege brengende, dat het verbod der visscherye, op de Engelsche Kusten, geschorst werdt. By deeze gelegenheid, vertoonden zy den Koning ‘dat de Haringvisschery, door de Hollanders en Zeeuwen, moest aangehouden worden, om dat 'er wel twintigduizend zeevaarenden en veertigduizend andere ingezetenen, zig geneerende met het gene tot het maaken en uitrusten der buizen vereischt werdt, uit onderhouden werden: doch dat zy, voor de Reeders, dikwils schade gaf. Dat andere volken, met naame de Engelschen, op zulken mageren huur, als de onzen gaven, niet ten Haring zouden willen vaaren, en dat deeze handel niemant voegde, dan die, daar by, van jongs af, opgebragt was, en de vereischte gereedschappen hadt.’ Over eenige andere geschillen, den Koophandel raakende, kwam men tot geen besluit. 't Voornaam oogmerk van dit gezantschap was ook het handhaaven der zaaken van Gulik en Kleeve, waartoe {==43==} {>>pagina-aanduiding<<} Jakob de I. zig genegen verklaarde (k). Naar Zweeden, hadden de Staaten, ten deezen tyde, ook een' Gezant gezonden, om den Koophandel op Lysland te regelen: 't welk, tot genoegen der Vereenigde Gewesten, geschiedde (l). XI. Prins Maurits slaat het beleg voor Gulik. De zaaken van Gulik en Kleeve namen nu de zorgen der Staaten, grootendeels, in. De Vorsten bezitters, van den Vorst van Anhalt geholpen, hadden, in den voorzomer, 't beleg geslaagen voor Gulik, wagtende op onderstand van hunne Bondgenooten, die, door het onverwagt omkomen des Konings van Frankryk, traager bykwam, dan men gehoopt hadt. In 't begin van Hooimaand, kwam 'er, eindelyk, een Leger byeen, by Schenkenschans, geheellyk uit Staatsche troepen bestaande, en uit zulke Engelschen en Franschen, welken de Staaten in gewoonlyken dienst hadden. Op den zestienden, trok het Leger op, naar Gulik. De Aartshertogen, verklaard hebbende onzydig te willen blyven, hadden den Graave van Fuentes, Bevelhebber van Rynberk, gelast, zig van alle vyandlykheden te onthouden. Ook liet hy de Staatsche Voorraadschepen, onbeschadigd, den Ryn op, voorby Rynberk, vaaren. Op den negenentwintigsten, werdt Gulik berend, door het Staatsche Leger, waarby Prins Maurits zig, sedert eenige dagen, gevoegd hadt. 't Beleg werdt vlytig voortgezet. Ondertusschen, bespeurde {==44==} {>>pagina-aanduiding<<} men, dat de la Châtre, die nog niet voor Gulik gekomen was, toeleg maakte, om de Stad, na de overgave, den Koning van Frankryk in handen te doen stellen: 't welk den Vorsten bezitteren en Prinse Maurits zeer tegen de borst was. De Prins deedt, hierom, 't beleg te vlytiger voortzetten. De Franschen kwamen, eerst op den agttienden van Oogstmaand,De Stad geeft zlg over. in 't Leger. Doch 't liep aan tot den tweeden van Herfstmaand, eer de Stad zig, by verdrag, overgaf. Zy werdt, by het zelve, den Vorsten van Brandenburg en Nieuwburg in handen gesteld (m). Weinige dagen na deeze overgave, brak Prins Maurits op, met het Staatsche Leger, welk veertienduizend knegten en drieduizend paarden sterk was. De la Châtre keerde, insgelyks, met de Fransche benden, door Luxemburg, naar Frankryk, te rug. De Duitsche Vorsten hadden, kort te vooren, eene byeenkomst te Keulen belegd, tot vereffening der Kleefsche en Guliksche geschillen. De Staaten hadden hier ook hunne gezanten. Doch men scheidde, in Slagtmaand, zonder elkanderen te hebben konnen verstaan (n). De verwagting, die men, in de Nederlanden, hadt, dat de Aartshertogen zig, vroeg of laat, in deeze geschillen steeken zouden, was oorzaak, dat men zig weinig bestendigheid beloofde van 't Bestand. Ook verminderde de gemeenzaamheid tusschen de wederzydsche onderzaaten der {==45==} {>>pagina-aanduiding<<} Aartshertogen en Staaten, hand over hand. Elk ontdeedt zig van de goederen, welken hem, onder de nabuurige Regeeringe, toekwamen. Doch, die in de Vereenigde Gewesten lagen, werden, tot hooger' prys, verkogt, dan de anderen. Ook bespeurde men niet, dat 'er, onder den wederzydschen adel, eenige Huwelyken geslooten werden: die, anders, veel toebrengen, om twee volken aan elkanderen te verbinden (o). 't Verschil tusschen Zeeland en Antwerpen, waarvan wy, boven (p), gewaagd hebben, duurde ook nog: 't welk veel hielp, tot het verder verval van Antwerpen, terwyl de Koophandel en Scheepvaart, te Duinkerken, daar de binnenlandsche tollen afgeschaft waren, daarentegen, sterk begon toe te neemen (q). De Staaten hadden, op den raad des KoningsGezantschap naar Venetie. van Frankryk, reeds in 't voorleeden' jaar, Kornelis van der Myle gezonden naar Venetie, om ook met deezen vryen Staat, een Verbond van Vriendschap en Koophandel te sluiten. De Gezant werdt heuschelyk ontvangen, schoon de Paus het hadt zoeken te beletten (r). Doch 't maaken van een onderling Verbond werdt, by den Doge en den Raad van Venetie, nog ontydig geoordeeld. Nogtans, benoemde men Thomas Contarini, om, als Gezant van Venetie, herwaards te reizen (s); die in Bloeimaand we- {==46==} {>>pagina-aanduiding<<} derom te rug keerde, zonder dat 'er iet anders dan wederzydsche aanbiedingen van vriendschap was voorgevallen (t). Oostindische zaaken.In den Zomer deezes jaars, kwamen wederom vyf ryk gelaaden' schepen aan, uit Oostindie. Een der zelven hadt in Japan gehandeld en een Verbond van Koophandel geslooten, met den Keizer, wiens Brieven, gerigt aan Prinse Maurits, dien hy Vorst van Holland noemde, met dit schip, herwaards gebragt werden. Voorts, kreeg men, in 't volgende jaar, met andere schepen, tyding, dat de Overste Pieter Willemszoon Verhoef, op Banda, van de Indiaanen overvallen en doodgeslaagen, en dat de Admiraal Paulus van Kaarden, in Hooimaand deezes jaars, op Ternate, door de Spanjaards, gevangen genomen was. To vooren, waren vier Nederlandsche schepen, voor de Manillas, door eene Spaansche Vloot, onder Don Juan da Silva. aangetast en overwonnen. De Engelschen begonden, dit jaar, ook, sterker dan te vooren, op Oostindie te vaaren, hebbende zy zelfs twee onderzaaten van den Vereenigden Staat, Pieter Willemszoon van Elburg en Lukas Antoniszoon van Leeuwaarden, die lang in Oostindie verkeerd hadden, bewoogen, om met hen aan te spannen, en eenen nieuwen handel te beginnen, op de kust van Koromandel, die nog van geene Europische volken bevaaren was (u). 't Gebeurde, naderhand, meermaalen, dat on- {==47==} {>>pagina-aanduiding<<} derzaaten van den Staat zig in dienst van vreemde Mogendheden begaven, om op Oostindie te vaaren; waarom de algemeene Staaten zulks, in den jaare 1616, by openbaaren Plakaate, op straffe van ballingschap en verbeurtenis van goederen, verbooden hebben (v). Omtrent deezen tyd, werden, door ZachariasVerrekykers gevonden, te Midelburg. Jansen, zig geneerende met glas flypen en brillen maaken, te Middelburg in Zeeland, de Verrekykers gevonden (w), die, sedert, door anderen, merkelyk verbeterd en zeer gemeen geworden zyn. Sommigen plaatsen deeze nutte uitvinding, in dit jaar (x). Doch 't blykt, van elders, dat zy, ten minsten twee jaaren vroeger, geplaatst moet worden, hebbende de Staaten, reeds in den jaare 1608, twee Verrekykers, by den uitvinder, besteld, om dezelven aan den Koning van Frankryk te vereeren (y). XII. Onderhandeling met Zweeden. In den Zomer des jaars 1610, was 'er een Gezantschap, uit Zweeden, herwaards gekomen, om een nader Verbond met de Staaten aan te gaan: waartoe Karel de IX, die nog met Poolen in oorlog was, nu langs hoe dringender redenen kreeg. De overwinning, door Koning Sigismond, behaald op de Muskoviten, die door Zweeden ondersteund werden, was oorzaak, dat Koning Karel de Staaten, in Herfstmaand, ernstelyk, verzoeken deedt, om onderstand. Doch men {==48==} {>>pagina-aanduiding<<} vondt, hierin, te veel zwaarigheid. Men schreef den Koning egter, in Louwmaand des volgenden jaars, dat men gezind was, hem by te staan, zo zulks, ook doog andere Mogendheden, geschiedde, en vooral, zo hy goed verstand hieldt met Deenemarke, aan welks vriendschap den Staaten veel gelegen was. Ook hadt Christiaan de IV, Koning van Deenemarke, hun verzogt, dat zy, in 't handelen met Zweeden, op zyne belangen verdagt wilden zyn, 't welk zy hem beloofd hadden. De oorlog, die, kort hierop, tusschen Zweeden en Deenemarke, ontstondt, gaf den Staaten aanleiding, tot Het afzenden van een gezantschap, om een VerdragGezantschap naar 't Noorden. te bemiddelen. Hiertoe warden benoemd Jakob van Wassenaar, Heer van Obdam, Rombout Hogerbeets, Raadsheer in den Hoogen Raad, en Doktor Dirk Bas, Burgemeester van Amsterdam, die, in Hooimaand, naar Koppenhagen vertrokken; doch, eerlang, te rug keerden, zonder de Vrede te hebben konnen bewerken (z). Karel de IX. overleedt, niet lang hierna, wordende, door zynen Zoon, Gustaaf Adolf, opgevolgd (a). De oorlog tusschen de twee Ryken duurde nog, tot in 't volgende jaar (b). Doch eindelyk werdt, in Louwmaand des jaars 1613, door bemiddeling des Konings van Groot-Britanje, de Vrede getroffen (c). Persiaansche Ge-De Turken en Persiaanen zelven, die, ten {==49==} {>>pagina-aanduiding<<} deezen tyde, ook over hoop lagen, zogten de vriendschap van den Vereenigden Staat. Robert Cherling, een Engelschman, doch in Persie gehuwd, kwam, deezen Zomer, herwaards, om de Staaten tot een Verbond tegen de Turken te beweegen. Ook deedt hy hun eenige opening van een Verdrag van Koophandel. Hy hadt diergelyke boodschap ook aan andere Europische Mogendheden. Doch alzo hy, hier, zyn Berigtschrift weigerde te toonen, hieldt men hem verdagt, en deedt hem, zonder ter Staatsvergaderinge gehoord te zyn, wederom vertrekken. De Turksche Admiraal Bassa hadt den Staaten, reeds te vooren, in eenen Brief, te verstaan gegeven, dat de Groote Heer gezind was, een Verbond van Vriendschap en vryen Koophandel met hen te sluiten. De Staaten zagen meer voordeel in zulk een verbond; waar door hun de handel op de Levant stondt geopend te worden. Zy beslooten, hierom, Kornelis Haga van Schiedam, tegen den winter, af te vaardigen naar Konstantinopole, om een verbond te bewerken (d). Doch deez', in den aanvang des volgenden jaars, aldaar, aangekomen, vondt de zaaken anders gesteld, dan hy gehoopt hadt. De Admiraal Bassa, die den Staaten de eerste opening tot een verbond gegeven hadt, was van zyn ampt verlaaten: de vreemde Gezanten, die zig aan het Turksche Hof onthielden, zelfs de Franschen en Engelschen, hadden nadeelige gerugten verspreid van de Vereenigde {==50==} {>>pagina-aanduiding<<} Nederlanders, dezelven uitmaakende, voor eenen hoop zeeschuimers en weêrspannelingen, om geene andere reden, dan om dat zy hun den handel in het Turksche Ryk misgunden. Men wilde Haga, hierom, slegts als een' byzonder' Persoon, niet als een' Gezant van eenen vryen en onaf hangkelyken Staat, gehoor verleenen. Doch hy weigerde dit zo bestendig, dat hy, eindelyk, een plegtig gehoor verwierf. Ook slaagde hy gelukkiglyk,Verbond tusschen den Grooten Heer en de Staaten. in zyne handeling (e). In Hooimaand des jaars 1612, sloot hy een voordeelig Verbond van Vriendschap en Koophandel met den Sultan, Achmet Chan, bestaande uit vyfenzestig punten. De voorregten, aan de Franschen en Engelschen, in het Turksche Ryk, toegestaan, werden ook aan de Ingezetenen der Vereenigde Gewesten vergund, en verscheiden' anderen, daarenboven (f). Haga stelde, sedert, Consuls aan, in de voornaamste havens van de Levant, die, eerlang, last ontvingen van de algemeene Staaten, waarnaar zy zig, in verscheiden' handelingen, omtrent Koopluiden en andere onderzaaten van den Vereenigden Staat aldaar, hadden te gedraagen (g). 't Verbond van Koophandel, waarvan wy gewaagd hebben, was zeer voordeelig voor de Hollanders en Zeeuwen, die, tot hiertoe, niet dan onder Fransche of Engelsche vlag- {==51==} {>>pagina-aanduiding<<} gen, in het Turksche Ryk, hadden mogen handelen (h). Ook strekte het tot weering der zeerooveryen, die, sedert eenigen tyd, sterk in zwang hadden gegaan, in de Middelandsche zee. Verscheiden' Naden, zelfs Engelschen en Hollanders, voegden zig, hier, by de Turken, om de Koopvaardyschepen van allerlei Landaart te berooven. Een Dordrechtenaar,Simon de Danser van Dordrecht, befaamd zeeschuimer. Simon de Danser genaamd, was één der vermaardsten van deeze rooveren. Deez' hadt zig, in 't jaar 1609, met vier schepen, welken hy bemagtigd hadt, naar Marseille begeven. Hy wist zig, sedert, de bescherming des Konings van Frankryk te verkrygen, en geneerde zig, eenigen tyd, met het geleiden der Fransche Koopvaarderen naar en van de Levant. Doch men meent, dat hy, in 't volgende jaar, door de Turken, omtrent Tunis, gevat, en, in den kerker, aan zyn einde geraakt is (i). 't Zeeschuimen ging egter, nog in dit jaar 1611, zynen gang. In Oogstmaand, kwam 'er niet slegts een streng Plakaat tegen uit (k); maar daar werdt bok eene Vloot van zeventien schepen in zee gezonden, onder den Heere van Hautain, die de vaart haast veiliger maakte (l). XIII. Oostindische zaaken. De Oostindische Maatschappy, ondersteund door de algemeene Staaten, zondt, in 't najaar, eene Vloot van dertien schepen, rykelyk voorzien van Krygsbehoeften, naar {==52==} {>>pagina-aanduiding<<} Indie, om de schade te boeten, die zy, aldaar, in 't voorleeden jaar, geleeden hadt. In Wintermaand, verkogt zy omtrent agttienduizend baalen Pepers, tot negenentwintig, eenendertig en drie-endertig grooten 't pond, in agttien maanden, elke negen maanden de helft, te betaalen: waarvan zy, door den tyd, omtrent zeshonderd vierentwintigduizend guldens ontving (m). Men kan, hieruit, 't belang des Indischen handels afneemen. De Vloot, die thans uitgerust werdt, of een gedeelte derzelve, ontmoette, omtrent de Kabo Verdische Eilanden, zeventien Spaansche Oorlogsschepen, met welken zy slaags raakte. 't Gevegt was hevig. Doch de Spaanschen kreegen de nederlaag, verliezende alle hunne schepen, op vier na (n). Onlusten tusschen Graave Enno en de Stad Embden.'t Vuur van oneenigheid tusschen den Graave van Oostfriesland en de Stad Embden was, onaangezien de tusschenspraak der Vereenigde Staaten (o), in den jaare 1609, wederom heviger ontsteken, dan te vooren (p), Graaf Enno hadt, in Herfstmaand des gemelden jaars, eenen Landdag beschreeven, te Aurik, eene beslooten' Stad, alwaar hy zelfs een Slot hadt. De Embders hielden dit te stryden met hunne voorregten, volgens welken, de Stenden van Oostfriesland, niet dan in open' Plaatsen, behoeven te vergaderen. Hopman Herman Wessels werdt, met een deel Krygsvolk, naar Aurik gezonden, {==53==} {>>pagina-aanduiding<<} om de aangelegde Byeenkomst te verstooren. Hy raakte in de Stad, en handgemeen met 's Graaven soldaaten, die op 't Slot lagen; doch wel haast verdreeven werden. Toen werdt het Slot geplonderd, en eenige Heeren gevangen genomen. De Raad van Embden veroordeelde nogtans dit bedryf, gelyk, sedert, ook de algemeene Staaten deeden. De gevangenen werden, terstond, geslaakt, eenige geplonderde goederen te rug gegeten, en Hessels in hegtenis genomen. De Gemagtigden van den Graave en van de Stad verscheenen, wederom, in den Haage, in 't begin des jaars 1610 (q). Men handelde, hier, eenen geruimen tyd. Doch de Staaten zonden, in de Lente des jaars 1611, zeven Gemagtigden naar Oostfriesland, om een Verdrag te doen sluiten, waarvan men, ondertusschen, de voorwaarden ontworpen hadt. Dit geschiedde, op den twintigsten van Bloeimaand, te Oosterhuizen. 't Verdrag werdt eerst getekend door Graave Enno; toen, door de Gemagtigden der algemeene Staaten; vervolgens, door die van de Oostfriesche Ridderschap, van de Steden Embden, Norden en Aurik en van den Huismans Hand (r). XIV. Besluit der Staaten van Holland op de Kerkelyke geschillen. De Kerkelyke geschillen, in de Vereenigde Gewesten, begonden langs hoe zorgelyker te worden. Terwyl de stukken, door beide de partyen, ter Staatsvergaderinge van Holland ingeleverd, aan de Edelen en {==54==} {>>pagina-aanduiding<<} Steden waren overgezonden (s), hadden de Staaten, andermaal, den vystienden van Slagtmaand, beslooten ‘dat men niemant de vyf punten der Remonstranten opdringen zou; doch dat ook niemant boven dezelven bezwaard zou worden, en dat partyen elkanderen broederlyk zouden hebben te draagen (t).’ Doch men schikte zig luttel naar dit besluit. De RemonstrantenVorstius wordt geschorst in zynen dienst. verdedigden, meende men, Vorstius te sterk, die gehouden werdt, ruimer te gaan dan zy zelven deeden, en eerlang, met behoudenis zyner wedde, geschorst werdt in zyn Ampt, eer hy 't nog geoefend hadt (u).Gomarus vertrekt. Gomarus hadt, reeds te vooren, zynen dienst opgezeid en deeze Landen verlaaten (v): in beider plaats, werden, in 't volgende jaar,Polyander en Episcopius komen in hunne plaats. beroepen Joannes Polyander, die 't gevoelen der Contraremonstranten aanhing, en Simon Episcopius (w), die dat der Remonstranten verdedigd hadt, in de Haagsche Conferentie. De Heeren Curateuren der Leidsche Hooge Schoole scheenen dus, even als de Staaten, beiden den partyen gelyk voorregt te willen geeven, en, op deeze wyze, deBesluit der Staaten, omtrent de Kerkenorde des jaars 1591. rust te willen bewaaren. De Advokaat Oldenbarneveld, die zeer drong op de vrede onder de Kerkelyken, hadt ook, op nieuws, op het tapyt gebragt, het Ontwerp der Kerkenordening van den jaare 1591 (x), waar- {==55==} {>>pagina-aanduiding<<} by der burgerlyke Overheid groot gezag gelaaten werdt, over Kerkelyke zaaken, met naame, over 't beroep der Kerkendienaaren (y). Hoognoodig hieldt hy, in deezen tyd, het vaststellen deezer Kerkenordening, om dat men, door middel derzelve, met der tyd, alomme, vreedzaame Predikanten zou konnen bekomen. Ook werdt, in Sprokkelmaand des jaars 1612, beslooten ‘dat elke Stad of Dorp zig, zo 't de Regeering, aldaar, geraaden vondt, in 't beroepen der Kerkendienaaren, by voorraad, naar de gemelde Kerkenordening, zou mogen schikken, uit den naame van 's Lands Staaten (z).’ By de Staaten van Utrecht,Kerkenorde van Utrecht. werdt, ten zelfden tyde, diergelyke Kerkenordening ontworpen, en, daarna, by voorraad, vastgesteld (a). De Contraremonstranten vonden egter, in 't algemeen, geen gevallen in deeze Kerkenordeningen, en minst in de laatste, die, omtrent de Leer, plegtigheden en Kerkentugt, regels voorschreef, welken zy hielden verder te gaan dan het der burgerlyke Overheid toestondt. Zy verlangden, derhalve, naar eene Sinode, waarin alles kerkelyk geregeld zou worden: doch wilden niet hooren van het overzien der Belydenisse en Catechismus, waarop de Remonstranten bleeven staan. Midlerwyl, arbeidde men, in verscheiden'Kornelis Gesclius, Contraremonstrantsch Predikant te Rotterdam, wordt ter Stad uit gezet. Steden, om de Predikanten te houden, tot het naarkomen der Staatsbesluiten, ter {==56==} {>>pagina-aanduiding<<} behoudenis van rust en eendragt genomen. Te Rotterdam was, in Wynmaand des voorleeden jaars, de Predikant Kornelis Geselius, die, naar 't oordeel der Wethouderschap, te hevig uitvoer van den Predikstoel tegen de Remonstranten, afgezet van zynen dienst. Doch als hy, daarna, bestondt afgezonderde Vergaderingen te houden, en zig en den zynen den naam van de Kruiskerk te geeven, werdt hem, in Sprokkelmaand daaraan, de Stad ontzeid. En toen hy weigerde te vertrekken, leidde de Baljuw, met zyne dienaars, hem, des morgens voor zessen, ter poorte uit. Hy verdedigde zig, sedert, in openbaaren druk, zeggende ‘dat hy, slegts in 't algemeen en zonder iemant te noemen, tegen verleiders en vyanden der Kerke, gepredikt hadt, 't welk men hadt goedgevonden toe te passen, op zyne Remonstrantsche medeleeraars (b).’ Voorts ving hy terstond aan te prediken te Schiedam en te Delftshaven, daar hem veele Rotterdammers kwamen hooren, die, sedert, ook by andere Contraremonstrantsche Predikanten, te Schiedam en op de Dorpen, ter preeke en ten Avondmaal gingen: waarom zy, by de Remonstranten, den scheldnaam van Slykgeuzen kreegen (c). Geselius werdt, eerlang, te Edam, beroepen. Midlerwyl, hieldt men, binnen Rotterdam, nog afgezonderde Vergaderingen, onaangezien de Wethouderschap pe zelven, op den vyfden van Lentemaand, {==57==} {>>pagina-aanduiding<<} openlyk verbooden hadt, eene boete stellende van honderd guldens, op het aanleggen van zulke Vergaderingen, en van tweehonderd guldens, op het leenen van eene plaats tot dezelven (d). Doch gelyk men, te Rotterdam, den ContraremonstrantenMoeite te Warmenhuizen, tegen een' Remonstrantsch Predikant. belet hadt, naar hunnen zin, te prediken, zogt men, op andere plaatsen, de Remonstranten van den predikstoel te houden. Te Warmenhuizen, was Petrus Emilius, Remonstrantsgezind, naar de Kerkenordening des jaars 1591, tot Predikant beroepen. Doch 't gemeen, van buiten opgemaakt, hieldt hem uit de Kerke. Men sloot de kerkdeur, met nieuwe sloten, en sloeg 'er paalen voor. Willem Bardes, Heer van Warmenhuizen, moest geweld gebruiken, om de Kerk open te krygen. Doch 't beroep op Emilius bleef steeken: en 't hadt, naderhand, nog veele moeite in, eenen Predikant te krygen, tot redelyk genoegen van den Heer en van de Gemeente (e). In Gelderland en in Overyssel, begondenStaat der Kerken in Gelderland. zig, ten deezen tyde, verscheiden' Predikanten te verklaaren, voor 't gevoelen der Remonstranten, met naame te Nieuwmegen, te Bommel, en te Tiel; schoon zy, kort te vooren, in eene Sinode, te Harderwyk, hadden helpen vaststellen, dat de Belydenis en Catechismus, in allen deele, schriftuurlyk waren. In 't Kwartier der Veluwe, wa- {==58==} {>>pagina-aanduiding<<} ren de meesten, in dat van Zutfen, alle de Predikanten den Contraremonstranten toegedaan. Te Arnhem, alleen, hadt men tweeOverys. sel, Zeeland, Friesland en Groningen. Remonstrantsche Predikanten. In Overyssel, waren 'er verscheiden', met naame te Deventer, te Kampen, en in eenige Dorpen. Doch in Zeeland, in Friesland, en in Groningen en Ommelanden, hielden de Predikanten allen de Contraremonstrantsche zyde (f). Keizer Rudolf de II. sterft. Matthias wordt Keizer.In 't weereldlyke, gebeurde dit jaar, weinig van belang, welk wy niet, te vooren, gemeld hebben. Alleenlyk moeten wy nog aantekenen, dat Keizer Rudolf de II, op den tienden van Louwmaand, te Praag, overleeden zynde (g), door zynen Broeder, Matthias, Koning van Hongarye, den zelfden, die, in den jaare 1577, tot de Regeering der Nederlanden beroepen geweest was (h), in de Keizerlyke waardigheid, opgevolgd werdt (i). XV. Prins Maurits schynt den Remonstranten niet gunstig; die zig meest aan Oldenbarneveld vervoegen. Tot hiertoe hadt zig Prins Maurits weinig gemoeid met de Kerkelyke geschillen. De Remonstranten hielden egter, dat hy hun niet gunstig was: voornaamlyk, zo zy dagten, om datze zig, te dikwils, aan Oldenbarneveld vervoegden, dien zy zagen, dat de onderlinge eendragt aanriedt, waartoe zy zig ook genegen verklaard hadden. Joannes Uitenbogaard, Remonstrantsch Predikant in den Haage, hadt, al van 't jaar 1590 {==*1==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding WILLEM LODEWYK, Graaf van Nassau, Stadhouder van Friesland en Groningen. Is. Tirion excudit. ==} {>>afbeelding<<} {==59==} {>>pagina-aanduiding<<} af, ingang gehad by den Advokaat (k), en hem ging na ‘dat hy Oldenbarneveld belas, en Oldenbarneveld de Staaten.’ Doch tegen 't aanhouden van Vorstius, hadt de Prins zig openlyk verklaard, te kennen geevende ‘dat Uitenbogaard hem deezen man, ten onregte, zo hoog hadtaangepreezen.’ Hieruit, werdt het eerste vermoeden geschept, dat de Prins den Remonstranten niet toegedaan was (l). Ook namen de Contraremonstranten, schier van deezen tyd af, hunne toevlugt tot zyne Doorlugtigheid. Graaf Willem Lodewyk was den Remonstranten ook ongenegen. En Melander, Geheimschryver van Prinse Maurits, hadt Uitenbogaard verhaald, dat deeze Graaf den Prins hadt zoeken te beweegen, om zig te stellen tegen de Remonstranten, of tegen de Regenten, die han gunstig waren (m). Nogtans sloeg1613. Graaf Willem, die zig, omtrent den aanvang des jaars 1613, in den Haage ophieldt, aan eenige Predikanten vanbeiderlei gezindheid het houden van eene Byeenkomst voor, om, in dezelve, in kleiner getal, dan zy, te vooren, in den Haage, vergaderd geweest waren, te arbeiden tot vrede en eenigheid. De Staaten zelven hadden, reeds te vooren, hunnen Gekommitteerden Raaden gelast, zulk eene samenkomst te bevorderen. Drie Predikanten van elke zyde vergaderden,Conferentie te Delft. hierop, den zesentwmtiglten vanrentia te Sprokkelmaand, te Delft. De Remonstran- {==60==} {>>pagina-aanduiding<<} ten begeerden, dat men hunne vyf puntenverdraaglyk verklaarde, waartoe de anderen niet verstaan konden. Een derzelven zeide ronduit het tegendeel. De Contraremonstranten vorderden. daarentegen, dat de anren zig zouden verklaaren, op meer dan dertig punten, welken zy hun voorleiden. De Remonstranten verzogten tyd van beraad, waarmede de samenkomst scheidde, houdende de Contraremonstranten voor zeker, dat de geschillen, niet dan door eene Nationale Sinode, te beslegten waren. De Staaten van Holland vonden, daarna, ondienstig, dat men, van de Remonstrantsche zyde, op de voorgelegde punten, antwoordde, oordeelende zy, dat men de Remonstranten, by wyze van beschuldiging en bewys, niet by wyze van onderzoek, van vreemde stellingen moest zoeken te overtuigen (n). De Koning van Groot-Britanje schryft den Staaten, dat hy de vrf punten verdaaglyk hieldt.Midlerwyl, hadt Oldenbarneveld den Koning van Groot-Britanje, door den Staatschen Gezant, Noël de Karon, die, onlangs, in Holland geweest was, den staat der Kerkelyke geschillen, hier te Lande, doen vertoonen, en te wege gebragt, dat de Koning den algemeenen Staaten, en daarna ook den Staaten van Holland schreef, dat hy de Leer, die wederzyds betwist werdt, verdraaglyk hieldt (o). Koning Jakob liet zig voorstaan, dat hy de Godgeleerde geschillen in den grond verstondt. In 't jaar 1610, hadt hy den Staatschen buitengewoo- {==61==} {>>pagina-aanduiding<<} nen gezanten reeds te kennen gegeven, dat menze niet op den Predikstoel brengen maar in stilte dulden moest (p). Doch tegen Vorstius hadt hy zig, daarna, heftiglyk verklaard (q), in eenige brieven, in welken by ook de Remonstranten in 't gemeen, als Ketters en Scheurmaakers, hadt afgemaald (r). Men verwonderde zig, hierom, over de brieven, welken hy nu herwaards zondt. De Contraremonstranten hielden, dat de ontwerpen hier gemaakt waren, en dat men, daarop, 's Konings goedkeuring, looslyk, hadt weeten te verkrygen. De beroemde Hugo de Groot, thans Advokaat Fiskaal der Staaten van Holland, werdt gehouden voor den opsteller van 't geschrift, waarin men den Koning den staat der geschillen vertoond hadt: zelfs zou hy de brieven ontworpen hebben, welken de Koning herwaards zondt; doch hy heeft dit beide, naderhand, duidelyk ontkend (s). Ondertusschen, zogten de Contraremonstranten, door redenen en schriften, den jongsten raad des Konings van Groot-Britanje vrugteloos te maaken. De Groot, die thans, om zaaken der Oostindische Maatschappye, in Engeland, was, arbeidde hiertegen, by verscheiden' voornaame Engelsche Geestelyken, en by den Koning zelven (t). Ook gaf hy, in dit zelfde jaar, een boek inDeGroot schryft de Godsvan dienstigbeid der Staaten van Holland. 't licht, getiteld Godsdienstigheid der Staaten {==62==} {>>pagina-aanduiding<<} van Holland en Westfriesland, waarin hy 't gedrag der Staaten, in 't beveelen der verdraagzaamheid aan de verschillende partyen, geleerdelyk, verdedigde. 't Werk was, voornaamlyk, gerigt, tegen Sibrandus Lubbertus, Professor te Franiker, die de Staaten, in zekere opdragt, scherp hadt doorgestreeken. Hy antwoordde de Groot wederom; doch zyn boek werdt, door de Staaten van Holland, als een fameus libel, verbooden (u). Maar met dit schryven werdt de rust, dieDe twee partyen doen nieuwe vertoogen. men zogt, niet bevorderd. De Remonstranten en Contraremonstranten vervoegden zig, eerlang, met nieuwe Vertoogen, by de Staaten van Holland, in welken, de eersten verzogten, dat den laatsten belet mogt worden, tegen hen, uit te vaaren op den Predikstoel, en hunne Leer voor onverdraaglyk te verklaaren. Deezen spraken, daarentegen, het dulden der Remonstranten tegen, begeerende, dat hun gelast mogt worden, te antwoorden op de punten, hun te Delft overgeleverd.Raadpleegingen der Staaten van Holland. De Staaten verbooden het uitgeeven van beide deeze schriften, op dat dezelven niet hinderlyk zyn mogten aan het besluit tot de vrede der Kerken, waarover zy tegenwoordig raadpleegden. Hugo de Groot, die, in Zomermaand, Pensionaris van Rotterdam geworden, en, wegens deeze Stad, ter Dagvaart gezonden was, hadt dit Besluit ontworpen; doch het werdt, meermaalen, in de Vergadering der Staaten, gelezen, herezen, veranderd en beschaafd, inzonder- {==63==} {>>pagina-aanduiding<<} heid, op het aanhouden van Dordrecht, daar niet dan Contraremonstrantsche Predikanten waren (v). In Louwmaand des volgenden jaars, werdt het, eindelyk, goedgekeurd, door de Edelen, Dordrecht, Haarlem, Delft, Leiden, Gouda, Rotterdam, Gorinchem, Schiedam, Schoonhoven, Briele, Alkmaar, Hoorn en Medenblik: waar by zig, eindelyk, ook Monnikendam en Purmerende voegden. Doch Amsterdam verklaarde rondelyk ‘niet te bewilligen in het besluit, begeerende, dat zulks op den kant zou worden aangetekend, of anders verklaard, dat het besluit, by meerderheid van stemmen, genomen was.’ Die van Enkhuizen en Edam verklaarden, geenen last te hebben, om zig te voegen by de meerderheid (w). 't Besluit liep op deezen zin: ‘DatMerkwaarding Bestluit der meerderheid, tot vrede der Kerke. de Sraaten, gebruikende de magt, die hun, als wettige hooge Overheid, toekwam, belastten, dat men, in 't uitleggen der H. Schriften, zou hebben te zorgen, om der Gemeente en goeden ingezetenen in te scherpen, dat het begin, midden en einde van 's menschen zaligheid, met naame ook het geloof, niet 's menschen natuurlyken kragten of werken; maar Gods genade, in Christus, alleen moest toegeschreeven worden; dat God geene menschen ter verdoemenisse geschaapen hadt; noch noodzaakte tot de zonde; noch noodigde tot de zaligheid, {==64==} {>>pagina-aanduiding<<} terwyl hy beslooten hadt, hun die niet te geeven. Dat het, wyders, vry zou staan, over 't Leerstuk der Predestinatie of Godlyke Voorschikking, in de Hooge Schoolen en onder de Leeraars en geleerden, vriendelyk te redentwisten en te verschillen; doch dat de Staaten niet verstonden, dat deeze geschillen, op den predikstoel of anders, onder 't gemeene volk, gebragt zouden worden: noch dat men iemant, die niet hooger leerde of gevoelde, dan dat God, van eeuwigheid, in Christus, ter eeuwiger zaligheid, verkooren hadt zulken, die, door zyne genade, in Christus gelooven, en, by dit geloove, volharden zouden, en daarentegen ter verdoemenis verworpen zulken, die niet geloofden en in hun ongeloof bleeven; verder moeide, of drong hooger te leeren: alzo de Staaten deeze Leer voor genoegzaam ter zaligheid en tot Christelyke stigting bekwaam hielden. Eindelyk, belasttenze den Kerkendienaaren, zig, in alle andere punten der Leere, te houden aan Gods woord, en aan 't gene doorgaans, by de Hervormde Kerken, aangenomen, en, in dezelfde Kerken, hier te Lande, geleerd was, en zig, in liefde, eenigheid en goede stigtinge, te gedraagen, naar 't gene, by de voorgaande Staatsbesluiten, was goedgevonden (x).’ Op deeze wyze, meenden de meeste Leden van {==65==} {>>pagina-aanduiding<<} Holland de rust in de Kerke te konnen herstellen. Doch eer wj verhaalen, hoe hun Besluit, welk nogtans niet blykt, als een Staatsbesluit, uitgegeven geweest te zyn (y), opgenomen werdt, zal 't noodig zyn, tot het verhaal der weereldlyke zaaken van deezen tyd, te rug te keeren. XVI. Verbond tusschen de Staaten en de Stad Lubek. Tusschen den Koning van Deenemarke en de Stad Lubek, was eenig misverstand gereezen, over het heffen van de Zondsche tollen, die, ter gelegenheid van den Zweedschen Kryg, geweldig verhoogd waren. De ingezetenen der Vereenigde Gewesten den ook veel, door het verzwaaren deezer tollen; waarom de Staaten, aangezogt door die van Lubek, zig ligtelyk lieten overhaalen, tot het maaken van een Verbond van onderlinge bescherminge met deeze Stad, voor den tyd van vystien jaaren. Het werdt, op den negenden van Bloeimaand des jaars 1613, getekend, en strekte tot beveiliging der wederzydsche Scheepvaart en Koophandel, door de Oost- en Noordzee, tot aan de hoofden toe. De Staaten zouden 't opperbeleid hebben van 't gene in gevolge van dit Verbond zou ondernomen worden: waartoe de Stad Lubek, egter, vryelyk zou mogen stemmen (z). Sommigen voegen 'er by, dat de Staaten, tot de kosten des Verbonds, agt deelen, Lubek alleen een negende zou betaalen. Weinige dagen laater, slooten deVerbond met eenige Duitsche Vorsten. Staaten een diergelyk Verbond voor vystien {==66==} {>>pagina-aanduiding<<} jaaren met eenige Keur en andere Vorsten van Duitschland, te weeten, Palts, Wurtenberg, Hessen, Baden, Anhalt, Brandenburg en Oetingen, welk, voornaamlyk, op Kleefsche en Guliksche zaaken, zag, en, in 't volgende jaar, nader verklaard en bevestigd werdt (a). De Duitsche Vorsten beloofden by dit Verbond, de Staaten, in geval van oorloge, met drieenveertigduizend guldens ter maand, te zullen ondersteunen. De Staaten zouden hun, daarentegen, met vierduizend man, bystaan (b). Doch Christiaan de IV, bedugt voor de gevolgen van het Verbond met Lubek, schreef den Staaten, terstond, dat hy de tollen verminderen zou, en hunnen onderzaaten niets, boven 't gene zy, twee jaaren te vooren, plagten te geeven, doen afvorderen: waarmede de gevreesde verwydering voorkomen werdt (c): schoon 't Verbond met Lubek niet nalaaten kon eenige verkoeling te maaken tusschen Koning Christiaan en de VereenigdeVerbond met Zweeden. Staaten (d). Doch het gaf, daarentegen, den Koning van Zweeden, Gustaaf Adolf, aanleiding, om zynen Hofraad, Jakob van Dyk, herwaards te zenden, om, over diergelyk Verbond van onderlinge bescherming, vriendschap en koophandel, in onderhandeling te treeden. Het werdt, insgelyks, voor vystien jaaren, op den vysden {==67==} {>>pagina-aanduiding<<} van Grasmaand des jaars 1614, geslooten (e). By nader Verdrag van den zelfden dag, werdt verklaard, dat men elkanderen, in geval van oorloge, met vierduizend man, bystaan zou (f). Te vooren, In Grasmaand des jaars 1613, hadden de algemeene Staaten tweehonderd schippond of zestigduizend ponden Zweedsch Koper, tot veertig Ryksdaalders het schippond, van den Koning van Zweeden gekogt, om te Stokholm te ontvangen (g), en, waarschynlyk, hier, tot het gieten van geschut, of eenig ander werk, te gebruiken. Ondertusschen, kon de Koning van Deenemarke zulk eene enge verbindtenis met Zweeden ook met geene gunstige oogen aanzien. De Verbonden met Zweeden en Lubek diendenBeginsels der Walvisch vangst. tot beveiliging der Scheepvaart en Handel, die, omtrent deezen tyd, nog verder Noordwaards werdt voortgezet. Ter gelegenheid der verscheiden' togten naar Nova Zembla en de Straat Waaigats, om eene vaart naar China op te spooren, hadt men ontdekt, dat zig, hoog in 't Noorden, menigte van walvisschen, walrussen, robben, zeehonden en andere dieren onthielden, wier spek, huid en tanden, met merkelyk voordeel, verhandeld konden worden. Ook hadden de Engelschen zig, al sedert eenige jaaren, begonnen toe te leggen op de Walvischvangst, die zy nog bleeven aanhouden. De onzen kreegen 'er dan ook lugt op. Eenige {==68==} {>>pagina-aanduiding<<} Hollandsche Koopluiden rustten twee schepen uit op de Walvischvangst:, die, nogtans, door twee Engelschen, aangetaft, en van vangst en vischwant beroofd werden, zonder dat zy, in Engeland, hoe zeer 'er de de Staatsche gezant Karon op aanhieldt, vergoeding van schade bekomen konden (h).Opregting der Noordsche Maatschappye. Zy gaven, nogtans, den moed niet op. Lambert van Tweenhuizen, Jacques Nicquet, Jacques Mercys, Gillis Dodeur, Leonard Rans, Ysbrand Dobbens, Nikasius Kien, Antoni Monier, Dirk Adriaanszoon Levestein, en veele andere ingezetenen der Vereenigde Gewesten maakten eene Maatschappy uit, die, op den zevenentwintigsten van Louwmaand des jaars 1614, van de algemeene Staaten Oktroi verwierf, om, in dat en de twee volgende jaaren, alleen te mogen handelen en visschen, op de kusten en Landen van Nova Zembla, tot de Straat Davis toe, met Spitsbergen, 't Beeren Eiland, Groenland en de andere Eilanden hieromtrent daaronder begreepen. Dit Oktroi werdt, naderhand, meer dan eens, verlengd. Ook kreeg, in 't jaar 1622, eene Zeeuwsche Maatschappy verlof, om, dat jaar nevens de Hollandsche, op 't Eiland Mauritius, anders Jan Mayen Eiland, te mogen visschen (i). De visschery bragt der Noordsche Maatschappye, in 't eerst, merkelyke voordeelen aan. Doch deezen verminderden, door den tyd; voornaamlyk, doordien men, gelyk vermoed werdt, met al te sterk te vis- {==69==} {>>pagina-aanduiding<<} schen, de walvisschen schuw gemaakt en verjaagd hadt. 't Laatste Oktroi der Maatschappye, welk, met het jaar 1642, ten einde liep, werdt niet wederom vernieuwd, en 't leedt niet lang daarna, of de Maatschappy was geheellyk vernietigd. Sedert, is de Walvischvangst omtrent Groenland en Straat Davis, door byzondere Koopluiden, voortgezet; gelyk nog tegenwoordig geschiedt. Kort na het opregten der Noordsche Maatschappye,Voorregt voor de outdekkers van nieuwe Landen. welke men hoopte te zullen gelegenheid geeven, tot het ontdekken van nieuwe Landen, verleenden de algemeene Staaten, by openbaaren Plakaate, aan elk, die eenig onbekend gewest opspoorde, verlof, om vier reizen agtereen, met uitsluiting van alle anderen, op het zelve te mogen handelen; mids hy, van de eerste ontdekking t'huis gekomen, binnen veertien dagen, verslag van zyn wedervaaren deedt, aan de aigemeene Staaten (k). XVII. Gezantschap naar Engeland, over zaaken, de Oostindische Maatschappy betreffende. In Oostindie, was, reeds meer dan eens, merkelyk misnoegen gereezen, tusschen de Engelschen en Nederlanders, die elkanderen beschuldigden van 't instaan van slinksche wegen, om elkanderen den handel te bederven, of te beletten. De Engelschen vorderden vryen handel op zulke Plaatsen, alwaar de Indiaanen zig verbonden hadden, om hunne vrugten alleen aan de onzen te leveren; zonder dat zy iets wilden draagen in de onkosten, die men hadt moeten doen, en nog doen zou, om den handel, tegen de {==70==} {>>pagina-aanduiding<<} vyandlykheden der Spanjaarden en Portugeezen, te beschermen (l). Het berooven der Hollandsche Walvischvangeren door de Engelschen, die oordeelden, alleen regt te hebben, tot het bevisschen der afgelegen' Noordsche gewesten, was hierby gekomen. Om beide deeze geschillen by te leggen, zonden de algemeene Staaten, in de Lente deezes jaars, Reinier Pauw, Oud Burgemeester van Amsterdam, Jakob Boreel, Oud Burgemeester van Middelburg, Dirk Meerman, Schepen en Raad van Delft, en Hugo de Groot, nu nog Advokaat Fiskaal der Staaten van Holland, naar Engeland af. De Koning, die, onlangs, Prins Maurits met de Ridderorde van den Kousseband vereerd hadt (m), scheen genegen, tot het vereffenen der geschillen (n). Ook werden de Oostindischen, eerlang, tot genoegen der Maatschappye, afgedaan: waarin de Groot zig zulks gekweeten hadt, dat hy, deswege, veel meende verdiend te hebben, by de Maatschappye en by 't Vaderland (o). Doch de schade, den Walvischvangeren toegebragt, schynen de Engelschen niet te hebben willen vergoeden: waarom de algemeene Staaten, sedert, geraaden vonden, der Noordsche Maatschappye te beveelen, dat zy haare schepen, na deezen, van geschut en krygsbehoesten hadt te voorzien (p): 't welk van zulk een gevolg {==71==} {>>pagina-aanduiding<<} was, dat haare Walvischvangers, in 't jaar 1617, wederom, door de Engelschen, aangetast zynde, dezelven te magtig werden, een Engelsch schip overmeesterden, en herwaards bragten. Doch 't werdt, door's Lands Staaten, terstond, vry gegeven (q). In de Indien, werdt het Bestand kwalyk onderhouden. Men klaagde, van wederzyde. De algemeene Staaten gaven, daarna, den dienaaren der Oostindische Maatschappye bevel, hoe zy zig te gedraagen hadden, als zy werden aangetast, door de Spanjaards of Portugeezen; doch verbooden hun, uitdrukkelyk, de vyandlykheden eerst te beginnen (r). XVIII. Staat der zaaken van Gulik en Kleeve. Sedert het inneemen van Gulik, door Prinse Maurits, scheenen de Vorsten bezitters, eenen geruimen tyd, goed verstand te houden met elkanderen. Zy ondernamen, in 't jaar 1612, het Dorp Mulheim aan de Roer tot eene Stad te verheffen, en met verscheiden' voorregten te voorzien, waardoor zy die van Keulen merkelyk benadeelden, en groot misnoegen tegen zig verwekten (s). Doch hierdoor werdt de eendragt onder hen niet gestoord. Alleenlyk gaf het verschil van Godsdienst, somtyds, eenige gelegenheid tot twist onder de Vorsten (t): alzo de Keurvorst van Brandenburg, die, in 't jaar 1611, door Sigismond, Koning van Poolen, {==72==} {>>pagina-aanduiding<<} met Pruissen beleend zynde (u), nu ook den titel van Hertog van Pruissen voerde, de Kalvinische, de Paltsgraaf van Nieuwburg de Luthersche Leer beleedt (v). De Vereenigde Staaten, die de Vorsten meest ondersteund hadden, scheenen, nogtans, meer tot Brandenburg, dan tot Nieuwburg genegen; waarvan de overeenkomst in gevoelen, veelligt, eene der oorzaaken was. Nieuwburg, dit bevroedende, zogt zig naauwer te verbinden, met de Roomsche Mogendheden in Duitschland: waardoor de eerste grond gelegd werdt van de openbaare tweedragt, tusschen de twee Vorsten. Omtrent het einde deezes jaars, tradt hy in't Huwelyk met eene Zuster des Hertogs van Beyeren en des tegenwoordigen Aartsbisschops van Keulen, Ferdinand, die den Aartsbisschop Ernst, in Lentemaand des jaars 1612, was opgevolgd (w). Ook leedt het niet lang, of hy deedt openbaare belydenis van den Roomschen Godsdienst (x). De Keurvorst van Brandenburg schepte met reden agterdogt uit deeze verandering, en uit de geduurige onderhandelingen met den Keurvorst van Keulen, Broeder des Hertogs van Beieren, die 'er op volgden. Hy zogt zig, hierom, met hulp van eenig Staatsch Krygsvolk, welk op de grenzen lag, by verrassing, meester te maaken van. Dusseldorp, eer {==73==} {>>pagina-aanduiding<<} hy van zynen mededinger voorkomen werdt. Doch de aanilag werdt ontdekt, en mislukte. De Aartshertogen oordeelden, dat het nu tyd was om zig te wapenen, en zig de zaaken van Kleeve en Gulik nader aan te trekken (y). De Vereenigde Staaten kreegen 'er zo dra geene kennis van, of zy maakten zig, insgelyks, gereed tot eenen veldtogt. Beide vermaanden zy, ondertusschen, de Vorsten tot Vrede. Ook werdt 'er, in de1614. Lente des jaars 1614, eene byeenkomst gehouden te Naumburg, zonder dat 'er egter iet geslooten werdt (z). Wat laater, in Zomermaand, kwam men nog eens te Wezel byeen, met gelyken uitslag (a). De Vereenigde Staaten hadden hier ook hunne Gemagtigden gehad. De Keurvorst hadt, in Bloeimaand, op een vermoeden, dat de Paltsgraaf zig zogt meester te maaken van het Kasteel van Gulik, zynen slag waargenomen, en 'er zig in geworpen, met eenig Staatsch volk, de Nieuwburgsche troepen uit het Kasteel en de Stad verdryvende, en de bezetting, met Staatsche knegten, versterkende. Hierop, hadt de Paltsgraaf Dusseldorp overmeesterd; waarmede de vyandlykheden, van wederzyde, openlyk, begonnen waren (b). De Vereenigde Staaten betuigden, nogtans, dat zy Gulik hadden helpen verzekeren, om de rust te beter te bewaaren, onder de Vorsten, die anders, door {==74==} {>>pagina-aanduiding<<} de wapenen, scheen te zullen verbroken worden. Doch de Aartshertogen dagten, dat zy voet, in de Kleefsche en Guliksche Landen, zogten te krygen, tot hun eigen voordeel (c). De Spanjaards, die zig in Brabant onthielden, morden over de nadeelige gevolgen van 't Bestand, en hitsten Albertus ten oorlogeKrygsmagt der Aartshertogen en Staaten. op (d) Hy hadt, in 't voorjaar, niet boven de agtduizend knegten en twaalshonderd Ruiters in dienst, daar de Vereenigde Staaten, daadelyk, meer dan twintigduizend knegten en vysentwintighonderd Ruiters op de been hadden (e). Men hadt, hierom, te Brussel, beslooten, nog twaalsduizend knegten en dertienhonderd Ruiters te werven, en onderstand in geld uit Spanje verzogt en bekomen (f). De gezanten van Frankryk en Engeland zogten deeze werving te ontraaden, den Aartshertogen verzekerende, dat de Staaten Gulik ruimen zouden, zo dra de Vorsten zig zouden verdraagen hebben. Doch men hadt hier geene ooren naar (g). 't Leger der Aartshertogen trok te Maastricht byeen. De Markgraaf Spinola stelde zig aan 't hoofd van het zelve, en brak op van Maastricht, in 't begin van Oogstmaand. De Vereenigde Staaten, vermoedende, dat men 't op Gulik gemunt hadt, hadden zorg gedraagen om de Stad, rykelyk, te voorzien van volk, welk onder Graave Fredrik Henrik derwaards {==75==} {>>pagina-aanduiding<<} gezonden was (h). Ook hadt men 'er zo groot een voorraad van eetwaaren binnen gebragt, als of men voor een langduurig beleg gevreesd hadt. Doch Spinola hadt andere oogmerken, die zig, wel haast, openbaarden. XIX. Tegenwoordige toestand van Aken. Wy hebben, te vooren (i), verhaald, hoe de Hervormden, die te Aken in de Regeering plagten te zyn, in 't jaar 1598, van allen bewind ontzet werden. Sedert, hadt men, in deeze Ryksstad, alleen Roomschgezinde Regenten gehad, die, in heimelyk Verbond staande met den Aartshertoge Albertus (k), de Hervormden in 't gemeen, en met naame ook de afgezetten Regenten, zwaarlyk, verdrukten, dezelven, met gevangenis, geldboeten en ballingschap, straffende (l). Dit duurde, tot in 't jaar 1611; wanneer eenigen, zig in hunne ballingschap niet konnende gerust houden, eene beweeging verwekten, onder 't volk, welk, rennende naar 't Raadhuis, de Raaden in hegtenis nam; doch sedert ontsloeg, mids zy behoorlyke rekening deeden, en der Burgerye, ook in andere opzigten, genoegen gaven. De beroerte werdt egter niet gestild, dan door tusschenspraak des Konings van Frankryk, en der Vorsten van Brandenburg en Nieuwburg (m). De Hervormden werden, eerlang, hersteld in de Regeering, en verwierven de vrye oesening van hunnen Godsdienst. De Aartsher- {==76==} {>>pagina-aanduiding<<} togen, die, gelyk hunne voorzaaten, de Hertogen van Brabant, Aken gaarne onder hunne gehoorzaambeid gebragt zouden hebben, zagen de omkeering binnen deeze Stad aan, met veel misnoegen. De Keizer zelf sprak een vonnis uit tegen Aken, in den aanvang deezes jaars 1614, en gaf den Aartshertoge Albertus en den Keurvorst van Keulen magt, om, in gevolge van het zelve, alles, aldaar, in den voorigen staat, te herstellenSpinila maakt zig meester van deeze Stad. Hy neemt Duuren, orsoi, Duisberg en andere Plaatsen in. Ook Wezel. (n). Spinola hadt dan heimelyken last gekreegen, om zig, in de eerste plaats, van Aken te verzekeren, gelyk hy, zonder slag of stoot, uit 's Keizers naam, deedt, op den eenentwintigsten van Oogstmaand. Zo dra hy in de Stad gekomen was, verstelde hy de Wet, en deedt de oefening van den Onroomschen Godsdienst ophouden (o). Naderhand, werden 'er verscheiden' Burgers, over de voorige beroerten, te regt gesteld, en, met de dood of met ballingschap, gestraft (p). Na 't inneemen van Aken en 't slegten van Mulheim, welk 'er op volgde, maakte hy zig, zonder moeite, meester van Duuren, Orsoi, Duisberg, Kaster, 's Greevenbroek en Berchem. Eindelyk, toog hy, op den zevenden van Herfstmaand, voor Wezel, alwaar men hem, na eenigen geringen tegenstand, insgelyks, de poorten opende (q). Prins MauritsMidlerwyl was ook Prins Maurits opgebroken met het Staatsche Leger, en te laat {==77==} {>>pagina-aanduiding<<} gekomen zynde, om, binnen Wezel, ontvangen te worden, hadt hy zig meester gemaakt van Emmerik en Rees: naderhand, ook Goch, Kraanenburg en Gennip, met Staatsch of Brandenburgs volk, bezettende. Zante, alwaar hy, insgelyks, gaarne bezetting gelegd zou hebben, werdt, eer hy 't verwagtte, door Spinola, ingenomen (r). Prins Maurits nam, daarna, ook verscheiden' Plaatsen in, in het Graafschap Mark, terwyl Spinola, aan 't versterken van Wezel, deedt arbeiden (s). Dit wederzydsch inneemen van Steden geschiedde, zonder dat de Legers elkanderen eenigen tegenstand deeden. Men wilde het Bestand niet breeken, en de tegenwoordige krygsbedryven aangemerkt hebben, als geschiedende alleenlyk, tot bevordering of herstelling der rust, in onzydige Landen. De bevelhebbers en krygsknegten van de eene en de andere partye ontmoetten en bejegenden elkanderen, dikwils, vriendelyk (t). De Legers lagen naauwlyks twee mylen van elkanderen. Spinola hadt zig by Wezel, Maurits by Rees nedergeslaagen. Terwyl de Staatsche bezetting in Goch lag,Voorval te Goch. werdt Goossen Exken, een der Burgemeesteren deezer Stad, die Roomschgezind was, door zekeren Weever, bedraagen, als of hy heimelyk handelde, om de Stad aan Spinola te leveren. De bevelhebber deedt hem en eenigen der zynen terstond vatten. Een derzelven werdt zwaarlyk gepynigd; doch ont- {==78==} {>>pagina-aanduiding<<} kwam, kort hierop, uit de hegtenis, en bragt te wege, dat het stuk, door Gemagtigden uit den Haage, nader onderzogt werdt. Men betfondt, eindelyk, dat de Weever tot het beschuldigen van Exken verleid was, door den Predikant Petrus Ceporinus, gebeeten op den Burgemeester, om dat deeze hem de inkomsten eener Roomsche Pastorye in Goch geweigerd hade (u). Onderhandeling te Zante.De Koningen van Frankryk en Groot-Britanje zonden, eerlang, hunne gezanten naar de Legers, om eene vrede tusschen de twee Vorsten te bemiddelen. De Aartshertogen en Staaten hadden hier ook hunne Gemagtigden. Men kwam, in't begin van Wynmaand, by een, te Zante. De voornaamste zwaarigheid in de handeling betrof het Kasteel van Gulik, welk, de sterkste Plaats des gantschen Lands zynde, de Vorsten elkanderen misgunden. Men sloeg dan voor, het Kasteel te slegten, naaf den kant der Stad, of het in bewaaringe te geeven aan de Staaten, terwyl Wezel in de handen der Aartshertogen blyven zou. De Fransche, Engelsche en Staatsche Gemagtigden neigden voor den eersten, de Aartshertogen voor den tweeden voorslag. Omtrent de regeering der Landen, begreep men, dat een der Vorsten de verdeeling zou doen, waaruit de andere de keus hebben zou: 't welk Nieuwburg best aanstondt: of, dat ieder de helft van 't Land, zes maanden in't jaar, en de andere helft, de andere zes maanden, regeeren zou: waar- {==79==} {>>pagina-aanduiding<<} in Brandenburg en de Staatschen meer gevallenVerdrag, aldaar gemaakt. hadden. Ook neigden 'er, eerlang, de Franschen en Engelschen toe (v). Naderhand, veranderde men egter van gedagten. ‘Men verdeelde de Landen, in twee deelen, stellende Kleeve, Mark, Ravensberg, Ravenstein en eenige goederen in Brabant en Vlaanderen voor één deel, en Gulik en Berg, met het gene 'er toe behoort, voor het ander: om 't bezit van welke twee deelen, de Vorsten looten zouden.’ Voorts, kwam men overeen ‘dat het vreemd krygsvolk, terstond, vertrekken zou; dat de Vorsten geene Plaatsen in de magt van eenen derden zouden stellen, en dat de Vestingwerken, sedert Bloeimaand laatstleeden, begonnen, geslegt zouden worden.’ De Vorsten en de Gemagtigden van Frankryk, Groot-Britanje en de Staaten tekenden dit Verdrag (w). De Aartshertoglyken, last uit Spanje moetende afwagten, stelden 't uit. In Wintermaand, kwam 'er, eindelyk, bevel van Filips ‘om geen verdrag te laaten sluiten, zonder dat hy 'er deel in hadt, om Wezel niet over te geeven, en om alles in den zelfden staat te laaten, waarin het tegenwoordig was.’ De onderhandelingen werden, hierop, afgebroken (x). Men handelde, daarna, nog eenigen tyd, te Brussel en in den Haage, zonder iets te konnen sluiten. De Legers waren, reeds in Slagtmaand, {==80==} {>>pagina-aanduiding<<} gescheiden. Elk hielde de ingenomen' Plaatsen sterk bezet. Prins Maurits zondt de overige knegten en eenige Rukers naar Munsterland en 't Stigt Paderborn, alwaar hy zwaare brandschattingen vorderen deedt (y). 't Liet zig aanzien, dat het Krygsvolk der Aartshertogen en Staaten de Kleefsche en Guliksche Landen niet zo haast verlaaten zou, als het 'er ingekomen was. XX. Gezantschap van den Grootvorst van Muskovie. In de Lente deezes jaars, was 'er een Gezantschap uit Muskovie aangekomen in den Haage, om de Staaten te verzoeken, dat zy den Grootvorst, Michael Federowitz, met eenige Oorlogsschepen en geld, wilden ondersteunen, en een vast Verbond met hem aangaan. Doch de Staaten weezen dit verzoek, heuschelyk, van de hand. De gezanten werden egter eerlyk onthaald, en, op hun vertrek, met gouden ketenen en penningen, beschonken (z). Opregting eener Hooge Schoole, te Groningen.Tot hiertoe, waren 'er maar twee Hooge School en geweest, in de Vereenigde Gewesten, te Leiden, in Holland, en te Franiker, in Friesland. Doch in den Zomer deezes jaars, beslooten de Staaten van Groningen en de Ornmelanden, op 't sterk aanraaden van Graave Willem Lodewyk, Stadhouder van dit gewest, eene derde Hooge School op te regten, binnen Groningen, die, op den drieentwintigsten van Oogstmaand, plegtiglyk werdt ingewyd (a). Ik vind, dat 'er, in de Lente des volgenden jaars, reeds omtrent {==81==} {>>pagina-aanduiding<<} tagtig Studenten, op de Groninger Hooge Schoole, waren ingeschreeven (b). Dus nadert ons verhaal, ongevoelig, wederom't Besluit der Staaten van Holland op de Kerkenvrede geeft veelen geen genoegen. tot de Kerkelyke zaaken, die nog al met nalieten de Grooten, de Predikanten en 't gemeen in geduurige onrust te houden. 't Besluit der Staaten van Louwmaand laatst leeden werdt van de Remonstranten, in 't gemeen, gaarne ontvangen. Ook namen veele Contraremonstranten, aan, te myden, 't gene de Staaten hadden afgekeurd. Doch eenigen vonden hierin merkelyke zwaarigheid, oordeelende zy, dat de Kerk, by dit besluit, ten onregte beschuldigd, en hun verbooden werdt, de waarheid te prediken (c). De Klassis van Hoorn veroordeelde drie Remonstrantsche Predikanten, schoon het haar, door Gekommitteerde Raaden, verbooden was, en hieldt, sedert, haare vergaderingen afzonderlyk. Ook werdt 'er, in de Stad, eene vergadering aangelegd, daar de Contraremonstrantsche Predikanten van de Klassis, nu en dan, kwamen prediken (d). Te Rotterdam, daar de ogenlyke LeeraarsHandel tegen de Contraremonstranten te Rotterdam en elders. vreedzaam waren, of Remonstrantsch, durfde zeker makelaar zeggen ‘dat hy liever van een varken dan van een' der Predikanten getrouwd wilde worden.’ Doch hierom werdt hem het burgerregt, voor een jaar, en het makelaarschap, voor altoos, {==82==} {>>pagina-aanduiding<<} afgenomen In 't voorleeden jaar, was, ter zelfder Stede, zeker' Ketelboeter, om 't wederstreeven van de bevelen der Wethouderschap in 't Kerkelyke, de Stad ontzeid (e). Doch sommigen oordeelden, dat men, in deeze Stad, te scherp ging. Een Drukker van Schiedam deedt deeze twee regels, te Enkhuizen, in de Lotery, leggen: Zeg my trekker frisch, ter eere van Oranje, Wat onderscheid daar is, tusschen Rotterdams Inquisitie en Spanje. Doch de Gekommitteerde Raaden van Holland verklaarden zyne Loten verbeurd, en verweezen hem, voor veertien dagen, te water en te brood: welk vonnis, nogtans, slappelyk uitgevoerd werdt. Ondertusschen, was, uit het rym des drukkers, te speuren, over welke zyde sommigen den Prins thansNadeelige gerugten van den Advokaat. reeds hielden te hellen. Men hoorde ook, ten deezen tyde, wederom nadeelige gerugten van den Advokaat, als of hy voorhadt, 't Land aan Spanje te brengen, en hierom verandering zogt, in den Godsdienst. Zelfs zeiden eenigen, dat hy en Uitenbogaard Loontrekkers van Spanje waren, en Spaansch geld uitdeelden, ten nadeele des Vaderlands. Ook hadt François van Aarsens, voor deezen, Gezant der Staaten aan 't Hof van Frankryk, uit misnoegen op den Advokaat, dien hy hieldt, bewerkt te hebben, dat men hem van dit gezantschap ontzet hadt, zig, om- {==83==} {>>pagina-aanduiding<<} trent deezen tyd, zo men wil, laaten ontvallen, dat sommiger gezag zo niet gevestigd was, of het kon wel ter neder geworpen worden (f).’ Woorden, die naderhand bleeken, voorboden geweest te zyn van den ramp, die den Advokaat beschooren was. XXI. Handeling in de Vroedschap te Amsterdam. Te Amsterdam, daar men zig, gelyk wy, te vooren, zagen, sterkst verzet hadt, tegen hec besluit der meeste Leden van Holland van Louwmaand laatstleeden, scheen men ook andere Steden te willen aftrekken van dit Besluit. In Louwmaand des jaars 1615, werdt, aldaar, in de Vroedschap, voorgeslaagen, of men, van Stads wege, niet iet doen zou, ten behoeve van hun, die zig, te Hoorn, van de openbaare Kerke, hadden afgezonderd. De meeste Leden der Vroedschap hielden hier de zyde der Contraremonstranten. Doch Kornelis Pieterszoon Hooft, Raad en Oud Burgemeester, beweerde ‘dat het onredelyk zyn zou, zig te moeijen met de byzondere huishouding eener Stad; daar men zelf niet gezind was toe te staan, dat de meeste Leden der Vergaderinge van Holland hunne Besluiten, binnen Amsterdam, deeden gelden.’ Wat 'er op den gemelden voorslag beslooten werdt, weet ik niet: doch 't is zeker, dat Hoofts raad, doorgaans tot gemaatigdheid strekkende, thans minder ingang vondt, dan voor eenige jaaren, en slegts van de minsten in getal werdt aangenomen. En 't zal niet ondienstig zyn, hier, in 't voor- {==84==} {>>pagina-aanduiding<<} bygaan, aan te wyzen, wat 'er, naar sommiger verhaal, de naaste oorzaak van geweest zy. De baatzugt van eenige Regenten aldaar is, volgens sommigen, oorzaak, dat men den raad des Oud Burgemeesters Hooft verwerpt.Men hadt, al voor veele jaaren, beslooten, de Stad voor de derde reize uit te leggen, en, in 't jaar 1601, eenen aanvang van 't werk gemaakt. Eenige Regenten, deeze uitlegging te gemoet ziende, hadden, kort te vooren, veele landen en erven, even buiten de Stad gelegen, opgekogt, welken zy, naderhand, op de schatting van die van den Geregte, tot Stads gebruik, weigerden af te staan, gelyk andere gemeene burgers verpligt werden te doen. Hooft en andere Wethouders oordeelden, dat deeze Regenten zulks, insgelyks, behoorden te doen, zonder merkelyke winst te vorderen. Doch zy begreepen 't anders, en waren nog met de winst van vyftien guldens op de roede, of negenduizend op de morgen niet te vrede. Tegen dit hun gedrag nu, vondt Hooft geraaden, zig, in den vollen Raad, aan te kanten, onder anderen zeggende ‘dat de Regenten der Stad, kans ziende, om, voor zig zelven, merkelyk voordeel te trekken, uit het beleid der Stads zaaken, overleggen moesten, of zulks tot dienst, of tot ondienst van de Stad en Gemeente strekken zou. Dat het byzonder belang wyken moest, voor 't gemeen. Dat de Raaden der Stad schuldig waren te bezorgen, dat de Stad of Gemeente, die by weeskinderen vergeleeken werdt, en op aarde geenen anderen voorstand hadt dan den Raad, geert ongelyk, noch door henzel- {==85==} {>>pagina-aanduiding<<} ven, noch door anderen, wierdt aangedaan. De Regenten stonden, voer hy voort, op een hoog tooneel, van waar hunne handelingen, van groot en klein, aanschouwd en geoordeeld konden worden. Al 't verstand der Gemeente werdt niet beslooten, binnen de kamers der Regeeringe. In de Stad, waren zeer veele verstandigen, die ook uit hunne oogen zagen. Waarom het te meer noodig was, dat de Regenten hun doen en laaten, met een goed geweeten, konden verantwoorden, buiten allen schyn van byzonder voordeel te zoeken, ten nadeele van 't gemeen. Livius hadt, over dit stuk, deeze goede les nagelaaten: Gelyk de geheele Magistraat, zeide hy, den Raad en de Raad het volk in agtbaarheid overtreft, zo is zy ook gehouden, in 't opneemen van alle zwaare zaaken, voor te gaan. Indien gy uwen minderen iet wilt beveelen; gy zultze allen, te ligter, tot gehoorzaamheid brengen, zo gy eerst u zelven en de uwen aan die Wet onderwerpt. Ook valt hun de schatting niet zwaar, als zy zien, dat ieder der voornaamsten zig zelven meerderen last oplegt, dan elk, hoofd voor hoofd, draagen moet. Dat was wat anders, dan, boven zyne gewoonlyke wedde, meer voordeels dan andere burgers te willen genieten, of minder bezwaarnis draagen.’ Men meent, dat zy, die zig door deeze en diergelyke redenen geraakt vonden, sedert, zo misnoegd werden op den Heere Hooft, dat zy hem, die, van het jaar 1588, tot het jaar 1610, agt reizen Burgemeester geweest {==86==} {>>pagina-aanduiding<<} was, en van deezen agt, vier reizen, twee jaaren na elkanderen, geregeerd hadt, sedert uit het Burgemeesterschap wisten te houden; waardoor ook zyne stem, in de Vroedschap, minder klemde, en byzonderlyk over 't stuk der kerkelyke geschillen. kleinen ingang vondt. Sommigen erkenden, inderdaad, dat het geschil over de opgekogte erven misnoegen tegen hem verwekt hadt. Doch 't was den meesten zeer naar den zin, dat zy hem dus onder de knie hadden weeten te krygen. Dokter Sebastiaan Egbertszoon en Jakob de Graaf, beide, gelyk hy, Oud Burgemeesters, waren de voornaamsten uit den Raad, die 't, in gemaatigdheid, met Hooft, eens waren. Doch zy waren beide maar eens Burgemeester geweest, en werden, sedert, niet wederom verkooren (g). Een Remonstrantsch Predikant, te Amsterdam, geschorst in zynen dienst. Vergaderingen der Contraremonstranten, te Amsterdam.De Contraremonstranten hadden, derhalve, in deeze Stad, eenen sterken steun aan de Regeeringe: waarom het hun, in dit zelfde jaar, nog gelukte, Simon Goulart, Predikant der Walsche Kerke, die de Leer der algemeene genade gepredikt, en de verwerping der kleine kinderen tegengesproken hadt, te doen schorsen in zynen dienst (h). Ook hieldenze, hier, in den nazomer, eene of twee heimelyke vergaderingen, buiten kennis, en geheel tegen den zin der meeste Leden van Holland, die der Wethouderschap aanschreeven, dat zy zulke vergaderingen, zonder uitstel, beletten en doen scheiden moesten. {==87==} {>>pagina-aanduiding<<} Sommigen melden, dat men, in deeze Byeenkomsten, overwoogen hadt, door wat middel, men best eene Nationale Sinode zou konnen verkrygen (i); doch anderen meenen, dat 'er beslooten werdt, zig van de Remonstranten af te zonderen (k). XXII. In sommige Steden, schikt men zig tot afzondering. In verscheiden' andere Steden, als te Gouda, in den Haage, te Rotterdam, en te Haarlem, begon het zig reeds te schikken, tot deeze afzondering. Te Leiden, daarentegen, scheen men zig te vlyen tot onderlinge verdraagzaamheid. De Contraremonstranten, in eenigen deezer Steden, daar de Regeering de besluiten der Staaten zogt te handhaaven, noemden zig de doleerende of klaagende Kerken (l). De meeste Leden van Holland hielden veelen van deeze dingen te strekken tot groote onrust, oneenigheid en scheuring, en tot benadeeling van den welstand des Lands. Zy begreepen ook, dat de Kerkelyken in eenige Steden te zeer hadden uitgevaaren tegen 't gezag der burgerlyke overheid, in kerkelyke zaaken: waartegen, naar 't oordeel van de Edelen en van alle de Steden, by tyds, behoorde voorzien te worden, overeenkomstig met de voorgaande Besluiten (m). Ook zondenze, op 't einde des jaars,De Staaten zenden de Kerkenordening en hunne Besluiten aan de Steden, Dorpen, Klassen en Kerkelyken. de Kerkenordening van den jaare 1591 aan alle de Steden en Dorpen, met verlof, om zig daarnaar te mogen gedraagen. Hierby, werden gevoegd alle de Besluiten, tot on- {==88==} {>>pagina-aanduiding<<} derhouding van de eenigheid en vrede der Kerken, staatswyze, genomen. Beide de Kerkenordening en Besluiten werden ook gezonden aan de Klassen en Kerkelyken (n): en eenige Klassen, met naame die van Woerden en Over-Rynland, namen aan, zig naar dezelven te zullen gedraagen (o). In Hooimaand, hadden de algemeene Staaten wederom een Plakaat laaten uitgaan, tegen Blaauwboekjes en schimpschriften, die, ten deezen tyde, sterk in zwang gingen (p). XXIII. Beweeging te Leeuwaarden. De beweegingen, die, thans, in 't klein, in sommige Steden, bespeurd werden, meenden eenige doorzigtige luiden aangelegd te zyn, tot verandering in de Regeering; waarvan men, dit jaar, te Leeuwaarden, een merkwaardig voorbeeld zag. Wy hebben, hier voor (q), verhaald, hoe 't sommigen, in den jaare 1610, gelukt ware, verandering in de Regeeringe te wege te brengen, in deeze Stad. Sedert, hadden de nieuwe Regenten wel aan eenigen uit de Burgerye, die, huns oordeels, gemaatigde gevoelens hadden, in 't stuk van den Godsdienst, doch, by anderen, den naam droegen van Vrygeesten, Papisten, Mennisten en diergelyken, genoegen konnen geeven; maar geenszins aan allen. Men vondt 'er ook, die de nieuwe Regenten beschuldigden van dezelfde misslagen, welken zy en de hunnen, eertyds, den {==89==} {>>pagina-aanduiding<<} ouden te last gelegd hadden. 't Bleek, ten minste, klaar, dat zy zig zelven en die 't met hen hielden alleen in de Regeering zogten te handhaaven; anderen, die 't, naar veeler oordeel, beter meenden met den Godsdienst, daar buiten sluitende. Die 'tGeneessche en politike Genzen. met deeze laatsten eens waren, heette men, hier, Geneefsche, de anderen politike of staatkundige Geuzen (r). In Wintermaand des jaars 1614, hadden eenige Gemagtigden der Burgerye, zo als zy zig noemden, zig by de Wethouderschap vervoegd, met een Vertoog, waarin zy klaagden ‘dat de voorige misbruiken niet geweerd werden; dat men luiden van den Hervormden Godsdienst uit de Regeeringe hieldt, en 'er zulken toe riep, die, in 't stuk der Leere, verdagt waren, of 'er weinig werks van maakten: voorts verzoekende, dat 'er, door Gemagtigden uit de Wethouderschap en uit de Burgerye, eenen onpartydigen Raad mogt benoemd, en door den zelven, de Regeering hersteld worden, op eenen beteren voet.’ De Wethouders hadden, hierop, geantwoord, dat zy zig houden wilden aan 't Oktroi op de bestelling der Magistraat, ten tyde van Leicester, gegeven; 't welk sommigen hunner, nogtans, in 't jaar 1610, reeds gebroken hadden. Men was, hierop, getreden tot de verkiezing der jaarlyksche Wethouderschap. De Gemagtigden der Burgerye hadden 'er eeneProtest. aantuiging tegen gedaan, waarop zy {==90==} {>>pagina-aanduiding<<} in hegtenis genomen, en met geslaakt waren, voor dat zy de nieuwe Magistraat voor wettig hadden erkend 't Morren nam, ondertusschen,De Stadhouder en de twee Kollegien stellen orde op de Magistraatsbestelling. toe (s). De Staaten, op den Landdag, in Sprokkelmaand deezes jaars, byeen gekomen, namen 'er kennis van, en magtigden den Stadhouder, de Gedeputeerde Staaten en het Hof, om den twist, door gevoeglyke wegen, te slissen. Men tradt in onderhandeling met de Wethouders; doch kon 't niet eens worden. Graaf Willem en de twee Kollegien vonden, derhalve, geraaden, zig van de magt, hun verleend, te bedienen, en stelden vast ‘dat de tegenwoordige Wethouders in 't bewind zouden blyven, tot den eersten van Louwmaand naastkomende, wanneer de Stadhouder, de Gedeputeerde Staaten en het Hof, voor deeze reize, eene nieuwe Magistraat en gezwooren' Gemeente bestellen zouden: waarna de Wet, jaarlyks, zou veranderd worden, in deezer voege: dat de dienende Wethouders, op den Nieuwjaarsdag, eerst twaalf Persoonen noemen zouden, der Hervormde Leere, zo als dezelve nu, openlyk, in de Kerke, geleerd werdt, toegedaan, en vaste goederen in de Stad bezittende: dat zy daarenboven, nog vier Persoonen noemen zouden; doch niet uit de gezwooren' Gemeente, of uit de twintig Hopluiden der schutterye: dat die gezwooren' Gemeente en de Hopluiden by deezen vier, elk nog {==91==} {>>pagina-aanduiding<<} vier Persoonen zouden voegen: welken twaalf nog zes anderen tot zig kiezen, en daarna hun getal, by lotinge, tot op de helft, dat is, negen, verminderen zouden; welke negen Electeurs of kiezers der nieuwe Wethouderen zouden zyn, en de plaats van eenen Burgemeester en twee Schepenen, die, jaarlyks, zouden afgaan, uit de eerstgenoemde twaalf Persoonen, vervullen.’ De tegenwoordige Regeering,De algemeene Staaten zoeken de tegenwoordige Regeering te handhaaven. voorziende, dat men haar uit het bewind stellen zou, viel klagtig aan de algemeene Staaten; die, hierop, bewoogen, meent men, door den Advokaat Oldenbarneveld, eenen ernstigen brief naar Leeuwaarden lieten afgaan, waarin, het gezag des Stadhouders en der twee Kollegien, naar sommiger oordeel, veel te laag gesteld werdt. Ook zondenze Christoffel Biesman, Burgemeester van Nieuwmegen, Adriaan Teding van Berkhout, Raad in den Hove van Holland, en Adolf van de Waal, Heer van Moersbergen, naar Leeuwaarden af; die, allen drie den Remonstrantschen toegedaan zynde, de verandering der tegenwoordige Regeeringe zogten te voorkomen. Doch tegen 't einde desdie egter veranderd wordt. jaars, ontstondt 'er zulk een geweldige oploop, dat men voor een bloedbad begon te vreezen, waarom zy 't bevorderen van hun oogmerk moesten opgeeven. De Stadhouder en de twee Kollegien veranderden de Wethouderschap en gezwooren' Gemeente, stellende drie Burgemeesters aan, die, voor 't jaar 1610, in 't bewind waren geweest, nevens eenen der tegenwoordigen, waarna {==92==} {>>pagina-aanduiding<<} zig alles begon te schikken tot rust (t). XXIV. Nieuwe twist tusschen den Hertoge en de Stad van Brunswyk. De twist tusschen den Hertog en de Stad van Brunswyk, waarvan wy, op 't jaar 1606, gewaagd hebben (u), was, omtrent deezen tyd, wederom heviger ontsteken, dan te vooren. De Hertog vorderde de sleutels van de Stad, welken men hem niet begeerde in handen te laaten. De Stad werdt ook nu, gelyk te vooren, gestyfd door de Hanze-Steden, die ongaarne zagen, dat de Hertog zo groot een gezag hadt, als hy begeerde, over een der Leden van hun Verbond. Met twee van deeze Hanze-Steden, waren de Vereenigde Staaten, onlangs, in verbond getreden; met Lubek, in 't jaar 1613 (v); en met Maagdenburg, in 't voorleeden' jaar; hoewel deeze laatste Stad zig, hierdoor, het ongenoegen des Keizers en des Keurvorsts van Saxen op den hals gehaald hadt. De Stad Brunswyk dagt, hierom, dat het tyd was, zig ook te verbinden met de Vereenigde Staaten, en hadt, ten dien einde, te gelyk met die van Maagdenburg, haare gemagtigden herwaards gezonden. De Staaten hadden den Hertoge, te vooren, bygestaan, tegen de Stad; doch ziende hem geene eene lyn met hen trekken, in de zaaken van Gulik en Kleeve, warenze nu genegener, om zig met de Stad te verbinden (w). Te Hanover werdt, in den voorzomer deezes jaars, eene Byeenkomst gehouden tusschen de Ge- {==93==} {>>pagina-aanduiding<<} magtigden des Hertogs en die der Hanze-Steden, om de geschillen by te leggen. Doch men scheidde vrugteloos. In Oogstmaand,De Stad wordt belegerd. sloeg de Hertog, andermaal, 't beleg voor de Stad, haar beschietende met gloeiende kogels, waardoor de voornaamste gebouwen deerlyk beschadigd werden. De algemeene Staaten, aangemaand door den Koning van Groot-Britanje, hadden, ondertusschen, eenigen Gemagtigden, uit de Geldersche en Overysselsche Hanze-Steden naar Lubek geschikt, last gegeven, om een Verdrag met deeze Steden te sluiten, ten behoeve van Branswyk. Zy zonden, daarenboven, GraafDe algemeene Staaten zenden Krygsvolk tot ontzet derwaards. Fredrik Henrik, met een Leger, om de Stad te ontzetten (x). De Graaf vertrok uit den Haage, op den tweeden van Slagtmaand, trekkende, voorts, door Munsterland, over Breemen en Hamburg, naar Brunswyk, en, onder wege, in den naam van den Keurvorst van Brandenburg, bezit neemende van Herwerden en eenige andere Steden, in het Graaffchap Ravensberg. De tyding van zyne aankomst alleen was genoeg, om den Hertog te doen besluiten, tot het opbreeken van 't Beleg. Men trof, daarna, een Bestand. De Hertog zogt Graaf Henrik te beweegen, om te rug te trekken met zyn Leger. Doch de Hanze-Steden vermaanden hem te blyven. De Hertog was, derhalve, genoodzaakt te komen, tot een redelyk Verdrag met de Stad: welk, op den laatsten van {==94==} {>>pagina-aanduiding<<} Wintermaand getekend werdt (y). Ten zelfden, tyde. slooten de Gemagtigden derVerbond met de Hanze-Steden. Vereenigde Gewesten ook een Verbond van vriendschap en onderlinge bescherming, voor den tyd van twaalf jaaren, met de Hanze-Steden, Rostok, Straalzond, Wismar, Grypswalde, Maagdenburg, Brunswyk, Lunenburg en Anklam (z). Zy trokken, terstond hierop, naar Hamburg en Breemen, met welke beide Steden, in Louwmaand des volgenden jaars, een diergelyk Verbond geslooten werdt. Ook kwam men, eerlang, overeen, wegens het aandeel, welk de Vereenigde Staaten en ieder der Hanze-Steden, in de lasten des Verbonds, zouden hebben te draagen (a). De Staaten leggen bezetting in Ligtenvoorde en Borkelo.Tusschen de Munsterschen en de Heeren van Bronkhorst, was lang geschil geweest, over het regt tot de Heerlykheden van Borkelo en Ligtenvoorde. Het Hof van Gelderland, met eenige Raaden, uit de Hoven van Holland, Friesland en Utrecht, gesterkt (b), onlangs, uitspraak over dit geschil gedaan hebbende, in voordeel van Joost, Graave van Bronkhorst, beslooten de algemeene Staaten, zig meester te maaken van deeze twee Steden, die Munstersche bezetting inhadden. Herman Kreyink, een deel der bezettinge uit Zutfen en de naaste Plaatsen geligt hebbende, bemagtigde Ligtenvoorde, op den tien- {==95==} {>>pagina-aanduiding<<} den van Louwmaand. De Kolonel Diderik van Dorth trok, met dertien vendelen knegten en negen kornetten paarden, in Sprokkelmaand, naar Borkelo. Men liet hem, terstond, in de Stad, en hielp hem, vervolgens, het Kasteel belegeren: welk, op den vyfentwintigsten, by verdrag, opgegeven, en sedert, zo wel als Ligtenvoorde, met Staatsche bezetting, voorzien werdt (c). Met de Lente deezes jaars, bragten deZoest en Lipstad worden, door de Aartshertogen, verzekerd. Spaanschen, in 't Land van Kleeve, een Leger te velde van zes- of zevenduizend man, onder Graave Henrik van den Berge: 't welk Prins Maurits bewoog, de bezettingen van Emmerik en Rees te vermeerderen, alzo hy voor eene belegering deezer Steden bedugt was. Doch 't bleek, eerlang, dat men voorhadt zig te verzekeren van de Westfaalsche Steden, Zoest en Lipstad, die, in Grasmaand, Spaansche bezetting moesten inneemen (d). De Staaten deeden, kort hierna, Emmerik en Rees merkelyk versterken. De VestingwerkenGrol versterkt. van Grol werden, daarentegen, op bevel der Aartshertogen, ook veel verbeterd (e). Tegen de strooperyen en andere baldaadighedenPlakaaten tegen 't stroopen der Krygsknegten. der Staatsche knegten, in de Landen van Gulik en Kleeve, werdt, in 't najaar, en naderhand meermaalen, doorscherpe Plakaaten, voorzien (f). Ook verbooden de algemeene Staaten, dugtende voor ver- {==96==} {>>pagina-aanduiding<<} loop hunner manschap, omtrent deezen tyd, hunnen onderzaaten zig in krygsdienst van uitheemsche Mogendheden te begeeven (g). XXV. Gezantschap. naar Zweeden en Muskovie. De algemeene Staaten, in 't voorleeden jaar, een gezantschap naar Zweeden en Muskovie gezonden hebbende, om eene vrede te bemiddelen, middelen, tusschen deeze Mogendheden, die in oorlog geraakt waren, zagen het, in Oogstmaand deezes jaars, genoegzaam onverrigter zaake, te rug keeren. Alleenlyk was 'er een Bestand; voor drie maanden, getroffen (h). Oploop te Delft.'t Verhoogen van den Kooren-Excyns te Delft, tot verval der onkosten, op 't graaven eener nieuwe vaart ten behoeve der Stede, verwekte aldaar, in den Zomer deezes jaars, eene zorgelyke beroerte. 't Graauw was over deezen nieuwen last te meer misnoegd, om dat de Wethouderschap, ten zelfden tyde, goedgevonden hadt, den Wyn-Excyns een weinig te verminderen. Vyf of zes wyven begaven zig naar 't Stadhuis, stoutelyk eischende, dat de nieuwe verhooging afgeschaft werdt. Men liet haar agter af, en in hegtenis brengen. Doch kort hierop raakte een heele hoop wyven, jongens en eenig manvolk op de been, trekkende, onder 't slaan op eenen koperen ketel, naar 't Excynshuis, dat opgebroken en geplonderd werdt. 't Geregt liet wederom eenigen der stoutste wyven vatten: 't welk den overigen hoop vrouwvolk, derwyze, verbitterde, dat {==97==} {>>pagina-aanduiding<<} zy raazende naar 't Stadhuis liepen, de gevangenis los braken, en haare gezellinnen verlosten. Voorts, werden de glazen van 't Stadhuis uitgesmeeten, en alles met vernieling gedreigd: 't welk de Wethouderschap, eindelyk, noodzaakte, den nieuwen Excyns af te schaffen, en vergiffenis te verleenen van 't gene 'er, in den oproer, misdreeven was. Doch 't Hof van Holland trok zig, sedert, deeze zaak aan, daagde eenige mannen, die men handdaadig hieldt aan den oproer, en verwees eenigen, die verscheenen, in geldboeten (i). Den overigen werdt, daarna, door 's Lands Staaten, vergiffenis verleend (k). De zaaken der Oostindische MaatschappyeVoordeelige staat der Oostindische Maatschappye. stonden, ten deezen tyde, zeer voordeelig. Zy bezat nu vyfenveertig groote schepen, voerde, op dezelven, en op haare sterkten, in Indie, meer dan vierhonderd metaalen, en omtrent zesendertighonderd yzeren stukken geschuts, en hadt tienduizend man, soldaaten en bootsgezellen, in haaren dienst (l). In Oogstmaand des jaars 1614,Spilbergens togt, door de Zuidzee. hadt zy Joris van Spilbergen, met vier schepen, gezonden naar de Molukken. Hy nam de reize door de Straat van Magellanes, welke hy, in Grasmaand des volgenden jaars, doorzeilde. Voorts, bezogt hy de kusten van Chili en Peru, de Portugeezen en Spanjaards, alomme, zo veel af breuks doende, als hy kon. In Hooimaand, raakte hy, omtrent {==98==} {>>pagina-aanduiding<<} Callao de Lima, slaags met eenige Spaansche Gallioenen. Het Admiraals schip derzelven werdt in den grond geschooten: de overige Gallioenen genoodzaakt te wyken. Spilbergen, toen voortgezeild zynde, overviel, plonderde en verbrandde, in Oogstmaand, de Stad Payta: begaf zig, vervolgens, naar Aquapulco, daar de Spanjaards hem toelieten, zig te ververschen, na dat men een onderling Verdrag gemaakt hadt. Van Aquapulco zeilde. hy naar de Molukken, en kwam, in Lentemaand deezes jaars, aan Ternate. Hier vondt hy de Stad Malaja in goeden staat. Daarna, naar Bantam verzeild, vernam hy, dat de Admiraal Steven van der Haagen drie Spaansche Gallioenen en nog een groot Konings schip verbrand hadt, voor Malakka. Ook hadt de Kommandeur Jan Dirkszoon Lam het Eiland Pulewai, een der rykste Bandasche Eilanden, welk veel Nooten en Foelie uitleverde, overmeesterd. Spilbergen vertrok, in Wintermaand, wederom naar 't Vaderland, met twee schepen, en kwam, in Zomermaand des jaars 1617, in Zeeland aan (m). Men waardeerde de goederen, welken hy medebragt, op twee-entwintig tonnen schats (n). 't Gewigtigste, welk, dit jaar, door de Vereenigde Staaten, uitgevoerd werdt, was het lossen van Vlissingen, Rammekens en Briele, eertyds in verzekering gegeven aan Koninginne Elizabet, en, tot hiertoe, bezet met {==99==} {>>pagina-aanduiding<<} Engelsch Krygsyolk. Men gaf den Advokaat Oldenbarneveld, in 't gemeen (o), de eer van 't gelukkig voltrekken eener handeling, die de Vereenigde Gewesten onthief van het eenigste overblyffel hunner voorige af hangkelykheid van vreemde Mogendheden; en den Engelschen ook den schyn benam, waarop zy zig, buitens Lands, eenig gezag over deezen Staat plagten toe te schryven. 't Zal der moeite wel waardig zyn, dat wy, beknoptelyk, ontvouwen, wat tot deeze gewigtige handeling aanleiding gegeven heeft. XXVI. Huwelykshandeling tusschen Spanje en Groot-Britanje. Wy hebben, reeds meer dan eens, aangemerkt (p), dat Jakob de I, van den aan vang zyner Regeeringe af, sterke genegenheid getoond hadt, om zig, met Spanje, door 't Huwelyk van zynen Zoon, Prinse Henrik, met de Infante Anna Maria Mauritia, nader te verbinden. Doch deeze Prinses was sedert ondertrouwd, met Lodewyk den XIII, Koning van Frankryk. Ook was Prins Henrik, in 't jaar 1612, overleeden (q). De Koning verloor, nogtans, de begeerte niet, die hy zo vroeg hadt aangekweekt. Filips de III. hadt nog eene Dogter, Maria genaamd, die merkelyk jonger was: en deeze hadt Jakob de I. zynen Zoon, Karel, die, in Slagtmaand deezes jaars, tot Prins van Walles, verklaard werdt (r), toegeschikt. Men meent, dat hy, de hoogste verbeelding hebbende van de Koningklyke {==100==} {>>pagina-aanduiding<<} waardigheid, juist eens Konings Dogter, voor zynen Zoon, begeerde: 't welk hem belette het oog te wenden naar eender Protestantsche Hoven in Duitschland, en noodzaakte naar eene Roomsche Prinsesse uit te zien. In Frankryk, waren ook nog drie Prinsessen, Zusters des jongen Konings. Doch de oudste werdt, eerlang, den Prinse van Spanje, de tweede den Prinse van Piemont beloofd: zo dat de jongste, nog in lang niet huwbaar, alleenlyk overschoot. Hy neigde hierom meer tot een Huwelyk met Spanje. Ook werdt hem, van daar, hoop gegeven, dat hy in zyn oogmerk slaagen zon: waarom hy, te eer, besloot, met Filips in onderhandeling te treeden, schoon hy, om te beter voorwaarden te bedingen, te vooren goedgevonden hadt, aan 't Fransche Hof over een Huwelyk met Katharina, tweede Dogter van Henrik den IV, te doen handelen (s). Filips de III. hadt, meent men, in 't eerst, in 't aanbinden deezer handelinge, geen ander oogmerk, dan Koning Jakob, door de hoop op het Huwelyk, welk hy zogt, te wederhouden, van zig te moeijen met de zaaken van Gulik en Kleeve; schoon hy, naderhand, van gedagten veranderd is. En dat men de Huwelykshandeling, van welke wy spreeken, zeven jaaren lang wist te rekken, aan 't Spaansche Hof, geest veel gronds, tot dit vermoeden (t). Bekommering, hier te Lande, over deeze handeling.Zy was nog niet openlyk begonnen, of {==101==} {>>pagina-aanduiding<<} men hadt 'er, in den Haage, de lugt van. De Advokaat Oldenbarneveld wist altoos middel, om kennis te krygen van de geheimen des Engelschen Hofs. En men maakte, daar, van dit voorgenomen Huwelyk zo groot een geheim niet; waarom hy 'er te ligter agterkwam. Elk zag, hier, gevaar voor den Staat, in zulk een Huwelyk. In 't byzonder vreesde men, dat Filips, als een der voorwaarden van het zelve, de overlevering der Steden van verzekering in Holland en Zeeland vorderen mogt; en dat Jakob, die voor vreedzaam gehonden werdt, en zeer op het Huwelyk gesteld was, veelligt, tot deeze overlevering besluiten zou. De Staaten hadden, al eenige jaaren, verlangd, om zig van de lastige Engelsche bezetting te ontslaan (u). Doch meer dan agt millioenen guldens te vinden, die Koning Jakob, volgens de jongste afrekening (v), nog van hun te vorderen hadt, viel moeilyk, en was, tot hiertoe, ondoenlyk geweest. De vrees voor de gevolgen van het ontworpen Huwelyk, en de inhoud van het vyfde punt van het verdrag van den jaare 1604, tusschen Spanje en Groot-Britanje (w), welk men zig, by deeze gelegenheid, te binnen bragt, deedt de Staaten, nogtans, besluiten, om te beproeven, of men Koning Jakob voldoen, en de Steden van verzekering lossen zou konnen. De gelegenheid hiertoe was hun gunstig.Jakob de I. heeft geld gebrek. {==102==} {>>pagina-aanduiding<<} De Koning was in geduurige verlegenheid om geld, welk hy zo rykelyk spilde, onder een groot getal van gunstelingen (x), dat hy, naauwlyks, middel wist, om de kosten zyner Hofhoudinge, behoorlyk, goed te maaken. Het Parlement, weetende hoe kwalyk 's Konings inkomsten besteed werden, was, sedert eenigen tyd, onwillig geweest, om hem te ondersteunen. Het laatste was, in 't jaar 1614, vrugteloos, gescheiden (y), en 't volk was thans zo misnoegd op de Regeering, dat het niet te wagten was, dat de Koning een nieuw zou beschryven: 't welk, nogtans, vereischt werdt, om, met 's volks genoegen, aan penningen te geraaken. Dit alles wist men, in den Haage. De eenige zwaarigheid bestondt maar in de zaak derwyze te belciden, dat de Koning de herlevering der Steden zelf voorsloeg; wanneer men gelegenheid hebben zou, om hem, met minder dan agt millioenen, te voldoen, welken men ten volle zou hebben moeten betaalen, als de herlevering, van der Staaten zyde, begeerd was geworden. En om den Koning hiertoe te brengen, werdt het stuk, zo men, meent, voornaamlyk door bestelling des Advokaats, op deeze wyze, aangelegd. VII Beleid van Oldenbarneveld en Karon, om de Steden van verzekering te lossen. Men liet de Engelsche bezettingen, in de Steden van verzekering, eenigen tyd, onbetaald. Zy vielen, hierop, klagtig aan den Koning, die de Staaten vermaande, op het voldoen der knegten te passen. Men beriep {==103==} {>>pagina-aanduiding<<} zig op den stegten staat van 's Lands geldmiddelen, veroorzaakt door den kryg. Aan 't Krygsvolk gaf men goed bescheid; doch verschoof hunne voldoening, van tyd tot tyd. In Engeland, hieldt men aan, met dringen op betaaling, by den Staatschen gezant Noël de Karon, die, eindelyk, als uit zig zelven, voorsloeg ‘dat de Staaten, veelligt, besluiten zouden, het uiterste hunner poogingen in 't werk te stellen, om alle 's Konings agterstallen te voldoen, en 't geld, daartoe noodig, tot eene hooge Rente, op te neemen; zo zyne Majesteit kon goedvinden, hun de herlevering der Steden van verzekering aan te bieden.’ Deeze opening vondt gehoor, by den Koning, die ontbloot was van geld; en by de Hovelingen, die hunnen mono reeds, om stryd, maakten op deezen vetten buit. De Koning schreef, kort hierna, aan de Staaten ‘dat hy, hen aanziende voor zyne goede vrienden en bondgenooten, die een' en denzelfden Godsdienst met hem beleeden, en in de algemeene zaaken, het zelfde belang hadden als hy, geene reden hadt, om te dugten, dat 'er ooit eenig misverstand ontstaan zou, tusschen hen beide: om welke oorzaak, hy, zo zy begeerden zig in 't bezit te stellen van hunne Steden, genegen was, om hun dezelven weder te geeven.’ De Staaten draalden niet, met hun besluit. Karon kreeg last, om met den Koning te handelen. Jakob de I. magtigde zynen geheimen Raad, om de zaak met hem af te doen (z), {==104==} {>>pagina-aanduiding<<} en men was 't eens, binnen weinige dagen. De Staaten verbonden zig, den Koning, voor alle agterstallen, twee millioenen zevenhonderdagtentwimigduizend guldens eens te betaalen (a): en deeden 't, op den bestemden tyd. De bevelhebbers der Steden van verzekering kreegen, nog voor 't einde van Bloeimaand, last, om dezelven te ruimen (b). Prins Maurits toog, in Zomermaand, naar den Briele, om bezit van deeze Plaats en van de twee onderhoorige Sterkten te neemen.De Engelsche bezetting trekt uit Briele, Vlissingen en Rammekens. De Engelsche bezetting, driehonderdvyfenzestig man sterk, verliet de Stad, op den elfden. Ten zelfden dage, trok de bezetting van Vlissingen en Rammekens, die zeshonderd mansterk was, uit deeze twee Plaatsen. De Staaten hielden, nogtans, het Engelsch Krygsvolk in hunnen dienst, stellenlende, ten verzoeke van Koning Jakob, Robert, Burggraaf l' Ile, die Bevelhebber van Vlissingen en Rammekens geweest was, tot Overste van het zelve aan (c). Horatio Vere, gewezen Bevelhebber van den Briele,Oordeel van 't Fransche Hos, over 't herleveren der verpande Steden. bleef ook in den dienst deezer Landen. Aan 't Fransche Hof, hieldt men het overleveren der verpande Steden voor zulk een' onvoorzigtigen stap van Koning Jakob, dat sommigen niet schroomden, aan den Engelschen Gezant, Thomas Edmonds, te verklaaren ‘dat men, in Frankryk, jaarlyks, de {==105==} {>>pagina-aanduiding<<} Staaten met groote sommen ondersteunde, hun daarenboven veele millioenen, die voor deezen waren opgeschooten, kwytscheldende, om hen te brengen tot de afhangkelykheid, waartoe Groot-Britanje hen, door het bezetten der verpande Steden, gebragt hadt: waarom Koning Jakob zig nergens door moest hebben laaten beweegen, om deeze Steden te ruimen.’ Men voegde 'er by ‘dat Frankryk, tot hiertoe, geen' invloed gehad hadt op den Vereenigden Staat, dan door het styven van Oldenbarnevelds aanhang; hebbende den Koning van Groot-Britanje, aldaar, de gunst der menigte weeten te winnen: doch nuscheen hy veel voordeels aan Frankryk, boven Groot-Britanje, te willen afstaan (d).’ Zo fprak men meer, veelligt, om Koning Jakob spyt aan te doen, dan om dat men waarlyk dagt, dat hy, by de Staaten, veel gerekend geweest was. Nogtans keurden ook veele Engelschen het overleveren der Steden af. En sommigen hebben geschreeven, dat Koning Jakob, bespeurende, dat men hem, met het lossen deezer Steden, verkloekt hadt, na dien tyd, altoos, een kwaad gevoelen behouden heeft tegen den Advokaat Oldenbarneveld (e). Over den Lakenhandel, was, sedert eenigenGeschillen met Engeland, over den Lakenhandel. tyd, ook wederom geschil gereezen met de Engelschen, die geverwde Lakens herwaards voerden, welken men, hier, niet {==106==} {>>pagina-aanduiding<<} wilde ingebragt hebben, alzo zulks strekte tot benadeeling der verweryen deezer Landen. Koning Jakob hadt, hierop, wederom den uitvoer der witte en ongeverwde Lakenen verbooden: 't welk den verweren, met naame die van Middelburg, alwaar men den stapel der Engelsche Lakenen hieldt, niet minder nadeelig was. De Staaten hadden toen hun verbod in zo verre veranderd, dat zy den invoer van gesprenkelde of gemengde Lakenen toelieten (f). Voorts, werden de Engelsche Lakens ook zo smal en slegt gemaakt, dat de Staaten dienstig oordeelden, hiertegen, by verscheiden' Plakaaten op het onderzoek of de tarra der Lakenen, te voorzien (g). Maar Koning Jakob hadt, ook hierover, ongenoegen opgevat (h): waarop, in Bloeimaand des jaars 1617, een Plakaat volgde, by welk, de voorigen, op de tarra der Engelsche Lakenen gemaakt, een weinig gemaatigd werden (i). De Oktrojen, den Engelschen Koopluiden verleend, werden, ten zelfden tyde, vernieuwd (k). Te vooren, was reeds toegestaan, dat men allerlei geverwde Engelsche Lakens naar Middelburg voeren, en, aldaar, aan vreemdelingen, om buitens Lands verzonden te worden, verkoopen zou mogen: blyvende, voor 't overige, de voorige Plakaaten, in genoegzaame kragt (l). {==107==} {>>pagina-aanduiding<<} XXVIII. Staat van Frankryk. In Frankryk, waren, na de dood van Henrik den IV, veranderingen voorgevallen, die niet zeer gunstig gehouden werden, voor den Vereenigden Staat. De Koningin Weduwe, die 't Ryk, geduurende de minderjaarigheid van Lodewyk den XIII, regeerde, volgde andere maatregels, dan Henrik de IV. gedaan hadt. Zy handelde, reeds in 't jaar 1611, over een dubbel Huwelyk, tusschen haaren Zoon en Anna, Infante van Spanje, en tusschen den Infant, Filips, en haare Dogter, Elizabet (m). In 't volgende jaar, werden deeze Huwelyken geslooten, en, onder anderen, beraamd, dat Koning Lodewyk en de Infante, of derzelver nakomelingen nimmer regt zouden konnen verkrygen, op de Spaansche Ryken en Heerlykheden, byzonderlyk niet op Vlaanderen (3) en de Graafschappen van Bourgondie en Charolois, die, na 't afsterven der Aartshertogen zonder nakomelingen, wederom aan Spanje zouden moeten vervallen. Van den anderen kant, werdt vastgesteld, dat de nakomelingen van Filips en Elizabet nimmer regt op Frankryk, of eenige Fransche bezittingen zouden mogen voorwenden (n). 't Sluiten van deeze twee Huwelyken verwekte, zo dra het rugtbaar werdt, veel gemors in 't {==108==} {>>pagina-aanduiding<<} Ryk. De Hugenooten in 't byzonder vreesden, dat zulk eene naauwe verbindtenis met Spanje strekken zou, om hun de vryheid van Godsdienst, welke zy, sedert eenige jaaren, genooten hadden, tedoen verliezen.Binnen landsche oorlog. Henrik van Bourbon, Prins van Condé, misnoegd, dat men hem geen deel aan't bewind gaf, en den Florentyn Conchini, die, in 't jaar 1614, tot Maarschalk van Frankryk, verheeven, en sedert Maarschalk d' Ancre genoemd werdt, 't voornaam beleid der zaaken toevertrouwde, spande samen, met Cezar van Bourbon, Hertog van Vendôme, Henrik van Orleans, Hertog van Longueville, Henrik van Lotharingen, Hertog van Mayenne, Karel van Gonzaga, Hertog van Nevers, Henrik van Luxemburg, Hertog van Pinei, Henrik van la Tour d' Auvergne, Hertog van Bouillon, en verscheiden' andere Grooten, die zig allen van 't Hof onthielden, en eenen opstand verwekten om de voorgenomen' Hawelyken te beletten, welke, sedert, de kryg der Henrikken genoemd werdt, om dat de voornaamste Grooten deezen naam droegen. Men trof wel een verdrag met deeze Grooten, in 't jaar 1614; doch 't werdt haast verbroken. Conde bemagtigde, in 't volgende jaar, verscheiden' sterke Plaatsen. In Louwmaand des jaars 1616, werdt 'er, wederom, een Verdrag gemaakt, tusschen den Koning, die nu, ruim een jaar geleeden, meerderjaarig geworden was, en de Regeering aanvaard hadt, en de misnoegden. Geduurende den binnenlandschen kryg in Frankryk, hadden de misnoegden, men naa- {==109==} {>>pagina-aanduiding<<} me de Hertog van Bouillon, om onderstand aangehouden, by de Vereenigde Staaten: doch hierop was niets geslooten (o). De KoningDe Staaten bieden Lodewyk den XIII. hunnen bystand ann. hadt, daarentegen, Benjamin Aubery, Heer van Manner, in 't voorleeden jaar, herwaards gezonden: die de Staaten bewoog, om den Koning hunne hulp aan te bieden; 't welk veel toebragt, om de misnoegden aan de hand te doen gaan. De Prins van Condé gaf den Staaten, terstond, kennis van de getroffen' vrede, te gelyk verdedigende 't gedrag, welk hy gehouden hadt (p). Maurier deedt, van gelyken (q). Conde, zig op 't verdrag vertrouwende, verscheen, in Hooimaand, ten Hove. Doch de Maarschalk d' Ancre, die 't oor der Koninginne Moeder hadt, bragt te wege, dat hy gevat en in de Bastille gezet werdt. Maurier deelde den Staaten dit gewigtig nieuws, zonder uitstel, mede; en alzo men, ter deezer gelegenheid, nieuwe beweegingen in Frankryk te gemoet zag, begeerde hy, uit 's Konings naam, dat de Fransche troepen, in Staaten dienst, naar Frankryk, te rug gezonden werden. Ook vorderde Lodewyk de XIII, dat men hem, van hier, met zes Oorlogsschepen, ondersteunde. De Staaten bewilligden, in 't een. en in 't ander. Doch het sluiten van 't Verdrag van Soissons, daar het vermoorden van den Maarschalk d' Ancre, met 's Konings kennisse, in Grasmaand des volgenden jaars, op volgde, maakte deezen onderstaad noode- {==110==} {>>pagina-aanduiding<<} loos. De rust scheen, door de dood van deezen gehaatten gunsteling, hersteld te zyn, in Frankryk (r). Doch zy duurde slegts eene korte wyle. XXIX. De Staaten ondersteunen de Venetiaanen, tegen den Aartshertoge van Oostenryk. De zeeschuimeryen der Uskoken, ingezetenen van 't Landschap Istrie, die Ferdinand, Aartshertog van Oostenryk en Heer van dit Landschap, niet hadt willen of konnen beletten, hadden, in dit jaar, gelegenheid gegeven, tot eenen kryg, tusschen dien Aartshertog en den Staat van Venetie. De Venetiaane vervoegden zig, om onderstand, by de Vereenigde Staaten, die hun toestonden, dat zy hier drieduizend man lieten werven, welken, onder 't bevel van Graave Jan Ernst van Nassau, in hunnen dienst, overgingen. Zy vertrokken te schepe; doch niet voor Sprokkelmaand des volgenden jaars. Al deeze manschap smolt, door ziekte en ongemak, op eenige honderden na, in den kryg, die, den gantschen Zomer, vinnig voortgezet werdt. Graaf Jan zelf overleedt, in den nazomer, te Venetie (s). Kort hierna, werdt 'er een Bestand getroffen (t). {==111==} {>>pagina-aanduiding<<} Vaderlandsche historie. Agtendertigste boek. Inhoud. I. De Staaten van Holland neemen een nieuw besluit tot weering van scheuring. Zy doen eene bezending naar Amsterdam. II. Redevoering van Hugo de Groot, in de Vroedschap aldaar. III. Besluit der Vroedschap. De Staaten blyven by de voorige Resolutien. IV. Twist, op verscheischeiden' Plaatsen, ter gelegenheid der strydige Besluiten, onder de Leden van Holland. Keuren van Schieland. De Contraremonstranten winnen gunst. V. Hunne vergaderingen te Amsterdam en in den Haage. De Remonstranten vergaderen, insgelyks. Zy verhinden zig onderling. VI. Oorsprong der afzonderinge, te Amsterdam. 't Graauw stoort aldaar der Remonstranten Vergadering, en plondert het Huis van Rem Egbertszoon Bisschop. VII. De Contraremonstranten neemen de Kloosterkerk in den Haage in. VIII. Prins Maurits gaat in deeze Kerke. Afzondering in andere Steden. IX. Raadpleegingen op het houden eener Nationaale Sinode. X. Onderstand aan den Hertoge van Savoye verleend. XI. Verschil tusschen de Vorsten van Brandenburg en Nieuwburg. Inbreuk op 't Be- {==112==} {>>pagina-aanduiding<<} stand. Zweeden verzoekt bulp tegen Poolen. XII. Ontdekking van de Straat van le Maire. Walvischen gestrand. De Purmer bedykt. XIII. De scheuring geeft aanleiding, tot ongewoone verandering in de Regeering. XIV. Oorzaaken van 't aanneemen van Waardgelders. Zogenaamde scherpe Resolutie der Staaten van Holland. XV. Hunne inzigten op 't stuk van den Godsdienst. Vyf Steden kanten zig hiertegen. XVI. Bezending naar Zeeland en naar Dordrecht, op't stuk van de Sinode. Outschuttering te Leiden. Oldenbarneveld te Utrecht. Waardgelders aldaar aangenomen. XVII. Verschillen met de Geregtshoven. Onlust te Haarlem. Te Nieuwkoop. Hogerbeets wordt Pensionaris te Leiden. XVIII. Maurits brengt bezetting in den Briel. Gerugten ten laste van hem en van den Advokaat. XIX. Handeling over't houden eener Nationaale of Provinciaale Sinode. Dordrecht hiertoe henoemd. AanmerKelyke woorden des Advokaats. XX. De Engelsche Gezant Karleton raadt de Sinode aan. Weegschaal zyner Redevoering. XXI. Redevoering van den Franschen Gezant Boisise. Prins Maurits bezoekt eenige Steden. Schryft aan dezehen. XXII. Voorslag van vyf Steden op 't stuk der Sinode. Verklaaring van Haarlem. Oordeelen overdezelve. XXIII. Prins Maurits verandert de Regeering te Nieuwmegen. Overyssel bewilligt in de Sinode. XXIV. Schimpschriften tegen den Advokaat. Merkwaardig zeggen van Prinse Maurits. De Advokaat verdedigt zig. Schriften van Aarsens. XXV. Beweegingen te Utrecht en te Leiden. De Prins komt te Utrecht. Vertrekt wederom. Byeenkomst ten huize van Trefel. XXVI. Ver- {==113==} {>>pagina-aanduiding<<} toog van Holland, op 't stuk der Waardgelders. XXVII. De algemeene Staaten en die van Holland doen eene bezending naar Utrecht. XXVIII. Prins Maurits komt 'er, insgelyks. Handeling aldaar. XXIX. Amsterdam zendt 'er ook Gemagtigden. De Waardgelders worden af gedankt. Verandering der Regeeringe te Utrecht. XXX Voorstel van Boisise. De Nationale Sinode wordt byeen geroepen. I. De Staaten van Holland neemen wederom een Besluit, tot weering van scheuring en verdeeldheid. DE Staaten van Holland, ziende de Gemeente, op verscheiden' Plaatsen, zig schikken tot afzondering, hadden, op den agttienden van Lentemaand, wederom een Besluit genomen, by meerderheid van stemmen, bevestigende de voorgaande Besluiten op de vrede der Kerken, en verbiedende alle partyschap, scheuring en oneenigheid, onder bedreiging, dat de schuldigen, als verstoorders der gemeene rude, zouden gesbraft worden (a). Amsterdam en eenige andere Leden hadden zig egter gekant tegen dit Besluit, waardoor het weinig klem kreeg (b). 't Schynt ook, dat men, ten deezen tyde, eenig vermoeden hade, onder de Staaten, dat de tegen woordige Regeering wankel slondt, ter gelegenheid van welk vermoeden, die van Amsterdam verklaard hadden, dezelve te willen handhaaven, alzo zy, nevens de andere Leden, verstonden, dat de opperste magt, beide over kerkelyke en burgerlyke persoonen en zaaken, den Staaten toe- {==114==} {>>pagina-aanduiding<<} kwam. De overige Leden, begrypende vanZy doen eene bezending aan Amsterdam. hoe veel belang de stem deezer Stad zyn kon, om de inwendige rust te bevorderen, beslooten, eerlang, eene aanzienlyke bezending derwaards te doen, om de Stad, ware 't mogelyk, over te haalen, tot het gevoelen der meerderheid. Men verkoor, tot deeze bezending, Jonkheer Adriaan van Mathenesse, Heer van Riviere, Hugo Muis van Holy, Schout der Stad Dordrecht, Gerrit Janszoon van der Eik, Burgemeester der Stad Delft, Mr. Hugo de Groot, Raad en Pensionaris der Stad Rotterdam, en Willem Pieterszoon Hases, Burgemeester der Stad Hoorn. Doch voor en na hunne aankomst, werdt, in de Stad, gemompeld, dat zy kwamen, om den Godsdienst te veranderen. 't Gerugt kwam hun ter ooren, en bragt te wege, dat zy, by alle gelegenheden, hoog en duur, het tegendeel betuigden, en, dat de Staateh en zy niets zogten, dan de behoudenis van den waaren gezuiverden Godsdiensdt (c). II. Redevoering van de Groot, in de vroedschap aldaar, tot verdediging van de Resolutien der Staaten. Op den drieentwintigsten van Grasmaand, werden zy, in de Vergadering der zesendertig Raaden, gehoord, alwaar de Groot, uit aller naam, eene deftige en uitvoerige aanspraak deedt; waarvan 't voornaamste uitliep op deezen zin: ‘Vooraf, verklaard hebbende, dat de Staaten hen, gelyk in diergelyke gevallen gebruikelyk was, gezonden hadden, om de Stad Amsterdarm te verzoeken, in de Besluiten, tot de vrede der Kerke genomen, die, met de redenen, waarop zy steunden, der Vroedschap niet onbekend waren zig te {==*3==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding MR. HUGO DE GROOT, Raad en Pensionaris te Rotterdam. I. Tirion excudit. ==} {>>afbeelding<<} {==115==} {>>pagina-aanduiding<<} willen voegen by de meerderheid;’ vervolgde hy te zeggen ‘dat de Staaten, met blydschap, verstaan hadden, dat de Stad de tegenwoordige Regeering wilde handhaaven, en misnoegd. was op zulken, die, door woorden of schristen, dezelve Regeeririg veragt of verdagt zogten te maaken: dat hun ook zeer aangenaam geweest was; te verneemen, dat Amsterdam, nevens de andere Leden, begreep, dat den Staaten de hoogste magt toekwam, over kerkelyke en burgerlyke persoonen en zaaken: een begrip, altoos voorgestaan door de Evangelische Leeraars, en welks tegendeel alleen in de Roomsche Kerke gedreeven werdt: een begrip ook, welk van wylen zyne Doorlugtigheid, altoos, was verdedigd. 't Was; ging hy voort, aan de anderezyde, kenlyk; dat de Staaten, menigwerf, opregtelyk verklaard hadden, den waaren Christelyken Hervormden Godsdienst te willen blyven handhaaven, zonder te gedoogen, dat, op dezelve, eenige de minste inbreuk geschiedde. Uit het een en het ander nu, was op te maaken, dat men't, in den voornaamsten inhoud der Resolutien, onlangs, overgezonden aande Steden, Dorpen en Klassen, volkomenlyk eens was. Want deeze Resolutien betroffen twee Hoofdpunten, de Regeering der Kerken, en het verdraagen van eenige Godgeleerde verschillen. Op het eerste punt was niets vastgesteld, dan't gene begreepen was in de Kerkenordening van den jaare 1591, die, by zyne Doorlugtigheid, by de twee Gereatshoven. en zelfs hy my- {==116==} {>>pagina-aanduiding<<} ne Heeren van Amsterdam was goedgekeurd. Delft, Gouda, Rotterdam en Medenblik begreepen toen, dat der burgerlyke Overheid, by deeze Kerkenordening, nog te weinig gezags gelaaten was, waarom zy zwaarigheid gemaakt hadden, in't aanneemen derzelve. Doch nu hadden zy berouw gekreegen van hunne voorgaande naauwge zetheid, en in de Kerkenordening bewilligd. Ook was, by dezelve, genoeg gezorgd, voor 't belang van den Godsdienst, konnende niemant bevorderd worden tot den Kerkendienst, dan na voorgaand kerkelyk onderzoek op zyne Leer en gedrag, en moetende de naamen van Leeraaren en Ouderlingen, voor derzelver bevestiging, der Gemeente worden voorgesteld, op dat elk, die iets op hen te zeggen wist, zigvryelyk zou mogen openbaaren. Doch naardien de Kerk, de Steden en't gantsche Land belang hadden, om te weeten, wie den predikstoel betradt, en tot de gemeente sprak; zo moeft de Overheid hiervoor zonderlinge zorg draagen, die nogtans derwyze gemaatigd was, by de gemelde Kerkenordening, dat de Kerkenraad de helft, en de Gemagtigden der Overheid de andere helft benoemden, mids deeze Gemagtigden den welstand van Kerkeen Godsdienst toegedaan waren. Wat het verschynen deezer Gemagtigden in de Kerkenraaden aanging; zulks was, van't begin der Hervorminge af, in eenige Steden, met naame te Enkhuizen, in gebruik geweest, en strekte tot bevordering van goede verstandhouding tusschen de Overheden en {==117==} {>>pagina-aanduiding<<} Kerkendienaars, die hunne bezwaarnissen, op deeze wyze, te ligter, voor de Overheden konden brengen. En nog werdt dit punt gelaaten aan de bescheidenheid der Wethouderen. Wenschelyk ware't, dat, op deeze en andere punten, al voor veele jaaren, een vaste voet ware beraamd geweest, alzo elke Stad schier eene byzondere wyze volgde, in't verkiezen der Kerkendienaaren, waaruit veele onlusten en beweegingen gereezen waren: waarom de Staaten niet langer hadden konnen nalaaten, eenige orde, by voorraad, te stellen. Het tweede Hoofdpunt der Resolutien, 't verdraagen der verschillende gevoelens over' Gods Voorschikking met het gene 'er aankleesde, steunde, klaarlyk, op deeze grondleer der Hervorminge, dat de Leerstukken waren, of tot den grondslag behoorende, of tot het gebouw. Dat de eersten weinig in getal, klaar om te verstaan, en noodzaakelyk om te gelooven waren. Dat de anderen, zo zy met Gods woord overeenkwamen, by goud en zilver; zo niet, by hooi en stoppels, vergeleeken werden; doch dat de bouwers van zulk hooi en stoppels, nogtans, de zaligheid niet verliezen zouden: waarom zy ook in de Kerke behoorden gedraagen te worden.'t Strydig gedrag des Pausdoms, welk de luiden, om allerlei Leerstukken, bande en verdoemde, hadt men, by ons, altoos, den geest des Antichrists genoemd. En op 't verwyt van verschillende Godsdiensten onder ons, was altoos geantwoord, dat onze verschillende gevoelens geenen verschillenden Godsdienst {==118==} {>>pagina-aanduiding<<} maakten, noch de Kerkelyke eenigheid braken, alzo weinig, als zulks, van ouds, door de verschillende gevoelens der eerste Christen-Leeraaren, plagt te geschieden. Ook hadden de Evangelische Kerken deeze verdraagzaamheid niet slegts geleerd; maar met der daad geoefend. 't Was, eenen tyd lang, gedaan, tusschen Luther en de Zwitsers; daarna, in Poolen en Lithauwen, tusschen de Kerken van de Augsburgsche, Boheemsche en Zwitsersche belydenis, onder welken men, tot heden toe, over en weder, ter preeke en ten Avondmaal ging, elkanderen houdende voor regtzinnige kerken. Tusschen die van de Augsburgsche belydenis en de Hussiten eh Waldenzen in Boheeme, was, insgelyks, kerkelyke eenigheid. De Hervormden in Duitschland haddenze den Lutherschen, meermaalen, aangebooden. De Nederlandsche Kerken zelven hadden 'er toe gearbeid, met redenen enschriften, by verscheiden' gelegenheden. De Luthersche Predikant te Woerden was, in den jaare zestienhonderd en vier, door de Zuidhollandsche Sinode, verzogt tot vereeniging. In Engeland, in Zwitserland en elders, waren, over verscheiden' punten, geschillen gereezen, zonder dat daarom de kerkelyke eenigheid verbroken was. Franciskus Junius, Professor te Leiden, hadt een boek geschreeven, tot aanpryzing der onderlinge verdraagzaamheid. De gemelde Sinode, gewaarschuwd door de Fransche Kerken, tegen eenige doolingen van Piscator, Professor te Herborn, in't Graafschap Nassau, {==119==} {>>pagina-aanduiding<<} hadt deeze Kerken vermaand, de zaak buiten scheuring te houden. Tilenus, Professor te Sedan, 't gevoelen van Piscator toegedaan, met Molinaeus in geschil geraakt zynde, werdt, zo wel alszyne party, in eene en de zelfde Kerke gedraagen. Hier te Lade en elders, waren zy ook altoos vereenigd gebleeven, die de Predestinatie of Goddelyke Voorschikking, onder en boven den val, en onder voorwaarden, leerden; gelyk, in de Haagsche Conferentie, door de broeders, aldaar Contraremonstranten genoemd, verklaard was, dat, hierover, nooit, onder hen, eenig geschil was geweeft. Wie nu, vervolgde de Groot, was zo vermetel, dat hy, 't gene, in degemelde Conferentie, ter eener of ter anderer zyde, over de vyf punten, beweerd was, voor noodzaakelyk ter zaligheid durfde houden? Immers, moesten de noodzaakelyke punten klaar zyn, voor elk: maar de Leer der Predestinatie verstonden veele eenvoudigen niet. Zou men deeze allen uitsluiten van de zaligheid? Beide de gevoelens kwamen hierin overeen, dat Gods besluiten en werkingen omtrent's menschen zaligheid gegrond waren in Christus. Beide behieldenze, derhalve, het fondament, welk Christus is.'t Verschil was, voornaamlyk, over de orde van Gods besluiten en voorweetenschap, die, nogtans, beide van eeuwigheid. waren. En waren, hierover, zulke diepzinnigevraagen voorgesteld, dat 'er de geleerdsten zig naauwlyks hadden weeten door te redden. De verdraagzaamheid omtrent deeze pun- {==120==} {>>pagina-aanduiding<<} ten behoorde zig ook over de Leeraars uit te strekken, die zo wel hunne doolingen en zwakheden hadden, als de gemeene Lidmaaten. Ook was zy, met der daad, onder de Leeraars, geoefend. Bullingerus en Melanchton verschilden met Kalvyn en Beza, over de Leere der Predestinatie. Nogtans onderhielden zy de eenigheid, en bejegenden elkanderen als broeders. De voorgemelde aanbiedingen van vrede aan de Lutherschen, die, behalve 't verschil over 't Avondmaal, ook leerden de algemeene genade, de Predestinatie uit voorgezien geloove, en dat degeloovigen van de genade vervallen konden, beweezen, dat men deeze leeringen gehouden hadt voor verdraaglyk. Zulks hadden ook geoordeeld Perkins in Engeland, en Paraeus, te Heidelberg, beide in 't gevoelen der broederen, die men hier Contraremonstranten noemde. De Kerken van Anhalt en eenige Leeraars in Deenemarke, 't gevoelen houdende der broederen, die hier Remonstranten genaamd werden, bleeven, nogtans, in eenigheid, met andere Hervormde Kerken en Leeraars. In Engeland, waren ook Leeraars van beiderlei gevoelen. Zyne Majesteit van Groot-Britanje hadtze beide, na ryp onderzoek, bestaanbaar geoordeeld, met het waar geloove en 's menschen zaligheid. In Frankryk, stelde Molinaeus de geschillen over de Predestinatie, onder de punten die verdraaglyk waren. In Holland zelf, waren, voor meer dan veertigjaaren, Leeraars aangenomen geweest van het laage gevoelen, nu dat {==121==} {>>pagina-aanduiding<<} der Remonstranten genaamd. De Leidsche Hoogleeraars hadden, ten tyde van Arminius, verklaard, dat, onder hen, geen verschil was, over de grondstukken der Leere. Na 't houden der Haagsche Conferentie, hadt men zelfs, beloofd, onderling, broederschap te zullen houden. De Sinode der Fransche Kerken hadt ook betuigd, hiertoe gezind te zyn. De twist, daarna toegenomen, hadt de natuur der gevoelens niet veranderd. 't Gene te vooren verdraaglyk geweest was, bleef nog verdraaglyk: 't welk veele Leeraars van het hooger gevoelen, ja veele Kerken en Klassen, uit Leeraars van beide de gevoelens bestaande, nog tegenwoordig zo bleeven inzien. Ook waren deeze geschillen zo zwaar en diep, dat 'er nooit eenige Kerkelyke uitspraak over gedaan was. In de vier eerste eeuwen, vondt men 'er geheel geen gewag van. Kalvinus, Beza en anderen hadden zelfs beleeden, dat men 'er toen anders over gesproken hadt, dan zy deeden. Augustyn hadt, daarna, 't stuk wat hooger gevat, en eene volstrekte Predestinatie geleerd, niet zonder tegenkanting van veelen. De Kerkvergaderingen, gehouden tegen de ketters, welken hy bestreedt, en tegen eenige anderen, hadden, nogtans, niets vastgesteld, omtrent de volstrekte Predestinatie. De Roomsche Kerk liet de Dominikaanen met de Jezuiten, en de Jezuiten onder elkanderen, over dit stuk, twisten, zonder uit spraak te doen. 't Was ook niet geschied onder de Protestanten, van 't begin der Hervormin- {==123==} {>>pagina-aanduiding<<} ge af. Hunne belydenissen spraken niet op eenerlei wyze van deeze stoffe. De punten te Lambeth waren zo gesteld, datze van de Leeraars van beide de gevoelens konden aangenomen worden, en desonaangezien hadt zyne tegenwoordige Majesteit dezelven niet willen laaten voegen, by de Geloofsbelydenis der Engelsche Kerke. Om deeza redenen, hadden ook de Staaten geoordeeld, dat het hun toestondt, amptshalve, alle scheuring ter oorzaake van deeze gevoelens te beletten. Eene Sinode, waarop eenigen stonden, was hiertoe niet noodig; 't welk, uit het gene, te vooren, over het gezag der Overheid in 't Kerkelyke, overeenkomstig met Amsterdams verklaaring, gezeid was, kon worden asgenomen. Scheuring, om punten, niet noodig ter zaligheid, was verbooden, in Gods woord. De tegenwoordige geschillen waren, openbaarlyk, zodaanig bevonden. Weshalve, de hooge Overheid niet hadt konnen nalaaten, Gods Wet in 't werk te stellen, en scheuring te beletten. Alle Hervormde Leeraars oordeelden ook, dat het regtom Sinoden te beroepen der hooge Overheid toekwam. Hieronder was begreepen de vryheid om te oordeelen, of de Sinode dienstig ware of niet, welke men haar benam, als men de Sinode, ook na zulk een onderzoek, als te vooren gemeld is, nog voor noodzaakelyk hielde. 't Gestaadig gebruik streedt hier ook tegen. De Koningen van Juda hadden veele kerkelyke zaaken geregeld. Keizer Theodosius hadt eenige kerkelyke geschillen beslist: naar 't {==123==} {>>pagina-aanduiding<<} oordeel veeler Hervormde Leeraaren, met nuttiger uitslag, dan men van eenige Sinode gehad hadt. De Hervorming zelve was niet door Sinoden, maar door Koningen en Overheden ingevoerd en verbeterd. 't Gezag der Overheid was altoos geweest het beste middel, om scheuring te voorkomen. Konstantyn en Honorius hadden, met de meeste vrugt, gearbeid, om de scheuring der Donatisten te heelen. Zyne Majesteit van Groot-Britanje hadt eenigen, die tot scheuring scheenen te neigen, voor zig doen komen, te Hamptoncourt, en uitspraak gedaan op hunne geschillen, die, onder anderen, de Predestinatie betroffen. De Raad van Bern, eenig geschil bespeurende over de Predestinatie, beval, dat men daarvan, niet onbedagtelyk, maar gemaatigd en zonder ergernis, leeren zou: ook, dat niemant naar Geneve, of elders ten Avondmaal loopen, maar dat van den dienaar zyner kerke ontvangen zou: waarmede de moeite een einde genomen hadt. Te zeggen, dat de Sinode noodig zou zyn, om der Overheid onderrigting en goeden raad te geeven, sloot niet, in alle gevallen: konnende eenige zaaken zo klaar gesteld zyn in Gods woord, dat de Overheid daarvan, uit zig zelve, zekere kennis kon hebben, Onder deeze zaaken, waren deezen twee: dat men elkanderen, in punten, niet noodig ter zaligheid, verdraagen moest, en dat de betwistte punten onder de noodigen niet konden gerekend worden. Ook was, uit de overeenstemming van veele treffelyke Leer- {==124==} {>>pagina-aanduiding<<} aaren, wel zo goeden raad en vaste kennis te haalen, als uit eene Sinode. Men hadt Kalvyn, Beza, Hyperius, Ursinus, Witaker, Perkins, Juellius, Danaeus, Junius, Paraeus, Casaubonus, Piscator, Molinaeus slegts te vraagen, of men elkanderen over deeze geschillen niet hadt te verdraagen; en zy zouden, in hunne schristen, ja antwoorden. Drong men dan nog op eene Sinode; veele Sinoden der voorgaande eeuwen, die niets omtrent de volstrekte Predestinatie beslist hadden, leerden ons de verdraagzaamheid. De Sinode te Woerden, de Sinode der Fransche kerken, te vooren gemeld, zo veele Klassen, die de verdraagzaamheid oefenden, waren, als men op de zaak, niet op den naam zag, als zo veele kleine Sinoden te agten. De Haagsche Samenspreekers, die, elkanderen gehoord hebbende, beloofd hadden, broederschap te zullen onderhouden, behoorden in geen minder aanzien te zyn dan eene Sinode. Voorts zou eene Sinode, ten deezen tyde, niet slegts onnoodig zyn; maar ook geenen dienst doen: 'tzy het uitspraak deedt over de geschillen, of de verdraagzaamheid aanbeval. De geschillen waren nooit gehouden van zulk een' aart, dat 'er uitspraak over behoorde gedaan te worden, waartoe, in allen geval, een zuiver en bedaard oordeel vereischt zou worden; welk, uit het dagelyks en driftig prediken en schryven, bleek, hier, kwalyk te zullen konnen gevonden worden. Dat de Sinode ook eenen voet van verdraagzaamheid zou konnen beraamen, die, by allen, aangenomen {==125==} {>>pagina-aanduiding<<} zou worden, mogt gehoopt, maar kon thans, bezwaarlyk, verwagt worden. De ongemaatigden vervielen, of tot ongebondenheid in de leere, of tot scheuring, en hadden geene agting voor den raad der gemaatigden. Wat bescheidenheid, wat vreedzaamheid kon men dan wagten? Hoe dikwils hadt men ook de Sinoden zien scheuren; waarna elk deel het ander veroordeeld hadt. Hoe dikwils haddenze gediend, om 't kerkelyk gezag te styven, tegen dat der Overheid. Moeilyk zou ook zyn het beroepen eener Sinode. Zouden de gemagtigden daartoe, door de Klassen, verkooren worden, of door de Overheid? Zo 't laatste, zou de gantsche Vergadering, of elk Lid der Staaten de afzending doen? Zou men de Remonstranten, of zulken, die eenig bedenken hadden op de Belydenis en Catechismus, hooren, als partyen, of zouden zy zitting hebben in de Sinode? Zou men daar de Belydenis en Catechismus overzien, of niet? Wyders, zou de Sinode zyn moeten Provinciaal, Nationaal of Generaal. In de Provinciaale, was deeze zwaarigheid, behalve de gemelden, dat sommige Klassen gescheurd waren, en elk deel, zig voor de regte Klasse houdende, naar de Sinode zou willen afzenden; zo men anders begreep, dat deeze afzending, door de Klassen, behoorde te geschieden. Omtrent de Nationaale Sinode, stondt te dugten, dat de afgevaardigden uit sommige Gewesten, die zig alreeds te openlyk verklaard hadden, verdagt gehouden zouden worden: ook zouden de Hollandsche Kerken, aldaar, {==126==} {>>pagina-aanduiding<<} ligtelyk overstemd, en by de meerderheid een voet beraamd tonnen worden, die niet gepast was, op den toestand dier Kerken. Tot eene Generaale Sinode, zou te veel tyds vereischt worden. Ook zouden zyne Majesteit van Groot-Britanje en verscheiden' andere Vorsten oordeelen, dat, daartoe, ook de Lutherschen behoorden beschreeven te worden: waaruit, veelligt, nieuwe zwaarigheden zouden ryzen. Men kon ook vraagen, of, na 't eindigen der Sinode, de Overheid derzelver besluiten, blootelyk, zou hebben aan te neemen, of haar na-oordeel vry behouden? 't Eerste streedt met Gods woord, den grond der Hervorminge en 't regt des Lands. Het tweede zou nieuwe gelegenheid tot twist en oproer geeven konnen, wanneer 't gebeuren mogt, dat de Overheid verschilde met de Sinode. Al 't welk egter niet gezeid werdt, om iemant te doen wanhoopen, aan het beroepen en houden eener nuttige Sinode; maar alleenlyk, om te doen zien, dat zy, tegenwoordig, niet te wagten was. Zyne Majesteit van Groot-Britanje en de Staaten van Gelderland en Overyssel hadden ook begreepen, dat de tegenwoordige geschillen behoorden te worden nedergelegd, door 't gezag der hooge Overheid. De Graaven van Holland hadden, al van ouds, groot gezag geoefend over de Geestelykheid, haar gebiedende dienst te doen, tegen 't Pauselyk verbod, en verbiedende, duistere en ergerlyke stoffen op den Predikstoel te brengen. De Staaten zelven hadden, {==127==} {>>pagina-aanduiding<<} eenige jaaaen herwaards, verscheiden' geschillen, uit den twist over de Predestinatie gereezen, in de Steden, door hun gezag, nedergelegd; Gomarus en Arminius tot vrede vermaand, en de scheuring, die, uit het vergen eener ongewoone ondertekening, van de Belydenis en Catechismus, te vreezen stondt, gezogt te voorkomen. Den Haagschen Conferenten of Samenspreekeren haddenze liefde en eenigheid aanbevolen, te gelyk verklaarende, dat zy de vyf punten hielden in staate. Naar deeze vermaaning hadden de wederzydsche Leeraars beloofd, zig te zullen voegen. En 't Besluit, toen, eenpaariglyk, en met goed genoegen van de eene en de andere partye, genomen, was de grondslag geweest van alle de volgende Besluiten, die 't zelfde einde bedoelden; tot op de Resolutie van Louw- en Lentemaand des jaars 1614 (d): waarby 't gevoelen, welk de Staaten verdraaglyk hielden, nader omschreeven werdt, op dat niemant, onder deksel van het zelve, onverdraaglyke leeringen invoeren mogt. Hunne Agtbaarheden hadden zwaarigheid gemaakt, in het aanneemen deezer Resolutie; doch egter verklaard, wel te mogen lyden, dat anderen zig van dezelve bedienden. Maar men hadt, hieruit, naar 't scheen, gelegenheid genomen, om de Resolutie verdagt te maaken, als 't werk van eenige Remonstranten, als partydig en duister ingesteld, ja, als strydig met de waarheid, en {==128==} {>>pagina-aanduiding<<} met de eer der Hervormde Kerken. Hunne Edelheden wisten, dat de Resolutie geen werk der Remonstranten ware: ook, met welk een ryp beraad, en na 't inneemen der verschillende gedagten van Leiden, Rotterdam en anderen, ter eener, en van Dordrecht, ter anderer zyde, men, tot dezelve, gekomen ware. Ook kon men zulk eene Resolutie niet houden voor partydig, vooral niet by de broeders Contraremonstranten, alzo veelen hunner de Resolutie hadden aangenomen. Men bezage de Resolutie zelve. Zy sprak van hevige twisten en wederzydsche nageevingen. Zy vermaande elk, tot gemaatigde gevoelens. Maar hadden niet de Contraremonstranten zelven erkend, dat men van de Predestinatie, voorzigtiglyk en soberlyk, spreeken moest? De Resolutie stelde eenige paalen; maar zy steldeze, aan beide de zyden, en meer voor de Remonstranten dan voor de Contraremonstranten, zynde deeze paalen de zelfde, welken, by de oude Kerkvergaderingen, gesteld waren tegen gevoelens, die aan de Leere der genade nadeelig zouden mogen zyn. De Leer, die de Resolutie voordroeg, was die der Remonstranten niet, voor zo ver zy verschilden van de Contraremonstranten; maar de Leer der Gereformeerden, ja der Christenen in 't gemeen; want hoe men ook 't stuk der Predestinatie begreepe, vast ging het, dat uitverkoorenen, en opregte, standvastige geloovigen ter eener; en verworpenen, en zulken, die ongeloovig stierven, ter anderer zyde, de zelfde persoonen waren. En nog {==129==} {>>pagina-aanduiding<<} verboodt de Resolutie niet, hooger te leeren, schoon zy de voorgestelde Leer voor genoegzaam hieldt. Zy vorderde, op verzoek der Contraremonstranten zelven, dat men, in alle andere punten, bleeve by de Leer der Hervormde Kerken, zonderling in deeze Landen. 't Slot der Resolutie strekte alleen tot vrede en stigting. Nergens bleek hier, derhalve, eenige partydigheid. Ook was de Resolutie met klaare woorden ingesteld. 't Was waar, dat zy niet bepaalde, of de genade wederstaan kon worden, of niet; noch of 't geloof voor de verkiezing, of de verkiezing voor 't geloof ging. Maar klaar te leeren, 't gene klaar was, en het duistere onbeslist te laaten, was niet dubbelzinnig, maar duidelyk spreeken. Zulks was, in verscheiden' Kerkvergaderingen, daar men tot geene beslissing komen wilde, dienstig gevonden. Als ook de Koning van Groot-Britanje riedt, in de zaak eens te zyn; doch de wyze niet naauwkeurig te onderzoeken, riedt hy niet dubbelzinnig te spreeken; maar iet te zeggen, en iet te zwygen. De Resolutie, leerende dat God niemant ter verdoemenisse geschaapen hadt, noch iemant noodzaakte te zondigen, ontkende, daarmede, Gods voorweetenschap of de erfzonde niet. Augustyn en Prosper hadden 't zelfde gezeid: en wie toch hadt Gods voorweetenschap beter verdedigd, de erfzonde meer aangeweezen, dan zy? 't Zeggen der Resolutie, dat God niemant ter zaligheid noodigde, wien hyze niet geeven wilde, was ook niet dubbelzinnig: want het tegendeel {==130==} {>>pagina-aanduiding<<} van dit zeggen was niet, dat God allen, die hy noodigde, beslooten hadt, zalig te maaken; maar dat hy niemant noodigde, dan dien hy de zaligheid eenigermaate gunde, of eenigszins beslooten hadt te geeven: 't welk zeer wel, met het zeggen der Contraremonstranten in de Haagsche Conferentie, en met de gevoelens van oude en nieuwe Kerkenleeraaren overeenkwam. Uit het gezeide, bleek dan, dat de Leer der Resolutie niet met de waarheid streedt. Ook werden 'er de Hervormde Kerken niet door gebrandmerkt, gelyk sommigen waanden. Immers zeiden de Staaten niet, dat de Gereformeerden, of Contraremonstranten eenigen van de genoemde uitersten geloofden. De Belydenissen, de Nederlandsche inzonderheid, leerden duidelyk, dat God de oorzaak der zonde niet was: de Catechismus, dat hy den mensch geschaapen hadt, om hem lief te hebben, en met hem zalig te worden. Verscheiden' Hervormde Leeraars veroordeelden de genoemde uitersten. De Resolutie hadt 'er gewag van gemaakt, om de Hervormde Kerken van allen blaam te zuiveren, en haar te waarschuwen, dat zy, door haare streng, tegen de wederparty, te sterk te trekken, niet te verre loopen zouden: gelyk Nikasius van der Schuuren gedaan hadt, die, geleerd hebbende, dat God den mensch tot de zonde bewoog, naar 't getuigenis der Contraremonstranten in de Haagsche Conferentie, door de Kerken, bestraft was. De Remonstranten werden ook vermaand, by de Resolutie; 't welk zy in 't goede namen, de {==131==} {>>pagina-aanduiding<<} Resolutie verdedigende. En 't zou den Staaten lief geweest zyn, zo de broeders, die men Contraremonstranten noemde, ook de Resolutie verdedigd, en aangeweezen hadden, dat de uitersten, by de zelve afgekeurd, ook door de Hervormde Kerke, veroordeeld werden. Men hieldt dan de Resolutie genoeg verdedigd, als zynde opgesteld in alle billykheid, niemant veroordeelende, de betwistte punten onbeslist laatende, overeenkomstig met de zuivere Leer, en tot eere en stigting der Hervormde Kerken strekkende. Ook was zy, door den Koning van Groot-Britanje, en door verscheiden' Kerkvoogden in Engeland, goedgekeurd, en hier, door veele Klassen en Kerkendienaars; ook door Contraremonstranten, aangenomen. Hunne Agtbaarheden, beter gedagten hebbende dan veelen van het oogmerk der Heeren Staaten, scheenen alleenlyk te vreezen, dat de verdraagzaamheid ongebondenheid en schadelyke nieuwigheden voortbrengen zou, tot benadeeling der Hervormde Leere. En deeze bezorgdheid was mynen Heeren den Staaten aangenaam: ook wilden de Edelen en de andere Steden der Stad Amsterdam, hierin, niet toegeeven. De ongebondenheid ging, dit moestenze bekennen, reeds te ver. Doch dit was aan 't niet verdraagen van verdraaglyke punten te wyten. Zo partyen, geen ander verschil hebbende dan 't gene in de Conferentie verhandeld was, elkanderen de hand booden, niemant zou 't hert hebben van nieuwigheden voor {==132==} {>>pagina-aanduiding<<} te stellen. De Klassen, hier en daar zynde gescheurd, konden geene Kerkentugt oefenen; waarom zy, ten spoedigste, behoorden hereenigd te worden. Andere ongebondenheid kon den Staaten niet geweeten worden, hebbende deezen geene schorsing van kerkelyke straffen verleend, dan voor zo veelze zaaken, in de Conferentie verhandeld, betroffen. Wel was waar, dat de Staaten ook verbooden hadden, tegen de Remonstranten te handelen, by wyze van onderzoek; doch dit was geschied, om dezelfde reden, waarom de Contraremonstranten hadden geweigerd, te antwoorden op eenige vraagen aangaande de verwerpinge, hun voorgesteld, door de Remonstranten. Sedert, hadden de Staaten zelven voorzien tegen ongebondenheid in de Leere, beveelende, dat men zig, in alle andere punten, zou hebben te houden aan de Leer der Hervormde Kerken, met melding zelfs van de Belydenis en Catechismus, die van veel dienst konden zyn, als zy, met bescheidenheid, gebruikt werden. Anderen scheenen bekommerd, of de Resolutien ook strekken mogten, om de Contraremonstranten te dringen uit de Kerken: doch zonder grond, willende de Staaten, duidelyk, beide de partyen geduld hebben. Niemant was, om 't gevoelen der Contraremonstranten, geweerd van den dienst, kennende men geene Stad in Holland, die alleen van Remonstrantsche Leeraars bediend werdt. Ook was niemant, om 't een of 't ander gevoelen, maar alleen om onverdraag- {==133==} {>>pagina-aanduiding<<} zaamheid en scheuring afgezet: waartoe men nog zeer noode gekomen was, en voortaan ook noode zou komen. ‘Men bragt, eindelyk, ook als eene zwaarigheid in, dat, door 't naarkomen der Resolutie, en gevolgelyk door het voorstellen der verschillende gevoelens in de zelfdeKerke, altoos onrust blyven zou in de Gemeente. Doch 't gene aanstoot geeven kon behoefde men niet op den predikstoel te brengen. Den Leeraaren werdt, by de eenvoudigheid, ook de voorzigtigheid aangepreezen. Waarom zouden zy, voor eenen tyd ten minste, niet konnen zwygen van de geschilpunten? Dagt iemant anders; die behoorde, ten minste, te begrypen, dat het verschil zo groot niet was, als eenigen meenden. Het eerste der vyf punten stonden de Contraremonstranten toe: alleenlyk zeggende, dat het de gantsche Predestinatie niet vervatte, 't welk de Remonstranten ook erkenden, belydende zy zekere Predestinatie tot het geloove, en erkennende, dat God, in het roepen of niet roepen, in 't geeven van veel of weinig tyds ter bekeeringe, zyne vrymagtigheid gebruikte. Eenigen, den Contraremonstranten toegedaan, zeiden, dat men, over den rang van Gods besluiten om het geloof en om de zaligheid te geeven, niet behoorde te twisten. De Remonstranten stonden toe, dat geloof en werken de oorzaak der verkiezinge niet waren, en bekenden, omtrent het tweede punt, dat, wat de toeeigening aanging, Christus alleen voor de geloovigen gestorven was. By de Con- {==134==} {>>pagina-aanduiding<<} traremonstranten, wederom, was zyn lyden genoegzaam, om aller menschen zonden te verzoenen. Sommigen zeiden, dat God elks zaligheid wilde, onder zekere voorwaarde, en altoos meerder gaaven schonk aan die de minderen wel gebruikte. Het derde punt was buiten geschil. Over 't vierde, twistte men zo fyn, dat het verschil naauwlyks te merken was. De Remonstranten erkenden, dat God de verlichting des verstands, den lust en kragt ten goede, onwederstandelyk, schonk. De Contraremonstranten, dat hy den mensch tot bekeering bewoog, door inwendige aanraading, die, niet het vermogen om te wederstaan, maar den wederstand zelven wegnam, terwyl de wil, schoon bewoogen door de genade, vry en onbedwongen medewerkte. Wederom, stelden de Remonstranten, dat de genade niet slegts de magt om te gelooven werkte, maar het geloof zelf; dat alle menschen deeze genade niet ontvingen, maar eenigen, in wien zy den wederstand wegnam, hangende onze bekeering ook niet aan onzen wil. Omtrent het vyfde punt, leerden de Remonstranten, dat de geloovigen eenige zekerheid hadden van hunne zaligheid, die toenam, met het toeneemen hunner Godsdienstigheid; dat zy vastelyk vertrouwen moesten op Gods barmhertigheid, voor het tegenwoordige en voor het toekomende, en dat, door alle zonden, de genade niet verlooren werdt, De Contraremonstranten erkenden, aan den anderen kant, dat den roekeloozen de zekerheid der zaligheid niet toekwam; dat zy {==135==} {>>pagina-aanduiding<<} altoos met vreezen en beeven verzeld was; dat eenige beginsels des waaren geloofs konden verlooren worden; dat 'er eene maat des geloofs was, binnen welke, een uitverkoorene niet zekerer zyn kon van zyne zaligheid dan een verworpene; dat sommigen deeze zekerheid, eerst kort voor hunnen dood, verkreegen; dat de geloovigen, ten opzigt van hun zelven, konden uitvallen; en dat zy, door zwaare zonden, de voornaame werking der genade verlooren. Uit al het welke men zien kon, hoe lang men, wederzyds, zelfs over de Predestinatie, zou konnen prediken, zonder tot twist te vervallen vooral, zo men zyne Leer ter betragting wilde aandringen: waartoealle leeringen behoorden te worden gerigt. De Contraremonstranten beoogden, 't werk der zaligheid Gode alleen toe te schryven, den mensch alle verdiensten en roem te beneemen, de waare geloovigen, voor alle wanhoop en slaafsche vreeze, te bewaaren. Wie kon hier iet tegen hebben? De Remonstranten oordeelden, dat men niemant de hoop der zaligheid behoorde af te shyden. Zy zogten den mensch te vermaanen, tegen de verharding en tegen de zorgeloosheid, en tot het vastmaaken zyner roepinge en verkiezinge, door goede werken. Wat Contraremonstrant zou dit willen wederspreeken? En genomen, dat men de verschillen, ook op het naauwste, begeerde te verhandelen; waarom zou zulks niet konnen geschieden, behoudens de liefde en vrede, als't maar zonder schelden en bescheidenlyk gedaan werdt, en als men tyd en plaatse, voorzigtiglyk, in agt nam? {==136==} {>>pagina-aanduiding<<} Hunne Agtbaarheden hadden nu, ten besluite, nog op 't gewigt der zaake te letten. Zomen. de verdraagzaamheid verwierp, zou één van deeze drie dingen geschieden moeten. Men zou alle de Leeraars tot één gevoelen moeten brengen; 't welk onmogelyk was: of, men zou de eene party de andere moeten laaten veroordeelen: 't welk noch Christelyk was, noch, ter oorzaake van het groot getal der Predikanten van beide de partyen, geschieden kon: of, men zou twee Hervormde Kerken moeten toelaaten; dat zeer verderfelyk zyn zou: alzo de scheuring, eens gemaakt zynde, geduurig grooter, en eindelyk ongeneeslyk worden zou: ook veele nieuwe en gevaarlyke doolingen uitbroeijen, waarvan de oude en laatere geschiedenissen verscheiden' voorbeelden uitleverden. Scheuringen teelden ook nieuwe scheuringen. Stondt het vry, om het verschil tusschen de Remonstranten en Contraremonstranten, te scheuren; waarom ook niet over andere punten, waarin deeze laatsten onderling verschilden? Dit zag men, aan veele voorbeelden, met naame aan de Herdoopers, die reeds in zo veele deelen gescheurd waren, dat 'er naauwlyks iemant gevonden werdt, dieze allen wist op te noemen. Ook zou de scheuring gevaarlyk zyn voor den staat des Lands, die, voornaamlyk, door den band van Godsdienst, verknogt gehouden werdt. Vyandschap van gewest tegen gewest, van Stad tegen Stad, partyschap in de Steden zelven, ja tot in de huizen toe, was uit zulk eene scheuring te wagten. Verscheidenheid van {==137==} {>>pagina-aanduiding<<} openbaare Godsdiensten was, in Koningkryken, schadelyk; in vrye Staaten, ten hoogste verderselyk. En wat moeilykheden, hieruit, in deeze volkryke Stad, zouden konnen ryzen, liet men de Heeren zelven nadenken. Meer andere zwaarigheden zou de scheuring na zig sleepen, die beter bedagt dienden, dan gezeid. 't Omhelzen eener wel bepaalde verdraagzaamheid zou, daarentegen, terstond, rust en stilte baaren. Leeringen, strydig met het algemeen geloove, zouden, eendragtiglyk, verbannen worden. De Kerkendienaars zouden in vriendschap met elkanderen omgaan, en dus den weg bereiden, tot het houden eener wettige en onpartydige Sinode, daar de gevoelens nader vergeleeken zouden konnen worden. De Gemeente zou gestigt, en tot liefde en gehoorzaamheid vermaand worden. De vriendschap en 't goed verstand, tusschen de Edelen en Steden, tusschen de Steden onderling, en tusschen de beste ingezetenen, liefhebbers van den waaren Christelyken Hervormden Godsdienst, zouden, meer en meer, aanwassen, tot grootmaaking van Gods naam, tot welstand des Vaderlands, en tot opbouwing der Kerke. Waartoe de Staaten al wat van hun eenigszins kon gevorderd worden, en de Gemagtigden den dienst van hunne Persoonen, als hiertoe herwaards gezonden, gaarne aanbooden; welken dienst zy baden, dat voor aangenaam gehouden mogt worden (e) {==138==} {>>pagina-aanduiding<<} III. De bezending naar Amsterdam doet geene vrugt. De aanspraak van de Groot werdt met veel aandagt aangehoord. De andere Gemagtigden bevestigden het goede oogmerk der Staaten. Muis, in 't byzonder, gaf te verstaan, dat die van Dordrecht zig by de meerderheid hadden gevoegd, om goede redenen, van welken hy, zo 't begeerd werdt, nadere opening, wilde doen. De Vroedschap antwoordde, alleenlyk, dat zy op de zaak zou letten. Daarna zeide zy, dat zy haare meening den Staaten, door haare afgevaardigden, zou doen verstaan. De Gemagtigden der Staaten zouden gaarne in nader onderhandeling gekomen zyn, om de zwaarigheden der Amsterdammeren op te lossen, ware 't mogelyk. Doch deezen deeden duidelyk genoeg merken, dat zy, hiertoe, niet gezind waren. Alleenlyk, gaven zy te kennen, dat zy rust en vrede zogten, en niet gaarne zouden zien, dat dezelve, door iemant hunner ingezetenen, ergens, gestoord werdt (f). Besluit der Amsterdamsche Vroed. schap.De Gemagtigden bemerkten, ligtelyk, dat men, met de bezending, niet gevorderd was, en keerden wederom naar den Haage. Midlerwyl, besloot de Vroedschap, by meerderheid van weinige stemmen (g) ‘dat zy den waaren Christelyken Godsdienst, nu meer dan vyftig jaaren herwaards, hier te Lande, geoefend, zou handhaaven. Dat het ondienstig was voor den Staat, in den zelven, de minste verandering te gedoogen, dan by wege eener wettige Sinode. Dat men, hierom, niet hadt konnen bewilligen, in verschei- {==139==} {>>pagina-aanduiding<<} den' voorstellingen, sedert net jaar 1611, gedaan; ook niet in den voorslag van der Staaten Gemagtigden. Dat men wyders, niet kon toestaan, dat, op den naam der Stad Amsterdam, eenige Plakaaten werden gemaakt, veel min uitgevoerd, tegen die van de Religie, dan na het overweegen en verhandelen der geschillen, in eene wettige Sinode. Dat men, eindelyk, tot dien tyd toe, ook niet zou konnen gedoogen, dat eenige Contraremonstrantsche Predikanten in hunnen dienst geschorst, of van den zelven afgezet werden, om dat zy, met de Remonstranten, geene kerkelyke eenigheid konden houden; noch dat de Contraremonstranten gehinderd werden, in hunnen Godsdienst, onder deksel van scheuring, of als zy zwaarigheid maakten, om de Predikaatsien der Remonstranten, of der zulken, die't met de Remonstranten hielden, te hooren (h).’ MenDe meerderheid der Staanten besluit de voorige Resolutien te doen agtervolgen. bragt dit Besluit in de Vergadering der Staaten van Holland, die, midlerwyl, wederom, by meerderheid van stemmen, hadden vastgesteld, dat de voorige Resolutien op de vrede der Kerken zouden stand grypen, met die meening nogtans, dat het gene, in eenigen derzelven, van de Belydenis en Catechismus gezeid was, niet zo moest begreepen worden, als of men deeze twee schriften gelyk stelde met Gods woord: men hieldtze alleen als Formulieren van eenigheid, die, naar Gods woord, verklaard moesten worden. Voorts werden Gekommitteerde Raaden {==140==} {>>pagina-aanduiding<<} gelast en gemagtigd, om de Resolutien, alomme, in de Steden en ten platten Lande, te doen naarkomen (i).’ IV. Twist verscheiden' Plaatsen, ter gelegenheid van de strydige Bestluiten der Leden van Holland. Zulke strydige Besluiten van de meerderheid der Staaten en van de Stad Amsterdam gaven, zo draze rugtbaar werden, geen gering voedsel aan de tweedragt. In sommige Steden, werden Contraremonstrantsche Predikanten, zwaarigheid maakende om in ééne Klassis te komen met Remonstrantschen, afgezet van hunnen dienst, en belet te prediken (k). Zekere Huisluiden, te Grosthuizen, de Kerk hebbende opgebroken, om eenen afgezetten Predikant aldaar te doen prediken, werden aan regte gevorderd: doch verwierven, by 't Hof van Holland, schorsing der regtspleeginge, op voorschryvens der Steden Amsterdam en Enkhuizen. De Gekommitteerde Raaden namen dit den Hove zeer kwalyk. De zaak kwam, eindelyk, nog voor de Staaten, dieze afdeeden tot genoegen van den Predikant; hoewel de opbreekers der Kerke boete geeven moesten, die hun, door den Schout van Hoorn, met geweld, werdt afgehaald (l). Omtrent deezen zen tyd, kreeg ook Pieter Korneliszoon Hooft, Drossaard van Muiden en Baljuw van Gooiland, beroemd door zyne treffelyke Nederlandsche Historie en andere Schriften, aanschryvens van Gekommitteerde Raaden, om den Contraremonstrantschen Predikanten in deezen oord, om vredes wille, te gemoet te ko- {==141==} {>>pagina-aanduiding<<} men, in 't beroep van eenen Predikant te Huizen (m). Daarentegen, stelden Baljuw en Mannen van Schieland tweescherpe Keuren,Keuren van Schieland tegen de Contraremonstrantsche Vergaderingen. tegen de afgezonderde vergaderingen der Contraremonstranten te Zevenhuizen en elders. De plaats, daar men byeenkwam, werdt, ten behoeve der armen, verbeurd verklaard: zulken, die in dezelve geleerd, en zulken, die de vergadering belegd hadden, verweezen, in eene boete van driehonderd guldens (n). De Groot hadt, op 't sterk aanhouden van Burgemeesteren van Rotterdam, de eerste der twee Keuren, die de boete behelsde, ingesteld; doch hy riedt egter de uitvoering af. Ondertusschen, hadt de Baljuw eene schuur, te Zevenhuizen, daar men gepredikt hadt, reeds doen toespykeren. Te Schoonhoven, kwam, omtrent deezen tyd, of wat laater, een diergelyk scherp verbod uit, op het houden en bedienen der afgezonderde Contraremonstrantsche Vergadering aldaar (o). De Staaten van Holland raadpleegden, midlerwyl,De Contraremonstranten winnen gunst, onder de Leden van Holland. geduuriglyk, over 't wegneemen der Kerkelyke geschillen; doch zonder tot eenig vast besluit te konnen komen, anders dan dat de meesten verklaarden, zig te houden aan de voorige Resolutien, Nogtans scheenen de Contraremonstranten langs hoe meer begunstigers te vinden onder de Leden, en de Groot, die der Staaten Vergaderingen bywoonde, verklaarde, t'eenen dage, aan iemant ‘dat Amsterdam en de voorstanders der Contrare- {==142==} {>>pagina-aanduiding<<} monstranten slout, de Advokaat en de andere Steden flaauw waren, en dat de Resolutie en alles in gevaar was (p).’ Men viel nu den Staaten, dagelyks, lastig, met smeekschriften van klaagende Contraremonstrantschen, die om andere Predikanten verzogten, dan zy hadden. In Slagt en Wintermaand, werden 'er eenigen gelezen, gesteld op den naam der bezwaarde en bedroefde Gemeenten in Gouda, Rotterdam, Schoonhoven, Briele, den Haage, Hazerswoude, Benthuizen, Zoetermeer, Zevenhuizen, Moordrecht en Maasland. Doch op deeze smeekschriften, welken men hieldt tot scheuring te strekken, werdt niets beslooten (q). Staat der Kerkelyke geschillen in de andere gewesten.In Overyssel, daar men de beginsels van diergelyke zwaarigheden ondervondt, volgden de Staaten het voorbeeld van die van Holland, verbiedende, in Lentemaand deezes jaars, allen Predikanten het leeren der hooge geschillen van Gods eeuwige Predestinatie (r). In Gelderland, hadt men in beraad geleid, of men de Klassen hooren zou, op een bekwaam middel van vereeniging, dan of de Staaten zelven iet, by voorraad, beraamen zouden: in welk laatste, de Kerkelyken groot mishaagen toonden (s). Maar in Friesland, daar, na 't veranderen der Regeeringe te Leeuwaarden, de Staaten genoegzaam allen de zyde hielden, welke men, in Holland, de Contraremonstrantsche noemde, kreegen de Klassen bevel, om geene {==143==} {>>pagina-aanduiding<<} Predikanten te vorderen tot den Kerkendienst, dan die de Belydenis en Catechismus ondertekenden (t). V. Vergaderingender Contraremonstraten te Amsterdam. Te Amsterdam, hielden de Contraremonstrantsche Predikanten, van tyd tot tyd, heimelyke Byeenkomsten: in eene van welken, in Louwmaand des jaars 1617, vastgesteld werdt, geene Kerkelyke eenigheid meer te onderhouden met de Remonstranten. Men stelde dit Besluit in geschrift, welk, door veelen, getekend werdt. Eenigen, die zwaarigheid maakten, werden 'er, door bezending, toe overgehaald. Anderen bleeven weigerig (u). Eenigeen in den Haage. maanden laater, verbonden veele Contraremonstrantsche Predikanten, in eene Byeenkomst in den Haage, de Vergadering van Correspondentie of onderlinge verstandhouding genoemd, zig aan elkanderen, tot verdediging van 't gene zy voor de zuivere Leere hielden, tegen de Remonstranten. Ook werdt hier, als een kenmerk van de waarebroederschap, vastgesteld, dat men zulken alleen voor broeders hadt te houden, die de Remonstranten en Remonstrantschgezinden voor valsche Leeraars verklaarden (v), Doch zulke Vergaderingen hieldt men, omtrent deezen tyd en laater, geduuriglyk, in verscheiden' Steden. De RemonstrantenDe Remonstranten vergaderen, insgelyks. deeden het zelfde, te Rotterdam en elders. In Louwmaand, haddenze wederom een Vertoog opgesteld, en den Staaten van Holland overgeleverd, waarby zy klaagden, dat {==144==} {>>pagina-aanduiding<<} hunne partyen zig met aan der Staaten Resolutien hielden: voorts, verlof begeerende, omVoorstag aan de Contraremonstranten Roterdam. er, insgelyks, van ontslaagen te zyn (w). De Wethouderschap te Rotterdam boodt, kort hierna, den afgezonderden Contraremonstranten aldaar eenen Predikant van nun gevoelen aan, die in de openbaare Kerke leeren zou, mids zy geenen afgezonderden Kerkenraad hielden. Doch zy hadden zig nu reeds verbonden, om geene Kerkelyke gemeenschap te houden met de Remonstranten. 't Voldeedt hun zelfs niet, dat Nikolaas Grevikhoven, Remonstrantsch Predikant te Rotterdam, op wien men 't meest scheen gelaaden te hebben, op raad van den Pensionaris de Groot, vrywilligVerbindtenis der Remonstranten. afftand deedt van zynen dienst (x). De Remonstranten verbonden zig, eerlang, in den Haage, ook onderling nader aan elkanderen, stellende zekere punten van eenigheid op, welken zy, door de Predikanten, die gemeenschap met hen houden wilden, lieten tekenen. Onder anderen, werdt, in dezelven, verklaard ‘dat zy, ziende hunne partyen, welken zy scheurmaakers noemden, afwyken van de Resolutien der Staaten, zig ook niet langer aan deeze Resolutien zouden konnen houden; maar hun gevoelen, openlyk, moeten leeren, met wederlegging van 't gevoelen hunner partyen, Voorts, wilden zy Christelyke eenigheid houden met zulke Predikanten van het verschillend gevoelen, die hen begeerden te verdraagen (y).’ {==145==} {>>pagina-aanduiding<<} De Staaten, in Lentemaand, in 's Prinsen byzyn, raadpleegende, op de kerkelyke verschillen,Voorslag van den Prinse, ter Vergaderinge van Holland. sloeg zyne Doorlugtigheid voor ‘dat men den Religions verwanten,’ dus noemde hy de Contraremonstranten gemeenlyk ‘moest toelaaten, vryelyk te prediken, en dat men de verlaaten' Leeraars, by verdrag, wederom moest aanneemen: of, kon dit niet geschieden, anderen van dezelfde gezindheid beroepen, in derzelver plaatse.’ Eenige Leden bewilligden in deezen voorslag (z); doch men kwam tot geen besluit. VI. Oorsprong der afzondering, te Amsterdam. Tot hiertoe, was descheuring der twee partyen nog niet zeer openlyk geschied; doch, na 't neemen van de voorgemelde besluiten, in verscheiden' Kerkelyke Byeenkomsten, ging men verder en kwam tot openbaare afzondering: waartoe ook de Remonstranten, op Plaatsen, daar zy de Wethouderschap tegen hadden, al van den aanvang deezes jaars, hadden beslooten. Eenige Leden der Walsche Gemeente te Amsterdam, misnoegd om 't afzetten van Goulart, waaryan wy, te vooren (a), gewaagd hebben, vereenigden zig, sedert, met de Remonstrantschgezinden, en hielden, in deeze Stad, de eerste afgezonderde Byeenkomsten, in kleinen getale, op afgelegen' Plaatsen. Hier predikte eerst voor hun, in de Fransche taale, Jakob Batelier, Student in 't Walsche Kollegie te Leiden. Doch de Nederlandsche Remonstranten te Amsterdam zogten, kort hierna, eenen Predikant van hun gevoelen op, die in 't Ne- {==146==} {>>pagina-aanduiding<<} derduitsch voor hun predikte. Christiaan Sopingius, Predikant te Warmond, deedt dit, voor 't eerst, in 't huis van den Timmerman en Houtkooper Willem Sweersen, op Vlooijenburg. Sommige yverige Contraremonstranten spraken den Leeraar openlyk tegen, hem heetende liegen. Doch anderen van dezelfde gezindheid bestraften hen, hierover. Daarna huurden de Remonstranten van Herman Rendorp, een' aanzienlyk' burger, een' grooten Spyker of Pakhuis, op Dwarsboomsloot, die, terstond, tot eene Predikplaats bekwaam gemaakt werdt. De Predikanten der openbaare Kerke namen dit zeer euvel, en predikten 'er tegen. Men vondt verscheiden' schotschriften aangeplakt en gestrooid, tegen het prediken der Arminiaanen, niet zonder bedreigingen van derzelver byeenkomsten te zullen stooren.De Vergadering de Remon. stranten aldar wordt, door 't graauw, gestoord. Ook viel het graauw, op den twaalfden van Sprokkelmaand, onder de preeke, in der Remonstranten Vergaderplaats, onder een byster getier van val in, val in, sta dood, sta dood den Predikant, dien scheurmaaker. En werdt hy niet dan met groot gevaar gered, en, door den Brouwer in de Haan, Pieter Evertszoon Hulft, geborgen. Maar alle de glazen van 't Pakhuis werden uitgesmeeten, de houten vensters verbroken, de vergaderden, die elk naar een goed heenkomen zogten, met slyk geworpen, gestooten, verjaagd en nageroepen: waarna de woeste hoop wederom naar't pakhuis keerde, daar banken en predikstoel en al wat los was vernield werdt, tot dat de Schout, des avonds ten zes uuren, derwaards getrokken, de plonderaars verdreef. Tegen den volgenden Zon- {==147==} {>>pagina-aanduiding<<} dag, vondt men wederom verscheiden' dreigende schotschriften aangeplakt, om de Remonstranten af te schrikken van 't prediken. Ook kwam 't graauw, op dien Zondag, zynde den negentienden van Sprokkelmaand, al een uur voor den opgang der Zonne, aan verscheiden' oorden def Stad, op de been, om Arminiaansche vergaderingen te stooren. Een deel liep den Schout agter na, die juist toen goedgevonden hadt, naar Paapsche byeenkomsten onderzoek te doen. Omtrent half negen uuren,huis van Rem Egbertszoon Bisschop wordt geplonderd. schoolde een hoop volks samen voor 't huis van Rem Egbertszoon Bisschop, op den Singel of Koningsgraft, het zesde ten noorden der Bergstraate. Deeze man, een broeder van den Professor Episcopius, was bekend voor yverig Remonstrantsch. De Predikant Sopingius hadt by hem t'huis gelegen. En men hadt het graauw diets gemaakt, dat hier gepredikt werdt: 't welk ligtelyk geloof vondt. Men viel dan aan op dit huis, eerst met schellen tot de schel brak, toen met werpen in de glazen, en met bonzen op de deur. De Schout Willem van der Does, verzogt, uit den naam van eenen der Regenten, tot het stillen van den oproer, begaf zig, ten dien einde, derwaards. Zo deedt ook de Onderschout Arend Elbertszoon Haan, met zyne dienaars. Doch zy vertrokken, na een half tuur, wederom, zeggende, geenen last van Burgemeesteren te hebben, om daar, den gantschen dag, te blyven. 't Graauw rieptoen,de Schout gaat weg: 't huis is ons ten prys, met al wat 'er in is. Straks werdt de deur, met een' balk, opgeramd. 't Geboefte viel in 't huis, daar alles geplonderd, vernield en geroofd werdt. {==148==} {>>pagina-aanduiding<<} Rem Egbertszoon hadt, zo wel als de Schout, reeds te vooren, verzekerd, dat 'er geene Vergadering tot zynent gehouden werdt. Doch't hadt hem niet mogen baaten. Hy was nu, met zyne Huisvrouw en gezin, 't gevaar ontweeken. De schade, welke hy, aan geld en goederen, geleeden hadt, begrootte hy, sedert, op meer dan vyf duizend guldens. Hy hieldt voor zeker, dat het graauw, door eenigen, met geld, omgekogt was, om hem tot een voorbeeld te stellen, en elk, in Amsterdam, af te schrikken van het houden en bywoonen der Remonstrantsche Vergaderingen. Doch daarna werden ook de huizen van zynen broeder, Jan Egbertszoon Bisschop, en van anderen gedreigd met plondering, die egter belet werdtKeur tegen 't plonderen. (b). De Wethouderschap verklaarde, by eene Keure van den eenentwintigsten ‘dat de Remonstranten, met het houden hunner afgezonderde vergaderingen, oorzaak gegeven hadden tot den gepleegden moedwil, op welken men, egter, ernstig onderzoek dagt te doen. Te gelyk, werdt gelast, dat elk, die zig aan den waaren Christelyken Hervormden Godsdienst begeerde te houden, zig wagten moest, voor 't bywoonen van afgezonderde vergaderingen, en vooral, voor't leenen of verhuuren van plaats tot dezelven (c)’ De Staaten van Holland, kennis der plonderinge van Rem Bisschops huis bekomen hebbende, vermaanden, ten zelfden dage, de Steden van 't Noorderkwartier, tegen diergelyke zwaarighede, op haare hoe- {==149==} {>>pagina-aanduiding<<} de te zyn (d). Voorts, raakten 'er, te Amsterdam, eenigen in hegtenis, die men handdaadig hieldt aan de plondering; doch zy werden allen, met der tyd, zonder, of met eenigen borgtogt, ontslaagen. De Amsterdamsche Remonstranten vervoegden zig, in Lentemaand, met twee Vertoogen, aan de Staaten van Holland, derzelver bescherming verzoekende, midsgaders, dat hun, in de openbaare Kerke, eenise Predikanten van hun gevoelen mogten vergund worden, of, kon dit niet zyn, dat men hun vryheid gave tot het houden van afgezonderde vergaderingen. De afgevaardigden van Amsterdam ter Dagvaart van Holland noemden het eerste deezer twee vertoogen oproerig, en begeerden 'er zig niet nader op te uiten, voor dat de andere Leden zouden verklaard hebben, of de Stad Amsterdam kwalyk gedaan hadt, dat zy den ouden, waaren, opregten, Chriftely- ken, Hervormden Godsdienst, tot hiertoe, hadt gehandhaafd. Men besloot, eindelyk, de verzoekers te wyzen aan de Wethouders hunner Stad, wien zy een diergelyk smeekschrift overleverden. Doch hun verzoek vondt geenen ingang (e). Zy kreegen, hierom, van tyd tot tyd, grooter' afkeer van de Stads Predikanten, die sommigen hunner, met naame Rem Egbertszoon Bisschop, eerlang, ook het Avondmaal ontzeiden. Sedert, gingen zy, nu en dan, naar Abkoude, naar Vreeland, en elders hieromtrent ter preeke (f). {==150==} {>>pagina-aanduiding<<} VII. Oorsprong van 't inneemen der Klooster Kerke, in den Haage, door de Contraremonstranten. Maar, op andere Plaatsen, gelukte het den Contraremostranten beter, dan den Remonstranten te Amsterdam, afgezonderde vergaderingen te houden. Zelfs maakten zyzig, aan verscheiden' oorden, van de openbaare Kerken meester. In den Haage, was, tot hiertoe, de zetel der Remonstranten geweest. Want schoon hier, in de Nederduitsche Gemeente, drie Contraremonstrantsche Predikanten waren, hielden twee derzelven gemeenschap, met den eenigen Remonstrantschen Predikant, Joannes Uitenbogaard. Doch de derde en jongste, Henricus Rosaeus, was, sedert eenigen tyd, in geschil geraakt, met Uitenbogaard; 't welk zo hoog liep, dat Rosaeus zig onthieldt van 't Avondmaal, welk Uitenbogaard uitdeelen moest. De Staaten, geen middel hebbende konnen vinden, om Rosaeus tot het opvolgen hunner Resolutien te beweegen met gemoede, hadden hem, hierop, geschorst in zynen dienst. Sedert waren hy en de zynen naar Ryswyk ter preeke gegaan (g). Ook hadden de Raaden Kouwenburg, Rosa en Baarsdorp, de Griffier van den Hove Anthoni Duik en anderen verklaard, dat zy Uitenbogaard niet Ianger konden hooren prediken, met een goed geweeten (h). De Advokaat Oldenbarneveld hadt hierop Prinse Maurits, wien hy, tot hiertoe, over de kerkelyke geschillen, niet gemoeid hadt, verzogt, ‘dat hy zig voegen wilde by de Staaten, tot handhaaving van 't gezag der hooge Overheid; alzo men klaarlyk zag, dat alles op {==151==} {>>pagina-aanduiding<<} partyschap uitliep.’ Doch de Prins verklaarde ‘zig altoos onzydig gehouden te hebben, te gelyk begeerende, dat men hem buiten 't geschil liete (i).’ Uitenbogaard kwam ook te woorde met zyne Doorlugtigheid, en ontdekte klaarlyk, dat hy naar de zyde der Contraremonstranten helde, onder anderen beweerende, dat elke party eene Kerk hebben, en afzonderlyk Avondraaal houden moest: 't welk Uitenbogaard voor openbaare scheuring hieldt (k). De Haagsche Contraremonstranten verzogten, sedert, om eene Kerk. De Staaten oordeelden wel, dat zy zig behoorden voldaan te houden met de openbaare Kerke, daar twee Predikanten van hun gevoelen leerden; doch stonden hun egter de Gasthuiskerk toe, mids zy geenen afzonderlyken Kerkenraad hidden. Maar hierin maakte men zwaarigheid. 't Prediken in de Gasthuiskerke duurde egter (l), van den aanvang deezes jaars, tot in Hooimaand (m). Toen werdt, op den negenden, de Klooster-Kerk ingenomen, door de Contraremonstranten (n). Men wil, dat deeze Kerk, welke men niet gewoon was te gebruiken tot den Predikdienst, eenige maanden te vooren, bezigtigd was, door den Prinse (o). Men was nu bezig om dezelve te herstellen, op last der Staaten van Holland (p). {==152==} {>>pagina-aanduiding<<} VIII. Prins Maurits gaat in de Klooster Kerk. De Prins ging, den volgenden Zondag, voor 't laatst, in 't gehoor van Uitenbogaard. Doch op den drieentwintigsten begaf hy zig naar de Klooster-Kerke (q), sedert, de Prinsen Kerk (1), genoemd, verzeld van Graave Willem Lodewyk en van een aanzienlyk gevolg van Heeren: welk, van tyd tot tyd, aanwies. Doch de Prinses Weduwe van Oranje en haar Zoon Graaf Fredrik Henrik, de Advokaat Oldenbarneveld, de Heeren van Asperen, van Veenhuizen, van der Myle, van Groeneveld, de Jonkheeren van Sevender en van Liere, de Heeren Huigens, Melander, Martini, de Wethouders van den Haage en andere luiden van aanzien hielden zig by de groote Kerke, daar de Remonstranten nog verdraagen werden (r). Maar men moet hier aanmerken, dat Groeneveld de oudfteZoon, Veenhuizen en van der Myle Schoonzoonen waren van den Advokaat (s). Afzondering in andere Steden.De afzondering hadt dus, in den Haage, haare volkomen' gedaante gekreegen. In sommige andere Steden, was zy nog geweldiger toegegaan. Te Oudewater, hadt de Contraremonstrantsche Predikant Joannes Lydius zig afgezonderd van de Klassis, zonder zig, door de Wethouderschap, door de Staaten, of door derzelver afgezondenen te laaten beweegen tot hereeniging. De opschudding, die hieruit ontstondt, was op 't hevigst ten tyde der ge- {==153==} {>>pagina-aanduiding<<} woonlyke verandering der Wethouderen, welke men genoodzaakt werdt te doen, naar den zin der yveraaren, die Lydius zyde hielden (t). Te Heusden, daar men, tegen dank der Wethouderen, Contraremonstrantsche Predikanten ingevoerd hadt, drong men den Drossaard, wat laater, in eenen oploop, tot het maaken van merkelyke verandering, in de wettelyk verkooren' Magistraaten, welken men hieldt, niet te zyn van den ouden Hervormden Godsdienst (v). In den Briele, lieten eenigen zig verluiden, dat zy de Kerk zouden inneernen, daar kwame van wat 'er van wilder: 't welkde Wethouders bewoog, op hunne verzekerdheid verdagt te zyn (w). Sommige schipers stelden, in hunne vlaggen, 's Prinsen wapen, met dit byschrift: Lievermet Oranje te léggen in 't veld, dan langer met de. Arminiaanen te zyn gekweld. Ook zag men, in openbaaren druk, een' lyst der Steden en Sterkten, die het hielden tegen de Arminiaanen (x). Doch deeze dingen schynen laater gebeurd te zyn. Men wil, dat de Contraremonstranten sterk waren aangemoedigd, tot diergelyke onderneemingen, door eenen Brief des Konings van Groot-Britanje, in de Lente deezes jaars, in 't licht gekomen, en zeer veel verschillende van den Brief, dien hy, te vooren, aan de Staaten geschreeven hadt, alzo hy niet meer riedt, de geschillen verdraaglyk te verklaaren, maar de- {==154==} {>>pagina-aanduiding<<} zelven te bestiffen, door eene Nationaale Sinode (y). Sommigen meenden, dat men hem, van hier, te kennen gegeven hadt, dat, met het dryven der verdraagzaamheid, eene verandering in de Regeering deezer Landen beoogd werdt, ten zynen nadeele; en dat hy, hierdoor, tot het afzenden van zulk een' Brief bewoogen geworden was (z). Vast gaat het, dat de Engelsche Gezant, Dudlei Karleton, in Sprokkelmaand te vooren, uit den Haage, naar Engeland, geschreeven hadt ‘hoe verscheiden' luiden op hem begeerd hadden, dat hy eenen brief van zyne Majesteit aan Prinse Maurits moest zoeken te verwerven, waarby deeze aangezet werdt, om in zynen yver voor de waare Leere te volharden (a):’ op welk schryven, 's Konings brief gevolgd was, XI. Raadpleegingen op het houden eener Nationaale Sinode. 't Houden of niet houden eener Nationaale Sinode was, sedert het ontvangen van den Brief des Konings van Groot-Britanje, de hoofdzaak geweest, die, tusschen de Gewesten en Steden, betwist werdt. De Staaten van Zeeland zonden, in Bloeimaand, Gemagtig den naar den Haage, om ernstelyk aan te houden by die van Holland, op het spoedig byeenroepen eener Nationaale Sinode. De Gemagtigden hadden hunnen last eerst geopend aan zyne Doorlugtigheid, die, bevindende dat dezelve, onder anderen, bestondt in eene aanraading tot voorkoming en heeling van scheuring, gezeid zou hebben, het if te hat: de scheu- {==155==} {>>pagina-aanduiding<<} ring is 'er alreede:waarop zy beslooten hadden, van dit gedeelte van hunnen last niet te reppen. Eenige dagen laater, deeden ook de Staaten van Gelderland die van Holland verzpeken om te bewilligen in het houden eener Nationaale Sinode, onder't gezag hunner Hoog-Mogendheden, de Heeren algemeeneStaaten. Ook hadden Friesland en Groningen en Ommelanden Gemagtigden naar den Haage gezonden, dringende, van gelyken, op het byeenroepen eener Nationaale Sinode, door de Vereenigde Gewesten (b). 't Liep aan tot in Oogstmaand, eer de Staaten van Holland goedvonden te antwoorden op den voorslag, door die van Zeeland gedaan. Doch eer wy dit verhaalen, keeren wy ons, kortelyk, tot het weinige, welk, oratrent deezen tyd, in algemeene en krygszaaken, voorgevallen is. X. Onderstand aan den Hertoge van Savoye. De Hertog van Savoye, in oorlog geraakt met Spanje, deedt, in Lentemaand deezes jaars, door zynen Gezant, Guillet de Monchou, de algemeene Staaten verzoeken, om onderstand. Hy begeerde vierduizend knegten en vierhonderd paarden, behalven eenige krygsbehoeften. Doch de Staaten, onlangs ondervonden hebbende, hoe weinig nuts een Leger van Nederlanders doen kon in Italie, en in de aangrenzende gewesten; beslooten den Hertog, liever, met vystigduizend guldens ter maand, te ondersteunen. Zo veel belang steldenze 'er in, dat hunnen ouden vyand af breuk gedaan werdt (c). De Fransche Gezant, du {==156==} {>>pagina-aanduiding<<} Maurier, hadt de Staaten, uit den naam zyns Meesters, ook kragtelyk, tot het ondersteunen des Hertogs van Savoye, aangezet (d).In de Lente des volgenden jaars, werdt de vrede eerst getroffen, door bemiddeling van den Paus en den Koning van Frankryk. XI. Verschil tusschen Brandenburg en Nieuwburg over't heffen der tolen op den Rynstroom. Over 't heffen der tollen op den Rynstroom, was onlangs, geschil gereezen tusschen de Vorsten van Brandenburg en Nieuwburg. De laatste wilde den tol, die te Rees geheeven werdt, te Burik doen heffen, daar 't van ouds plagt te geschieden: 't welk de eerste niet gehengen wilde, alzo hy meer meester was van 't gene, te Rees, daar Staatsche bezetting lag, ontvangen werdt, dan van't gene, te Burik, werdt geheeven. Hy deedt, hierom, by Plakaat, verklaaren, dat de schippers te Rees zouden moeten vertollen, alschoonze zulks reeds te Burik gedaan hadden. De Nederlandsche Koophandel langs den Ryn werdt merkelyk belemmerd, door deezen twist. De algemeene Staaten zonden, eindelyk, in 't voorjaar, Gemagtigden af, die te wege bragten, dat de schippers, borg stellende voor den tol, vryelyk voorby vaaren mogten, tot dat het geschil tusschen de Vorsten gevonden zou zyn (e). Klagten over in breuk op 't Bestand.Het bestaan van eenige Nederlandsche schepen in Spanje gaf den Staaten, ten deezen tyde wederom stoffe, tot klaagen over inbreuk op't Bestand. Ook reezen 'er, geduurig, geschillen op de grenzen, die nog niet behoorlyk geregeld waren. De Aartshertogen zonden, in 't najaar, twee Gemagtigden naar den Haage, {==157==} {>>pagina-aanduiding<<} om deeze geschillen te effenen (f), en veelligt ook, om den staat der Kerkelyke oneenigheden, van naby, te bespieden, op datze 'er, in tyd en wyle, him voordeel mede zouden mogen doen. Doch ik vind niet, dat zy iet van belang hebben uitgevoerd. In 't Noorden, stondt het, dit jaar, zeer onrustig.De koning van Zweeden verzoekt de Staaten om onderstand tegen Poolen. De Koning van Deenemarke wapende zig, zo men vermoedde, tegen de Hanze-Steden, die ook volk aannamen en zig versterkten; gelyk Hamburg, in 't byzonder, deedt. De Koning van Poolen bereidde zig, insgelyks, ten oorloge, tegen den Koning van Zweeden, 't welk deezen bewoog, eenen gezant te zenden naar den Haage, die, op den zesden van Slagtmaand gehoor verworven hebbende, de Staaten ernstelyk verzogt, om onderstand. Doch de zaaken stonden, ten dien tyde, hier, zo verward, dat men het antwoord op zyn verzoek verschoof (g). In't begin des volgenden jaars, na dat de Poolen in Lystand gevallen waren, stondt men den Koning van Zweeden veertigduizend guldens toe ter maand. De Grootvorst van Muskovie, die beide met Poolen en Zweeden overhoop lag, verzogt toen de Staaten ook om onderstand, die hem egter geweigerd werdt, waarop hy vrede maakte met den Koning van Zweeden (h). XII. Ontdekking der Straat van Le Maire en van eenige Eilande omtrent dezelve. In Hooimaand deezes jaars, keerde Willem Korneliszoon Schouten van Hoorn, te rug in Zeeland, van eene reize rondsom den aardkloot, {==158==} {>>pagina-aanduiding<<} door hem en Jakob le Maire, Zoon van Izaak le Maire, voorheen Koopman te Amsterdam (i), doch nu te Egmond woonagtig, voor rekening van eenige byzondere Persoonen, met twee schepen, ondernomen. De vaart beoosten de Kaap de goede Hoop, en westwaards, door de Straat van Magellaan, was, hier te Lande, allen byzonderen Persoonen verbooden, en stondt alleen der Oostindische Maatschappye vry. Maarde oude Le Maire hadt gedagt, dat 'er een doortogt te vinden zou zyn, bezuiden de Straat van Magellaan. 't Ontdekken van deezen doortogt, sedert de Straat van Le Maire genaamd, was het merk waardigste, welk op deeze reize voorviel. Schouten, die, voor Schipper, en Le Maire, die voor Opper-Koopman voer, op het grootste der twee schepen, deeden deeze merkwaardige ontdekking, in't begin des jaars 1616 (k). Zy vonden ook eenige Eilanden, welken zy naar de Staaten, naar Prins Maurits, en naar Barneveld noemden. Van de Straat zelve en van de Eilanden namen zy, ten zelfden tyde, by eene plegtige verklaaring, bezit, uit den naam van de algemeene Staaten en van Prinse Maurits (l). Walvisschen voor Scheveningen gestrand.Voor Scheveningen waren, dit jaar, vier Walvisschen gestrand en gevangen (m). Men hieldt dit toen, schoon 't meermaalen gezien was, in't gemeen, voor eene voorbode der naderende beroerten. Doch tegenwoordig zou men 'er eer uit besluiten, dat 'er overvloed van {==159==} {>>pagina-aanduiding<<} Walvisch in't Noorden was, en onze Walvischvangers zouden 'er door aangemoedigd worden, om sterker ter visscherye uit te rusten. Gelyk men, eenige jaaren geleeden, metDe Purmer wordt bedykt. goeden uitslag, de Beemster bedykt en drooggemaakt hadt, zo verwierven Edam en Monnikendam, in Zomermaand deezes jaars, Oktroi van de Staaten van Holland, om de Purmer, een kleiner Meer tusschen de twee genoemde Steden, te doen bedyken (n). 't Geschiedde egter niet, voor den jaare 1620, waarvan de binnenlandsche onlusten, die ook de Regeeringen der twee gemelde Steden verdeeld hielden, vermoedelyk, eene der voornaamste oorzaaken zullen geweest zyn. De draad der geschiedenisse leidt ons wederom tot het verhaal deezer onlusten, die, in dit en eenige volgende jaaren, het gewigtigste gedeelte onzer Vaderlandsche Historie zullen uitmaaken. XIII. De scheuring in de kerk geeft aanleiding tot ongewoone verandering in de Regeering. Men hadt nu, te Oudewater en elders, gezien, dat de onderlinge verdeeldheid niet alleen uitliep, op scheuring in de Kerke: maar dat 'er ook ongewoone veranderingen in de Regeering der Steden door te wege gebragt werden. Zy, die, naderhand, de zyde der Remonstranten hielden, hadden, al in den aanvang der oneenigheid, ongewoone poogingen gedaan, om luiden van hunne gezindheid op 't kussen te helpen, op Plaatsen, daar de meerderheid der Regenten hun tegen was (o). Te Utrecht, was 'took, van de andere zyde, {==160==} {>>pagina-aanduiding<<} al vroeg, ondernomen (p), hoewel 't mislukt was. Doch nu, sterker en openlyker ondersteund wordende, begonden de Contraremonstranten zulke veranderingen, aan verscheiden oorden, met beteren uitslag, in 't werk te stellen. Men beproefde zyne kragt eerst in de kleine Steden, die geene stem hebben ter Staatsvergaderinge, van zins, naar 't schynt, om, daarna, tot de stemmende Steden van Holland over te gaan. De Advokaat Oldenbarneveld bespeurde wel haast, waar 't op aangelegd ware. Verscheiden' Leden der Vergaderinge ontdekten 't, zo wel als hy. En naardemaal weinigen geneigd waren, het bewind, hun toevertrouwd, af te staan, raadpleegde men, terstond, op de beste middelen, om zig te verzekeren, tegen beroerten in de Steden, waaruit verandering in de Regeering te dugten was. Veelen begonden zelfs te gelooven, dat de Godsdiendt slegts tot een' dekmantel gebruikt werdt, om deeze verandering uit te werken (q). Men kreeg vermoeden, dat zyne Doorlugtigheid zelve hieronder roeide, of dat, ten minsten, eenigen zyner voornaamste aanhangeren, hunne eigen' bevordering zoekende door 's Prinsen verheffing, hem gaarne tot Graave van Holland, waartoe wylen Prins Willem zo goed als aangenomen was, of tot Heere der Vereenigde Gewesten zouden hebben zien verklaaren, dat zy meenden, niet dan na 't veranderen der tegenwoordige Regeeringe, 't welk, dagt men, alleen door oproer te bewerken was, te zullen konnen ge- {==161==} {>>pagina-aanduiding<<} schieden. Ook hadt men den Prinse doen gelooven, dat de Advokaat en de tegenwoordige Regeering de vermindering van zyn gezag zogten (r), immers niet ligt bewilligen zouden in zyne verheffing: en dat de Contraremonstranten, daarentegen, zeer op het vermeerderen van 's Prinsen gezag gesteld waren: waarom men hem, t'eenigen tyde, hadt hooren zeggen, dat hyze hieldt voor de oude Gereformeerden, die zynen Vader op den stoel gezet hadden (s). Op zulke vermoedens en redenen, beslooten dan de tegen woordige Regenten, dat zy, voor de rust in de Steden, waarvan de behoudenis hunner agtbaarheid af hing, op eene byzondere wyze, behoorden te waaken. XIV. Oorzaaken van 't aanneemen der Waardgelders. Dit kon geschieden, door middel der gewoonlyke Lands soldaaten, of door de schutteryen, of, door van nieuws geworven' knegten uk de Ingezetenen, welken men, hier te Lande, Waardgelders plagt te noemen, veelligt, om dat zy, zonder daadelyk te dienen, zig, om geld, gereed hielden, tot het voeren der wapenen in tyd van nood, tegen welken zy bewaard werden. Doch de gewoonlyke Lands soldaaten lagen niet in alle Steden, alwaar men onraad vreesde. In Haarlem, in Leiden, in Hoorn, was geene bezetting. De Prins ook, die 't voornaamste gezag oefende over's Lands Krygsvolk, hadt verklaard, dat hy verstondt, niet te doen jegens die van den Hervormden Godsdienst, waardoor hy de Contraremonstranten alleen betekende, van welken de tegenwoor- {==162==} {>>pagina-aanduiding<<} dige Regeering de meeste opschuddingen vreesde. Ook hadt zyne Doorlugtigheid zwaarigheid gemaakt, om die van Oudewater, na den moedwil aldaar gepleegd, op hun verzoek, nog een vendel knegten toe te staan. En sommige Hopluiden, bezetting houdende in de Steden, hadden verklaard, mondelingen of schriftelyken last te hebben van den Prinse, om de Wethouders niet te gehoorzaamen, in zaaken, spruitende uit het stuk van den Godsdienst. Alle deeze redenen deeden de meeste Steden besluiten, dat zy zig op de gewoonlyke bezettingen, al werdenze haar al toegestaan, niet zouden konnen verlaaten (t). Op de schutteryen, grootendeels, de zyde der Contraremonstranten toegedaan, was geheel geen staat te maaken. Men kwam, hierom, tot het aanneemen van Waardgelders, in zulke Steden, die dezelven oordeelden te behoeven. De meerderheid der Staaten van Holland nam, op den vierden van Oogstmaand, een besluit, welk de Contraremonstranten, sedert, de scherpe Resolutie genoemd hebben. 't Liep op deezen zin: ‘De Staaten, gezien hebbende 't gene,Besluit der Staaten van Holland van den vierden van Oogstmaand, de scherpe Resolutie genaamd. dit jaar, in verscheiden' Steden, als Haarlem, Amsterdam, Schoonhoven, Briele, Oudewater, Woerden, Heusden, en vooral in den Haage, tegen de orde, vryheden en ge regtigheden de Landen en Steden, voorgevallen was; en te vergeefs, de Steden, welken nog zwaarigheid maakten, om zig te voegen met de overige Leden, hebbende zoeken over te haalen tot eenigheid, zelfs {==163==} {>>pagina-aanduiding<<} door de aanbieding van 't beroepen eener Provinciaale Sinode; hadden, eindelyk, beslooten, de Nationaale Sinode, door sommigen verzogt, als strydig met de hoogheid en geregtigheid van Holland, af te staan. Voorts, vonden zy raadzaam, hunne inzigten op 't stuk van den Godsdienst in openbaaren druk te geeven; de gewesten, die de Nationaale Sinode begeerd hadden, te beantwoorden; de voorige Resolutien, met alle gemaatigheid en bescheidenheid, te doen agtervolgen, en alle daadelykheden, over Persoonen, openbaare en andere Plaatsen en goederen, te doen weeren. Ten welken einde, de Regenten der Steden, by voorraad, en tot dat anders, staatswyze, zou worden beslooten, gelast, en, des noods, gemagtigd werden, tot het aanneemen van meer volk van wapenen, ter hunher verzekeringe en weeringe van daadelykheid: wordende, wyders, elk, die zig beklaagen mogt, over 't gene de Regenten der Steden, uit kragte deezer Resolutie, zouden doen, bevolen, zig by niemant anders tevervoegen dan by de Staaten, alzo, op 't gene, by de Geregtshoven, gedaan of voorgenomen mogt worden, geen agt zou worden geslaagen. Eindelyk, besloot men, eene bezending te doen aan Prinse Maurits, aan de Prinsesse Weduwe en aan Prinae Henrik, om dezelven te verzoeken, dat zy de hand leenen wilden, tot het uitvoeren deezer Resolutie (u).’ Deeze bezending geschiedde, {==164==} {>>pagina-aanduiding<<} ten zelfden dage. Men verzekerde den Prins van het goede oogmerk der Edelen en meeste Steden, om de vryheden en geregtigheden van 't Land en den waaren Christelyken Hervormden Godsdienst te handhaaven. Zyne Doorlugtigheid verscheen, hierop, des anderendaags, in de Vergadering van Holland, om der Staaten meening nader te verstaan, die hem, zeide hy, in groote hevigheid, aangediend was; en om tevens te verklaaren, dat hy niet goedvondt, dat de Staaten, tegenwoordig, scheiden zouden, gelyk hy verstaan hadt, het voorneemen te zyn. Sommigen antwoordden den Prinse; doch verwardelyk, en zonder dat 'er omvraag gedaan, of besluit genomen werdt (v). XV. Verklaaring van de inzigten der Staaten van Holland, op 't stuk van den Godsdienst. De verklaaring van de inzigten der Staaten op 't stuk van den Godsdienst, van welke in de Resolutie gewaagd werdt, was, den vyfden van Oogstmaand, getekend, en kwam, vervolgens, in 't licht. Zy betuigden, by dezelve, den Hervormden Godsdienst te willen blyven handhaaven. Zy weezen aan, om welke redenen, hun het regt toekwame, om kerkelyke wetten te maaken, en wat hen bewoogen hadt, tot het beveelen der verdraagzaamheid, in de verschillende punten. Ook gaven zy te verstaan, in de Nationaale Sinode niet te konnen bewilligen, om dat men toeleg maakte, om aldaar punten te beslissen, die in de Christelyke Kerke onbeslist gelaaten waren (w). Doch. in deeze verklaaring, en in de voorgemelde Resolutie, hadden Amsterdam, Enkhuizen, Edam en Purmexende niet bewilligd. Op den {==165==} {>>pagina-aanduiding<<} naam deezer vier Steden, kwam, in 't begin van Herfstmaand, een ernstig Protest in't lichtVyf Steden kanten zig tegen de Verklaaring en Resolutie. tegen de Resolutie der Staaten, waarby zy zig rondelyk verklaarden voor 't houden eener Nationaale Sinode, tot beslissing der gereezen geschillen. Dordrecht voegde zig, eerlang, by de vier Steden, nevens dezelven, op eene Nationaale Sinode dringende (x). De overige Leden deeden nieuwe poogingen, om de Stad Amsterdam, daar de besluiten, welken Burgemeesters en Vroedschappen geduuriglyk namen, slegts door eene of twee stemmen, overgehaald werden (y), van meening te doen veranderen. Men bediende zig, hiertoe, van den arbeid van den Pensionaris de Groot, die voorsloeg ‘dat men de geschillen in eene Provinciaale Sinode moest tragten by te leggen, of, gelukte dit niet, eene algemeene Sinode beroepen, omze af te doen (z).’ Doch men begreep ligtelyk, dat hiermede de zaak op de lange baan geschooven werdt; alzo alle uitheemsche Mogendheden zig niet even spoedig zouden laaten beweegen, om in zulk eene Sinode te bewilligen. Ook hadden de Contraremonstranten zo veel reden, om op eene Nationaale Sinode te dringen, naardien zy zig, daarin, van de meerderheid verzekerd hielden, als de anderen om dealgemeene Sinode beter te keuren, alwaar de Nederlandsche Kerken, maar ééne stem moetende hebben, het be- {==166==} {>>pagina-aanduiding<<} sluit der Sinode, niet zo ligt, ten nadeele der Remonstranten, zouden konnen doen uitvallen (a). Deeze en diergelyke voorslagen waren, derhalvre, vergeefs. Amsterdam bleef by zyn gevoelen. XVI. Bezending naar Zeeland, over 't stuck der Sinode. Het antwroord aan de Staaten van Zeeland, strekkende om de Nationaale Sinode af te slaan (b) werdt hun overgebragt, door Jan van Duivenvoorde, Heere van Duivenvoorde, en Hugo de Groot, welke laatste, by deeze gelegenheid, eene aanspraak deedt, tot verdediging van de jongste Resolutie der Staaten van Holland gerigt. Ook sloeg hy den Zeeuwen, daarna, het houden eener algemeene Sinode voor (c). Doch men bleef, in Zeeland, schoon met eenig verschil van gevoelen, nog voor 't houden eenernaar Dordrecht. Nationaale Sinode (d). Duivenvoorde en de Groot toogen ook naar Dordrecht, om deeze Stad, wederom, tot de zyde der Edelen en meeste Steden over te haalen. Doch zy deeden vergeefschen arbeid. Op deeze reize, werden zy, van 't graauw, te Veere in Zeeland, en te Dordrecht, smaadelyk bejegend, en voor Arminiaanen gescholden (e). Verscheiden' Steden ligten Waardgelders.Ondertusschen, begon men, in verscheiden' Steden, hier vroeger elders laater, een zeker getal van Waardgelders aan te neemen, die egter over 't geheel, in gantsch Holland, nog geen agttienhonderd beliepen (f).'t Geschiedde te {==167==} {>>pagina-aanduiding<<} Haarlem, te Leiden, te Gouda, te Rotterdam, te Scboonhoven, te Hoorn, en misschien nog op eene of twee andere Plaatsen. Te Leiden,Te Leiden worden, eenige Burgers ontschutterd. boodt de Schuttery aan, dubbele wagt waar te neemen, zo men de Waardgelders wilde afdanken. Doch de Wethouders waren hier zo weinig gerust op de Schuttery, dat zy, eerlang 't Stadhuis, met een sterk houten Staketsel, deeden beschansen, den burgeren vernieuwing van eed afvorderden, en eenige honderden schutters, dien eed weigerende, ontschutterden (g). Veelen van deezen ontwierpen Verbindschriften, welken, niet van boven naar beneden, maar rondsom eenen kring, op lynen, van 't middelpunt afloopende, ondertekend waren, op dat men niet zou konnen zien, wie eerst getekend hadt. De Gemagtigden deezer luiden, welken men O- of Cirkeltekenaars noemde, vervoegden zig, daarna, aan den Hoogen Raad, waarop, eerlang, het bannen en vangen van eenigen volgde. De ontschutterden begaven zig, eindelyk, naar de Staaten van Holland, die hen vermaanden, tot gehoorzaamheid aan de Wethouderschap, te gelyk verklaarende, dat hun niets onbehoorlyks gevergd was. Doch dit geschiedde eerst, in den Zomer des volgenden jaars (h). Te Delft, kon men zig luttel verlaaten, op de twee vendels gewoonlyke soldaaten, aldaar in bezetting leggende, alzo zy, ter gelegenheid van den oploop over den Kooren-Excyns (i), de Magistraat niet had- {==168==} {>>pagina-aanduiding<<} den bygestaan. Ook hadt een vreemd persoon, voorgeevende last te hebbea van zyne Doorlugtigheid, aldaar, vergadering van Schutters belegd, zonder kennis der Wethouderschap. Sommigen hadden, hierom, geoordeeld, dat men, ookhier, Waardgelders behoorde aan te neemen (k). Nogtans meen ik niet, dat het geschied is. Van twee vendels, leggende in Schoonhoven, alwaan, reeds in 't jaar 1615, merkelyke onlust geweest was (l), meende men meer te vreezen dan te hoopen te hebben, alzo zy zig, buiten weeten der Wethouderschap, van kruid en lood voorzien hadden (m). In andere Steden, hadt men ook byzondere redenen, om voor opschudding te vreezen, of de bezetting te mistrouwen. Oldenbarne veld reist naar Utrecht, zo men meende, om ook aldaar Waardgelders to doen ligten.De Advokaat Oldenbarneveld, die dit aanneemen van Waardgelders bovenal ter herte nam, vertrok, op den veertienden van Oogstmaand, naar Viane, en, van daar, naar Utrecht, alwaar hy, overvallen door eene zwakheid, die hem eenige weeken bybleef, eenen geruimen tyd vertoefde. Men heeft, naderhand, gemeend, dat deeze zwakheid slegts voorgegeven werdt, en dat hy naar Utrecht verreisd was, om de aanneeming der Waardgelders, ook daar, te bevorderen (n). Doch hy heeft den Geneesmeester genoemd, die hem bediend hadt (o). Naardemaal hy egter, ten tyde van de ligtinge der Waardgelders, in Utrecht was, is {==169==} {>>pagina-aanduiding<<} het ten hoogste waarschynlyk, dat men, met hem, over dit stuk heeft geraadpleegd; zo, om dat de Heeren, die thans 't voornaam bewind hadden in 't Stigt, doorgaans met den Advokaat plagten te spreeken over zaaken van gewigt, als om dat Gillis van Ledenberg, Sekretaris der Staaten van Utrecht, naderhand, verklaard heeft, dat het Besluit der Staaten den Advokaat bekend gemaakt en door hem goedgevonden was. Dezelfde Ledenberg, door't Geschiedt, op den voorslag ven Ledenberg. wiens handen de gewigtigstie zaaken gingen, hadt, op het ontvangen van eenige berigten uit den Haage en van elders, wegens voorgevallen' en gevreesde beroerten, in verscheiden' Hollandsche Steden (p),den voorslag gedaan, om in Utrecht ook Waardgelders aan te neemen. En twee dagen hierna, beslooten 'er de Staaten toe, op den agtentwintigsten van Oogstmaand oaden, dat is, den zevenden van Herfstmaand nieuwen styl. De Raad der Stad bewilligde, ten zelfden dage, in dit besluit. Men vondt goed, voor eerst, zeshonderd man te bezoldigen (q); zonder hierin, gelyk verscheiden' Leden der Vergaderinge, naderhand, verklaard hebben, eeniganderoogmerk te hebben, dan de bewaaring der rust, in den Staate en de bescherming der tegenwoordige Regeeringe. Ook bragt de eed, dien de Waardgelders doen moesten, mede, dat zy beloofden te dienen, tegens den ghenen, die den Staat van den Lande van Utrecht, in kerkelyke off politycke saecken, {==170==} {>>pagina-aanduiding<<} souden willen troubleren, ende tegens alle anderen des gemeene Lands oyanden (r). XVII. Verschillen met den Hoogen Raad en 't Hof. Op deeze wyze, werdt, in en buiten Holland, gehandeld, in overeenkomst van de Resolutie der Hollandsche Staaten van den vierden van Oogstmaand. 't Gene, by dezelve, verklaard was, met opzigt op de Geregtshoven, hadt deeze reden. De Hooge Raad en 't Hof, 't zy ter oorzaake van den invloed, dien zyne Doorlugtigheid hadt, op deeze twee Geregtshoven, of om andere redenen, hadden, tot hiertoe, geen genoegen konnen scheppen, in de Resolutien die, tot bevordering van de vrede der Kerken, door de Staaten, of door de meerderheid derzelven, genomen waren. Zo ver ging die zelfs, dat zy, nu en dan, zulken gedekt hadden, die, in gevolge van deeze Resolutien, door de Wethouders der Steden, van den predikdienst afgezet, of, op eenige andereOnlust Haarlem. wyze, gestraft geworden waren. Men hadt, hiervan, onlangs, een merkwaardig voorbeeld gezien, welk Haarlem betrof. De Wethouderschap, de Kerkenordening van den jaare 1591 willende invoeren, en, volgens dezelve, in den jaare 1615, eenen Predikant hebbende doen beroepen, hadt, daarmede, zo veel misnoegen verwekt, onder veele Contraremonstrantsche Leden der Gemeente, dat het gezag der Staaten naauwlyks magtig was, om het, voor eene korte wyle, te stillen (s). 't Gemor zig, daarna, wederom verheffende, besloot men, tot het aanneemen van eenige Waardgelders, {==171==} {>>pagina-aanduiding<<} en vorderde, te gelyk, den Schutteren vernieuwing af van hunnen ouden eed. Elias Christiaanszoon, Lintwerker en yverig Contraremonstrantsch, weigerde deezen eed, waarop hy ontschutterd, en op maandgeld gesteld werdt, 't welk hy niet goedvondt te voldoen. Abraham de Blok maakte, ten deezen tyde, den Heeren ook veele moeite, hebbende, zo getuigd werdt, eenen Schepen der Stad te na gesproken, zonder de beschuldiging te bewyzen, of in te trekken. Beide deeze luiden werden, zonder vorm van regtsgeding, door Burgemeesteren, ter Stad uitgezet, voor den tyd van twaalf jaaren. Hierop beriepen zy zig op den Hoogen Raad, die 't beroep aannam, en de Wethouders deedt dagvaarden, hun te gelyk belastende, met de uitvoering van 't vonnis, stil te staan. De Blok, hierop wederom in de Stad gekomen, werdt, door 't Geregt vervolgd om de boete, op 't breeken van den ban; doch, op nieuws, met Mandementen gedekt door den Hoogen Raad. De Gekommitteerde Raaden schreeven den Hoogen Raad aan, dat dezelve zig hoeden moest, voor regtspleegingen, strydig met het oogmerk der Staaten. Aan 't Hof, welk zig,Verschilte Nieuwkoop. ten deezen tyde, gesteken hadt, in zekere zaak te Nieuwkoop, alwaar men, buiten reden, zo geoordeeld werdt, afgezonderde Vergaderingen gehouden hadt, gingen diergelyke brieven af (t). De zaak van Haarlem duurde nog tot in 't volgende jaar. De Staaten verstonden, dat de stukken hun moesten worden overgeleverd; doch de Hooge Raad voer, desonaange- {==172==} {>>pagina-aanduiding<<} zien, voort met de regtspleeging, stellende de Wethouders van Haarlem, in 't ongelyk, en den Deurwaarder belastende, de Sententie ter uitvoering te leggen. De Wethouders, gedekt door de meerderheid der Staaten, verklaarden, daarentegen, de Sententien des Hoogen Raads voor nietig en van onwaarde, en herhaalden hun vonnis van uitzetting, onder zwaare bedreiginge (u): waarby de zaak hangen bleef, tot op de verandering der Regeeringe in de Stad. Diergelyke verschillen, schoon niet van zo veel nasleeps, hadt men, byna dagelyks, met de Geregtshoven, 't welk de meerderheid der Staaten bewoogen hadt, in hunne Resolutie van den vierden van Oogstmaand, de klagten over regtspleegingen, uit hoofde hunner Resolutien, geschied, te betrekken voor hunne Vergadering. Vier Steden verdedigen Geregtshoven de meerderheid der Staaten.Doch de vier Steden, Amsterdam, Enkhuizen, Edam en Purmerende, verklaarden, in 't begin van Herfstmaand, aan beide de Geregtshoven, dat de gemelde Resolutie genomen was buiten haare bewilliging, en dat zy verstonden, dat allen klaageren de gewoonlyke weg van regten openstaan moest. De vier Steden gaven door deeze verklaaring, eenen geweldigen krak aan de Resolutie. De Hooge Raad, of eigenlyk zes Leden van denzelven, toen de Vergadering uitmaakende, besloot dezelveDe Hooge Raad besluit de Resolutie van den vierden van Oogstmaand niet te agtervolgen. niet te agtervolgen. De Raadsheer Rombout Hogerbeets en eenige anderen hadden, egter, niet bewilligd in dit besluit. Hogerbeets hadt 'er, 's daags te vooren; over ge- {==*5==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding MR. ROMBOUT HOGERBEETS Pensionaries van Leiden. Is. Tirion excudit. ==} {>>afbeelding<<} {==173==} {>>pagina-aanduiding<<} sproken met zyne Doorlugtigheid, die in den Raad verscheenen was. Hy verklaarde den Prinse ‘dat hy niet tegenwoordig kon zyn, daar men 't gezag der Staaten van Holland, welken hy hieldt voor zyne Hooge Overheid, stondt in twyfel te trekken.’ De Prins antwoordde, dat hy de Staaten daar ook voor kende; doch dat men elkanderen welmogt hooren. Hierop was de Wethouderschap van Haarlem, door eenige Raaden, zwaarlyk beschuldigd. Ook beweerde men, dat de Staaten magt noch kennis hadden, om regt te oefenen. Doch Hogerbeets verklaarde, andermaal, zig aan de Resolutie, staatswyze, en by meerderheid van stemmen genomen, en den beiden Raaden toegezonden, te willen houden. 't Mogt weinig baaten. 't Gezag der Staaten, of der meerderheid onder dezelven was reeds zo verre vervallen, dat eene meerderheid der Leden des Hoogen Raads zig, tegen het zelve, durfde verzetten. Ondertusschen, verwekte dit voorvalDe Raadsheer Hogerbeets wordt wederom Peusionaris van Laiden. en diergelyken zo groot een misnoegen in Hogerbeets, dat hy, kort hierna, besloot, het Pensionarisschap van Leiden, welk hy, te vooren, bekleed hadt, op de aanbieding van den Burgemeester Vrank van Torenvliet, wederom te aanvaarden (v). Midlerwyl, wies ook het ongenoegen tusschenGroote verdeeldheid onder de Leden van Holland. de Leden van Holland. Amsterdam, Enkhuizen, Edam en Purmerende verklaarden zig tegen 't aanneemen der Waardgelders, ten koste van den Lande, in eenen tyd, dat men, zeidenze, 't gewoone volk van oorloge naauw- {==174==} {>>pagina-aanduiding<<} lyks betaalen kon. Dordrecht was't, hierin, eens, met de vier Steden. Deezen hielden, veeltyds, afgezonderde Vergaderingen in den Haage. Doch dit deeden ook de andere Steden; zo dat 'er schier eene scheuring kwam, in de Staatsvergadering van Holland. Agt Steden, Haarlem, Leiden, Gouda, Rotterdam, Briele, Schoonhoven, Alkmaar en Hoorn gaven eene verdediging in 't licht van de Resolutie van den vierden van Oogstmaand. Zy was ingesteld op den naam der Staaten. Men vondt het, in de zelve, vreemd ‘dat de vier Steden, gewoon, in haare Vroedschappen, over de zweevende geschillen, te besluiten, by meerderheid van stemmen, niet konden gedoogen, dat zulks ook in de Vergadering der Staaten gedaan werdt. 't Was in te schikken, dat zy Resolutien, by de meerderheid genomen, tot haarent, niet lieten ter uitvoering brengen; doch dat zy, de minsten zynde in getal, de meerderheid noodzaaken wilden, haar oordeel, in derzelver Steden, op te volgen, was t'eenemaal onverdraaglyk.’ Maar Amsterdam en anderen verstonden. ‘dat men zig de vyf punten niet moest laaten opdringen, gelyk zy meenden, dat de meeste Leden zogten te doen; veel min, dat men, onder deksel derzelven, vreemde stellingen liete invoeren, tot onteering der oude Hervormde Leere (w).’ XVIII. Prins Maurits brengt meerder bezetting in den Briele. Onder dit stribbelen, vondt Prins Maurits geraaden, de party, die hy voorstondt, door daadelykheid, te styven. In den Briele, begon {==175==} {>>pagina-aanduiding<<} men, omtrent deezen tyd, zo zeer te vreezen voor opschudding, dat men in beraad lei, om, of eenige wagten aan te neemen, of eenige vendels te verzoeken, die belooven zouden, de Wethouderschap en de openbaare Plaatsen te zullen beschermen. Hangende deeze raadpleeging (x), of, gelyk anderen verhaalen (y), en gelyk ook waarschynlyker is, na dat de Gekommitteerde Raaden Ruikhaver en Meerman de bezetting reeds hadden doen zweeren, dat zy den Staaten van Holland, en, in derzelver afzyn, den Gekommitteerden Raaden en den Wethouderen der Stad getrouw zyn, en de Kerken en openbaare Plaatsen tegen allen overlast beschermen zouden (z); vertrok de Prins, van zynen Broeder Fredrik Henrik verzeld, schielyk, by nagt, op den negenentwintigsten van Hersstmaand, naar den Briele (a). In de Stad zynde, deedt hy daar binnen komen twee vendelen voetvolks, een van welken den Wethouderen zeer onaangenaam was. Men hadt verwyling verzogt van deeze vermeerdering van bezetting, of, ten minste, dat de twee vendelen ook belooven mogten, dat zy de Magistraat zouden beschermen. Doch de Prins vondt geen van beide geraaden. Voor reden van dit bezetten van den Briele gaf hy, sedert ‘dat hy, verstaan hebbende, hoe men van zins was, Waardgelders aan te neemen, 't welk hy onbehoorlyk hieldt, zulks, op {==176==} {>>pagina-aanduiding<<} deeze wyze, hadt will en voorkomen.’ OnderGerugten nadeele des Advokaats en des Prinsen. 't volk werdt verspreid, dat Oldenbarneveld de Stad aan den Spanjaard verraaden hadt, en dat zy reeds zou zyn geleverd geweest, zo de Prins zulks, door zyne wakkerheid, niet hadt voorkomen (b). Ten zelfden tyde, liep 'er een gerugt, dat Vlissingen, door bestel van den Advokaat, aan zekeren kant open lag, op dat het te ligter zou konnen ingenomen worden, door den Spanjaard (c), 't Gemeen werdt geaasd met deeze gerugten, die, by de verstandigsten, geenen ingang vonden. Ondertusschen hadt de maar van's Prinsen. voorneemen om den Briel te bezetten, eenige weeken te vooren, reeds gelegenheid gegeven, dat men hem, by den Graave van Leicester, vergeleeken, en gezeid hadt, dat hy zig meester zogt te maaken van het Land; 't welk hy, egter, verklaarde, niet gedagt, maar alle zyne daaden, in tegendeel, gerigt te hebben, om't Land, naar den Inhoud zynerCommissien. Lastbrieven, te dienen (d). In den Briele, bleef het, sedert, zo onrustig, dat de meerderheid der Staaten, in Louwmaand des volgenden jaars, besloot, den Hoofden der bezettinge aan te schryven, dat zy't gezag der Wethouderen hadden te handhaaven, en 't inneemen van Kerken of andere openbaare Plaatsen te beletten (e). XIX. Handelingen over 't houden eener Nationaale of Provinciaale Sinode. De algemeene Staaten handelden, midlerwyl, in hunne Vergadering, over 't houden der {==177==} {>>pagina-aanduiding<<} Nationaale Sinode, terwyl men, ter Staatsvergaderinge van Holland, bezig was, om de zaaken tot eene Provinciaale Sinode te bereiden. Vier Gewesten, Gelderland, Zeeland (f), Friesland en Groningen en de Ommelanden zogten de Nationaale Sinode, door de algemeene Staaten, te doen vaststellen, by meerderheid van stemmen: waartegen, de meeste Leden van Holland begreepen, dat hun geene Sinode kon overdrongen worden, tegen hunnen dank; alzo elk Gewest, by het dertiende Artikel van de Utrechtsche Vereeniging van den den jaare 1579, de beschikking der zaaken van den Godsdienst aan zig zelf behouden hadt. Utrecht en de meerderheid van Overyssel waren 't eens met Holland. Maar alle de Leden van Gelderland waren niet volkomen in een gevoelen met de drie overige Gewesten. Men hadt, in dit Gewest, alleen by meerderheid van stemmen, tot de Nationaale Sinode beslooten. Doch alzo de meeste Gewesten voor de Sinode stemden, voer men, ter algemeene Staatsvergaderinge, voort, met het maaken van voorbereidsels, tot het houden der zelve. Ernstig, nogtans, werdt hiertegen geprotesteerd, van wege de Staaten van Holland, Utrecht en Overyssel. Maar tegen dit Protest, deeden Dordrecht, Amsterdam, Enkhuizen, Edam en Purmerende een ander aantekenen, ter algemeene Staatsvergaderinge. Van den anderen kant, verklaarden aldaar Christoffel Biesman, Burgemeester van Nieuwmegen, en Henrik van Brienen, wegens 't Kwartier der Ve- {==178==} {>>pagina-aanduiding<<} luwe, afgezonden ter algemeene Staatsvergaderinge, dat zy geenen last hadden, om de Sinode, in weêrwil van Holland, door te dryven. Welke wederzydsche verklaaringen van byzondere Leden van een Gewest, in de Vergadering der algemeene Staaten, aanliepen tegen den gewoonen vorm der Regeeringe, volgens welken, elk Gewest hier maar ééne stem heeft. Doch alles werdt thans verwardelyk behandeld. Op den elfden van Slagtmaand, werdt het ontwerp op het houden eener Nationaale Sinode, by de meerderheid, ter algemeene Staatsvergaderinge, vastgesteld.Dordrecht wordt benoemd tot de Plaats van het houden eener Nationaale Sinode. Daarna werdt Dordrecht benoemd tot de Plaats, al waar men de Sinode houden zou. Vervolgens, werden de brieven ontworpen, by welken, men eenige uitheemsche Mogendheden nodigde, om de Sinode, door Gemagtigden van haare Kerken, te laaten bywoonen: ook de brieven van uitfchryving aan de byzondere Gewesten. Doch onder 't naleezen deezer brieven, vertrokken de Afgevaardigden van Holland, op één na (2); die van Utrecht en Overyssel, en de twee Afgevaardigden van Gelderland, uit de Vergadering. Van wege Holland en de twee andere Gewesten, werdt, des anderendaags, aangetekend ‘dat men 't gehandelde van 's daags te vooren, over kerkelyke zaaken, voor nietig en van onwaarde hieldt.’ De twee Geldersche Afgevaardigden betuigden ook, te blyven by hunne voorige meening (g). Maar uit Overyssel waren, al {==179==} {>>pagina-aanduiding<<} in Wynmaand, Gemagtigden van Deventer en van de kleine Steedjes Haisselt en Vollenhove, die geene steme hebben op den Landdag, verscheenen in de algemeene Staatsvergadering, zig verklaarende voor het houden eener Nationaale Sinode, tegen 't gevoelen der meeste Leden van hun Landschap (h). Al het welke zulk eene verwarde gedaante gaf aan den tegenwoordigen toestand der Regeeringe; dat men 'er niet dan scheuring onder de Gewesten en onder de byzondere Leden van elk Gewest uit scheen te konnen verwagten. De schrandersteVerwagting der Remonstranten van de Sinode. Remonstranten voorspelden ook, sedert eenigen tyd, dat men de Sinode zou willen houden, al was 't met verandering der gantsche tegenwdordige Regeeringe, waaruit zy de verdrukking hunner partye te gemoet zagen. Uitenbogaard in 't byzonder hadt, hierom, de zynen gezogt te beweegen, om de Sinode in te willigen, zo als zy van de Contraremonstranten begeerd werdt. Zelfs hadt hy gepoogd ditAanmerkelyke redenen tusschen den Advokaat en Uitenbogaard. den Advokaat te beduiden, met aanwyzing, dat men, de Sinode eenvoudiglyk inwilligende, geene verandering van Regeering te wagten hadt, en meer hoop hieldt, om de zaak der Remonstranten eens hersteld te zien, al was zy schoon in de Sinode veroordeeld. Doch de meesten Remonstranten begreepen, dat zy niets moesten helpen bevorderen, welk, huns oordeels, tot verdrukking der waarheid zou strekken. En Oldenbarneveld hadt den Leeraar te gemoet gevoerd, Wilt gy 's Lands geregtigheid weg geeven; ik niet (i). De Sinode scheen dan, {==180==} {>>pagina-aanduiding<<} in weêrwil der verschillende Leden, te moeten doorgedreeven worden, of men moest de eenpaarigheid zoeken, door het veranderen der Regeeringe. Het eerste was gevaarlyk, en zou zeer veel hebben toegebragt, om de besluiten der Sinode te doen klein agten: waarom men tot het laatste beslooten heeft. XX. De Engelsche Gezant Dudlei Karleton doet eene Rede tot aanraading der Sinode. Doch eer 't hiertoe kwame, werden, van wederzyde, verscheiden' andere middelen gebruikt, om de Leden der algemeene Staaten en die van Holland in 't byzonder, te brengen tot eenpaarigheid. Van den kant der vier Gewesten, zogt men de Nationaale Sinode te vorderen, door tusschen komst van den raad des Konings van Groot-Britanje, wiens Gezant, Dudlei Karleton, op den zesden van Wynmaand, ter algemeene Staatsvergaderinge, eene Rede gevoerd hadt, waarin hy ‘den oorsprong der Remonstrantsche gevoelens niet hooger bragt, dan tot den tyd van Arminius, de Contraremonstranten verklaarende voor aanhangers der zuivere oude Leere, die, door Resolutien, by meerderheid van stemmen genomen, gekweld, verdrukt en tot afzondering, welke men met den haatelyken naam van scheuring en oproer benoemde, gedrongen werden.’ Voorts merkte hy ‘de Utrechtsche Vereeniging aan, als gegrond op den Godsdienst: het punt, waarby elk gewest het regt gelaaten werdt, om over den Godsdienst te beschikken, zag, meende hy, alleen op de handhaaving der zuivere Leere, niet op het invoeren van nieuwigheden.’ En naardemaal de geschillen in verscheiden' Gewesten waren doorgedrongen, besloot hy, {==181==} {>>pagina-aanduiding<<} dat zy, niet door eene Provinciaale; maar door eene Nationaale Sinode, moesten weggenomen worden. Het houden van welk eene Sinode hy den Staaten, uit den naam zyns Meesters,’ want zelf was hy, meent men, nader In 't gevoelen der Remonstranten, dan in dat van hunne partyen (k) ‘ernstelyk, aan-prees (l).’ De Staaten van Holland, of deAntwoord der Staanten van Holland op dezelve. meeste Leden derzelven, zig voelende geraakt door deeze Rede, verdedigden hunne Refolutien, vrymoediglyk, den Gezant voorhoudende ‘dat de oorlog tegen Spanje, de oorzaak der Utrechtsche Vereeniging, niet om den Godsdienst begonnen was, maar om't schenden der vryheden, handvesten en voorregten, van welken geen der minsten was het regt van elk Gewest, om orde te stellen op de Kerkelyke zaaken: onder welk regt zy begreepen de magt om onwettige kerkelyke bestraffingen te beletten; om Kerkendienaars te stellen en af te zetten; om zig tegen in- en uitheemsch geweld te verzekeren, en om te verhinderen, dat de Geregtshoven provisien verleenden tegen de Resolutien der Staaten: het naarkomen van welke Resolutien zy, overeenkomstig met den raad, hun, door zyne Majesteit van Groot-Britanje, voorheen gegeven, nog hielden voor het beste middel, om de Kerkelyke eendragt te verkrygen. De Nationaale Sinode was, hiertoe, huns oordeels, geheel ondienstig, zo wel als de beslising der ge- {==182==} {>>pagina-aanduiding<<} schillen. Ook begreepen zy nog, dat deeze Sinode hun, door de andere Gewesten, niet mogt overdrongen worden (m).’ Weegschaal van Karletons Redevoering komt in 't licht.Doch, behalven in dit aintwdord, werdt Karletons Redevoering wederlegd, in een Boekje, zonder naam des Schryvers, in Slagtmaand, in 't licht gegeven, onder den titel van Weegschaal.De Gezant hieldt 'er zig zeer over gebelgd. De Koning zelf schreef 'er over, aan de algemeene Staaten; die, eindelyk, schoon zonder bewilliging van Holland, Utrecht en Overyssel, de Weegschaal verbooden, duizend guldens beloovende aan hem, die den Schryver, en zeshonderd guldens aan hem, die den Drukker wist aan te wyzen. Doch 't Plakaat, waarby dit verbod geschiedde, werdt, in verscheiden' Steden, met afgekondigd. Eenigen deeden, sedert, scherp onderzoek naar den Schryyer, zonder hem te ontdekken (n). De Sekretaris der Staaten van Utrecht, Gillis van Ledenberg, werdt verdagt gehouden, dat hy de hand gehad hadt, in dit werkje (o). Doch, naderhand, is gebleeken, dat Jakobus Taurinus, Remonstrantsch Predikant te Utrecht, de Weegschaal geschreeven hadt (p). XXI. Redevoeringen van den Franschen Gezant. Maurier tot eendragt strekkende. De Keer van Maurier, Gezant van Frankryk, deedt, op den derden van Slagtmaand, eene Rede, in de Vergadering der algemeene Staaten, die, zonder dat 'er in gerept werdt van eene Sinode, onder anderen, strekte, om {==183==} {>>pagina-aanduiding<<} de Leden te vermaanen tot eendragt, en dus beiden den partyen even zeer betrof, hoewel zy egter meest ten voordeele der Remonstrantschgezinden geduid werdt (q). Wat laater, deedt hy diergelyke Redevoering, in de Vergadering der Staaten van Holland, dienende om de Leden van dit Gewest te vermaanen tot het verschuiven van de beslissing der zweevende geschillen, tot dat men 'er, met meer bedaardheid, over zou konnen oordeelen: 't welk alles was, wat, van den kant der meeste Leden, begeerd werdt (r). Doch Frankryks raad vondt thans, by de meeste Gewesten, by eenige Steden van Holland, en by Prinse Maurits, veel minder ingang, dan ten tyde van Henrik den IV. De Koning was jong, en zyne Staatsdienaars zogten hunne eigen' grootheid meer, dan de eer des Koningkryks (s). Ook hadt men, hier, de vriendschap van Frankryk thans zo noodig niet, als geduurende den oorlog. Des nagts na den zesentwintigsten vanDe Prins bezoekt eenige Steden in persoon. Slagtmaand, vertrok Prins Maurits, in stilte, uit den Haage, om eenige Hollandsche Steden, in persoon, te beweegen, tot bewilliging in de Nationaale Sinode. Van 't aanstaande vertrek zyner Doorlugtigheid hadt men berigt gekreegen, te Leiden: doch niet van 't oogmerk zyner reize. Men was, hierom, bekommerd,Bekommering te Leiden. dat hy de Waardgelders mogt komen afdanken, en, gelyk onlangs in den Briele geschied was, ander Krygsvolk in de Stad bren- {==184==} {>>pagina-aanduiding<<} gen; waaruit verandering in de Regeering gespeld werdt. Men vondt, hierom, in 't byzyn van Hogerbeets, die egter toen nog geen' eed aan de Stad gedaan hadt, geraaden, de Schuttery, zonder tromslag, in de wapenen te brengen, de klok, tegen den morgenstond, op te houden, en de poorten niet vroeg te openen: ook, zo haaft 'er nadere tyding komen zou van de aankomst zyner Doorlugtigheid, hem, door gemagtigden, te verzoeken, dat hy Leiden, voor deeze reize, niet geliefde te vereeren met zyne komst. Eindelyk, beslootmen, de nabuurige Steden, Haarlem, Gouda en Woerden, kennis te geeven van 's Prinsen reize, op dat zy, insgelyks, op haare hoede mogten zyn. Doch deeze voorzorg was vrugteloos. De Prins vertrok op Delft, en voorts op Schiedam, Rotterdam, Dordrecht en Gorinchem. In alle deeze Steden, vermaande hy de Vroedschappen, tot bewilliging in de Nationaale Sinode. Ook verdedigde hy 't gedrag der Geregtshoven, in 't verleenen van provisien, tegen de Resolutien der Staaten. Voorts, drong hy op 't afdanken der Waardgelders, die, in's Prinsen Brief aan de Steden. eenige Steden, waren aangenomen (t). Zaaken allen, die zyne Doorlugtigheid hadt doen aanroeren, in eenen Brief, op den zelfden zesentwintigsten van Slagtmaand, aan de Steden van Holland afgezonden: in welken brief, hy ook klaagde ‘dat men, hier en daar, tot verkleining van 't gezag, welk hy, altoos, over 't Krygsvolk gehad hadt, en hebben moest, den {==185==} {>>pagina-aanduiding<<} bezettingen nieuwe belosten afgevergd hadt; 't welk hy meende niet verdiend te hebben, schoon hy, desonaangezien, beslooten hadt, in zyne trouwe jegens de Landen, te volharden (u). De Prins hadt deeze reis en 't afvaardigenVerschil onder de Steden over de punten van beschryvinge. des gemelden briefs noodig geoordeeld, tegen den tyd der gewoonlyke Dagvaart van Holland die nu aanstaande was, en, op welke, 't punt van de Sinode en anderen meer stonden gebragt te worden. Midlerwyl, hadden de Afgevaardigden van Amsterdam, Enkhuizen, Edam en Purmerende den Gekommitteerden Raaden, bezig met het ontwerpen der punten van beschryvinge, verzogt, in dezelven te doen stellen eenige punten, 't verschil tusschen sommige Steden en de Geregtshoven, 't sluk der Waardgelders, en 't stellen van eenige orde, by voorraad, op de oefening van den Hervormden Godsdienst, op verscheiden' Plaatsen, betreffende. Doch de Afgevaardigden der Steden Haarlem, Leiden, Gouda, Rotterdam, Schoonhoven, Briele, Alkmaar en Hoorn, kennis van dit verzoek bekomen hebbende, begeerden, dat men deeze punten, als, haars oordeels, strydig met 's Lands vryheden en met het gezag der Staaten, uit de beschryving laaten zou. Dordrecht verstondt, daarentegen, dat men den vier Steden te wille moest zyn. De Gekommitteerde Raaden, sedert, vernomen hebbende, dat de Prins de punten, door de vier Steden voorgeslaagen, ook goedgekeurd en verscheiden' Steden aangepreezen hadt; zondt- {==186==} {>>pagina-aanduiding<<} ze den Leden der Vergaderinge toe, nevens de aanmerkingen, welken 'er, door de agt Steden, tegen gemaakt waren (v). De Staaten vergaderden, hierop, den agtsten van Wintermaand.De Advokaat zoekt, te vergeefs, van zyne ampten ontslaagen te worden. De Advokaat Oldenbarneveld, sedert eenige weeken, in den Haage te rug gekeerd, verzogt, op deeze Dagvaart, gelyk hy, te vooren, meermaalen gedaan hadt, ontslaagen te worden van zyne ampten, zig beroepende op zyne hooge jaaren en zwakheid; doch men oordeelde, in 't gemeen, zynen dienst niet te konnen missen (w). Hy liet zig dan beweegen, om in denzelven te volharden. XXII. Voorslag der vyf Steden op 't stuk der Sinode. De vyf Steden, Dordrecht, Amsterdam, Enkhuizen, Edam en Purmerende, ziende de overige Leden gezind tot het byeenroepen eener Provinciaale Sinode, sloegen voor ‘dat de Staaten dezelve zouden konnen beschryven, mids zy, te gelyk, bewilligden, in het houden der Nationaale Sinode, na dat de Provinciaale zou geëindigd zyn; van welke Nationaale Sinode het ontwerp eerst zou herzien worden, in de Vergadering van Holland; en, daarna, in de Vergadering der algemeene Staaten, worden vastgesteld.’ Dus meendenze den meesten Leden wat nader gekomen te zyn; doch deezen deeden, sedert,Andere voorslag. eenen anderen voorslag. Zy begeerden ‘dat men eene Provinciaale Sinode byeenriep, niet om de geschiilen aldaar te beslissen; maar om eenen voet te beraamen, op welken men elkanderen zou konnen verdraa- {==187==} {>>pagina-aanduiding<<} gen, overeenkomstig met de genomen' besluiten.’ Maar men kon elkanderen niet overhaalen. De Steden, die voor de Nationaale Sinode yverden, werden, eerlang, gestyfd door de stem van Schiedam, welk haare zyde koos (x). Verscheiden' andere Steden wankelden van gelyken, Doch die van Haarlem leverden,Merkwaardige Verklaaring van Haarlem. 1618. in Louwmaand des jaars 1618, eene Verklaaring in, behelzende ‘dat zy, in den aanvang en in 't heetst van den oorlog tegen Spanje, de eersten geweest zynde, die 't Spaansch geweld, lang en kloekmoedig, hadden wederstaan, om, ware 't mogelyk, 's Lands vryheden te beschermen; nu, met droefheid, bespeurden, dat de staatswyze Resolutien, eenigen tyd herwaards, wettiglyk, genomen, ten onregte, doorgestreeken en vrugteloos gemaakt waren, tot verkleining van 't gezag der Staaten, en van de voorregten en vryheden des Lands. Dat men dit zelfde gezag, in openbaaren druk, te keer ging. Dat de Geregtshoven provisien verleenden, tegen de Resolutien der Staaten, en tegen de Privilegien, geregtigheden en gebruiken der Steden. Dat men de Wethouders, op verscheiden' Plaatsen, gedreigd, op sommigen, openlyk, aangetast hadt. Dat de verkiezing der zelven, op sommige Plaatsen, niet vry geweest; maar, door oproer, afgedrongen geworden was. Dat de Kerkendienaars en goede Gemeente, zig houdende aan den Hervormden Godsdienst, doch alleen in 't stuk der Predestinatie verschil- {==188==} {>>pagina-aanduiding<<} lende, door anderen, uit de Kerken gejaagd, openlyk gehoond, mishandeld en beroofd werden. Dat eenige Kerkendienaars zig zelfs afzonderdon van hunne medebroeders, die 't, in dit stuk, met hen eens; doch naar de Kerkenordening van den jaare 1591 beroepen waren, of te werk gingen. Dat men, in gedrukte schriften, andere verschillende gezindheden gedreigd hadt, met verjaaginge uit den Lande. Dat 'er, tegen dit alles, tot hiertoe, geene behoorlyke orde gesteld, of uitgevoerd was; maar dat, in tegendeel, sommige ongeruste Persoonen, door de Wethouders der Steden, zynde uitgezet, by anderen, gehandhaafd werden. Dat eenige Steden, verre van den vyand gelegen, bezwaard bleeven met bezettingen, zonder dat men wist, of, by dezelven, niet iet zou ondernomen worden, tegen de Wethouders, of tegen de rust der Steden, onder deksel van Godsdienst, in plaats van dat zy de Wethouders zouden behooren te beschermen: al het welke die van Haarlem bewoogen hadt, om, voor het bewilligen in de gewoone oorlogslasten, waartoe de tegenwoordige Dagvaart, onder anderen, aangelegd was, te verklaaren: 1. Dat zy bereid waren, het regt en't gezag der Staaten van Holland en Westfriesland, des Stadhouders en der Gekommitteerde Raaden, in zaaken van Staat, oorlog, Regeeringe en geldmiddelen, met het gene 'er aan vast was, ook het gezag der Geregtshoven, in 't gewoan beleid van 't Regt, en der Officieren en Wethouderen, in de Ste- {==189==} {>>pagina-aanduiding<<} den en ten platten lande, in al wat hun Ampt betrof, te helpen handhaaven, naarkomende en doende naarkomen de Resolutien, die, by de Staaten, eenpaariglyk, of, buiten zaaken van belasting, aanneeming van oorloge en Regeeringe, by meerderheid van stemmen, genomen waren. 2. Dat zy de Uniën, verbindtenissen en verdragen, voor deezen, tusschen de Leden van Holland en Westfriesland, onderling, en met andere hunne Bondgenooten, gemaakt, wilden naarkomen, en elkanderen bystaan, met goed en bloed, tegen de Spaansche tiranny, en allerlei uit- en inheemsch geweld, en verkragting der regten en vryheden van 't Land en de Steden. 3. Datzy, ten dien einde, de Regeerders der groote en kleine Steden wilden handhaaven, by derzelver wettig gezag; beschermen tegen daadelykheid, en niet gedoogen, dat iemant tot de Regeering der Steden voerdt gevorderd, anders dan door vrye en wettige verkiezing: te gelyk doende herstellen, 't gene, hiermede strydig, ondernomen was. 4. Dat zy den Evangelischen Hervormden Godsdienst wilden blyven verdedigen, zonder egter toe te laaten, dat op iemants geloof onderzoek werdt gedaan, noch dac de andere Gewcsten, buiten bewilliging van die van Holland, hierop, eenige schikking beraamden. Voorts wilden zy de zweevende geschillen, met gevoeglyke middelen, zoeken neder te leggen; terwyl zy nogtans verstonden, dat de Kerken in 't bezit van wettelyk beroepen' Dienaaren en van derzelver {==190==} {>>pagina-aanduiding<<} Gemeenten bleeven, en dat alles war daar tegen, geweldiglyk, onderaomen was, hersteld werdt. 5. Dat zy de Geregtshoven wilden erkennen, en verdedigen, naar derzelver Lastbrieven en Berigtschriften, mids zy geene provisien verleenden, tegen de Resolutien der Staaten, of tegen de vryheden en geregtigheden der Steden, vooral niet tegen het oud gebruik, volgens welk de Steden, in Crimineele zaaken, buiten gewoonlyk Regtsgeding, afgedaan, den Hoven niet onderworpen waren. 6. Dat's Lands middelen gebruikt zouden worden, met slegts tot afweering van uitheemsch geweld, maar ook tot verdediging van alle goede ingezetenen, tegen allerlei overlast aan lyf en goed, diehun, zelfs onder deksel van Godsdienst, mogt worden aangedaan. 7. Dat het Krygsvolk, bezetting houdende in Holland, of ook in andere Gewesten, doch door Holland betaald wordende, des vermaand zynde, verpligt zou wezen, boven den algemeenen, volgens het zevende punt der Unie, te doen eenen byzonderun eed van de Steden en gewesten, daar zy lagen, en derzelver Regenten en ingezetenen te beschermen en by te staan. 8. Dat zy zig, uit kragte der voorheen gemaakte Unien en Verbonden, verpligt lekenden, om elk, wien, om de gemelde oorzaaken, eenig letsel aangedaan of gedreigd werdt, te beschermen, met lyf en goed, en 't gene, hiermede strydig, geschieden mogt, spoedig te helpen herstellen. Ten besluite veizogtenze, {==191==} {>>pagina-aanduiding<<} dat elk Lid, voor 't bewilligen in de krygslasten, zig, op de voorgemelde punten, rondelyk, geliefde te verklaaren, op dat de bewilliging eenpaariger mogt konnen geschieden (y).’ De zeven Steden, Leiden, Gouda, Rotterdam,Verschieden' Steden stemmen de Verklaaring van Haarlem toe. Schoonhoven, Briele, Alkmaar en Hoorn, voegden zig met die van Haarlem, in het doen der gemelde verklaaring. Verscheiden' andere Leden betuigden, niets tegen dezelve te hebben, mids men, op de begeerde herstelling, niet verder dronge, dan dezelve gevoeglyk zou konnen geschieden. De Steden zelven, die, in 't Kerkelyke, verschilden van de meerderheid, verklaarden, dat zy de Wethouders wilden handhaaven; 't welk het voornaamste was, welk de anderen bedoeld hadden: waarop, na 't wegneemen van eenige andere zwaarigheden, de Steden allen in de gemeene lasten bewilligden (z). Doch eer die nog gelukte, hadden JohanDe Gezanten van Frankryk en ver Zweeden vermanen die van Holland tot eendragt. Skytten, Gezant des Konings van Zweeden, voor de eerste, en de Fransche Gezant Maurier, voor de tweede reize, ter Vergadering van Holland verscheenen zynde, de Leden, ernstelyk, vermaand, tot eendragt. Maurier stondt hierop, in 't byzonder, stil ‘dat de Kerkelyke geschillen behoorden bygelegd te worden, door zagte middelen, in eene Provinciaale Sinode (a)’ Doch alzo de Ko- {==192==} {>>pagina-aanduiding<<} ninggen van Frankryk en Zweeden beide, in deezen tyd, ondersteuning begeerden van den Vereenigden Staat, die, zouden zyze verkrygen, eenpaariglyk, zou moeten ingewilligd worden, is 't ligtelyk te begrypen, waarom zy zo zeer op de eendragt der Gewesten en Steden drongen. Oordeelen over de Verklaaring van Haarlem.Maar schoon de Leden der Dagvaart van Holland zig niet sterk gekant hadden tegen de Verklaaring van Haarlem, opdat de bewilliging in de gemeene lasten, te ligter, doorgaan mogt, werdt dezelve, buiten de Vergadering, van allen, die der Contraremonstrantsche zyde waren toegedaan, scherp overgehaald; gelyk de goedgunners der Remonstranten, daarentegen, deeze Verklaaring, die, eerlang, in 't licht kwam, hooglyk preezen. Men geloofde, in 't gemeen, dat zy opgesteld was, door Joan de Haan, Rombout Hogerbeets en Hugo de Groot, Pensionarissen van Haarlem, Leiden en Rotterdam (b); en, uit den styl derzelve, vermoed ik, dat de laatste daarin de voornaamste hand gehad heeft. Ook ontkent hy dit niet, in zyne Verantwoording. Alleenlyk geeft hy te verstaan, dat de andere Afgevaardigden der agt Steden, midsgaders de Advokaat Oldenbarneveld hunne aanmerkingen over de Verklaaring hadden gemaakt, eer zy werdt ingeleverd (c). Men deedtze, egter, op den naam van Haarlem, waarschynlyk, om dat deeze Stad, na Dordrecht, de eerste stemmen moest. Voorts, werdt de Verklaaring, terstond, in het Fransch, overgezet, vermoedelyk door {==193==} {>>pagina-aanduiding<<} Uitenbogaard (d), en, heimelyk, naar Frankryk en elders buitens Lands, verzonden. Ten minste, werdt dit laatste, uit den Haage, naar Utrecht, geschreeven (e), schoon de Groot, daarna, betuigd heeft, hiervan, geene kennis gehad te hebben (f). Doch in de Verklaaring,Agterdogt, door dezelve, in andere Steden verwekt. die, terstond, in elks handen kwam, vonden veelen bedenkelyk ‘dat men voorhadt, 's Lands middelen te besteeden, tot het handhaaven der tegenwoordige Regeeringe, welke men, niet zonder vrye en wettelyke verkiezing, wilde veranderd hebben; dat men erkende, geen vertrouwen te stellen op de bezettingen, en sommige Steden aanmerkte als daarmede bezwaard; en dat men de andere Gewesten geen gezag altoos, in 't Kerlyke, over Holland, wilde laaten oefenen.’ By al het welke nog kwam, dat men 't gene in de Verklaaring gezeid werdt van Unien en Verbindtenissen, onder anderen, toepaste, op zekere heimelyke Verbonden, onlangs, tusschen de agt Steden onderling, en met een of twee Gewesten, geslooten, 't welk men hieldt te strekken, tot scheuring in den Staat. Maar schoon 't my, uit vergelyking van verscheiden' schriften en stukken, niet onwaarschynlyk voorgekomen is, dat men, ten deezen tyde, over zulke verbonden, in heimelyke onderhandeling, geweeft is, en, veelligt, reeds eenig ontwerp daarvan op 't papier gebragt hadt (g); {==194==} {>>pagina-aanduiding<<} heb Ik egter niet konnen ontdekken, dat men, immer, tot het sluiten derzelven, gekomen is, ten ware men aan de Verklaaring van Haarlem zelve, die, door de zeven Steden, aangenomen was, den naam van afzonderlyk verbond geeven wilde: in welk geval men, door de verbonden, in deeze Verklaaring gemeld, de oude verbonden, en, byzonderlyk, de Utrechtsche Vereeniging zou moeten verstaan. Doch deeze en veele andere uitdrukkingen in de Verklaaringe werden zo opgevat, als of de agt Steden en anderen eenig geweldig besluit genomen hadden, ten nadeele der gemeene Vereeniging, en tegen het wettig gezag zyner Doorlugtigheid. De Volmagt, in Bloeimaand hier aan volgende, door de agt Steden, aan haare Gemagtigden ter Dagvaart gegeven, strekkende, om onderling en met de andere goede Steden te beraamen zodaanige middelen, als men, tot voorkoming van gedreigde of gevreesde daadelykheden, zou noodig of dienstig oordeelen, bragt ook veel toe, tot voedsel van de agterdogt, die men reeds tegen de voornaamsten deezer Afgevaardigden hadt opgevat. Zy zelven waren 'er niet onkundig van, en hadden, hierom, in 't byzonder, begeerd, dat de Steden, by deeze Volmagt, alles wat hun, wegens 't gene zy, uit kragte derzelve, verrigten zouden, overkomen mogt, ten haaren laste zouden neemen; gelyk geschied was (h). XXIII. Prins Maurits vertrekt naar den Landdag, te Arnhem. Terwyl de gewoone Vergadering van Hol- {==195==} {>>pagina-aanduiding<<} land nog zat, vertrok de Prins, in Lentemaand, naar Gelderland, en, in Bloeimaand, naar Overyssel, om de Landdagen, aldaar, by te woonen, en deeze Gewesten, tot eenparige bewilliging in de Nationaale Sinode, over te haalen. Ook porde zeker verschil met eenige Nieuwmegenaars hem tot de reize naar Gelderland. 't Getal der Remonstranten in dit Gewest was, sedert eenige jaaren, sterk toegenomen, vooral in 't Kwartier van Nieuwmegen, daar zy,Verandering der Regeeringe, te Nieuwmegen. door de Regeering, begunstigd werden. Ook hebben wy gezien, dat Christoffel Biesman, Burgemeester van Nieuwmegen, zig, in den Haage, tegen 't beroepen eener Nationaale Sinode, buiten bewilliging van Holland, verklaard hadt. De Regeering in deeze Stad was verdeeld. Tien Leden waren tegen, zeven voor 't houden der Nationaale Sinode. Prins Maurits hadt, in Hooimaand en Slagtmaand des voorleeden jaars, de oneenigheid, reeds, door Gemagtigden, gezogt by te leggen; doch 't was niet gelukt. Eenigen uit de burgerye, die 't met de minderheid hielden, hadden zyne Doorlugtigheid, sedert, een' Lyst toegeschikt van zulken, die zy, by de aanstaande verandering der Regeeringe, in Louwmaand, gaarne tot Burgemeesters, Raaden en Gemeentsluiden aangesteld zagen; niet zonder, in een bygevoegd geschrift, de meeste tegenwoordige Regenten lelyk af te schilderen, en voor Arminiaanen uit te maaken. Doch deezen, hiervan kennis bekomen hebbende, vervoegden zig, insgelyks, by den Prinse, hem verzoekende, in 't kiezen der nieuwe Wethouderen, agt te geeven op hun meeste genoegen: 't welk zy {==196==} {>>pagina-aanduiding<<} verklaarden te zyn, dat van het grootste deel der Burgerye. Doch alzo hun verzoek niet uit den naam der gantsche Wethouderschap geschiedde, sloeg 'er de Prins weinig agt op. Zy merkten 't, en beslooten, sedert, de Wet te veranderen, op den gewoonlyken tyd, zonder den Prins te kennen. Zie hier, op welken grond. Nieuwmegen hadt, als eene vrye Ryksstad, van oude tyden af, het regt gehad, om zyne eigen' Wethouders te stellen; 't welk, door Gemagtigden der Burgerye of Gilden, plagt te geschieden. Men hadt dit regt zelfs voorbehouden, toen de Stad, in den jaare 1248, aan Otto den II, Graave van Gelder, verpand werdt (i). Doch by 't overgaan der Stad aan Prinse Maurits, in den jaare 1591, werdt de Magistraatsbestelling, geduurende den oorlog, verbleeven aan den Prinse, als Stadhouder van Gelderland, van wege de algemeene Staaten (k). Ook hadt hyze, sedert, gedaan; wordende hem de nieuwe Regenten, jaarlyks, voorgeslaagen, door de ouden. Maar het Bestand, dat, in veele opzigten, naar eene volkomen' vrede geleek, als waardoor veelen, zelfs in verbeurd verklaarde goederen en voorregten, hersteld werden, hadt, meende men, een einde van den oorlog gemaakt, en derhalven ook van het Verdrag, wegens de bestelling der Wet (l). De Prins oordeelde, daarentegen, dat het Bestand niet; maar eene volkomen' Vrede alleen voor het einde van den oorlog kon gehouden worden; en dat hy, hierom, het regt behieldt, welk hy, by {==197==} {>>pagina-aanduiding<<} 't overgaan der Stad, bedongen hadt; gelyk men 't hem, verscheiden' jaaren na 't sluiten van 't Bestand, onverhinderd, hadt laaten gebruiken. Hy begaf zig dan, tegen den tyd der gewoonlyke verandering, in Louwmaand deezes jaars, naar Nieuwmegen, verzeld van den Kantzler, twee Raaden en een' Rekenmeester van Gelderland, nevens den Rigter van Veluwen-Zoom. De bezetting kreeg last, om zig gereed te houden, tot het weeren van beroerte, voor welke zyne Doorlugtigheid bedugt was; alzo de burgers, in 't vermoeden geraakt, dat de Prins voorhadt, iet te doen tot krenking hunner Privilegien, Vertoogen hiertegen gereed maakten, en tekenen lieten. Hierna begaf zig de Prins naar 't Raadhuis, daar de gantsche Wethouderschap bedankt, doch te gelyk verzogt werdt, in een ander vertrek, nog een weinig te willen toeven. Zy verdeelde zig egter in twee byzondere Kamers; waarna de Prins eenigen uit de genen, die, te vooren, de minderheid gehad hadden, ontboodt, omze, nevens eenige nieuwen, aan te stellen. Doch zy weigerden, op éénen na, zig, van nieuws, te laaten beëedigen. Op hun verzoek, werden, daarna, alle de ontslaagen' Regenten ontbooden by den Prinse: wien zy, by monde van den Syndicus, Joan Biel, voorhielden, dat de tegenwoordige wyze van handelen streedt met de Privilegien, en dat het Verdrag van den jaare 1591, met het Bestand, geëindigd was: 't welk zyne Doorlugtigheid ontkende. Waarna Biel, uit den naam der ontslaagen' Regenten, protesteerde tegen 't gene'er geschied was; zig van het zelve beroepende op de algemeene Staa- {==198==} {>>pagina-aanduiding<<} ten, uit welker naam de Prins, in 't jaar 1591, verdraagen was, en van welken hy, meendenze, nu gelast moest geweest zyn. Doch de Prins vondt niet geraaden, hun Protest te aanvaarden. Ondertusschen, traden zy zelven tot eene nieuwe Magistraatsbestelling. De Prins stelde ook nieuwe Wethouders, onder welken, meen ik, maar één uit de ouden was. De Gemeentsluiden werden ook veranderd, door zyne Doorlugtigheid. De Sekretarissen, de Roêdraagers, de Poortiers en Boden kreegen last, om geene andere Wethouders te erkennen, dan die, door den Prinse, gesteld waren (m). De anderen vervoegden zig, sedert, aan de algemeene Staaten, en aan de Staaten van Holland, klaagende, over 't schenden hunner vryheden. De agt Steden beslooten, terstond, ten voordeele der klaagende Regenten, te schryven aan de Staaten van Gelderland. Doch Dordrecht en de vier anderen wilden niet gedoogen, dat de Brief, op den naam der Staaten, afgezonden werdt: waarom hy te minder klem hadt, in Gelderland (n). Wat den algemeenen Staaten betreft, zy hoorden den Prins, in hunne Vergadering, tegen die van Nieuwmegen, en weezen deezen, daarop, naar de Staaten van Gelderland, die zyner Doorlugtigheid, in Lentemaand, in persoon op den Landdag verscheenen, in alles gelyk gaven, en dankten, voor 't gene hy, tot herstelling der orde en rust te Nieuwmegen, ge- {==199==} {>>pagina-aanduiding<<} daan hadt. 't Gene Biesman en van Brienen, te vooren, in den Haage, verklaard hadden, werdt hier ook veroordeeld, als stryden de met het besluit des Landschaps. Voorts beslooten de Staaten, eenpaariglyk, hunnen Gemagtigden in den Haage te belasten, op het houden der Nationaale Sinode, ernstelyk, aan te dringen, en, te gelyk, overeenkomstig met eenen voorslag van zyne Doorlugtigheid, op het afdanken der Waardgelders in Holland (o). In Bloeimaand, vertrok de Prins naar denDe Prins haalt Overyssel over, tot bewilliging in de Sinode. Landdag in Overyssel, die toen, te Deventer, gehouden werdt. Hy verzogt, hier, den Staaten ‘dat zy toch in het houden der Nationaale Sinode wilden bewilligen, alzo men niet voorhadt, dezelve te doen strekken, anders, dan tot bemiddeling der geschillen in 't Kerkelyke, zonder de Gewesten, of derzelver Leden ergens in te verkorten, of iemant, ter zaake van den Godsdienst, te bezwaaren.’ Hy voegde hierby ‘dat men de Gewesten, die nog zwaarigheid maakten, met goede redenen, zou zoeken te brengen tot bewilliging, en dat de besluiten der Sinode niet van waarde gehouden zouden worden, dan nadatze, door de Gewesten, goedgekeurd en bekragtigd waren.’ En onder deeze voorwaarden, bewilligden de Staaten, eindelyk, in 't houden der Sinode (p), hoewel Kampen, daar men strengst was, te- {==200==} {>>pagina-aanduiding<<} gen de Contraremonstranten, het besluit langst tegen hieldt. 't Besluit der Staaten werdt, egter, niet voor Oogstmaand (q), in den Haage gebragt; wanneer de zaaken, in Utrecht, reeds geheellyk veranderd waren van gedaante, en, in Holland, op 't punt stonden van te veranderen, gelyk wy, wel haast, zien zullen. XXIV. Schimpschriften tegen den Advokaat gestrooid. In deezen staat der zaaken, waren de Regenten van veele Steden van Holland, en die van de Stad Utrecht in merkelyke bekommering, ziende de dingen eenen gantsch anderen zwaai neemen, dan zy gehoopt hadden. 't Strooijen van schotschriften tegen den Advokaat Oldenbarneveld, nam, van tyd tot tyd, toe. Een kwam 'er, ten deezen tyde, in 't licht, getiteld Praktyk van den Spaanschen Raad, waarby hy vertoond werdt, als hadt hy geld genooten van Spanje. Een ander, Noodwendig Discours genaamd, drong op eene geweldige verandering in de Regeering. Sommigen hebben François van Aarsens voor den opsteller deezerKwaad vermoeden van den Prinse op den Advokaat. schriften gehouden (r). De Prinsesse Weduwe van Oranje verhaalde aan iemant ‘dat men Prinse Maurits uit Brussel geschreeven hadt, dat Oldenbarneveld geld,’ sommigen spraken van geheele koffers met gouden pistoletten (s) uit Spanje ontvangen hadt, en dat zyne Doorlugtigheid hieraan ten deele geloofMerkwaardige woorden, den Prinse toegeschreeven. sloeg.’ Ook bleek dit, uit zeker zeggen van zyne Doorlugtigheid, 't twelk Uitenbogaard schryft, uit den mond van zekeren geloofwaardigen Edelman, die 't van den Graave van {==201==} {>>pagina-aanduiding<<} Kuilenburg verklaarde verstaan te hebben. Aan deezen Graave, hadt de Prins geraaden ‘de party, welke hy toegedaan was, niet langer te volgen, of dat het hem schadelyk zyn zou, alzo deeze party,’ meenende daarmede, naar 't schynt, den Advokaat en de zynen, naar Spanje wilde.’ De Graaf vraagde naar bewys. 't Is nog geen tyd, werdt hem geantwoord, men moet eerst platte formen scheeren over eenigen. Zo men, hernam toen de Graaf, dien weg in wil; dat 's regt naar Spanje: waarop hem te gemoet gevoerd werdt, Beter zo dan anders; men zal haast zien, wie de styfste beurs heeft (t). Doch lang van te vooren (3), zou de Prins aan de Prinsesse Weduwe, uit wier mond, Uitenbogaard het te boek stelt, gezeid hebben, dat het geschil niet beslist zou worden, dan door de wapenen (u). De Blaauw boekjes hielden geen' laager'Vuil schotschrift van Jan Dankerts. toon. In zeker schotschrift, geschreeven met de eigen' hand en naamtekening van Jan Dankerts, voorheen Notaris in den Haage (v), nu te Amsterdam; die, wegens een diergelyk, ten tyde van 't Bestand gemaakt, door voorspraak van Uitenbogaard, vergiffenis verworven hadt (w); werdt de Advokaat gedreigd, met een Crimineel regtsgeding. Voorts las men 'er in ‘dat men hem voet by stuk zetten, en bewyzen zou, dat hy honderdentwintigduizend Dukaatjes ontvangen hadt. Uitenbo- {==202==} {>>pagina-aanduiding<<} gaard, stondt 'er in, badt tagtigduizend guldens, in gouden Albertinen, getrokken, 't welk men hem, in zyn bakhuis, hadt aangezeid.’ Gaat, las men verder, tot Brussel, 't staat daar klaarlyk geschreeven, op 't Register, daar de andere gestreelden staan, met naam en toenaam. 't Geschrift, welk deeze en andere dingen behelsde, was den maaker ontvallen, te Amsterdam, werwaards hy gevlugt was, uit vreeze voor den Fiskaal van den Hove, die, uit andere oorzaaken, onderzoek op hem deedt. 't Was opgeraapt, en den Advokaat ter hand gesteld, die 't, in de volle Vergadering, bragt, te gelyk verklaarende ‘dat men hier een' schryver hadt, die niet, gelyk diergelyken plagten te doen, zynen naam verzweeg, maar voet by stuk zetten, en zyne beschuldigingen bewyzen wilde. Hiertoe was hy ook, van zynen kant, bereid. Uitenbogaard niet minder. Hy begeerde dan, dat men Dankerts van Amsterdam haalde, en bewys afvorderde van 't geneDe maaker raakt in hegtenis. hy geschreeven hadt.’ Men besloot, hierop, naar Amsterdam te schryven. Dankerts werdt in de gyzeling gezet; doch men begeerde hem niet naar den Haage te zenden; zig beroepende op het Privilegie der Stad, volgens welk, de misdaaden, aldaar begaan, voor de bank van Schepenen, geoordeeld moesten worden. De Fiskaal Kinschot trok naar Amsterdam met het boekje, om Dankerts te ondervraagen; doch men vondt niet geraaden, dat hy zig kweet, zo als hy meende te behooren. Dankerts zat in de gyzeling, tot dat de Advokaat gevat was (x), {==203==} {>>pagina-aanduiding<<} waarna men hem losliet, en, eindelyk, nog beloonde, voor 't gene hy gedaan of geleeden haat, zonder dat men den Advokaat immerWordt geslaakt en beloond. iets van 't gene hem, door deezen mensch, aangewreeven was, geregtelyk, te last gelegd heeft (y). Doch zulke en diergelyke beschuldigingen,De advokaat verdedigt zig, in eenen Brief aan den Prinse, en in een Vertoog aan de Staaten van Holland. die, by 't gemeen, veel te veel ingang vonden, bewoogen den Advokaat, op den raad der Prinsesse Weduwe van Oranje, tot het schryven van eenen Brief aan Prinse Maurits, die, eenige jaaren naderhand, gedrukt werdt. Hy was, den vierentwintigsten van Grasmaand, getekend, en vervatte eene omstandige verdediging van des Advokaats gedrag, met eene sterke betuiging zyner genegenheid voor 't Huis van Nassau (z). Te gelyk, schreef hy een Vertoog aan de Staaten van Holland, welk, terstond, in 't licht kwam. Zyne bedryven en diensten werden, in het zelve, omstandiglyk, vertoond, van dat hy eerst in 's Lands dienst getreden was, tot op den tegenwoordigen tyd. In 't byzonder, wees hy aan ‘hoe zeer hy gearbeid hadt, om goed verstand te onderhouden tusschen de Staaten en zyne Doorlugtigheid. Ook beriep hy zig, ten blyke van de diensten, door hem, den Huize van Nassau gedaan, op de brieven en bescheiden, welken hy in handen hadt. Geschenken verklaarde hy nooit begeerd of gezogt; maar somtyds wel, voor beweezen' diensten, ontvangen te hebben. Zyne goederen waren, zeide hy, allen eer- {==204==} {>>pagina-aanduiding<<} lyk en wettiglyk verkreegen, waarop hy, zo men 't goed vonde, onderzoek wilde laaten doen. De verdere beschuldigingen, in Schotschriften, tegen hem uitgeworpen, verklaarde hy voor openbaare lasteringen zig, omtrent de meesten, beroepende op de kennisse der Staaten zelven.’ Ten besluite, riedt hy ‘dat men den raad der Koningen van Frankryk en Zweeden volgde, en rust en eendragt zogt: dat de Gemagtigden ter algemeene Staatsvergaderinge zig niet aantrokken, 't gene niet aan hun gesteld was; dat zyne Doorlugtigheid, de Raaden van Staate, de Raaden ter Admiraliteit en de Gekommitteerde Raaden zig hielden aan derzelver Berigtschriften; dat het Regt gehandhaafd, en de Kamer van Rekening in goede orde gehouden werdt. Wanneer hierby eenigheid kwam onder de Staaten, vertrouwde hy, dat alles haast wederom hersteld zou worden (a).’ Provisioneele Opening, tegen dit Vertoog uitgegeven, wordt verbooden.Doch het uitgeeven van dit Vertoog haalde den Advokaat eene nieuwe sneeuwjagt van naamlooze schriften op den hals. Een, getiteld Provisioneele Opening, werdt zo lasterlyk geoordeeld by de Staaten, dat zy 't, by openbaar Plakaat, verbooden, vyfhonderd guldens beloovende aan elk, die Schryver of Drukker ontdekte. By 't zelfde Plakaat, namen de Staaten den Advokaat, om zyne langduurige en getrouwe diensten, in hunne byzondere bescherming en hoede (b). Doch sommigen te- {==205==} {>>pagina-aanduiding<<} kenen aan, dat men dit Plakaat, te Amsterdam, en in de Steden, die 't met deeze Stad eens waren, niet liet afkondigen, 't welk de Schryvers van naamlooze schriften, die zig, meent men, meest te Amsterdam onthielden, te stouter maakte. Ook strooide men, ten deezen tyde, uit, dat de Prins gezeid zou hebben, dat hy den Advokaat en de zynen zo fyn vermaalen zou als stof (c). De meerderheid der Staaten van Holland ontwierp, omtrent deezen tyd, een Vertoog aan den Prinse, om by hun gezag gehandhaafd te worden (d). Doch 't blykt niet, dat het eenig gevolg gehad heeft, welk aan hunne verwagting beantwoordde. Zelfs twyfel ik, of het den Prinse wel overgeleverd zy. Men sloeg, in Zomermaand, ter Vergadering van Holland voor, om zekere gedrukte Remonstrantie van François van Aarsens op te haalen, en hem het verder schryven te verbieden (e). Doch ik vind niet, dat hierop iet beslooten werdt. 't Verhaalde toont klaarlyk, welke redenen van bekommering de Regenten van verscheiden' Hollandsche Steden en van Utrecht, ten deezen tyde, hadden. Doch 't wordt tyd, dat wy zien, welke middelen zy in 't werk stelden, om de gevreesde verandering der Regeeringe te voorkomen; en welk eene uitkomst dezelven hadden. Verscheiden' ongedrukte stukken en bescheiden my, gelukkiglyk, ter hand gekomen, stellen my in staat, om dit naauwkeuriger te doen, dan tot hiertoe geschied is. XXV. Beweegingen te Utrecht en te Leiden, uit vreeze voor verandering in de Regeeringe. Zo dra men, in den Haage, tyding kreeg {==206==} {>>pagina-aanduiding<<} van de verandering der Regeeringe te Nieuwmegen, in Louwmaand deezes jaars, was men bedugt, voor diergelyke veranderingen, in veele Hollandsche Steden en in Utrecht. Joan van Renesse van Zuilestein en Justus van Ryzenburg, Heer van Ryzenburg, waren toen, wegens Utrecht, afgevaardigd, in de Vergadering der algemeene Staaten. Ryzenburg schreef, over 't gebeurde te Nieuwmegen, eenen Brief naar Utrecht, die, door hem en Zuilestein, getekend werdt. In deezen Brief, werden de ontslaagen' Regenten genoemdgeoppresseerde. verdrukte Heeren, en vromen, die men,by dessein. met opzet, voorhadt te verlaaten. Ook las men 'er in, dat zyne Doorlugtigheid, tegen reden en tot misnoegen van de goeden, op den voorslag van die van Nieuwmegen, ter algemeene Staatsvergaderinge, toegelaaten was (f). Men was, ten deezen tyde, in overleg, om zig van eenige Plaatsen te verzekeren, tot voorkoming eener gevreesde verandering inVoorslagen, om Schoonhoven, Woerden en andere Plaatsen te verzekeren. de Regeering. Te Utrecht, hadden eenigen voorgeslaagen, dat men Schoonhoven verzekeren moest; 't welk anderen, in den Haage, niet wel scheen te smaaken. Doch, te Leiden, zou men gaarne gezien hebben, dat Woerden verzekerd werdt. Hiervan hadt de Predikant Uitenbogaard, te Leiden zynde, kennis gekreegen, uit den mond van den Pensionaris Hogerbeets, die op hem begeerd hadt, zulks te willen berigten, aan Adolf van de Waal, Heer van Moersbergen, die toen, wegens Utrecht, in den Haage was, met verzoek, dat hy 'er, heimelyk, kennis van geeven wilde aan den {==207==} {>>pagina-aanduiding<<} Sekretaris Ledenberg, op dat deeze, daartoe, in tyd en wyle, de behulpzaame hand bieden mogt; alzo men, te Leiden, voorhadt, met iemant van Woerden, wien men de zaak mogt toevertrouwen, deswege, in onderhandeling te treeden. Uitenbogaard deedt deeze boodschap, en Moersbergen schreef, 't gene men hem verzogt hadt, in Sprokkelmaand, aan Ledenberg (g): daarby voegende ‘dat deeze zaak heimelyk behandeld moest worden, en dat 'er, in deeze tydsomstandigheden, voorraad van wapenen noodig was; dat men ook de Huizen te Duurstede, ter Eem en te Abkoude behoorde te bezetten;’ 't zy dat men, hierdoor, gelyk, daarna, verklaard werdt, het platte Land van Utrecht, tegen oproer, zogt te beveiligen (h), 't zy dat men 'er eenig verder inzigt mede gehad hebbe. Doch deeze overleggingen hadden geen gevolg. Midlerwyl, bleef men, te Utrecht, in geduurige vrees voor de komst van den Prinse, uit welke men verwagtte, dat gelegenheid tot opschudding genomen zou worden, die, waarschynlyk, uitloopen zou, op verandering der Regeeringe. Men hadt, hierom, al in Herfstmaand des voorleedenVrees, te Utrecht, voor 's Prinsen komst. jaars, toen 's Prinsen reis naar eenige Zuidhollandsche Steden op handen was, op Ledenbergs voorslag, eenen Brief opgesteld aan zyne Doorlugtigheid, strekkende, om hem te verzoeken van, voor deeze reize, niet te Utrecht te willen komen. Doch deeze Brief,Men verzoekt hem, dezelve uit te stellen. die toen niet overgegeven werdt, bleef, eenen {==208==} {>>pagina-aanduiding<<} tyd lang, open, in handen van de Utrechtsche Afgevaardigden in den Haage; werdt, een en andermaal, veranderd, ook, zo sommigen, naderhand, verklaard hebben, met kennis van den Advokaat, en, eindelyk, na dat Zuilestein naar Utrecht geschreeven hadt, dat de Prins stondt te vertrekken naar den Landdag te Arnhem, in Lentemaand deezes jaars, door Gerard ter Stein, behandigd aan zyne Doorlugtigheid (i); wien dezelve, gelyk men denken kan, gantsch niet aangenaam was. Nogtans,Hy komt 'er nogtans. Doch vertrekt wederom. begaf hy zig, door Utrecht, naar Arnhem. De poorten werden, op den dag zyner aankomste, langer dan naar gewoonte, geslooten gehouden, en Ledenberg leide in beraad, omze den Prinse niet te openen. Doch hiertoe durfde men niet besluiten. De Prins kwam dan in de Stad. De wooning, daar hy zynen intrek nam, werdt, als ware 't om hem eer aan te doen, door eenige vendelen Schutters, bezet; vier van welken in de wapenen gebragt waren, om hem in te haalen. Doch eenigen hebben, naderhand, verklaard, dat dit bezetten geschied was, om den toeloop van Contraremonstranten en anderen by den Prinse te beletten, waaruit men opschudding, inneeming van Kerken en verandering der Regeeringe vreesde. Ook was, omtrent deezen tyd, beslooten, 't getal der Waardgelderen te vermeerderen (k). De Prins zette zyne reis toen voort, {==209==} {>>pagina-aanduiding<<} zonder iet, openlyk, te Utrecht, te verrigten. 't Ontbrak, nogtans, den Prinse niet aan eenige vertrouwde vrienden, in de Staaten van Utrecht, die hem, van tyd tot tyd, berigt gaven van 't gene 'er gehandeld werdt (l), zo ver zy 'er kennis van krygen konden. Na datHandeling over 't afdanken der Waardgelders. men dan, ter algemeene Staatsvergaderinge, overeenkomstig met 's Prinsen meening, wat laater, hadt begonnen te handelen, over de noodzaakelykheid van het afdanken der Waardgelders, in Holland en in Utrecht, het aanneemen en aanhouden van welken, zyne Doorlugtigheid, naar sommiger verhaal (m), rebellie genoemd hadt; werdt door eenigen, in de Staaten van Utrecht, voorgeslaagen, dat men, om kosten te spaaren, de Waardgelders behoorde aftedanken, en van den Prinse eenige vendels te begeeren, staande ten laste van 't Stigt.’ Hiertoe werdt beslooten, zelfs door zulken, die voor 't aanneemen der Waardgelders geyverd hadden: 't zy dat deezen dagten, dat men genoeg beholpen zou zyn, met de gewoonlyke soldaaten, of dat zy hoop hadden, om eenige Steden van Holland te beweegen, tot het draagen van een gedeelte van den last der Waardgelderen, liever dan dat men dezelven zou zien afdanken. Men gaf dan den Afgevaardigden naar den Haage last, om, overeenkomstig met het besluit der Staaten, te spreeken met zyne Doorlugtigheid. Sommigen schryven, dat zy hiertoe slegts vryheid, geen' uitgedrukten last ge- {==210==} {>>pagina-aanduiding<<} had hebben (n). Doch ik bezit een egt afschrift eener Verklaaringe van Ledenberg zelven, waarin duidelyk erkend wordt, dan de Utrechtsche Afgevaardigden last hadden, om met den Prinse te spreeken (o). De Afgevaardigden van Utrecht waren toen Adolf van de Waal, Heer van Moersbergen, Jakob van Zuilen van Nyveld, Heer van Hoeflaken, Willem Bor van Amerongen, Heer van Zandenburg, Kornelis van de Poll, Pieter Ploos, Jakob de Gooyer, Willem van Nyenrode,Byeenkomst tusschen de Hollandsche en Stigtsche Gemagtigden, ten huize van Daniel Tresel. en de Sekretaris Ledenberg. Zy, of ten minste Hoeflaken, Nyenrode en Ledenberg hadden hunnen intrek in den Haage, ten huize van Daniel Tresel, eersten Klerk der algemeene Staaten. Eer zy nog met den Prinse gesproken hadden, lieten eenige Hollandsche Heeren, hun, door den Dienaar van Hogerbeets, vraagen, of zy hun, dien avond, 't was de vyfde van Hooimaand, konden spreeken. Men kwam, ten zeven uuren, byeen. De Hollandsche Heeren waren de Lange, Burgemeester van Gouda, en de PensionarissenWat hier gehandeld werdt. de Haan, Hogerbeets en de Groot. De laatste voerde het woord; volgens hes Verbaal, welk, daarvan, sedert, door de Utrechtschen, gemaakt werdt, en waarvan ik een Afschrift in handen heb, in 't breede, vertoonende,Voorslag der Hollandschen. hoe men thans, onder deksel van Godsdienst, met allerlei middelen van scheuring, oproer, muitery en wederspannigheid, de Staaten en Wethouders, in derzelver hoogheden, vryheden en geregtigheden, zogt te verkorten, enze het gezag van anderen te onderwerpen 't welk verscheiden' Steden bewoo- {==211==} {>>pagina-aanduiding<<} gen hadt, daartegen te voorzien, met aanneeminge van Waardgelders. Hierdoor, haddenze zulke muiters gehouden tot hunnen pligt, gelyk, te Leiden, te Haarlem en elders, gebleeken was. De Staaten van Utrecht hadden, vervolgde hy, uit die zelfde aanmerking, zig zelven en hunnen Staat, insgelyks, door het aanneemen van nieuwe knegten, verzekerd. Doch de kwaadgunstigen, zulks bespeurende, begonden, op allerlei wyze, in Holland, te arbeiden, om de Waardgelders, alomme, te doen afdanken. Men moest zig dan, hiertegen, met moed, verzetten, en de Landen in verzekerdheid bewaaren. Dit was het eerste deel van derzelver hoogheid en oppermagt, tot behoudenis van welke, men zig bedienen moest van 's Lands middelen. Vergeefs was 't, den vyand, buiten, te willen keeren, als men, binnen, niet veilig woonen mogt, gelyk zulks, breeder, in de Verklaaring van Haarlem, gezeid was, waarmede de Edelen en meeste Steden van Holland overeenstemden, zynde zy vastelyk van meening daarby te blyven. Maar nu, ging hy voort, waren 'er tydingen gekomen van Utrecht, meldende, dat de Staaten van dit Gewest beslooten hadden, hunne nieuwe knegten af te danken; 't welk zy, met droefenis, verstonden, alzo de kwaadgunstigen, hierdoor, sterk zouden aangemoedigd, de goeden, daarentegen, zeer verslaagen gemaakt worden, zo in 't Stigt, als in Holland, en in andere nabuurige Landen, alwaar nog zeer veele goeden waren. 't Verheugde hun eg- {==212==} {>>pagina-aanduiding<<} ter, dat de Staaten van Utrecht, tegenwoordig, in zo grooten getale, in den Haage, waren; waarom ook de goede Steden van Holland geraaden gevonden hadden, hun te doen verzoeken, dat zy 't stuk nader wilden overleggen, en zig zelven en Holland zo veel nadeels niet toebrengen: 't welk, daarna, onherstelbaar zyn zou. De gelegenheid van 't Gewest van Utrecht was hun tamelyk wel bekend, waarom zy ligtelyk konden afneemen, dat de nieuwe last zwaar genoeg drukte, gelyk zy zulks, in hunne Steden, ook gevoelden; doch zy verstonden, dat men 's Lands middelen, voor alle andere zaaken, daartoe besteeden moest.’ Antwoord der Utrechtschen.De Utrechtsche Afgevaardigden, eerst afzonderlyk geraadpleegd hebbende, gaven den Hollandschen te kennen ‘dat 'er groot onderscheid was, tusschen de Hollandsche Steden en de Stigtschen. Dat Utrecht veel zwakker van gelegenheid was, dan de Steden van Holland, en daarenboven belast met eene talryke uitheemsche bezetting, daar zy zig, in nood, niet veel op zouden durven verlaaten. Dat de Staaten van Utrecht, tot verzekerdheid van den Staat des Lands en van de gemeene rust, genoodzaakt waren geweest, te ligten zes vendels Neêrlandsch Krygsvolk, ieder van honderdenvyftig koppen, welker wapening en soldy, sedert Herfstmaand laatstleeden, hun eene groote somme gekost hadt. Dat zy, in 't eerst, gehoopt hadden, spoedig te zullen konnen ontheeven worden van deezen last, dien zy, boven de gewoonlyke en buitengewoonly- {==213==} {>>pagina-aanduiding<<} ke lasten des krygs, niet lang zouden konnen draagen. Dat niemant hun, ondertusschen, eenigen onderstand aanboodt, daar zy, blyvende alleenlyk zig zelven beschermen, zeer kwalyk eenige nieuwe zwaarigheid zouden konnen uitstaan, met welke zy, nogtans, van alle kanten, gedreigd werden. Dat zy 't misnoegen van den Prinse klaarlyk bemerken konden. Dat de algemeene Staaten en de Raad van Staate hun niet alleen geschreeven; maar ook bezonden hadden, om hen de nieuwe knegten te doen afdanken. Al het welke geheel anders gesteld was, in de Hollandsche Steden. Dat de Staaten van Utrecht zig, hierom, genoodzaakt gevonden hadden, van twee kwaaden het minste te kiezen, en hun hadden gelast, den Prinse te verzoeken, de uitheemsche bezetting uit Utrecht te willen ligten, en de oude vendels Landzaaten, staande ter betaalinge van 't Stigt, in de plaats, derwaards zenden; wanneer de Staaten de nieuwe knegten zouden ontslaan. Dat zy, hierop, den raad der Hollandsche Heeren verzogten, op dat zy, bedugt voor opschudding aan de eene, en voor verloop van den Staat hunner geldmiddelen, aan de andere zyde, weeten mogten, hoe zy den Staat des Lands best zouden mogen verzekeren. Dat de Staaten van Utrecht hiertoe gaarne wilden arbeiden, zo zy geholpen en ondersteund werden. Doch dat zy, zonder ondersteuning, de zaaken niet langer konden staande houden, en genoodzaakt zouden zyn, hunnen last te openen aan zyne Doorlugtigheid.’ {==214==} {>>pagina-aanduiding<<} De Hollandsche Gemagtigden antwoordden,Weder antwoord der Hollandschen. hierop ‘dat zy wel konden zien, dat de Utrechtschen reden hadden, om op hunne zaaken te letten; doch dat de voorslag, dien zy den Prinse zouden moeten doen, ook vol gevaars stak. Dat het niet te vermoeden was, dat zyne Doorlugtigheid bewilligen zou in hun verzoek, alzo die van Holland hem onlangs verzogt hebbende, dat hy een vendel, ten hunnen laste staande, in zekere Stad, [Oudewater], wilde zenden, hy anders gedaan hadt. Dat de voorslag, aan zyne Doorlugtigheid gedaan zynde, niet lang geheim zou blyven, en, rugtbaar geworden, hen in grooter gevaar stellen, dan zy nu waren. Dat de oude en nieuwe bezettingen zig beide gehoond zouden agten. Dat het niet vast ging, dat de Landzaaten, ter betaalinge van Utrecht staande, nietgedebau cheerd. verleid waren. Dat men, hierom, moed houden en standvastig blyven moest. Dat hunne Steden en anderen den Utrechtschen de hand zouden bieden. Dat de Staaten van Holland, die nog vergaderd waren, spoedig scheiden zouden; doch eerst op alles orde stellen, met naame op hun Krygsvolk, onder welk zy de trouwen van de ontrouwen, haast zouden weeten te onderscheiden. Dat zy thans bezig waren, met het stellen van zulke orde op hunne geldmiddelen, dat Utrecht daarvan ook verligting gevoelen zou. Dat zy, hierom, verzogten, dat men zig niet verhaasten wilde, zullende zy hun, binnen weinige dagen, nader bescheid geeven.’ Het gene, hier, gezeid werdt, wegens de ver- {==215==} {>>pagina-aanduiding<<} ligting, die Utrecht, door de regeling van 't stuk der Geldmiddelen in Holland, gevoelen zou, zag, zo de Groot, naderhand, verklaard heeft, op de raadpleeging, over het verzenden der Fransche troepen naar Frankryk; dat, zo 't voorgang gehad hadt, tot verligting zou gestrekt hebben van Utrecht; welk Gewest zyn aandeel draagen moest, in het onderhoud deezer troepen, die, door Holland, betaald werden (p). De Utrechtschen namen, eindelyk, aan, nogBesluit der Utrechtschen. eenige dagen te toeven met het openen van hunnen last aan den Prinse, en verslag van 't gehandelde, 't welk men, wederzyds, beloofde, geheim te zullen houden, te doen aan de Staaten van Utrecht (q). Ook stelden zy een Verbaal van 't gehandelde op, welk, door hen allen, goedgekeurd werdt. Ledenberg schreef het, in 't ruwe. 't Werdt door Jan Both de Jonge, Klerk der Staaten van Utrecht, in 't net gesteld, en, daarna, door Ledenberg, hier en daar, nog wat verbeterd (r). Alle welke kleine omstandigheden wy dus naauwkeurig aantekenen, om dat de minsten, sedert, van gewigt geoordeeld zyn. Wegens het Verbaal, schreef de Groot, naderhand, dat men 't, misschien, wat breeder gesteld hadt, om de Staaten van Utrecht, welken 't vertoond moest worden, te ligter, tot het aanhouden der soldaaten over te haalen (s). Men zal, veelligt, begeerig zyn, te weeten,Gelegenheid tot de byeenkomst by Tresel. {==216==} {>>pagina-aanduiding<<} hoe de Hollandsche Heeren zo spoedig kwamen aan de kennis van een geheim besluit, in de Staaten van Utrecht genomen. Dit vind ik 'er van Ledenberg, na 't neemen van dit besluit, met zes anderen, naar den Haage, vertrokken, was, den derden of vierden van Hooimaand, des nademiddags na vyf uuren, zeer vermoeid, gekomen ten huize van den Predikant Uitenbogaard vraagende, of 'er geen kans ware, om Hogerbeets, de Groot en de Haan, daar, dien avond, nog te spreeken. Uitenbogaard nam aan, hiertoe, zyn best te zullen doen, en ging naar 't huis van de Haan, die, 's avonds na zevenen; met de twee anderen, tot zynent kwam. Ledenberg deedt hier, ten aanhooren van Uitenbogaard, die, een en andermaal, uit het vertrek gaan wilde; doch gedrongen werdt, te blyven; den drie Pensionarissen opening van 't besluit en den last der Staaten van Utrecht; om, zo hy verklaarde, uit hun te verneemen, wat men, in Holland, doen zou, en of men den Utrechtschen niet eenige penningen zou konnen schieten. Men antwoordde hem ‘dat de Hollandsche Steden nog niet genegen waren tot afdanking haarer Waardgelderen, en dat, over 't schieten van geld, met de Steden moest gesproken worden (t).’ Dit geschiedde, sedert, na dat men eerst den Advokaat gehoord hadt (u), en hierop volgde de byeenkomst by Tresel. Eenige Utrechtschen, hier tegenwoordig, hadden, te vooren, zeer gedrongen, op het {==217==} {>>pagina-aanduiding<<} spreeken met den Prinse. Nyenrode heeft, naderhand, verklaard, dat hy van de Poll, meermaalen, vermaand hadt, om te helpen doorzetten, dat men den last der Staaten volvoerde, naar behooren. Doch de Hollandsche Heeren hadden hen, zeide hy, daarvan afgetrokken, en zy hadden zig laaten overhaalen, doordien ook in hunnen last gesteld was, dat zy, zo hun iet anders voorkwam, daarvan verslag houden doen aan de Staaten van Utrecht (v). Men mag vermoeden, dat Ledenberg dit laatste in den last hadt doen stellen, om daaruit gelegenheid te neemen, tot het bewerken der opening, van wege de Hollandsche Steden gedaan. XXVI. Vertoog van Holland aan den Prinse, op 't stuk der Waardgelders. De Staaten van Holland, nu ook raadpleegende op het afdanken der Waardgelderen, waartoe de algemeene Staaten, zelfs met bewilliging van Overyssel, beslooten hadden, in Holland en in Utrecht, te arbeiden (w), kwamen, kort hierna, overeen, dat men den algemeenen Staaten, den Prinse en Graave Willem vertoonen zou ‘hoezy, met het aanneemen van luiden van wapenen, niet anders voorhadden, dan zig zelven te verzekeren tegen daadelykheden; hoe ook, naar zy onderrigt waren, de Staaten van Utrecht geen ander oogmerk hadden. Voorts, dat de zaak ligtelyk te vinden zou zyn, zo zyne Doorlugtigheid eenige uitheemsche bezettingen, daar 't beste vertrouwen niet op viel, wilde wegneemen, en de Staaten van Utrecht, {==218==} {>>pagina-aanduiding<<} nevens de Steden van Holland, daar 't noodig zou zyn, met Nederlandsche vendels voorzien.’ Dertig Gemagtigden omtrent, uit de Edelen en Steden, deeden den Prinse en den Graave deezen voorslag, by monde van den Advokaat, Men speurt 'er uit, dat de meening der Hollandsche Steden nog niet was, Utrecht met geld te ondersteunen; maar dat zy alleenlyk begeerd hadden, dat de Utrechtschen 't voltrekken van hunnen last verschuiven zouden, op dat men 't eenpaariglyk doen mogt, en 't voorstel dus te beter ingang doen vinden. De Prins zou met het toestaan van twintig vendelen de Staaten van Utrecht en de Hollandsche Steden hebben konnen vergenoegen (x). Doch zyne Doorlugtigheid vondt het ongeraaden. De Utrechtsche Afgevaardigden vertrokken, hierop, naar huis, zonder den Prinse hunnen byzonderen last geopend te hebben. XXVII. De algemeene Staaten besluiten tot eene bezending naar Utrecht. Weinige dagen laater, besloot men, ter algemeene Staatsvergaderinge, buiten bewilliging der Hollandsche Afgevaardigden, en, in 't afzyn van die van Utrecht, eenigen uit die Vergadering te benoemen, om, nevens zyne Doorlugtigheid, naar Utrecht te trekken, en de Staaten, met de beste, gevoeglykste, en bekwaamste middelen, te beweegen, tot afdankingDie van Holland, insgelyks. der geligtte Waardgelders. 's Daags na dit besluit, welk, den drieëntwintigsten van Hooimaand, vastgesteld was (y), bedienden de Afgevaardigden van eenige Hollandsche Steden zig ook van de gelegenheid, dat verschei- {==219==} {>>pagina-aanduiding<<} den' afgevaardigden eenen keer naar huis deeden; om, ter Vergaderinge van Holland, insgelyks, te doen besluiten, tot eene bezending naar Utrecht, met welke men beoogde, het neemen van een eenpaarig besluit, op 't stuk der Waardgelders, te bewerken. De Vergadering bestondt toen alleenlyk uit de Edelen en uit de Steden Haarlem, Delft, Leiden, Amsterdam, Gouda, Rotterdam en Alkmaar; die, eenpaariglyk, op Amsterdam na, tot de gemelde bezending beslooten (z). De Leden, die naar huis gekeerd waren, hadden, voor hun vertrek, verklaard, dat zy de Vergadering hielden voor gescheiden, en voor nietig en van onwaarde, 't gene, in hun afzyn, in dezelve, beslooten zou worden. Doch de meerderheid hadt, hiertegen, beweerd, dat de Vergadering nog duurde (a). Men benoemde dan, om naar Utrecht te gaan, Vrank van Torenvliet, Burgemeester, en Rombout Hogerbeets, Pensionaris van Leiden, Dirk Jakobszoon Schoonhoven, en Hugo de Groot, Gekommitteerde Raaden. Zy kreegen last, om, in alleryl, te vertrekken. Vooraf, nogtans, verzogt de Groot, uit naame van die van Holland, aan de algemeene Staaten, dat zy hunne bezending geliefden uit te stellen, tot dat de Vergadering van Holland talryker, en de Gemagtigden van Utrecht te rug gekeerd zouden zyn. Ook sloeg hy voor ‘dat op de afdanking der Waardgelderen geene zwaarigheid zou vallen, zo men den Regeerderen beide van Holland en van {==220==} {>>pagina-aanduiding<<} Utrecht goeden bystand belooven wilde, tegen alle daadelykheid, zelfs tegen zulke, die om den Godsdienst zou heeten te geschieden (b).’ Doch hierop kwam geen antwoord. Men stelde dan brieven op, gerigt aan den Kolonel Joan Ogle, die over 't Krygsvolk, binnen Utrecht leggende, en staande ter betaalinge van Holland, geboodt, hem belastende, niets te doen, noch voor te neemen, dan 't gene hem, by de Staaten van Utrecht, of, by de Afgevaardigden der Staaten van Holland, zyne betaalsheeren, bevolen zou worden. Terstond hierop, vertrokken de vier Afgevaardigden, die, in 't doorreizen van Leiden, hunnen last openden aan Burgemeesteren, welkenDe Hollandsche Gemagtigden komen te Utrecht. dien ook goed vonden (c). Des anderendaags, den vyfentwintigsten van Hooimaand, des morgens ten agt uuren, kwamenze binnen Utrecht, hunnen intrek neemende in de Herberg van Aart van Schendel, daar Montsoort uithing. Hier ontboodenze, terstond, by zig den Sekretaris Ledenberg, hem openende, waartoeze waren afgezonden, met verzoek, dat hy te wege brengen wilde, dat zy, terstond, mogten gehoord worden. Hy nam dit aan, verklaarende, te gelyk, dat hunne komst zynen Meesteren zeer aangenaam zou zyn, naardien zy, kennis gekreegen hebbende van het besluit der algemeene Staaten tot de bezending, Moersbergen afgevaardigd hadden naar den Haage, om den raad en hulp van eenige Gemagtigden uit Holland te verzoeken. Voorts vraagde de {==221==} {>>pagina-aanduiding<<} Groot aan Ledenberg, of de Staaten van Utrecht niet eenige middelen bedagt hadden, om zyner Doorlugtigheid en den Gemagtigden der algemeene Staaten genoegen te geeven: waarop deeze antwoordde, dat men, daarover, beter in Holland dan te Utrecht, zou konnen handelen (d). Omtrent den middag, verscheenen de HollandscheHun voorstel aan de Staaten. Gemagtigden in de Vergadering der Staaten van Utrecht. De Groot, hier het woord voerende, hieldt den Staaten voor ‘hoe die van Holland, ongaarne, verstaan hadden, dat eenige Afgevaardigden ter algemeene Staatsvergaderinge beslooten hadden, de knegten, te Utrecht, om goede redenen, aangenomen, te doen afdanken, niettegenstaande hun, by de gantsche Vergadering van Holland, vertoond ware het regt, welk elk Gewest heeft, om orde te stellen tot zyne eigen' verzekering, welk regt men, onder anderen, by het eerste punt der Utrechtsche Vereeniging, en by het zevende en tweeëndertigste van de Instructie des Raads van Staate, uitdrukkelyk aan zig behouden hadt. Dat men, deswege, nog nadere Vertoogen, zo aan de algemeene Staatsvergaderinge, als aan den Prinse hadt gedaan: doch dat, hierop, niets dan een besluit tot het bezenden der Staaten van Utrecht gevolgd was: waarom de Staaten van Holland, bezeffende, hoe naauw zy, door de nader Vereeniging en door ouder Overeenkomsten, verbonden waren met die van Utrecht, niet hadden konnen nalaaten, hen herwaards te zenden, om den {==222==} {>>pagina-aanduiding<<} Staaten van Utrecht te verzekeren, dat zy gezind waren, alles toe te brengen, wat hun mogelyk ware, tot handhaaving van derzelver gezag, en van de vryheden en geregtigheden van het Landschap en van deszelfs Leden, waartoe zy verzogten, dat de Staaten deeze bezending, als komende van hunne oudste en naaste bondgenooten, midsgaders de persoonen der afgevaardigden, voor aangenaam geliefden te houden (e).’ Dit laatste verklaarden de Staaten: en, te gelyk, dat zy eenigen magtigen zouden, om nader met de Hollandsche afgevaardigden te handelen. Deezen deeden, terstond, gelyken voorslag in den Raad der Stad, en ontvingen gelyk bescheid (f). Ten zelfden tyde gavenze den Staaten, uit den naam des Advokaats, inbedenking, of 't niet geraaden zou zyn, goede wagt te houden aan de Amersfoortsche Poorte, op dat geen nieuw Krygsvolk in de Stad gebragt wierdt. Sommigen merkten ter deezer gelegenheid aan, dat de Prins, tegen der Staaten en der Wethouderen dank, veelligt, de poort zou doen open smyten. De Groot werdt, naderhand, beschuldigd, dat hy dit geweld genoemd hadt, zonder dat hy 't rondelyk ontkend heeft, zeggende ‘dat de regte Hollanders geene Hovelingen zyn; maar gewoon, elk ding zynen waaren naam te geeven (g).’ XXVIII. De Prins en de Gemagtigden der algemeene Staaten komen, insgelyks, te Utrecht. Maar dien zelfden avond, kwam zyne Doorlugtigheid, verzeld van eenige Gemagtigden der algemeene Staaten, binnen Utrecht: alwaar {==223==} {>>pagina-aanduiding<<} hy, terstond, door de Staaten en Wethouders der Stad, werdt verwelkomd. Des anderendaags verscheen hy, Nikolaas de Voogd, uit Gelderland, Adriaan Manmaaker, uit Zeeland, en Willem, Heer tot Zwartsenburg, uit Friesland, in de Vergadering der Staaten van Utrecht. Hun voorstel strekte, om de Staaten te beweegen, tot afdanking der Waardgelders en tot bewilliging in de Nationaale Sinode. LedenbergDe Hollandschen begroeten zyne Doorlugtigheid. gaf, hiervan, terstond, kennis aan de Hollandsche Afgevaardigden, die den Prins, na den middag, gingen verwelkomen, hem te gelyk bekend maakende ‘dat zy daar gekomen waren, om, met die van Utrecht te raadpleegen over eene eenpaarige orde op 't stuk van de Waardgelders, en op de verzekerdheid der Steden, waarover zy, op 't begeeren der Utrechtschen, verzogten, dat, in Holland, gehandeld mogt worden.’ DeGesprek tusschen den Prinse, de Groot, en de anderen. Groot verhaalt, in zekere Aantekeningen, dat de Prins, by deeze gelegenheid, zeide, Men zou de Magistraaten wel beschermen; maar eerst willen weeten, hoe zy regeeren zouden. Men hadt vyf valsche punten zoeken in te voeren in den Godsdienst: men hadt hem willen ontzetten van zyn Stadhouderschap, en ten Lande uitjaagen. Doch hy hadt hierin orde gesteld. hy wist wel, wat hy deedt. hy hadt vyf Gewesten voor zig, en de zes Steden van Holland zouden Gemagtigden naar Utrecht zenden, om hem te ondersteunen. De Hollandsche Gemagtigden antwoordden hierop ‘dat niemant, huns weetens, eenig voorneemen hadt, ten nadeele zyner Vorstelyke waardigheid; dat men bereid was, zyne verdiensten te erkennen, naar vermogen; doch dat de {==224==} {>>pagina-aanduiding<<} argwaan, ter wederzyde, sedert de algemeene scheuring over kerkelyke geschillen, ontstaan, verdwynen zou, zo men de zaaken, niet tot beslissing, maar tot bylegging wilde beleiden: 't welk, huns bedunkens, ligt te doen ware.’ Maar de Prins drong sterk, op de Nationaale Sinode. Wilden, zeide hy, de Utrechtschen daarin bewilligen; men zou hen met hunne Kerken in de Stad beworden laaten: zo niet; dan moesten de afgezonderden ook Kerken hebben. De Waardgelders waren erger dan de Spaansche Kasteelen. Die mossten af. Wyders vraagde zyne Doorlugtigheid hun, of zy last hadden, om met de afgevaardigden der algemeene Staaten te spreeken? Zy zeiden, Neen. Ook schryft de Groot, dat de Prins, onder 't spreeken, zig ontvallen liet, dat alles de schuld was van den Advokaat. Waarop geantwoord werdt ‘dat zy allen, zo de Advokaat dood was, zig verpligt zouden rekenen, 's Lands geregtigheid voor te staan.’ Ook zeide de Groot, dat men Holland scheen te veragten, en den anderen Gewesten te willen onderwerpen: waarop de Prins hernam, dat de Advokaat, daarentegen, van Holland scheen te willen maaken de algemeene Staaten (h). Uit dit gesprek, welk nog andere byzonderheden behelsde, was ligtelyk op te maaken, dat de komst der Hollandsche afgevaardigden, te Utrecht,Ongegrondheid van 't vermoeden dat men den Prins van zyne waardigheden dagt te ontzetten. van kleinen dienst zyn zou. 't Gene de Prins gezeid hadt, dat men hem van zyne waardigheden dagt te ontzetten, hadt, ook naar 't getuigenis van anderen (i), geenen den minsten grond. 't Schynt nogtans, dat men zyne Door- {==225==} {>>pagina-aanduiding<<} lugtigheid in zulk een vermoeden gebragt hadt. Immers ik vind, dat men, naderhand, onderzogt heeft, of 'er, in de Stad of Regeering van Utrecht, nimmer voorslag ware gedaan, om den Prins te ontzetten van 't Stadhouderschap, en het den Graave van Kuilenburg op te draagen (k). Ook scheen men bedenkelyk te houden, of sommigen het oog niet op Graave Fredrik Henrik hebben mogten: waarvan wy, hierna, nog iets zullen aantekenen. 's Daags na dit gesprek met den Prinse, denAntwoord der Staaten van Utrecht, op 's Prinsen voorslag. zevenentwintigsten van Hooimaand, kwam Moersbergen wederom te rug te Utrecht, berigtende, dat de Vergadering van Holland, in welke men hem, den vyfentwintigsten, gehoor hadt verleend (l), beslooten hadt, haare vryheid te handhaaven, vertrouwende, dat die van Utrecht van gelyken zouden doen (m). Doch Dordrecht hadt, in dit antwoord, niet bewilligd, begeerende, dat men 't uitstelde, tot dat de Vergadering voltalliger was. Ten zelfden dage, antwoordden de Staaten van Utrecht, op het voorstel, hun van wege de algemeene Staaten gedaan. In dit antwoord, welk de Groot ontworpen hadt, werden de Afgevaardigden genoemd Heeren, die, uit het midden van de Gedeputeerden der Provincien van Gelderland, Zeeland, Friesland, Overyssel, Stad Groningen en de Ommelanden ter Vergadering der Heeren Staaten Generaal, aan hunne Ed. Mogendheden waren afgezonden; zo dat hun de hoedaanigheid van Gekommitteerden der Heeren Staaten Generaal, {==226==} {>>pagina-aanduiding<<} die zy zig zelven toeschreeven, noch duidelyk ontzeid, noch toegestaan werdt (n). In 't antwoord zelf, beweerdenze regt te hebben, om op hunne verzekerdheid orde te stellen; wyders verzoekende, dat de Prins en de andere Heeren zig, wegens 't stuk der Waardgelders, geliefden te openen aan de Staaten van Holland, met aanbieding van hunne Afgevaardigden, tegen den tyd, daartoe te bestemmen, te willen zenden naar den Haage, en hun last te geeven, om niet alleen voorslagen te hooren; maar ook op dezelven te helpen besluiten, zo als, tot de meeste verzekerdheid, rust en eenigheid van de Landen, Steden en Leden, zou bevonden worden te behooren. 't Byeenroepen eener Nationaale Sinode hielden zy ondienstig en gevaarlyk: ook kon het, meendenze, niet wettiglyk geschieden, buiten eenpaarige bewilliging der Gewesten (o). XXIX. Amsterdam bewerkt eene bezending naar Utrecht, tot ondersteuning van zyne Doorlugtigheid. Terwyl dit, te Utrecht, voorviel, was de Stad Amsterdam, aanschryvens van den Prinsen bekomen hebbende, bezig, om, nevens de Steden, die 't met haar eens waren, Gemagtigden te schikken naar deeze Stad, die, in der Staaten Vergadering aldaar, de bezending, uit Holland gedaan, zouden tegenspreeken. Daarentegen, hadt deeze bezending kennis haarer handeling overgeschreeven naar den Haage, alwaar zy werdt goedgekeurd, door de meeste Leden; die, ten zelfden tyde, beslooten, nog twee Gemagtigden, Wessel van Boetselaar, Heer van Asperen, en Maarten Ruik- {==227==} {>>pagina-aanduiding<<} haver, Oud Burgemeester van Haarlem, naar Utrecht te zenden. Doch in Boetselaars plaats, vertrok, sedert, Jan Janszoon Engelsman, Oud Burgemeester van Hoorn, reeds te vooren benoemd (p). Dordrecht en Amsterdam, daarna ingevolgd van Schiedam, Enkhuizen, Edam en Purmerende, hadden, ondertusschen, de bezending, door de andere Leden beraamd, tegengesproken en voor nietig verklaard, zig, voorts, ook bereidende, tot de reize naar Utrecht (q). Hier, gaven de Hollandsche GemagtigdenVerdeeldheid onder de Staaten van Utrecht. den Staaten, den zevenentwintigsten, te verstaan ‘dat 'er gerugten liepen van eenig voorneemen om eene Kerk te vermeesteren, vraagende, wyders, of 't niet geraaden zou zyn, nader orde te stellen op de wagten, en op 't bezetten der poorten en andere plaatsen van belang, mids men hiervan sprake met zyne Doorlugtigheid (r).’ Doch men bespeurde, ten deezen tyde, zo groote oneenigheid, verwarring en drift, in de Vergadering der Staaten, dat 'er niets beslooten werdt, op deezen voorslag (s). Men begon, onder de Staaten, te vermoeden, dat zyne Doorlugtigheid voorhadt, de Waardgelders, daadelyk, af te danken, en vraagde elkanderen, wat men, in zulk een geval, doen moest? Eenigen meenden, dat men 't zou moeten aanzien, gemerkt de Prins altoos groot gezag over 't Krygsvolk {==228==} {>>pagina-aanduiding<<} geoefend hack, en de Groot heeft, naderhand, geschreeven, dat hy van dit gevoelen was, schoon hy niet dagt, dat de Prins tot daadelyke afdanking besluiten zou (t). Doch anderen zagen 't stuk anders in. Zy vreesden, dat de Prins, gesterkt door de uitheemsche bezetting binnen Utrecht, of veelligt ook, door ander Krygsvolk, welk hy, van buiten, derwaards, ontbieden zou mogen, de Waardgelders daadelyk zou afdanken. Over den weg, dien men hadt in te slaan, om dit, of, ten minste, de zwaarigheden, die 'er uit zouden volgen, te voorkomen, was men in woorden geraakt onder de Staaten: daar sommigen schynen te hebben uitgeslaagen van zig te willen verzetten tegen 't gene de Prins mogt voorneemen; terwyl anderen begreepen, dat men behoorde te wyken, zonder dat men elkanderen verstaan, of tot een eenpaarig besluit komen kon. In deezen onzekeren toestand, hebben eenigen, byzonderlyk Ledenberg, den Pander Jakob van Door, naar Nieuwersluis, en anderen, naar elders gezonden, om het Krygsvolk, dat naar of over 't Stigt trekken mogt, op te houden, en den Staaten, zonder uitstel, kennis te geeven van hun wedervaaren (u).Vergadering ten huize van Zuilestein. Ook vergaderden, op den dertigsten van Hooimaand, verscheiden' Leden der Regeeringe ten huize van Joan van Renesse van Zuilestein, om raad te pleegen. Des morgens verscheenen hier, behalve Zuilestein zelven, Koningsvry, Hoeflaken, Zandenburg, Ryzenburg, {==229==} {>>pagina-aanduiding<<} Moersbergen, de Gooyer, Grovestein, van Eck, en Joan van Zuilen, Heer van Zevender, Schout van Utrecht. Jonkheer Joan van GrovesteinWat hier voorviel. diende den overigen aan, dat Gysbrecht van Harteveld, oudste Hopman der Waardgelders, hem, pas te vooren, aangezeid hadt, dat hy en de andere Hopluiden niet begeerden te dienen, tegen de algemeene Staaten, noch tegen den Prinse. De meesten van deeze Heeren, ook Ledenberg, verscheenen, des nademiddags, ter zelfder plaatse. Grovestein was toen, zo hy zelf naderhand getuigd heeft, ter maaltyd geweest, by de Hollandsche Gemagtigden; die, zo hy zig inbeeldde, dagten, dat men, met de Waardgelders en Schutters, iet byzonders zou hebben konnen doen. Voorts, hadt hy Harteveld bewoogen, om den Heeren, ten huize van Zuilestein vergaderd, in persoon, aan te zeggen, 't gene hy hem, des morgens, verklaard hadt. Harteveld deedt dit, met byvoeging, dat zyn volk zelf ook onwillig was; waarop hooge woorden gereezen waren, tusschen hem en de meeste Heeren. Sommigen vraagden, wie hem belast hadt, tegen de Staaten en zyne Doorlugtigheid te dienen? Anderen, met naame Ledenberg, verweeten hem zyne blooheid: waarop hy, toornig, vertrok (v). En toen schynt men Fredrik van Baexen, Heere van Koningsvry, verzogt te hebben, om 't opperbevel over de Waardgelders te willen aanneemen, gelyk hy deedt (w). In eene deezer byeenkomsten, werdt {==230==} {>>pagina-aanduiding<<} ook een brief gelezen, door den Advokaat geschreeven aan Ledenbergs, en meldende, dat hy, voor deezen tyd, geene hulp wist te doen aan de Stad; doch dat de Fransche gezanten gekomen of voorhanden waren, door welker middel, men zyne Doorlugtigheid uit Utrecht zou zoeken te trekken (x).’ Moersbergen, Grovestein en Ledenberg begaven zig, hierop, naar de Hollandsche Gemagtigden, welken zy aandienden, 't gene hun van Harteveld voorgehouden was. De Hollandsche Gemagtigden veroordeelden 't gedrag van Harteveld, zeggende, zo Grovestein verklaard heeft, dat hy zynen meesteren, die hem betaalden, getrouwer behoorde te zyn. Doch de Groot heeft, naderhand, geschreeven, dat hun slegts gezeid was, dat Harteveld zwaarigheid maakte, de wagten waar te neemen, die hem, by de Staaten, en by de Wethouderschap der Stad, zouden belast worden; en dat zy, hierop, diergelyk antwoord gegeven hadden (y).De Hollandsche Gemagtigden geeven der bezetting, ten laste van Hol land staande, bevel, om den Staaten van Utrecht te gehoorzaamen. Terstond hierop, ontboodenze eenige Hopluiden der gewoonlyke bezetting, staande ter betaalinge van Holland (z), welken zy den eed voorhielden, en bevel gaven, om den Staaten van Utrecht gehoorzaam te zyn. Ook leverdenze hun toen de brieven over, waar by hun diergelyk bevel gegeven werdt, door de Staaten van Holland, gelyk zig de meerderheid noemde. Vooraf, haddenze den Prinse verklaard ‘dat zy de uitvoering van dit gedeelte van hunnen last, tot hiertoe, hebbende {==231==} {>>pagina-aanduiding<<} uitgesteld, nu daarmede niet langer draalen durfden, uit vreeze dat de schade, by verder verzuim te wagten, hun mogt geweeten worden (a).’ Men vindt, dat de Prins hierop gezeid zou hebben, dat, zo zy den soldaaten betaaling weigerden, by andere Afgevaardigden uit Holland te gemoet zag, die zulks geen gestand zouden doen. Ook hadden de Bevelhebbers Ernst van Nassau, Ogle, Vere en anderen twyfelagtig antwoord gegeven. Men verstondt, tenMen verneemt, dat de Prins voorheeft, de Waardgelders af te danken. zelfden tyde, dat de Prins, des anderen daags, zelf de afdanking der Waardgelderen doen zou. Tegen den avond, kreegen de Oversten der gewoonlyke bezettinge last, om, des anderendaags, voor vier uuren, met hun volk, in de wapenen te komen, op de Neude of 't Marktveld. Ogle kwam den Hollandschen Gemagtigden nog eens vraagen, wat hem te doen stondt? Zy rieden hem, zorg te draagen, dat alles zonder bloedstorting afliep. Met den dag, kwam de bezetting in 't geweer (b). DeDe Utrechtsche Staaten en Hollandsche Gemagtigden besluiten te wyken. Hollandsche Gemagtigden, toen in Utrecht niets meer te verrigten hebbende, en verneemende, dat de meeste Leden der Regeeringe, ook Ledenberg, bedugt voor erger, de Stad verlaaten hadden, beslooten, insgelyks, te vertrekken. Voor dat zy afreeden, zagen zy de Afgevaardigden van Dordrecht, Amsterdam, Schiedam, Enkhuizen, Edam en Purmerende, voor de Herberg de Hulk, van de wagen stappen. Naderhand vernamenze, dat zy geen half uur langer in Utrecht moesten ge- {==232==} {>>pagina-aanduiding<<} bleeven zyn, of men zou hen op Haazenberg gebragt hebben (c). In den Haage gekomen, deeden zy verslag van hunne verrigtingen: waarin de meerderheid genoegen nam (d); doch die, door de zes Steden, wederom werden afgekeurd (e). De Waardgelders worden, te Utrecht, afgedankt.De Prins hadt, te Utrecht, de toegangen naar 't Marktveld, en andere plaatsen van belang, door het gewoone garnizoen, en door eenige vendels, den voorigen dag, in de Stad gebragt, doen bezetten. Toen, begaf hy zig naar de Markt, verzeld van de Gemagtigden der algemeene Staaten, en van eenen grooten stoet van Heeren. By het halve vendel Waardgelders, welk hier de wagt hielde, werdt, terstond, de andere helft, die elders waakte, ontbooden. De Prins beval hun, de wapenen af te leggen, en ontsloeg hen van eed en dienst. Zy gehoorzaamden terstond. De vyf andere vendels, by trommelslag, op de markt, vergaderd, werden, op dezelfde wyze, afgedankt, Alles ging toe, in de uiterste stilte; 't welk sommigen toeschryven aan de verzekering van betaaling, door die van Amsterdam, aan de Hollandsche vendelen gedaan (f). Na dat het werk verrigt was, kwamen eenige Leden der Regeeringe, die, te vooren, 's Prinsen toeleg begunstigd hadden, of, nu de zaaken zo afliepen, hem toevielen, zyne Doorlugtigheid begroeten en bedanken, hem te gelyk verzoekende, dat hy, nevens de Gemagtigden der al- {==233==} {>>pagina-aanduiding<<} gemeeneStaaten, orde wilde stellen op de verzekerdheid van't Gewest en deStad. Des anderendaags, vervoegde de Prins zig in de Kamer der Wethouderschap van Utrecht, daar eenige Burgers, zig noemende Gemagtigden der Gemeente, kwamen begeeren, dat de Regeering veranderd mogt worden: hoewel men, naderhand, zeide, dat zy alleenlyk last hadden, eene Kerk te verzoeken, voor de Contraremonstranten (g). Hierop volgde, den vierden van Oogstmaand,De Regeering wordt veranderd. de verandering der Regeeringe: aan welke zelfs eene nieuwe gedaante gegeven werdt, wordende de Vroedschap, uit veertig Raaden bestaande, nu voor haar leeven aangesteld (h), daar zy, te vooren, jaarlyks, plagt vernieuwd te worden. De Prins stelde deezen Raad, voor deeze reize, uit de dienende Raaden, en uit eene benoeming van veertig anderen, door deeze Raaden, en van twintig, door zyne Doorlugtigheid zelve, gedaan. In het Lid der Gekoorenen en in dat der Ridderschap, geschiedden, naderhand, ook merkelyke veranderingen; zo dat men, eerlang, eene geheele nieuwe Staatsvergadering kreeg. De Sekretaris Ledenberg werdt ook verlaaten van zyn Ampt (i). De voornaamsten, die, ten deezen tyde, uit het bewind raakten, waren Joan de Gooyer en Jonker Joan van Grovestein, die tot het Lid der Gekoorenen behoord hadden. In hunne plaats, kwamen eerlang Jonker Gysbrecht van Harteveld, die eerste Hopman der Waardgelders geweest was, en Meester Joan {==234==} {>>pagina-aanduiding<<} Strik (k). Uit het Lid der Ridderschap, werden verlaaten Jonkheeren Justus van Ryzenburg, Heer tot Ryzenburg, Willem Bor van Amerongen, Heer van Zandenburg, Adolf van de Waal, Heer van Moersbergen, en Fredrik van Baexen, Heer tot Koningsvry. Te vooren was het Lid der Ridderschap reeds met zeven nieuwe Edelen vermeerderd (l). De voorouders der ontslaagen' Heeren hadden ook het ongeluk gehad van in de ongunst van den Graave van Leicester gevallen te zyn, en, in den jaare 1587, gevangen genomen te worden; gelyk wy, op zyne plaats (m), hebben aangetekend. Voorts, werdt Nikolaas van Berk Burgemeester der Stad, in de plaats van Ryzenburg. Hy was, in 't jaar 1611, uit het Lid der Gekoorenen ontslaagen (n), en, sedert, buiten bewind gehouden. Kornelis van de Poll bleef, nevens hem, Burgemeester. Hy was ook in de byeenkomst by Tresel geweest. En de Groot heeft, meen ik, op hem het oog gehad, als hy van eenen spreekt ‘die, van toen af, reeds voorgenomen hadt, de Resolutien, welken hy hadt helpen neemen, te vernietigen, en de Staaten van Utrecht ten beste te geeven, om zyn voordeel te doen, met de verandering der Regeeringe (o).’ Ook blykt, van elders, dat hy, wegens 't verhandelde by Tresel, ten nadeeleDe Contraremon stranten bekomen de Buur, en daarna de Domkerk. van de Groot, getuigd heeft (p). De nieuwe {==235==} {>>pagina-aanduiding<<} Vroedschap was zo dra niet gesteld, of de Contraremonstranten verzogten en verkreegen de Buurkerk tot hun gebruik. Daarna, werdt den Remonstranten gelast, hun de Domkerk in te ruimen, en zig te behelpen in de Buurkerk (q). De groote verandering in Utrecht baande den weg tot de gevolgde verandering in Holland, en tot het houden der Nationaale Sinode. Te Leiden, was men bedugt geweest voor de komst van den Prinse, die, den twaalfden Van Oogstmaand, van Utrecht vertrokken was. Doch hy deedt de Stad, voor deeze reize, niet aan (r). In den Haage te rug gekeerd, werden hyDe algemeene Staaten beveelen het afdanken der Waardgelders in Holland, daar 't, insgelyks, geschiedt. en de Gemagtigden, ter algemeene Staatsvergaderinge, verslag van 't gehandelde te Utrecht gedaan hebbende, plegtiglyk bedankt. Zulks geschiedde ook, door de zes Hollandsche Steden, Dordrecht, Amsterdam, Schiedam, Enkhuizen, Edam en Purmerende. Men drong toen de andere Leden wederom tot het afdanken der Waardgelderen in Holland. Terwyl zy 'er over raadpleegden, en Rotterdam, op den raad van de Groot, reeds tot de afdanking beslooten hadt (s), vervoegden zig eenige Leidsche Burgers, met een smeekschrift, aan de Vergadering der algemeene Staaten, waarin zeer geklaagd werdt, over den moedwil der Waardgelderen, binnen deeze Stad, en over de Wethouders en Staaten van Holland, die deezen moed wil niet bed wongen. De meerderheid der algemeene Staaten besloot, hier- {==236==} {>>pagina-aanduiding<<} op, het afdanken der Waardgelderen, by een streng Plakaat, te beveelen. Die van Holland hadden gaarne gezien, dat het vaststellen en af kondigen van dit Plakaat, nog eenige dagen, uitgesteld was geworden. Doch hun verzoek vondt geenen ingang. 't Plakaat werdt, den eenentwintigsten van Oogstmaand, in den Haage, afgekondigd. Te Leiden, hadt men de verdeelde schuttery wederom vereenigd, eer 't Plakaat in de Stad kwam: waarop men, den drie-entwintigsten, aldaar, de Waardgelders afdankte. De afdanking volgde ook, in de andere Steden (t), op goede toezegging, schryft de Groot (u), dat alles, hiermede, in rust blyven zou. XXX. Voorstel van den Franschen Gezant Boisise. De Koning van Frankryk hadt, kort te vooren, eenen buitengewoonen Gezant, J. de Thumery, Heer van Boisise, herwaards gezonden, om de Staaten wederom te vermaanen, tot eendragt in den Staat, en tot gemaatigdheid, in 't stuk der Kerkelyke verschillen. Hy deedt zyn voorstel ter algemeene Staatsvergaderinge, op den veertienden van Oogstmaand (v).Antwoord der Staaten. De Staaten antwoordden hem, den vyfentwintigsten ‘dat de inwendige oneenigheden, op verre na, zo gevaarlyk niet waren, als men, buitens Lands, scheen verspreid te hebben. Dat zy 'er anders zyne Majesteit wel van zouden onderrigt hebben, en dat zy, alleenlyk, verzogten, dat hy drie of vier Hervormde Godgeleerden herwaards wilde zenden {==237==} {>>pagina-aanduiding<<} op de Nationaale Sinode, die te Dordrecht stondt gehouden te worden.’ Doch die van Holland hadden niet bewilligd, in dit antwoord (v). Wat laater, schreef de Heer van Langerak, uit Frankryk ‘dat de Koning geene Predikanten uit zyn Ryk op de Sinode wilde laaten gaan, om dat men hem geene voldoening gegeven hadt omtrent zyne klagten, over François van Aarsens, Heere van Sommelsdyk (w).’ 't Stuk der Sinode werdt, terstond na 't afdankenLaatste raadpleegingen, op 't stuk der Sinode. der Waardgelderen, ernstig doorgezet, ter algemeene Staatsvergaderinge. De Remonstranten hadden, al in 't voorjaar, gezien, dat zy 'er niets goeds van te hoopen hadden, en zulks den Staaten van Holland, in een wydlustig vertoog, te kennen gegeven (x). Doch de magt deezer Staaten nam dagelyks af, en de Advokaat zelf wist den Remonstranten geenen moed meer te geeven (y). Die van Amsterdam, met eenige Kerkelyken geraadpleegd hebbende (z), hadden, reeds in Lentemaand, ter Staatsvergaderinge van Holland, in twee breedspraakige vertoogen, beweerd, dat de geschillen niet te regten waren, dan door eene Nationaale Sinode (a). Enkhuizen hadt hier een byzonder geschrift bygevoegd (b): welke schriften, door de Groot, werden beantwoord (c), zonder dat my bekend is, of zyne rede- {==238==} {>>pagina-aanduiding<<} nen, toen, het licht zagen. Ook schreef hy eene wederlegging der Amsterdamsche bedenkingen tegen het houden eener Provinciaale Sinode tot bylegging der geschillen; welken, wat laater, ter Staatsvergaderinge, waren ingeleverd (d). Daarna, kwam 'er nog een andere voorslag uit zyne pen, die den Prinse behandigd werdt, en strekte, om eene Kerkelyke Vergadering te beroepen in Holland, waarin men onderzoeken zou, hoe verre de geschillen tot den grondslag der Leere behoorden, hoe verre niet: en zo men 't hierover niet eens worden kon, moest men, dagt hy, daarna, eene algemeene Kerkelyke Vergadering tragten byeen te brengen (e). Niet veel verschilde hiermede de voorslag, welken die van Holland, op 't einde van Zomermaand, ter algemeene Staatsvergaderinge, deeden, in de tegenwoordigheid van den Prinse en vanDe Nationaale Sinode wordt byeengeroepen. Graave Willem (f). Doch de andere Gewesten hadden nu reeds toe de Nationaale Sinode beslooten, en veranderden niet van gevoelen. De brieven van Uitschryving, den vyfentwintigsten van Zomermaand gedagtekend, waren naar de byzondere Gewesten afgezonden: ook aan den Koning van Groot-Britanje, aan de Kerken van Frankryk, en aan verscheiden' Vorsten en Staaten, die den Hervormden Godsdienst beschermden of toelieten, met verzoek, dat zy ook eenige Godgeleerden op de Sinode zenden wilden. Doch die van Holland, oordeelende, dat de algemeene Staa- {==239==} {>>pagina-aanduiding<<} ten, zonder hunne bewilliging, eene Kerkelyke Vergadering beschryvende, binnen eene Stad van hun Gewest, zig een gezag aanmaatigden, welk hun niet toekwam (g), zonden de Brieven van uitschryving, ongeopend, te rug: 't welkze, daarna, nog eens deeden (h). Ook vaardigdenze Brieven af aan de Koningen van Frankryk en van Groot-Britanje, en aan de andere Mogendheden, welken de algemeene Staaten, over de Sinode, hadden geschreeven. In deeze brieven, verzogtenze, dat men niemant wilde toelaaten, herwaards te komen, tot styvinge van eenen toeleg, die aan 't gezag der Overheden en aan de vrede der Kerken nadeelig was (i). Doch dit alles was, voor het afdanken der Waardgelderen, gebeurd. Terstond daarna, gaven de meeste Leden van Holland den moed op, om het houden der Nationaale Sinode te beletten. De raadpleegingen op dit stuk werden, met nieuwen ernst, hervat. De Edelen en alle de Steden, op GoudaDe Leden van Holland bewilligen allen, behalve Gouda, op zekeren wyze, in de Sinode. na, bewilligden in de Sinode, op den vyfentwintigsten van Oogstmaand: doch met eenige bepaalingen, die meest hierop uitliepen, dat de zaaken, aldaar, tot bylegging, niet tot beslissing, zouden moeten beleid worden, en dat de handelingen der Sinode van geene kragt zouden zyn, dan na datze, staatswyze, waren goedgekeurd (k). Men handelde nog over dit {==240==} {>>pagina-aanduiding<<} stuk; tot op den negenentwintigsten, en de gevoelens waren toen zo na tot één gebragt, dat men, zo de Advokaat, naderhand, verklaard heest (l), binnen drie uuren, ten volle, in de Sinode bewilligd zou hebben; wanneer een ongemeen voorval de raadpleegingen van Holland, voor eene poos, geheellykstremde. Ik zie op de gevangenis van den Advokaat Oldenbarneveld, en van de Pensionarissen Hogerbeets en de Groot. Doch de omstandigheden en gevolgen deezer vreemdege, beurtenis zyn zo gewigtig geweest, dat wyze liever, geheellyk, in 't volgende Boek begrypen, dan met het verhaal van een gedeelte derzelven, het tegenwoordige Boek vergrooten willen. {==241==} {>>pagina-aanduiding<<} Vaderlandsche historie. Negenendertigste boek. Inhoud. I. Oorzaaken der gevangenis van Oldenbarneveld, Hogerbeets en de Groot. Verschillende inzigten van Prinse Maurits en den Advokaat. Toeleg, om Graaf Fredrik Henrik, in 't Lid der Edelen, te beschryven. II. De verschillen in den Godsdienst dienen beide den partyen tot bevordering haarer oogmerken. Redenen van misnoegen tegen den Advokaat. Kwaad vermoeden op hem. III. Hy wordt gevat. Ook de Groot, Hogerbeets en Ledenberg. Wat de Staaten van Holland, hierop, besluiten. IV. Men zoekt den Advokaat te doenstaaken. Vander Myle, Uitenbogaard en anderen wyken. Schotschristen tegen de gevangenen. V. Men stelt uit, hen te onderzoeken. Oorzaaken eener buitengewoone verandering der Regeeringe in de Steden. Poogingen van eenigen, ten voordeele der gevangenen. VI. Prins Maurits verstelt de Wet te Schoonhoven, Briele, Delft, Schiedam, Gorinchem, Oudewater, Woerden, Monnikendam, Hoorn, Medenblik en Alkmaar. VII. Hy wordt hiervoor door de meeste Leden der Staaten bedankt, en tot diergelyke verandering in andere Steden verzogt. VIII. Hy maaktze, te Leiden, te Haar- {==242==} {>>pagina-aanduiding<<} lem, te Rotterdam, te Gouda en te Amsterdam. Te Dordrecht wordtze voorkomen. IX. Oordeelen over deeze verandering. De Prins wordt 'er, plegtiglyk, voor bedankt. X. De Fransche Gezanten arbeiden, ten voordeele der gevangenen. XI. Hogerbeets wordt verhoord. Ook Ledenberg te Utrecht, die zig zelv' het leeven beneemt. XII. Tweede ondervraaging van Hogerbeets: De Groot wordt verhoord. Zyn gesprek met de Voogd en Manmaaker. XIII. Gemagtigden tot onderzoek der gevangenen aangesteld. De Advokaat wordt ondervraagd. XIV. Derde verhooring van Hogerbeets. De Groot wordt verder gehoord. XV. Voorstel der Fransche Gezanten. Antwoord op het zelve. Vond van Scriverius, om den gevangenen iet te berigten. XVI. Verlof tot opregting eener Westindische Maatschappye. Handel met Engeland en Deenemarke. Venetie ondersteund. Grondslagen eener oude Stad, by Goereede, ontdekt. Prins Filips Willem sterft. XVII. Staat der Kerkelyke zaaken. XVIII. Aanvang der Nationaale Sinode, te Dordrecht. Handelingen derzelve. De Remonstranten worden 'er uit gezet. XIX. Zy komen te Rotterdam byeen. Hunne Leer wordt, in de Sinode, veroordeeld. De Sinode scheidt. XX. Onderzoek te Utrecht. Hogerbeets ten vierde maale gehoord. De Engelsche Gezant arbeidt tegen de gevangenen. XXI. 't Lid der Edelen wordt, ten verzoeke van Prinse Maurits, met twee nieuwe Heeren vermeerderd. XXII. Raadpleegingen op het stellen van Regteren over de gevangenen. Naamen der vierentwintig Regteren. Zy hooren Hogerbeets. De Heer van Moersbergen wordt gevat. De Groot komt voor de Regters. XXIII. Ook Oldenbarneveld. XXIV. Verklaaringen van {==243==} {>>pagina-aanduiding<<} den Griffier Aarsens en den Burgemeester Berk: waaruit de Advokaat beschuldigd wordt. XXV. Belydenis des Advokaats, voor de Regters. XXVI. Bededag uit geschrecven. XXVII. Boisise en Maurier spreeken voor de gevangenen. De Advokaat wil geene vergiffenis verzoeken. Zyn gedrag, in zyn uiterste. XXVIII. Inhoud van zyn vonnis. Hy wordt onthalsd. Oordeel over hem en zyn vonnis, in Frankryk. XXIX. De Groot en Hogerbeets laaten zig ook niet beweegen, tot het verzoeken van vergiffenis. Zy worden tot eene eeuwige gevangenis verweezen, en naar Loevestein gevoerd. Vonnis over Ledenbergs Lyk. XXX. Moersbergen verwerft eene soort van vergiffenis. XXXI. Vonnissen over de Haan, Tresel en Uitenbogaard. XXXII. Gerugten wegens eene aanstaande verbeffing van Prinse Maurits. Bedenkingen over de vonnissen van Oldenbarneveld, Hogerbeets en de Groot. I. Onderzoek naar de oorzaaken der gevangenis van Oldenbarneveld, Hogerbeets en de Groot. 't GEvangen neemen van den Advokaat kwam veelen niet onverwagt voor. Men wist, in 't gemeen, dat Prins Maurits misnoegd op hem was. En veelen hielden hem schuldig, aan slinkschen handel met den Spanjaard. Doch over 't vatten van Hogerbeets en de Groot stondt elk verbaasd (a). De eerste was, maar weinige maanden, in zaaken van Stads Regeeringe, gebruikt geweest. De andere wel eenige jaaren; doch zonder zig, geduurende dien tyd, zeer verdagt gemaakt te hebben, by 't gemeen. Alleenlyk {==244==} {>>pagina-aanduiding<<} was hy, door eenige uitgegeven' schriften, voor eenen voorstander der Remonstranten, bekend geworden. Maar men begreep nog niet, dat hy, hierom, verdiend hadt, in hegtenis te worden genomen. 't Zal dan niet ondienstig zyn, agt ik, de oorzaaken van den ramp deezer drie mannen, hier, wat omstandiger, en, zo veel doenlyk zy, naar waarheid, te ontvouwen. Genzag van Prinse Maurits en van den Advokaat.Het voorig gedeelte deezer geschiedenisse heeft ons doen zien, dat 'er, in deezen Staat, niemant was, met zo veel gezags bekleed, als Prins Maurits en de Advokaat Oldenbarneveld. Zo bekend was dit, dat Graaf Willem Lodewyk hen, by Uitenbogaard, genoemd hadt ‘twee Personaadjen, op welken 's Lands welvaart genoegzaam rustte (b).’ De waardigheden en ampten, welken zy bekleedden, gaven hun dit aanzien alleen niet; maar zy hadden't, voornaamlyk, te danken, aan menigvuldige gewigtige diensten, door Maurits, in den oorlog; door Oldenbarneveld, in verscheiden'. Staatshandelingen, den Landen gedaan (c).Hunne onderling verschillen de inzigten. Doch 't ongeluk wilde, dat deeze twee Persoonaadjen, meermaalen, verschillende inzigten hadden; waaruit, dikwils, merkelyk misnoegen gereezen was, tot agterdeel van 't Land. Zigtbaarst was dit bespeurd, in den handel over 't Bestand, welk de Advokaat hadt weeten door te dry ven, in weêrwil van den Prinse, die, hierover, een misnoegen tegen hem opvatte, welk hy, zo sommigen willen (d), nimmer heeft konnen afleggen. Het naderend ein- {==245==} {>>pagina-aanduiding<<} de van 't Bestand, waarna, de voorige geschillen over 't hervatten van den kryg, of het sluiten van de Vrede, wederom leevendig stonden te worden, gaf beide den Prinse en den Advokaat aanleiding, om, by tyds, verdagt te zyn, op de bekwaamste middelen, om zig, tot het doorzetten der maatregelen, die elk hunner heilzaamst hieldt, in staat te stellen. De AdvokaatInvloed des Advokaats op de Leden van Holland. zogt zyn gezag te behouden by de Steden, welker belang haar tot vrede neigden, en wist, door zyne aanpryzing, in veelen derzelven, Wethouders en Amptenaars in 't bewind te doen stellen, welker inzigten by kende, en die, door hem bevorderd zynde, ook byzondere verpligting aan hem hadden. Maar Amsterdam; de aanzienlykste Stad van Holland, en, hierom, meerdan eenige andere, gebelgd over 't groot gezag des Advokaats; ten tyde der handelinge van't Bestand, ter oorzaake van het Koopbelang, met hem oneens geworden zynde; hadt hy, nimmer, sedert, konnen winnen. In 't Lid der Edelen, welk eerst stemt, ter Vergaderinge van Holland, waren zyne twee Schoonzoonen, de Heeren van Veenhuizen en van der Myle, beschreeven geweest. Ook hadt hy 'er nog andere vrienden: 't welk de voornaame reden was, waarom dit Lid, waarin, ten deezen tyde, weinige Edelen beschreeven waren, tot hiertoe, zo bestendig, de zyde gevolgd hadt van den Advokaat. Men was, sedertOverleg, om Graaf Fredrik Henrik in't Lid der Edelen te beschryven. eenigen tyd, in overleg geweest, om het gezag van het Lid der Edelen nog meerte vergrooten, en een Persoonaadje van merkelyk aanzien, in het zelve, te beschryven, die, deeze eer, voornaamlyk, zullende te danken heb- {==246==} {>>pagina-aanduiding<<} ben aan het beleid van de vrienden des Advokaats, ook geschaapen stondt, zyne zyde te houden. Graaf Fredrik Henrik was, in den jaare, 1612, door koop, eigenaar geworden der Heerlykheid van Naaldwyk in Delfland (1), aan welke, van ouds, de eer van Erfmaarschalk, of, gelyk men nu spreeken zou, Erfgrootftalmeester des Graaven van Holland, plagt verknogt te zyn (e). Men leide dan in heimelyk beraad, om hem, als Heervan Naaldwyk, onder de Edelen te beschryven: waarvan de Groot iet ontdekt hadt, uit van der Myle. Doch 't bleef agter, om dat men 't niet zonder kennis van Prinse Maurits durfde doen, en bedugt was, dat hy 't af keuren zou, als men 'er hem over sprak (f). Ondertusschen was dit overleg zo bedekt niet gebleeven, of het hadt eenige vrienden van den Prinse, en, veelligt, zyne Doorlugtigheid zelve in 't vermoeden gebragt, dat men hem den voet dagt teligten, en eenen anderen te bekleeden, met zyne waardigheden (g): welk vermoeden, egter, van de zyde des Advokaats, altoos, als geheel ongegrond, is aangemerkt. Prins Maurits ver moedt, dat de Advokaat hem den voet zoekt te ligten.Doch, 't zy hieruit, of uit eenige andere oorzaak, 't is zeker genoeg, dat Prins Maurits, al sedert lang, in 't begrip was geweest, dat de Advokaat en de zynen toeleg maakten, op het verminderen van zyn gezag, onaangezien zy {==247==} {>>pagina-aanduiding<<} altoos beweerd hebben, dat zy 's Prinsen wettig verkreegen gezag veel eer gezogt hebben te handhaaven (h). Men hadt zyne Doorlugtigheid, in Louwmaand des jaars 1617, in woorden geraakt zynde, met den Advokaat, hooren zeggen ‘Monsieur Barneveld, ik heb myne eer zo lief, als gy de uwe.’ En des anderendaags, tegen eenigen uit de Geregtshoven ‘Ik weet wel, dat men my kan kleiner maaken; maar zyn dit myne verdiensten (i)?’ Zyne vrienden, die geene vrienden des Advokaats waren, sterkten hem in deeze gedagten. Wy hebben, te vooren (k), verhaald, dat, men, omtrent den tyd van 't sluiten van't Bestand, gesproken hebbende, over 't veranderen van den vorm der Regeeringe, en 't vermeerderen van 't gezag zyner Doorlugtigheid; zulken, die toen aan 't roer zaten, hadden weeten te wege te brengen, dat deeze raadpleegingen verschooven, en eindelyk versloft waren Men weet dit den Advokaat, meer dan iemant, en men hieldt zig verzekerd, dat hy zig voorgesteld hadt, den Prins kleiner te maaken. Eenigen van's Prinsen vrienden, met naame Reinier Pauw, Burgemeester van Amsterdam, en François Franken, Raadsheer in den Hoogen Raade, hadden, omtrent dien tyd, eenige poogingen aangewend, strekkende, naar 't scheen, om den Advokaat, door middel van Uitenbogaard, te beweegen, tot handeling met den Prinse, op gelyken voet, als waarop men, weleer, met wylen Prinse Wil- {==248==} {>>pagina-aanduiding<<} lem, gehandeld hadt. Doch Uitenbogaard hieldt zig bier buiten (l). Louis Aubery, Zoon van Benjamin Aubery, Heere van Maurier, en, sedert het jaar 1613, Ambassadeur van't Hof van Frankryk in den Haage, verhaalt, dat de Prinsesse Weduwe van Oranje Oldenbarneveld, over dit stuk, ook getoetst hadt; doch dat de Advokaat haar, met veele redenen, hadt getoond, dat de Prins, de opperste magtzoekende over den Vereenigden Staat, zyn eigen verderf zogt; waarna zy afgelaaten hadt, hierop verder te dringen. Zy en Oldenbarneveld beide zouden, naderhand, dit voorval aan den Heere van Maurier verhaald hebben (m). II. Men bedient zig van de verschille in den Godsdienst, tot bevordering zyner oogmerken. De verschillen over den Godsdienst gaven, eerlang, der eene en andere partye gelegenheid, om aan de bevordering haarer byzondere inzigten te arbeiden.'s Prinsen vrienden bedienden 'er zig van, om het gezag zyner Doorlugtigheid te vestigen en te vermeerderen: de Advokaat en de zynen, om hunne eigen' partye te styven.'t Misnoegen onder't gemeen werdt, wederzyds verwekt, gevoed of gebruikt, om verandering te bewerken, in de Regeeringe der Steden: gelyk, al vroeg, te Utrecht, te Alkmaar en te Leeuwaarden, gezien was (n). Doch onder de Predikanten, die over 't stuk van den Godsdienst verschilden, en onder de Gemeenten, die hun toegedaan waren, hadden 's Prinsen vrienden den sterksten aanhang. Men hadt, hier te Lande, toen 't getal op zyn grootst was, nog geene tweehonderd Remonstransche Predikanten. De overigen waren al- {==249==} {>>pagina-aanduiding<<} len Contraremonstranten, by welken de Prins, en verre de. meesten van 's Prinsen vrienden en dienaars zig gevoegd hadden. Veelen van deeze Contraremonstrantche Predikanten waren, van ouds, gebeeten op Oldenbarneveld, die, dagtenze, door het dringen op de vaststelling en invoering der Kerkenordening van den jaare 1591, het Kerkelyk gezag te na gekomen was (o). Hierom, sloegenze te ligter over tot's Prinsen zyde, welke zy merkelyk sterkten. De Advokaat, hiervan niet onbewust, hadtVier voornaame oorzaaken van het misnoegen tegen den Advokaat en de zynen. I. 't begunstigen der Remonstranten. des te sterker geyverd, om de Kerkenordening van 't jaar 1591 te doen invoeren, verzekerd dat men, door middel derzelve, met der tyd, alomme in Holland, vreedzaame en gemaatigde Predikanten zou konnen bekomen, en minder te dugten hebben, voor beroerten onder't gemeen. Hy begunstigde, om gelyke reden, de zyde der Remonstranten, die der O. verheid groot gezag toeschreeven in Kerkelyke ke zaaken; en hy bragt, door middel van den invloed, dien hy onder de Edelen en onder de Burgemeesters van Leiden hadt, te wege, dat 'er, na Arminius, Professors in de Godgeleerdheid op's Lands Hooge Schoole gekooren werden, die men oordeelde of wist, het gevoelen der Remonstranten te zyn toegedaan: waardoor ook het getal der Remonstrantsche Predikanten, van tyd tot tyd, aanwassen moest. De Wethouders der meeste Steden waren, insgelyks, den Remonstranten gunstig; en alzo deezen de minsten in getal bleeven, zogt men, door verscheiden' Staatsbesluiten, te wege te brengen, dat zy, ten minsten, in de Kerke, verdraagen werden. {==250==} {>>pagina-aanduiding<<} Doch toen men zag, dat de Contraremonstranten2. het aannee-men der Waard-gelders. zig niet hidden aan de Resolutien, staaswyze genomen, en zelfs zig kanteden tegen de Wethouderschap van verscheiden' Steden, welke, haars oordeels, niet genoeg beschermd werdt, door den Prinse; besloot men tot het aanneemen van Waardgelders, die eenen byzonderen eed deeden aan de Magistraaten.3. het vorderen van eenen nieu. wen eed of belofte van de gewoone bezettingen. Zulk een eed, of, ten minsten, eene belofte van gelyke betekenis werdt ook den gewoonen bezettingen, hier en daar, afgevorderd. Al het welke; voornaamlyk, geschiedde, door 't beleid des Advokaats. Doch dit was nieuwe stof tot misnoegen voor den Prinse, die begreep, dat men, op deeze wyze, het gegewoonlyk krygsvolk ontsloeg van den eed, hem als Kapitein Generaal gedaan: en dat men de Waardgelders bezigen wilde, om geloofs-dwang omtrent de Contraremonstranten in te voeren. Van de andere zyde, bragt men, hier tegen, wel in, dat de nieuwe eed niet onbestaanbaar was met den eed aan den Prinse; die, onder anderen, tot het zelfde einde strekte, en dat de Waardgelders, alleenlyk, gebruikt zouden worden, om oproeren te beletten en de Wethouders te beschermen; doch men scheen den Prinse niet te konnen diets maaken, dat hieronder niet iet anders school. Ook hadden sommigen hem zo sterk verzekerd, dat Olden-barneveld zyn gezag zogt te besnoeijen, dat hy het vergen van den nieuwen eed en het aanneemen der Waardgelders als een' stap daartoe aanzag. 4. 't gebeurde, te Utrecht.'t Gebeurde te Utrecht, kort voor het afdanken der Waardgelders aldaar, sterkte hem {==251==} {>>pagina-aanduiding<<} in deeze gedagten. 't Was klaar genoeg, dat alles hier bestierd werdt, door den Advokaat; die, weetende dat de Prins arbeidde, tot het afdanken der Waardgelders, desonaangezien, bewerkt hadt, dat 'er eene bezending naar Utrecht geschied was, om dit te voorkomen; of, ten minste, de Regeering aldaar zo wel te verzekeren, als, door de Waardgelders, zou hebben konnen geschieden. De last, aan de bezetting op Hollandsche betaaling staande, om de Staaten van Utrecht te gehoorzaamen, was ook, door hem, verworven. Hogerbeets en de Groot waren de bekwaarasten onder de afgezondenen naar Utrecht, en deelden, hierom, in het misnoegen, welk de Advokaat zig, door deeze bezending, op den hals hadt gehaald. Zy hadden, te Utrecht zynde, geraaden, de poorten, te bezetten en de wagten te verdubbelen; en de onwilligheid der Waardgelders om de Staaten en Regeering te beschermen ernstelyk veroordeeld: 't welk de Prins aanmerkte, als eenen geweldigen tegenstand tegen hem, en tegen de Gemagtigden der algemeene Staaten. Al dit gaf dan de naaste gelegenheid tot het besluit, om zig van den Advokaat en van Hogerbeets en de Groot te verzekeren (p). Ik heb, tot hiertoe, nog geen gewag gemaaktIet, wegens 't vermoeden van Landverraaderye. van het vermoeden van Landverraaderye, welk veelen van Oldenbarneveld hadden, om dat het my twyfelagtig gebleeven is, of het ooit regt by den Prinse heeft gehuisvest. Nogtans was, te Utrecht s onlangs, iet verklaard, welk dit vermoeden, eenigszins, scheen te hebben verleevendigd. Wy zullen, hier on- {==252==} {>>pagina-aanduiding<<} der, melden, wat'er ons van voorgekomen zy. Ondertusschen, is, uit het gezeide, op te maaken, dat het voorstaan der Remonstranten, 't veranderen van den eed of 't vergen eener nieuwe belofte van de bezettingen, het aanneemen der Waardgelders, en het gebeurde te Utrecht, al het welke 's Prinsen vrienden hielden te strekken tot onredelyke verkleining van 's Prinsen gezag, voor devoornaamste oorzaaken van de gevangenis der drie Heeren gehouden moet worden. Wy komen nu, tot het verhaal der omstandigheden deezer gevangenis. III. Oldenbarneveld wordt gewaarschuwd wegens zyne aan staande gevangenis. De Groot hadt, voor zyne reize naar Utracht, reeds hooren mompelen, dat men den Prinse eenen voorslag gedaan hadt, om eenigen uit de Vergadering van Holland by 't hoofd te vatten, en aan regte te vorderen. Hy deedt 'er den Advokaat opening van, hem te gelyk te bedenken geevende, of hy niet wel zou doen van zig naar eene goede en verzekerde Stad te begeeven. Doch de Advokaat meende, dat men, met het afdanken der Waardgelders, en, met het bewilligen in de Sinode, den Prinseten volle zou vergenoegen. Beide dagtenze, dat men hen, zo't al ten ergste loopen mogt, zekerlyk, in een gewoon Regtsgeding ontvangen zou (q). Alle de Leden van Holland, geenen uitgezonderd, hadden ook, voor weinig tyds, den Advokaat, wederom, in hunne byzondere bescherming genomen (r). De Vergadering stondt nu op 't scheiden, voor eenige dagen, en de meeste Leden hadden geraaden gevonden, den Prins te verzoeken, om, midlerwyl, de zaaken, derwyze, te beleiden, dat {==253==} {>>pagina-aanduiding<<} alle daadelykheid vermyd werdt (s). Doch ik weet niet, of 't geschied, noch hoe 't opgenomen zy. De Leden kwamen, ten bestemden tyde, wederom samen. 's Daags voor de gevangenis, kwam de Raadsheer Berkhout, met nog iemant, by den Advokaat, hem aanzeggende, dat hy voor zeker zou gevangen worden: waarop deeze, zittende op zyn koelvat, met zyn stokje in de hand, zeide, 't zyn booze menschen, daarby voegende, onder 't ligten van zynen hoed, myne Heeren, ik bedank u voor de waarschuwing (t). Nogtans vondt hy niet raadzaam te wyken. Op den dag der gevangenis zelve, zynde zondag, den negenentwintigsten van Oogstmaand, kwam Uitenbogaard, des morgens ten zeven uuren; by den Advokaat, om hem het inleveren van zeker Vertoog voor de Remonstranten te verzoeken. Hy vondt hem treuriger, dan naar gewoonte, en zittende met zyne rug tegen de tafel; 't welk den Predikant bewoog, den ouden Heer te troosten, met de voorbeelden van veele treffelyke mannen, die, hun Vaderland de beste diensten gedaan hebbende, slegtst beloond waren geworden (v). Een half uur na 't vertrek van Uitenbogaard, tradt de Advokaat in zyne koets, en reedt, voor't laatst, naar 't Hof. HyHy wordt gevat. was 'er naauwlyks, of een Kamerling kwam hem aanzeggen, dat zyne Doorlugtigheid hem begeerde te spreeken. Ten dien einde, begaf hy zig naar 't vertrek, daar zulks plagt te geschieden. Doch, uit dit, werdt hy, tersond, in {==254==} {>>pagina-aanduiding<<} een ander vertrek geleid, daar hem Nythof, Luitenant van 's Prinsen Lyfwagt (w), uit naame der algemeene Staaten, gevangen nam. Hy verzogt, den Prinse te mogen spreeken.Ook de Groot. Doch 't werdt hem afgestlaagen (x). De Groot, kort daarna, in de Vergadering der Gekommitteerde Raaden gekomen, en staande om te gaan naar die der Staaten van Holland, werdt, op gelyke wyze, ontbooden by den Prinse, daar, zeide men, de Advokaat ook was. Doch hy was pas boven gekomen, of de Kapitein des Armes, Pieter van der Meulen, zeide hem aan, dat hy hem, van wege de algemeene Staaten, in hegtenis nam. Men bragt hem eerst op een' Kamer, daar hy, door twee Hellebaardiers, bewaard werdt: daarna op een klein kamertje, uitkomende op het binnenhof, en, 's avonds, op eene andere Kamer, daar hy, drie dagen en drie nagten, bleef, met geslooten' vensters (y).En Hogerbeets. Met Hogerbeets, die zig ook omtrent de Kamer der Gekommitteerde Raaden onthieldt, handelde men, op gelyke wyze. Elk werdt in een afzonderlyk vertrek gezet, zonder datzy iet weeten mogten van elkanders hegtenis.Men zerkert zig, insgelyks, van Ledenberg. Dien zelfden morgen, was 'er iemant naar Utrecht gezonden, om den Sekretaris Ledenberg te vangen (z), die, eenige weeken in zyn huis verzekerd geweest zynde, onder een sterk geleide, naar den Haage gebragt, en ook, in een vertrek van't Hof, opgeslooten werdt (a). {==255==} {>>pagina-aanduiding<<} Wie, eigenlyk, het gevangen neemen der drie Heeren, Oldenbarneveld, Hogerbeets enOnderzoek, wie de gevangenis der drie Heeren bslooten hadden. de Groot, beslooten hadden, staat ons hier, wat nader, aan te wyzen. Sommigen schryven, dat zulks geschied is, door 't beleid van weinigen uit de algemeene Staaten, met zyne Doorlugtigheid, buiten kennis van die van Holland (b). Doch Hogerbeets zelf heeft aangetekend (c), dat het bestemd was, door dezelfden, die, wegens de algemeene Staaten, te Utrecht waren gewest, te weeten de Voogd, Manmaaker en Zwartsenburg; en dat zy 't hadden uitgevoerd, door den Prinse, en daarna eerst, ter algemeene Staatsvergaderinge, alwaar het te vooren nooit voorgesteld was, doen goedvinden. En dit komt, na genoeg,De Staaten van Holland krygen 'er kennis van. overeen met het Register der Resolutien van Holland, alwaar men, op deezen zelfden dag, aangetekend vindt, dar ‘by de Heeren van Mathenes en andere Gedeputeerden, huiden deezen morgen, geweest zynde in de Vergaderinge van de Heeren Staaten Generaal, gerapporteerd werdt, dat, by den President - - vermaan gedaan was, dat, by zyne Excellentie en de Gedeputeerden tot afdanking van de Waardgelders tot Utrecht geweest zynde, by last van de Vergaderinge van de Heeren Staaten Generaal, goedgevonden was, te doen in arrest neemen de persoonen van den Heere van Oldenbarnenveld, Advokaat van 't Land van Holland, en de Pensionarissen Mrs. Rombout Hoger- {==256==} {>>pagina-aanduiding<<} beets en Hugo de Groot (d)’ Doch men moet dan de woorden, by last van de Vergadering van de Heeren Staaten Generaal, niet aan de onmiddelyk volgenden, maar aan de on middelyk voorgaanden hegten. Ten zelfden dage, werden de Heeren Reintze, Lients, Zwartsenburg, Hemert en Dussum, door de algemeene Staaten, gezonden aan die van Holland (e), om hun aan te zeggen ‘dat het vasthouden der drie Persoonen, ten dienste van den Lande, geschied was: hebbende men bevonden, dat de Kerkelyke geschillen, allengskens aangewassen zynde, in den Staat der Regeeringe, gebragt waren; dat dezaak, daarna, met gezag gehandhaafd was, door het aanneemen der Waardgelders, die 't gantsche Land beroerd hadden, en die men, tot herstelling der rust, en om de Sinode beter te doen vorderen, hadt moeten afdanken; dat hier nu bygekomen was, 't gene men te Utrecht ontdekt hadt, dat men den band der Vereeniging hadt zoeken te breeken, waarvan de drie gevangenen de hoofdbeleiders geweest waren; dat men, met zulke verdeeldheden, 't Land niet houden kon; dat, eindelyk, by 't onderzoeken der gevangenen, van alles nader blyken zou, waartoe men verzogt, dat deeze Vergadering de hand bieden wilde.’ De Edelen en meeste Steden antwoordden, hierop ‘dat hun 't gebeurde bedroefde, en van hun als eene schending {==257==} {>>pagina-aanduiding<<} van 's Lands vryheid en geregtigheid werdt aangemerkt; waarom zy begeerden, dat de gevangenen terstond geslaakt werden.’ Doch de zes Steden, Dordrecht, Amsterdam, Schiedam, Enkhuizen, Edam en Purmerende, zeiden, alleenlyk ‘dat zy van 't voorgevallene verslag zouden doen; begeerende, dat alles, midlerwyl, bleeve in staate.’ Ten zelfdenBesluit, by hen, hierop genomen. dage, beslooten de Edelen en meeste Steden, den Prinse, vrymoediglyk, te kennen te geeven ‘dat men, door deeze handelwyze, de hoogheid, vryheid en geregtigheid van 't Land van Holland hieldt gekwetst te zyn; en hem te verzoeken, dat hy 't, als Stadhouder, geliefde te regten.’ 't Geschiecide. Doch de zes Steden deeden 'er, ten zelfden tyde, eene verklaaring tegen, waarby zy de klagte en 't verzoek der andere Leden niet goedkeurden, De Prins antwoordde ‘dat het gebeurde, niet by zyne orde, maar van wege de algemeene Staaten verrigt was; die geloofd moesten worden, zulks niet zonder grond gedaan te hebben; dat hy 't regt van Holland niet betwisten wilde, en dat de Heeren Staaten van Holland 't geschil, welk hierover gevallen mogt zyn, met de Heeren Staaten Generaal, wel zouden weeten te vinden.’ Waarop men besloot, te wagten, met het verden voorstaan van 's Lands geregtigheid, tot op de wederkomst van eenige Leden, die verslag aan hunne Steden deeden; en, ondertusschen, zorg te draagen, dat de gevangenen, van wege de algemeene Staaten, wel werden behandeld (f). {==258==} {>>pagina-aanduiding<<} IV. Poogingen om den Advokaat te doen los laaten. De tyding van het gevangen neemen des Advokaats hadt, gelyk men denken kan, zyne oude huisvrouw, zyne kinderen en verder gezin gedompeld in eene diepe verslaagenheid. DeHeeren van der Myle en Veenhuizen, zyne Schoon-zoonen, en de Heer van Groeneveld, zyn oudste Zoon, begayen zig, das nademiddags, by zyne Doorlugtigheid, verzoekehde, dat men hunnen Vader, om zynen ouderdom, zyn huis tot eene gevangenis gave: waarop de Prins antwoordde, 't is het wert van de Staaten Generaal. Uwen Vader zal geen leed geschieden, niet meer dan my zelf. Veenhuizen, midlerwyl, verschoonen willende, dat zyn Schoon vader tegen de Kloosterkerk was geweest; hoorde de Prins naauwlyks 't woord Kloosterkerk reppen, of hy borst uit, die zig tegen de Kloosterkerk wil stelten, zyne voetenzullen hem niet van hier draagen. Immers op deeze wyze, vindt men deeze byzonderheden, In Uitenbogaards Dagregister (g), uit den mond van van der Myle zelven, aangetekend. Ik heb eene Aantekening in handen, waarin, nog gemeld wordt, dat van der Myle, Veenhuizen en Groeneveld zig, des nademiddags, by de algemeene Staaten, vervoegd; doch geen antwoord, op hun verzoek, gekreegen hebben. Maar de Heeren van Schagen en Van Asperen, beide beschreeven in de Ridderschap, ondernamen, omtrent deezen zelfden tyd, Oldenbarneveld te doen ontslaan. Doorgedrongen tot aan de Kamer, daar de Advokaat zat, begeerden zy, dat men hem Iosliete, 't Gerugt, welk dit maakte, deedt den Prins uitkomen, en beveelen, dat men den {==259==} {>>pagina-aanduiding<<} Edelen 't geweer afhame, hen voorts, bewaarende, tot dat men, hierop, het goedvinden der algemeene Staaten verstaan zou hebben. Te gelyk, verklaarde hy, dat men hen, zyns bedunkens, met eene bestraffing, onder handtasting, zou mogen ontslaan: gelyk geschiedde (h). Van der Myle, sedert, onder de hand, gewaarschuwd,Van der Myle wykt naar Frankryk. dat men naauw op hem lette, week uit den Haage naar Rotterdam, van waar hy den Thesaurier de Bye kennis gaf, dat hy, uit droefenis over 't gebeurde, zig, voor eene poos, buiten den Haage dagt te onthouden. Hy vertrok, terstond, naar Frankryk, alwaar hy, den negenden van Herfstmaand, aankwam. Doch, in't volgende jaar, keerde hy wederom in den Haage (i). Verscheiden' andere Persoonen, vriendschap gehouden hebbende met den Advokaat, weeken, ten deezen tyde, ook ten Lande uit. Uitenbogaard veriiet den Haage,Uitenbogaard en anderen vlugten, insgelyks. op den zelfden dag, dat de Advokaat gevangen werdt (k). Ook toog de Heer van Moersbergen, zyne brieven, uit den Haage naar Utrecht geschreeven, te vooren, geligt hebbende uit der Staaten Kamer (l), naar Munsterland (m). Tresel zelf nam de vlugt: ook de Predikant Taurinus, Schryver der Weegschaale, die, kort hierna, te Antwerpen, overleedt (n). Eenige anderen waren in vreeze van te zullen gevat worden; schoon zy niet wyken dursden. 't Gemeen werdt haast van degevangenis derInhoud van zekere verklaaring, op den dag der gevangenis verspreid. {==260==} {>>pagina-aanduiding<<} drie Persoonaadjen onderrigt, door eene gedrukte Verklaaring, die, op den dag der gevangenis, zonder ondertekening of drukkers naam, by der Staaten drukker, uitkwam, en voor het werk gehouden werdt van eenige Heeren, uit de algemeene Staatsvergadering (o), veelligt dezelfden drie, die te Utrecht geweest waren. In deeze verklaaring, werdt voor reden van de gevangenis gegeven ‘het ontdekken van verscheiden' zaaken, te Utrecht en elders, waarvan voor deezen groot agterdenken geweest was, en die strekten, tot nadeel der Gewesten in 't gemeen, en van elk byzonder Gewest, niet zonder vermoedelyk gevaar van den staat van't Land, en van een bloedbad, in Utrecht en in verscheiden' Steden van Holland: van welke ontdekte zaaken Oldenbarneveld, Hogerbeets en de Groot voor hoofdbeleiders werden. gehouden: waarom zy, door de algemeene Staaten, gevat waren, op dat men hen hunne bedryven, uit hunne hegtenis, mogt doen verantwoorden, naar behooren (p).’ De gevangenen worden, in Schot-schriften, beschuldigd van Landverraad.Met het uitkomen deezer Verklaaring, werden de verdenkingen en beschuldigingen van Landverraad en handel met Spanje wederom leevendig onder 't gemeen. De gevangenen werden lelyk ten toon gesteld, in allerlei Blaauwboekjes, rymen, liedjes, die nu eenen vryen loop hadden (q). Veelen stelden voor zeker, dat men gruwelyke stukken, te Utrecht, {==261==} {>>pagina-aanduiding<<} ontdekt hadt; waarop de algemeene woorden der Verklaaringe, dat men zaaken te weeten gekomen was waaromtrent men voorheen vermoeden gehad hadt, verkeerdelyk, toegepast werden. Nogtans, zou ik niet durven verzekeren, dat eenige Gemagtigden der algemeene Staaten den Advokaat niet verdagt gehouden hebben van ontrouw. Doch 't gene zy,Wat men, deswege, te Utretch, verstaan hadt. deswege, te Utrecht ontdekt hadden, was, zo ver my gebleeken is, van zeer weinig gewigt. Gysbrecht van Harteveld, Domheer der Kerke ten Dom, en Johan van Weede, Sekretaris derzelfde Kerke, hadden, op den derden van Oogstmaand, 's daags voor de verandering der Regeeringe te Utrecht, schriftelyk, verklaard, ‘dat Jonkheer Johan van Oostrum hun, omtreat drie maanden geleeden, in zekere herberg, gezeid hadt, dat de Heeren Staaten den loop zyner Doorlugtigheid wel zouden sluiten, alzo zy genoeg bemerkten, waar hy heenen wilde. En gevraagd zynde, by wat middelen?’ zou hy geantwoord hebben, dat, als de Prins het Land van Utrecht en eenige Steden van Holland, of van andere Gewesten wilde aantasten, met de harde hand, de Staaten beslooten hadden, agt- of tienduizend soldaaten aan te neemen, en dezelven te leggen, in Rotterdam, Hoorn, Kampen en Zwolle, waarna men den Prinse zou aanzeggen, zo gy ons niet wilt met vrede laaten; zullen wy genoodzaakt zyn met den Aartshertoge van Oostenryk te verdraagen voor ons zelven, en ons onder zyne gehoorzaamheid te begeeven.’ Voorts zou van Oostrum hier hebben bygevoegd ‘dat men zulk een verdrag {==262==} {>>pagina-aanduiding<<} met den Aartshertoge zou konnen maaken, waarby vryheid van Godsdienst bedongen, en alle vrees voor dwinglandy voorkomen werdt: al het welk hy verklaarde, niet uit zig zelven te zeggen; maar, terstond, van goeder hand, uit de voornaamsten, verstaan te hebben (r).’ Doch uit deeze verklaaring, die in zig zelf weinig om't lyf hadt, kon nog minder, ten laste van Oldenbarneveld, worden beslooten. Voorts hadt, veelligt, Nikolaas van Berk, die nu Burgemeester te Utrecht geworden was, reeds iets gezeid, ten laste des Advokaats, waarvan hy, wat laater, ook eene schriftelyke verklaaring gaf, welker inhoud en klem wy, hierna, onderzoeken zullen. V. Oorzaak van het uitstellen van 't onderzoek der gevangenen. De gevangenen zaten, eenige weeken, eer zy onderzogt werden. De Groot heeft, hierover, naderhand, geklaagd in zyne Verantwooding (s). Doch veelligt, zonder genoegzaamen grond. De Leden van Holland, die begeerd hadden te staan over dit onderzoek, waren gescheiden, op reces, om over eenige dagen weder te vergaderen; en hadden gevorderd, dat de zaaken, midlerwyl, blyven zouden, in den staat, waarin zy waren (t). Hieruit moest uitstel van de verhooring volgen: ook weigering van toegang van vrienden, 't welk, in diergely ke gevallen, voor de verhooring, nimmer, te geschieden plagt. Doch in deezen tusschentyd, vondt Prins Maurits geraaden, de Regeering, in verscheiden' Hollandsche Ste- {==263==} {>>pagina-aanduiding<<} den, te veranderen, buitens tyds. Hiermede werden ook twee maanden gesleeten, 't welkReden van de buitengwoone verandering der Regeeringe, in verscheiden' Steden van Holland. het onderzoek der gevangenen, dat, midlerwyl, aangevangen was, van tyd tot tyd, verschuiven deedt. Veelen kwam dit veranderen der Regeeringe onverwagt voor. Men meende, dat de Steden, door het afdanken der Waardgelders, en door het genoegzaam bewilligen in de Nationaale Sinode, dep Prinse volkomen voldaan zouden hebben. De Leden hadden zelfs, op den dertigsten van Oogstmaand, met genoegzaame eenpaarigheid van stemmen, beslooten, de twee Provinciaale Sinoden, die de Nationaale Sinode moesten voorgaan, te doen beschryven: 't welk, weinige dagen daarna, geschiedde. Want, schoon Gouda, Schoonhoven, Briele en Alkmaar zig ongelast verklaard, en Leiden en Rotterdam zig op hunne Pensionarissen beroepen hadden, hadden zy, nogtans, verstaan, dat men de twee Sinoden beschryven zou, zo zy, in vier of vyf dagen, geen nader bescheid bragten (u): 't welk niet gevolgd was. De eenigheid onder de Leden van Hollandscheen, derhalve, hersteld, in de gewigtigste punten, waar over men, te vooren, verschild hadt. Doch de zaak der drie gevangenen hadt een nieuw verschil veroorzaakt. Die van Rotterdam hadden sterk aangehoudenPoogingen van verscheiden' Steden, ten voordeele der by den Prinse, dat men de Groot ontslaan, of, ten minsten, in zyn huis te Rotterdam, verzekeren zou (v). Die van Leiden begeerden, dat Hogerbeets, volgens de Privilegien, bin- {==264==} {>>pagina-aanduiding<<} nen hunne Stad, te regt gesteld werdt. De Prins wees hen naar de algemeene Staaten. Doch zy beweerden beide, dat zyne Doorlugtigheid, als Stadhouder van Holland, gehouden was, de Privilegien voor te staan. Maar de Prins bleef by zyn eerste antwoord (w). Van sommigen wordt ook verhaald, dat, in eenige Steden, beslooten was, ter naaster Dagvaart, aan te houden op het ontslag der gevangenen, en te verklaaren ‘dat men, daarna, beschuldigingen, in orde, tegen hen hooren wilde, die, zoze binnenlandsche zaaken betroffen, door die van Holland alleen, zouden moeten geoordeeld worden. Voorts, dat men den Prins verzoeken zou, tot handhouding der voorregten. Doch zo zulks, ten eerste, niet vallen wilde, zou men geen onderzoek der gevangenen toelaaten, dan in 't bywezen der Ambassadeuren van Frankryk, Engeland en Zweeden, en ten overstaan van Gedeputeerden van alle de Leden van Holland en Westfriesland, zonder welker kennis en bewilliging, ten voornaamsten deele, niet zou worden voortgevaaren. Doch zo de gevangens, of eenigen derzelven verstand gehouden mogten hebben met de Spaanschen, Aartshertogen, of derzelver aanhangers, ten nadeele der Vereenigde Gewesten, en zulks klaar en genoegzaam beweezen werdt; zou menze handelen, gelyk men schelmen en verraaders behoorde te handelen, anderen ten voorbeelde, zonder eenig mededoogen (x)’ Maar de zes Steden ver- {==265==} {>>pagina-aanduiding<<} stonden niet, dat men den gevangenen zo veel gunst behoorde te doen van him ontslag en te regtstelling, in de byzondere Steden, of voor Hollandsche Regters alleen, te bevorderen. Dit geschil stondt, naar sommiger begrip, nieuwe zwaarigheden naar zig te sleepen, om welken te voorkomen, zyne Doorlugtigheid en eenige Leden van Holland beslooten (y), eene ongewoone verandering te maaken in de Regeering van de meeste Steden. Men begon dit werk, zonder uitstel, met het begin van Herfstmaand. De Predikant Henricus Arnoldi, die teMerkwaarding schryven van den Predikant Arnoldi. Delft stondt, en thans in den Haage was, schreef, den vierden, aan Martinus Gregorius, Raadsheer in den Hove van Gelderland, wegens den toestand deezes tyds ‘dat hy, dien dag, den Prinse gesproken, en hem bekommerd gevonden hadt; dat de Steden van Holland begeerden, dat men de gevangens, voor derzelver eigen' Vierschaar, te regt stelde, zo men haaren Privilegien geen geweld aan wilde doen; dat de gevangens, ondertusschen, buiten alle zwaarigheid waren, en de Staat verlooren, zo de Prins haar, hierin, te wille was: doch dat men, veelligt, in eenige Steden, den Vroedschappen rekenschap van hun bedryf afvorderen, en tot zifting komen zou: en dat men hoopte, dat alles wel zou uitvallen, zo dit gebeuren mogt (z). ’ Ook gebeurde het laatste, kort hierop. VI. Prins Maurits verandert de Regeering te Schoonhoven, Den zevenden van Herfstmaand, maakte de Prins de eerste verandering, binnen {==266==} {>>pagina-aanduiding<<} Schoonhoven, daar de dienende Wethouders, Vroedschappen enElecteurs. in den Briele, te Delft, te Schiedam, te Gorinchem, te Oude-water, te Woerden, en te Monnikendam. Kiezers ontslaagen werden, en anderen, door den Prinse, in derzelver plaatsen gesteld. Op den tienden, geschiedde het zelfde, in den Briele. In beide deeze Steden, lag eene bezetting van eenige vendelen, die t'eenemaal afhingen van den Prinse. Zyne Doorlugtigheid, van hier, naar Delft getrokken, deedt, aldaar, gelyke verandering, op den vyftienden. Hier lag, insgelyks, gewoone bezetting. Van Delft, toog hy naar Schiedam, naar Gorinchem, naar Oudewater, en naar Woerden, op alle welke Plaatsen, nog in Herfstmaand, verandering gefchiedde in de Regeering. Te Monnikendam, volgde zulks, op den eersten van Wynmaand. In deeze kleine Steden, was de Prins genoeg beschermd door zyne Lyfwagt, die, onlangs, ter gelegenheid van een los gerugt wegens een' toeleg op's Prinsen leeven, merkelyk vergroot zynde (a), toen hy, den dertigsten van Herfstmaand, binnen Monnikendam kwam, uit driehonderd soldaaten bestondt (b). Tegen welke menigte, niemant het hert hadt, zig te verzetten. De verandering geschiedde, derhalve, hier, en in grooter en sterkerMoeite, met deeze verandering, te Hoorn. Steden, daar bezetting lag, zonder eenige moeite. Maar, te Hoorn, hadt dit werk meer voeten in de aarde. Hier lag geene bezetting, en het voornaamste lighaam der burgerye hieldt het met de tegen woordige Regeeringe. Sommigen melden, dat de Prins, al vroeg in 't voorjaar, bezetting in Hoorn hade zoeken te werpen; doch {==267==} {>>pagina-aanduiding<<} dat de knegten, door't ys en tegenwind, belet zynde gelykelyk aan te komen, op bevel van Burgemeesteren, buiten gehouden waren (c). De Prins bevondt zig, na 't veranderenDe Prins trekt van Edam derwaards. der Regeeringe te Monnikendam, in de nabuurige Stad Edam, daar egter geene verandering gemaakt werdt, zo ver my gebleeken is. Hier kreeg hy kennis, dat men, te Hoorn, Vroedschap belegd, en in dezelve beslooten hadt, hem te ontvangen, zo hy zig derwaards begave. Hy vertrok dan, des anderendaags, den tweeden van Wynmaand, van Edam, en was reeds naby Hoorn, toen men hem, uit den naam der Wethouderen en Raaden, verzogt, dat hy toch met geen groot gevolg in de Stad komen wilde. De Prins vondt dit verzoek zeer ontydig. Hy antwoordde ‘dat hy bereid was, eenen anderen weg te neemen, zo die van Hoorn hem niet in de Stad hebben wilden. Doch dan zou hy zien, wat hem, naderhand, te doen stondt. Wat zyn gevolg betrof, dat wilde hy niet verminderen, ook niet van een' eenigen Paadje.’ De afgezondenenMen laat hem binnen met zyn gevolg. hieldt hy, ondertusschen, by zig, tot dat hy aan de Stad gekomen was. Hier was de Poort geslooten, op 't winket na. De afgezondenen vooruit getreden zynde, om der Wethouderschap, die, buiten de poort, op 't Hoofd, stondt, verslag te doen, besloot men, terstond, den Prins, met zyn gevolg, binnen te laaten. De Schuttery was in de wapenen: tussschen twee ryen van welke, de Prins begeleid werdt, tot aan zyne herberge, tegen over welke, eene {==268==} {>>pagina-aanduiding<<} houten Loots, voor's Prinsen muskettiers, opgeslaagen was. Men hieldt de maaltyd met zyne Doorlugtigheid, met groot betoog van wederzydscheDe Schuttery bezet eenige plaatsen. vriendelykheid. Doch 't bezetten van 't Stadhuis, de Waage, de wagthuizen en poorten, door twee vendelen Schutters, op heimelyk bevel den Wethouderschap, baarde byster omzien, onder den Adel van 's Prinsen gevolg. Ook haakten veele schutters, om aan den man te komen met de muskettiers; en de Stad stondt in gevaar van in een e zorgelyke beroerte te vallen, hadden de Wethouders, hiertoe, maar het minste verlof willen draagen. Doch zy vonden raadzaamer, zig stil te houden. Ook hielden zig eenige Burgers gereed, om den Prinse dehand te bieden, zo men hem tegenstand wilde doen. Des morgens, ontboodt zyne Doorlugtigheid de Hopluiden der Schutterye, hun afvraagende, waarom zy zo sterk waakten? daar by hun, immers, geene reden gegeven hadt, om hem te mistrouwen. Zy beriepen zig op den last van Burgemeesteren, en deezen op de Vroedschap, die, terstond, byeengeroepen zynde, den Prins, gelykerhand, kwam verzoeken ‘dat hy geene verandering maaken wilde in de Wethouderschap,’ daar by voegendeDe Vroed schap verzoekt dat 'er geene verandering gemaakt worde dan door vermeerdering van haar getal. ‘dat zulks met de Privilegien streedt, welken zy verpligt waren voor te staan; dat 'er ook groot misnoegen, twist en onrust uit ontstaan zou, onder de burgerye. Hadt men op iemant iet te zeggen; men zou hem aanklagen, en zyne verant woording hooren. Den schuldigen mogt de Prins afzetten, of anders straffen. Zy waren bereid, zig met eede te zuiveren van 't gene hun nagegeven {==269==} {>>pagina-aanduiding<<} werdt, dat zy zyner Doorlugtigheid zouden hebben willen den voet ligten, of zyn voorig gezag verminderen.’ Eindelyk, badenze ‘dat, zo hy immers iet wilde veranderen, hy liever 't getal der Vroedschappen vermeerderen wilde, met eenige Persoonen, ter zyner keuze.’ Deeze laatste voorslag scheen den Prinse te behaagen, waarna men, op zynDe Schutters trekten af. sterk aanhouden, den schutteren beval naar huis te gaan. Toen, vernieuwde de Vroedschap haar voorig verzoek. De Prins nam aan, zig daarop, met den eersten, te zullen beraaden, en haar dan wederom te ontbieden. Dus verliep deeze dag, en de volgende. Maar op den derden dag, zynde den vyfden van Wynmaand, wanneer nu verscheiden' vendelen knegten, uit Friesland en van elders, teschepe, aangekomen waren in de haven; liet de Prins de Magistraat byeen roepen op 't Stadhuis, om zyne meening te verstaan. Zy was zoDe Regeering wordt veranderd. dra niet vergaderd, of de Prins, verzeld van veele Edelen, en van eenige honderden soldaaten, die zig, in eene halve maan, op de markt plaatsten, trade naar 't Stadhuis, bedankte de geheele Vroedschap, en ontsloegze van eed en dienst Doch agt oude Vroedschappen werden, terstond, wederom aangenomen, en de plaats der twaalf, die verlaaten bleeven, met twaalf nieuwen, gevuld. Voorts, werden 'er vier nieuwe Burgemeesters gesteld. Na den middag, zette de Prins ook eenige Hopluiden der schutterye af. Doch de Schepens, Weesmeesters en andere Amptenaars liet men hunne ampten behouden, onaangezien 'er verscheiden' ontslaagen' Vroedschappen onder waren. De {==270==} {>>pagina-aanduiding<<} Schout, den Prinse gevraagd hebbende, hoe't daarmede gaan zou? kreeg tot bescheid, daar is al genoeg veranderd, ja, al te veel. Zyne Doorlugtigheid, eene bezetting van negenhonderd of duizend man, onder den Luitenant Kolonel Eisinga, een' geschikt' Friesch' Edelman, binnen Hoorn, gekaten hebbende (d), begaf zig, des anderendaags, naar Enkhuizen, daar geeneDit geschiedt ook te Medenblik. verandering geschiedde. Van hier toog hy Op Medenblik, alwaar, op den agtsten, elf Wethouders verlaaten bleeven, en vyf ouden van nieuws aarigesteld (e). Van Medenblik, nam de Prins zyne reize naar Purmerende, en, van daar, zonder iet veranderd te hebben, naaren te Alkmaar. Alkmaar. Hier was zyne Lyfwagt, den agtsten, reeds binnen gekomen. Hy volgde, den tienden, verzeld met omtrent honderd wagens, van welken eenigen dervoorsten omtrent honderd muskettiers voerden. De Schuttery was in de wapenen. Doch 's Prinsen Lyfwagt hadt het Stadhuis bezet. Ook lag 'er een vendel Schotten in de Stad, welk, insgelyks, in't geweer stondt. De Prins, op den elfden, verscheenen zynde in de Vroedschap, die toen uit zevenentwintig Leden bestondt, ontsloegze allen van eed en dienst; en stelde, van nieuws, eene Vroedschap van vierentwintig Persoonen aan, onder welken, maar agt ouden waren. Onder de zestien nieuwe Vroedschappen, waren 'er vyf, die, in den jaare 1610, door Gemagtigden der Staaten van Holland, van hunne ampten verlaaten geweest waren. Voorts werden, {==271==} {>>pagina-aanduiding<<} hier, ook nieuwe Burgemeesters en Schepens gestedd (f). VII. Prins wordt, door de meeste Leden der Staaten, bedankts, en verzogt, gelyke verandering, in andere Steden, te doen. Na dat, in zo veele Steden, de hekken der Regeeringe verhangen waren, keerde de Prins naar den Haage, alwaar de Staaten van Holland, reeds, gedeeltelyk, uit afgevaardigden der nieuwe Regeeringe, bestaande, al in Herfstmaand, byeen gekomen waren. Zyne Doorlugtigheid, den twaalfden, te rug gekomen, en, door de Staaten verwelkomd zynde, deedt hun, vervolgens, aandienen ‘dat hy, hoewel ongaarne, genoodzaakt was geweest, tot wederbrenging van de rust en eenigheid in den Lande, zig, met groote moeke, en, niet zonder gevaar, te begeeven naar eenige Steden van Holland en Westfriesland, en, aldaar, voor eenen korten tyd, de Burgemeesters, Schepens en Vroedschappen te ontslaan, en dezelfden, of anderen, in derzelver plaatsen, te herstellen, zonder, daarby, nogtans, te verstaan, der byzondere Steden geregtigheid of privilegien, eenigermaate, verkort, of iets byzonders daarin gezogt te hebben, anders dan de vordering van den dienst van den Lande. Dat deeze verandering, in eenige Steden, nog niet was geschied, alwaar zyne Doorlugtigheid dezelve niet minder noodig hieldt, dan in de Steden, daar zy geschied was. Waarop hy de meening van de Vergadering begeerde te verstaan, op dat hy alles, met de beste orde, en, tot de meeste rust en dienst van den Lande, mogt konnen verrigten.’ De Edelen en meeste {==272==} {>>pagina-aanduiding<<} Leden verstonden ‘dat men den Prins, voor de genomen' moeite bedanken zou, te gelyk, verklaarende, dat men vertrouwde, dat hy, in alies, 's Lands best beoogd hadt, en ten zynen goedvinden stelde, of hem, zo hy 't noodig vondt, verzogt, in andere Steden en Plaatsen, van gelyken, te willen doen; waartoe men hem wilde ondersteunen.’ Maar Haarlem, Leiden en Rotterdam verklaarden zig ongelast, om hierop te stemmen. Gouda stelde de zaak ter bescheidenheid van den Prinse. 't Besluit der Leden den Prinse zynde aangediend, verklaarde hy, op nieuws ‘in't gene gedaan en nog te doen was, geen ander inzigt te hebben, dan de vordering van den dienst en rust van den Lande, zonder dat 'er iet byzonders onder gemeend of gemengd ware, ook buiten benadeeling van de geregtigheden en Privilegien des Lands en der Steden’ Voorts, begeerende ‘dat van deeze zyne verklaaring aantekening, gehouden mogt worden, tot meerder kennisse van zyne goede en opregte meeninge (g).’ VIII> Zyne Doorlugtigheid verandert de Regeereering te Leiden, Hierna, zondt de Prins zyne Lyfwagt en eenig ander Krygsvolk naar Leiden, en begaf zig, op den twee-entwintigsten, in persoon derwaards. Nu, of al vroeger, hadt hy zynen broeder, Fredrik Henrik, gevergd, hem te verzellen; doch deeze hadt zulks, heuschdyk, geweigerd, begeerende, dat zyne Doorlugtigheid hem toch niet zou medeneemen, in eenige Steden van {==273==} {>>pagina-aanduiding<<} Holland (h). Des anderendaags, werdt de Vroedschap, te Leiden, ontslaagen: en, terstond daarna, eenigen wederom hersteld. Doch tweeentwintig van de veertig bleeven geheel verlaaten. Onder de nieuwe Vroedschappen, waren 'er eenigen, die zig, wegens 't stuk der Waardgelders, gekant hadden tegen de voorige Regeering, en een, die zynen naam getekend hadt, in den kring, waarvan wy, boven (i) gewaagden. De Hopluiden der Schutterye, by den Prinse ontbooden zynde, werden tot eenigheid en onderwerping aan de Wethouderschap vermaand. Om 't graauw, welk reeds if gaande werdt tegen de Remonstranten, te stuiten, deedt de Prins, met goedvinden der Magistraat, allen overlast en moedwil, by openbaare afkondiging, verbieden (k). Van Leiden, trok zyne Doorlugtigheid naarte Haarlem, Haarlem. Binnen deeze Stad, waren, den vierentwintigsten, drie vendelen gezonden, behalve 's Prinsen Lyfwagt. Dit volk stondt, by de aankomst van den Prinse, in 't geweer. Doch den schutteren, die ook in de wapenen gekomen waren, hadt de Prins belast, af te trekken (l). Hy kwam, ten vier uuren, met een gevolg van omtrent tagtig wagens, in de Stad. Voorts, de gantsche Vroedschap, tegen 's anderendaags, op 't Stadhuis ontbooden hebbende, ontsloeg hyze van eed en dienst. Daarna ontboodt hy de nieuwe Vroedschappen, on- {==274==} {>>pagina-aanduiding<<} der welken hy dertien ouden herstelde. Negentien bleeven 'er verlaaten. Ook werden 'er nieuwe Burgemeesters en Schepens gesteld. De Hopluiden der Schutterye tot gehoorzaamheid vermaand, en allen overlast, gelyk te Leiden geschied was, by afkondiging verbooden hebbende (m), keerde de Prins naar den Haage. 's Daags na de verandering der Regeeringe te Haarlem, kwam de Pensionaris de Haan, te rug gekeerd van de Dagvaart, welke hy, tot hiertoe, bygewoond hadt, in de Kamer van Burgemeesteren. Arend Meindertszoon, die toen voorzat, vraagde hem, wat hy daar te doen hadt. Ik kom, was het antwoord, om, naar gewoonte, verslag te doen van 't gene op de Dagvaart is voorgevallen. Doch de Burgemeester zondt hem naar huis, zeggende, dat men hem wel ontbieden zou, als men hem noodig hadt. Maar als niemant, in twee maanden tyds, zynen dienst vereischte, verstoutte hy zig, den Burgemeester te vraagen, wat men met hem voorhadt? U te verlaaten van uw ampt, zeide men hem, zonder dat men zig gehouden agt, u reden tegeeven. Dit geschiedde ook, terstond. Naderhand, van verscheiden' kanten, gewaarschuwd, dat men hem zou vasthouden, week hy, in den aanvang des volgenden jaars, ten Lande uit (n). Van Haarlem, begaven zig, op's Prinsen last, twee vendelen, onder de Graaven Ernst en Jan van Nassau, naar Rotterdam: alwaar nog een Fransch vendelte Rotterdam. lag. Zy kwamen 'er, op den negenentwintigsten van Wynmaand, gevolgd van 's Prin- {==275==} {>>pagina-aanduiding<<} sen Lyfwagt: en eerlang van den Prinse zelv'. Des anderendaags, werdt de Regeering veranderd. Zeven oude Vroedschappen werden, op nieuws, aangenomen: vyftien geheel verlaaten: twee waren overleeden: voorts, werden 'er nieuwe Burgemeesters en Schepens gesteld, en de Hopluiden der Schutterye, naar gewoonte, tot gehoorzaamheid vermaand. Ten zelfden dage, zondt de Prins een vendel knegten naar Gouda, en, den volgenden dag, zyne Lyfwagt (o). Doch eer hy zelf, derwaards, vertrok, ontdekte hy iet, te Rotterdam, 't welk hem, zo men meent, zeer misnoegd maakte, op de Groot. In het Eedboek der Stad, was de gewoonlyke eed der Amptenaaren gesteld, in eenen tyd, dat Prinse Willem de hooge Overheid was opgedraagen: waarom, in deezen eed, gewaagd was van getrouw te zyn aan den Prinse van Oranje. Doch na 's Prinsen dood, hadt Oldenbarneveld, die toen hier Pensionaris was, volgens een besluit der Vroedschap, in den eed, gesteld, in plaats van aan den Prinse van Oranje, aan de Hooge Overheid van Holland. Inde Groots tyd, in 't jaar 1616, was hierby nog eene kleine verandering gekomen, in gevolge van een besluit der Vroedschap, geschreeven met de hand van den Sekretaris Anthony van der Aa, ter gelegenheid, dat sommigen den algemeenen Staaten de hooge Overheid der Landen begonden toe te schryven. Men stelde, naamlyk, agter de woorden Hooge Overheid, tot verklaaring, dat is, de Staaten van Holland. Nu hadt men den Prinse diets ge- {==276==} {>>pagina-aanduiding<<} maakt, dat dat de Groot den naam zyner Doorlugtigheid, met eigen' hand, in den eed, doorgeschrabt hadt. Hy begeerde dan, enkelyk, het Eedboek te zien, en vondt 'er de gemelde veranderingen; die de Groot, zo hy zelf, naderhand, begreep, veel kwaads deeden by den Prinse, by wien hy, hier, thans geenen verdediger hadt, (p). en te Gouda.Zyne Doorlugtigheid, van Rotterdam naar Gouda vertrokken, veranderde, aldaar, de Regeering, op den eersten van Slagtmaand. Tien Vroedschappen bleeven hier verlaaten. Voorts, werden 'er vier nieuwe Burgemeesters gesteld. Doch de Schepens bleeven in hunne bedieningen. De Hopluiden der Schutterye deeden ook belofte van getrouwheid aan de tegenwoordigeDe Prins komt te Amsterdam Regeeringe (q). Van Gouda, trok de Prins naar Amsterdam, daar hy, den tweeden van Slagtmaand, werdt ingehaald, met alle betoorg van eere, staande de twintig vendelen schutters en de drie vendelen Stads soldaaten in 't geweer. In deeze Stad, die, sedert eenige jaaren, de meening, welke nu bovendreef, gevolgd hadt, in 't stemmen ter Dagvaart, scheen geene verandering der Regeeringe vereischt te worden, gelykze ook niet geschied was, te Enkhuizen, te Edam, en te Purmerende, die, altoos, met Amsterdam gestemd hadden. Doch als men zig herinnert, 't gene wy, te vooren, hebben aangemerkt, dat de besluiten der Vroedschap, hier, geduuriglyk door eene meerderheid van zeer weinige stemmen, gemaakt waren, en daarby bezeft, {==277==} {>>pagina-aanduiding<<} hoe ligt zulk eene meerderheid, door sterven of andere toevallen, de minderheid worden kan, zal men, zonder moeite, begrypen, dat de meerderheid hier ook belang vondt by de verandering; waarom zy 'er, meent men, den Prins toe bewoogen heeft. Op den derden vanHy ontslaat hier ook de Vroedschap. Slagtmaand, 's morgens ten tien uuren, verscheen de Prins in de Raadkamer, alwaar de Vroedschap, door zynen last, byeengeroepen was. Hy deedt 'er dit voorstel: ‘myne Heeren, dewyl hier, in den Raad, gelyk ook in andere Steden, groot verschil is geweest, over zaaken en geschillen van Godsdienst en Regeeringe, waaruit verdere zwaarigheden zouden mogen ontstaan; zo ben ik hier gekomen, uit last van de Regeerders des Lands, om ook daarin te voorzien; gelyk ik, in andere Steden, gedaan heb. Ten dien einde, bedank ik deeze zesendertig Raaden voor hunnen dienst, en ontslaze van hunnen eed, ook van den eed en 't regt, welk hun, als Schepenen geweest zynde, in 't kiezen van Burgemeesteren, toekomt.’ Hierby, voegde hy ‘dat hy van deezen last en moeite gaarne verschoond was geweest; maar dat de hooge nood en dienst van den Lande dit vereischten, om alle misverstanden en oneenigheden, die 't Land kwelden, weg te neemen en voor te komen (r).’ Terwyl de Raaden vast opstonden, om te vertrekken, vraagde de Oud - Burgemeester, Kornelis Pieterszoon Hooft, den Burgemeesteren, Jakob Hoing en Dirk Bas, of zy, daarbp, niet begeerden te {==278==} {>>pagina-aanduiding<<} zeggen. Zy zeiden neen; en niemant anders openbaardeAanspraak van den Oud-Burgmeester Kornelis Pieterszoon Hooft aan zyne Doorlugtigheid. zig. Hooft verklaarde toen, dat hyzig verpligt vondt, kortelyk, iet voor te stellen: waartoe verlof verzogten verkreegen hebbende van zyne Doorlugtigheid, hief hy aan, op deezen zin. ‘'t Zal, doorlugtige Vorst, op Lichtmisse eerstkomende, vyfendertig jaaren zyn, dat ik in den Raad ben beroepen, en, geduurende al dien tyd, heb ik myne genegenheid tot net Huis van Nassau dikwils betoond. Dikwils ben ik, van deezer Stede wege, ter Vergaderinge van Holland, ook ter Generaliteit verscheenen. Verscheiden' misverstanden zyn, in dien tyd, tusschen deeze Stad en de Steden Haarlem en Leiden, ontstaan, die ter scherpe, geregtelyke en andere handelingen uitborsten; zo dat men goedvondt, uwe. Vorstelyke Doorlugtigheids tusschenspraak en bemiddeling, daarover, te verzoeken, waardoor die verschillen, eindelyk, waren nêergeleid (2). Des agt ik my gelukkig, dat ik myn gemoed, in deeze gesteltenis van zaaken, voor uwe Vorstelyke Doorlugtigheid, mag ontlasten. Ik zal anders niet zeggen, dan dit weinige. De geheele Vergadering van deezen Raad was, by dauren eede, verbonden, tot voorstand van de voorregten en vryheden deezer Stede. De Heeren Raaden hebben zig, hierin, tot nog toe, na behooren, en, met groote eendragt en zorgvuldigheid, ge- {==279==} {>>pagina-aanduiding<<} kweeten, met naame omtrent drie punten, die my nu in den zin komen: eerst, om, by middel van * beslag op persoonen of goederen, alhier, regtsgebied te vestigen, en allerlei zaaken bankvast te maaken: 't welk, somtyds, met groote moeite en onlust, tegen eenige Steden, met naame tegen Rotterdam en Middelburg, is gehandhaafd: ten anderen, het Privilegie de non evocando, medebrengende, dat men geene burgers voor eenen vreemden vierschaar of regtbank mag betrekken: ten derden, dat geene burgers in gevangenis mogen gehouden worden, als zy vermogen borg te stellen van, ter aanmaaninge des Regters, voor 't geregt te verschynen. Doch deeze punten zyn niet te vergelyken, by de punten, die nu in geschil staan. 't Is wel waar, dat het welvaaren van den Staat de opperste Wet moet zyn; maar ik houde het daar voor, dat zelss niemant uit den Raad, ter zaake van de strydigheid der gevoelens, die, somtyds, in den Raad zyn geweest, eenig besluit poogde te maaken, ten nadeele van de Leden, die de minste stemmen uitbragten, als of die niet, zo wel als de anderen, voor eerlyke en vroome luiden, voor goede Patriotten en tegenstanders van Spanje mogten bestaan. En hoewel die Heeren, welken de minstestemmen hadden, hun inzigt en gevoelen over de zweevende geschillen met goeden ernst, volgens hunnen pligt, voorstelden; zo heeft, nogtans, niemant uit hun zig ooiteenige * samenrotting, of iet diergelyks, in 't minste, onderwonden, om de anderen, met slinksche {==280==} {>>pagina-aanduiding<<} middelen, te verkloeken: waardoor de zaaken ook zyn uitgevallen, gelyk men nu ziet. Die ook de Vergaderingen van Holland en ter Generaliteit wat veel bezogten, weeten, wat strydigheden en hevigheden, daar, menigmaal, onder de Leden voorvielen; hoe dikwils de zaaken werden uitgesteld, van de eene dagvaart en vergadering tot de andere, tot datze, na lang geduld, nog, eindelyk, tot eene goede uitkomst zyn gebragt, zonder dat men ooit heeft gepoogd, op dusdaanige wyze, tegen iemant te handelen, Indien men zulks, in diergelyke verscheidenheid van gevoelens, zou hebben gedaan, 't zou een werk zonder einde, en dikwils te doen geweest zyn. Dies bid ik uwe Vorstelyke Doorlugtigheid, dat het hem gelieve, deeze goede Stad en deeze eerlyke Vergadering te verschoonen, naar behooren.’ 's Prinsen antwoord was kort: Bestevaêr, zeide hy, 't moet nu voor deez' tyd zo zyn. De nood en dienst van 't Land vereischt het. Op dit woord, scheidde de Vergadering (s). Zeven Raaden bleeven verlaaten van 't Vroedschaps ampt, te weeten Ysbrand Ben, Herman van de Poll en Pieter Matthyszoon, Oud Schepens; Doktor Sebastiaan Egbertszoon en Jakob de Graaf, Oud Burgemeesters; Dirk de Vlaming van Oudshoorn, Oud Schepen, en Laurens Janszoon Spiegel, regeerend Schepen. De Burgemeesters en Schepens bleeven in hunne bedieningen. Spiegel behieldt het Schepens-ampt, en de andere ontslaagen' Vroedschappen bleeven in hunne an- {==281==} {>>pagina-aanduiding<<} dere arapten (t). De laatste verandering geschiedde in's Graavenhaage, op welks Regeering de Prins ook misnoegd was, om den tegenstand, voorheen, den Contraremonstranten daar ter Stede gedaan. Eenigen hadden gaarne gezien, dat te Dordrecht ook verandering gemaakt was. Reinier Pauw, Burgemeester vanTe Dordrecht, voorkomt men de verandering. Amsterdam, dreef dit sterk, tegen Hugo Muis van Holy, Schout van Dordrecht. Beide waren zy zeer gezien by den Prinse. Men hadt reeds een' Lyst gemaakt van elf Persoonen, welken men meende, dat uit de Vroedschap moesten gezet worden. Burgemeester Willem van Beveren was 'er onder. Doch Muis hieldt de verandering tegen, aanwyzende ‘dat de Wethouders, te Dordrecht, aan elkanderen, door huwelyken en bloedverwantschap, naauw verknogt waren; waarom het ongelyk van eenigen allen treffen zou.’ Veelligt, gebruikte hy nog andere redenen, die bedekt gebleeven zyn. De Prins, sedert, te Dordrecht gekomen, werdt, door Muis en den Thesaurier (3), verwelkomd. Zyne Doorlugtigheid begeerde, na eenige redenwisseling, het Magazyn te zien. Toen hy omtrent het Stadhuis gekomen was, traden zyne Hellebaardiers, gelykze in andere Steden gewoon waren, de trappen op. Doch de Prins beval hun, dat zy te rug keeren zouden. En als zy 't niet scheenen te verstaan, riep de Thesaurier, veel luider, dat zy, aan de andere zyde, zouden afgaan, {==282==} {>>pagina-aanduiding<<} Waarop de Prins, lagchende, zeide, Heer Thesaurier, gy zoudt niet gaarne * afgedankt zyn. Burgemeester van Beveren, die verandering vreesde, hadt zig in huis gehouden. Doch de Prins verzogt hem, des avonds, by zig, bejegende hem vriendelyk, en, als 't gefprek, by geval, op de Indien viel, deedt hy hem een treffelyk Boek schenken, welk van de Indische zaaken handelde (u). Voorts, vertrok hy uit Dordrecht, zonder eenige verandering gemaakt te hebben. Midlerwyl, was, op's Prinsen begeeren, het Lid der Ridderschap van Holland, in 't begin van Wynmaand, met vyf van nieuws beschreeven' Edelen vermeerderd: te weeten, Walraven van Brederode, Heer tot Brederode, Adriaan van Zwieten, Heer van Zwieten, Nikolaas van Boekhorst, Heer van Wimmenum, Henrik van Raaphorst, Heer tot Raaphorst, en Anthonis van der Linde, Heer van Kroonenburgen Loenen (v). Omtrentzes weeken te vooren, waren de Heeren van Schagen en Warmond, naar 't schynt, voornaamlyk, door 't beleid des Advokaats, onder de Edelen beschreeven geworden (w): waarom zyne Doorlugtigheid te noodiger hieldt, de eenigheid onder dit Lid te bevorderen, door eene byvoeging van vyf nieuwe Edelen. IX. Oordeelen over deeze veranderingen. In In alle de Steden, daar de Prins, ten deezen tyde, de Wet veranderde, verklaarde hy ‘dat zulks geschiedde, om dat de nood en's Lands dienst zulks vorderden, Zonder dat het in gevolg getrokken, of der Steden Privilegien, {==283==} {>>pagina-aanduiding<<} daardoor, benadeeld gerekend zouden worden: ook buiten krenking van de eere, goeden naam en faam der zulken, die verlaaten werden (x).’ In 't kiezen der nieuwe Westhouderen, bediende zyne Doorlugtigheidzig, gemeenlyk, van den raad der zulken, die, in elke Stad, meest voor de Contraremonstranten geyverd hadden, en gerekend werden, zulken, die 't met hen eens waren, best te kennen. Zy voorzagen den Prins, gemeenlyk, van een' lyst der genen, die zy bekwaam hielden tot de Regeeringe; waarnaar zyne Doorlugtigheid zig, doorgaans, schikte, in het doen der keuze (y). Doch van de verandering over 't geheel oordeelde elk, naar hy gezind was De Contraremonstranten preezen dit werk, hemelhoog, en hielden 't voor den grootsten dienst, dien de Prins den Staat en der Kerke immer gedaan hadt (z). De Remostranten, en zy, die der Remonstrantsche zyde toegedaan waren, spraken 'er, daarentegen, kwalyk van, oordeelende, dat men de beste en eerlykste Liefhebbers des Vaderlands, onder welken 'er waren, die de belegeringen van Haarlem, Leiden en Alkmaar hadden doorgestaan, uit het bewind, gezet hadt, om hunne zaak, te zekerer, te onderdrukken (a). Maar de Staaten van HollandDe Staanten van Holland keurenze goed, en bedanden 'er den Prinse, plegtiglyk, over. beslooten, den zestienden vanSlagtmaand, den Prins nu in den Haage wedergekeerd, plegtiglyk te danken, voor 't gene hy verrigt hadt, de gemaakte veranderingen volkomen goedkeurende en bekragtigende. Hiervan {==284==} {>>pagina-aanduiding<<} werdt eene Akte gemaakt, waarby de Staaten verklaarden ‘dat zy, na ryp beraad, met eenpaarige bewilliging en volkomen' magt, verstonden, dat zyne Doorlugtigheid, in deeze niet min dan in zyne voorgaande bedryven, zyne opregte zugt, zorge en trouwe, jegens de Landen van Holland en. Westfriesland, onaangezien menigvuldige gevaaren en zwaarigheden, getoond hadt: waarom zy hem, deswege, bedankten; het verrigtte goedkeurden en bekragtigden; met belofte van de nieuwe Magistraaten, in derzelver wettig gezag, te erkennen, te doen erkennen en te handhaaven; zullende zulke ingezetenen, die dezelven weigerden te eeren en te gehoorzaamen, als verstoorders der gemeene ruste worden gestraft. Ook zouden alle hooge Amptenaars van Regeeringe, Regt en Oorloge gehouden zyn, hiertoe de hand te bieden, en zyne Doorlugtigheid in 't byzonder verzogt worden, ten deezen einde, al wat van zyne hooge ampten en gezag af hing toe te willen brengen. Wyders, zouden 't de Staaten voor aangenaam houden, en 's Prinsen goed oogmerk ondersteunen, zo zyne Doorlugdgheid goedvinden mogt, op de nadere verzekerdheid en rust van eenige Steden, nog eenige voorziening te doen: schoon zy, met dit alles, volgens verscheiden' verklaaringen van den Prinse, niet verstonden, de Traktaaten, Privilegien, vryheden en geregtigheden der Landen in 't gemeen, of der Steden of Ingezetenen in 't byzonder, eenigszins verminderd, of eenigs Ingezetenen, in hunne {==285==} {>>pagina-aanduiding<<} eere, goeden naam en faam, gekwetst te zyn; maar dat dit alles, zo in 't byzonder als in't gemeen, stand grypen zou, alzo zulks voor de rust en dienst der Landen, noodzaakelyk, vereischt werdt, en by de Staaten verstaan was alzo te behooren (b).’ X. Poogingen der Fransche Gezanten, ten behoeve der gevangenen. Doch 't wordt tyd, dat wy wederkeerentot tot de gevangenen van Staat, op welker zaak de verandering der Regeeringe van merkelyken invloed was Kort na 't vatten des Advokaats, leverde een der Fransche Gezanten een Vertoog in, ter algemeene Staatsvergaderinge, waarby hy verklaarde, verwonderd te zyn over 't gebeurde, en bedugt, dat de Koning, zyn meester, zig daaraan stooten, en den Advokaat, mogelyk, in zyne bescherming neemen zou (c). Doch welk bescheid hiefop kwam, is my niet gebleeken. Weinig tyds hierna, vertrok de buitengewoone Gezant, Boisise, uit den Haage, misnoegd, om dat de Staaten hem, zyns oordeels, geen behoorlyk regt deeden, op de klagten, uit 's Konings naam, gedaan, over François van Aarsens, nu, door koop, geworden Heer van Sommelsdyk; wien hy beschuldigd hadt van, in zeker naamloos geschrift, der Majesteit van Frankryk te na gesproken te hebben (d). Doch de Gezant was naauwlyks te Antwerpen, of hy keerde, op 's Konings uitdrukkelyken last, naar den Haage te rug. Frankryk hadt nog te veel belang, by de vriendschap der Vereenigde Gewesten. Boi- {==286==} {>>pagina-aanduiding<<} sise dan, op den zeventienden van Herfstmaand, op nieuws, gehoor verworven hebbende, ter algemeene Staatsvergaderinge, verzogt ronde opening van den tegenwoordigen toestand der zaaken; den Staaten zyns meesters raad en hulp aanbiedende. Voor deeze aanbieding werdt zyne Majesteit, heuschelyk, bedankt. Doch wegens den staat der zaaken deedt menslegts algemeene opening, onder anderen verklaarende, dat de burgerlyke regeering, door het voorzigtig beleid des Prinsen, reeds, grootendeels, op eenen goeden voet bersteld was (e). De gevangeus krygen kenis van de Verklaaring tegen hen uitgekomen, en van de verandering der Regeeringe.Midlerwyl, hadden de gevangens, immers Oldenbarnevelden de Groot, al vroeg, kennis bekomen van de Verklaaring, die, op den dag hunner gevangenis, verspreid was. De Advokaat ontstelde 'er zig byster over, onder anderen zeggende, ten aanhooren van Jan Franken, zynen dienaar, Dat te Utrecht iet zou vernomen, of ontdekt zyn, is my onbekend. Ik weet niet, dat daar iet vernomen is, of men heeft het, te vooren, al geweeten (f). De Groot, die, door den Luitenant Nythof, kennis van 't Geschrift gekreegen hadt, hieldt 'er zig, insgelyks, zeer door beledigd. Ook deedt hy verscheiden' poogingen, om den Prinse te spreeken, dien hy wilde voorslaan, dat hy alle zyne ampten nederleggen zou, en zig in 's Prinsen byzondere zaaken laaten gebruiken. Op den dertienden van Herfstmaand, schreef hy eenen wydluftigen Brief aan den Prinse, tot zyne verdediging. Hy herhaalde, hierby, ook, zyn verzoek, om zyne Doorlugtigheid te mo- {==287==} {>>pagina-aanduiding<<} gen spreeken. Doch hy kreeg geen antwoord (g). Van 't veranderen der Regeeringe gaf men den gevangenen ook heimelyk berigt. Groot kreeg 'er kennis van, door schryvens zyner Huisvrouwe (h). De Advokaat ontving eenige Briefjes, die, omvat in eene dunne schagt, in schoone Saffraanpeeren, gesteken waren. Doch die middel werdt ontdekt. Een der bewaarderen des Advokaats, een' peer naar zig genomen hebbende, vondt 'er een briefje in, welk deezen zin, in Latyn, vervatte: Verlaat u niet op de Staaten van Holland; want de Prins van Oranje beeft, in veele Steden, de Magistraaten veranderd. Dudlei Karleton is uw vriend niet (i). De oude man stiet zig zeer aan die veranderen der Wethouderen, 't welk hy hieldt voor eene daad van oppergezag, welke hem versterkte in de vrees, die hy, lang te vooren, gehad hadt, dat Prins Maurits stondt naar de Souverainiteit; schoon hy verklaarde, nooit gedagt te hebben, dat hy zig, op zulk eene wyze, zou hebben meester gemaakt. Zyn dienaar heeft, ten minste, lang hierna, geschreeven, dat hy zig, in deezervoege, uitliet, in zyn byzyn (k). Midlerwyl, was de Advokaat, op den zevenden van Herfstmaaand, overgebragt in de Kamer, daar de Admirant van Arragon voor deezen gezeten hadt. Zy was nu tot een' vasten kerker herbouwd. XI. Eerste ondervraaging van Hogerbeets. Tot hiertoe, waren de gevangens nog niet ondervraagd. Men begon dit werk eerst met {==288==} {>>pagina-aanduiding<<} Hogerbeets, op den zevenentwintigsten van Herfstmaand. De algemeene Staaten, aan welken en aan zyne Doorlugtigheid, de Staaten van Holland, al op den vyftienden, de zaak der gevangenen, by meerderheid van stemmen, verbleeven hadden (l), hadden 'er twee Fiskaalen toe benoemd, Laurens Sylla, uit Gelderland, en Pieter van Leeuwen, uit Utrecht (m): waarby, daarna, Anthonis Duik, uit Holland, gevoegd werdt. Veelligt, verkoos menze, uit deeze drie gewesten, om dat deezen het meeste belang hadden, by 't gene te onderzoeken stondt. Nevens de twee eerstgemelde Fiskaalen, kwamen, in de Kamer van Hogerbeets, des avonds ten zes uuren, de Voogd uit Gelderland; Manmaaker uit Zeeland; Adriaan Ploos, van Utrecht; Zwartsenburg uit Friesland, en Koenders van Groningen. Van welken vyf, drie, nevens den Prinse, te Utrecht geweest waren. De Griffier Henrik Pots verzelden hen. Eer Hogerbeets antwoordde, beriep hy zig op zyn inboorlingschap van Holland, en op zyn poorterschap te Leiden, en verklaarde, door zyn antwoorden voor vreemden, zyne Privilegien niet te buiten te willen gaan. Voorts, vraagde van Leeuwen, of de Advokaat hem niet geraaden hadt, het Pensionarisschap van Leiden aan te neemen? Hy zeide neen; doch hy hadt, uit zig zelven, des Advokaats raad verzogt, die hem de zwaarigheden ter wederzyde voorgesteld, en voorts de vrye keuze gelaaten hadt. Wegens de Waardgelders, te Leiden aangenomen, beleedt hy ‘dat zulks al geschied was, {==289==} {>>pagina-aanduiding<<} voor hy in den dienst der Stede was gekomen, en dat hy niet geraaden hadt, dezelven af te danken, om dat hy niet bevondt, dat zulks tot gerustheid en dienst van de Stad zou hebben gestrekt.’ Omtrent de handeling met de Utrechtsche Afgevaardigden, in den Haage, en met de Staaten, te Utrecht, verklaarde hy zig, met onderscheid; doch Ploos beweerde, meermaalen, dat hy catagorice, of met ja of neen, behoorde te antwoorden. Dit was 't voornaamste, welk, in dit onderzoek, voorviel, zo ver Hogerbeets zelf zig het, eenen geruimen tyd daarna, wist te binnen te brengen (n). Omtrent deezen tyd, werdt ook LedenbergOnder vraaging van Ledenberg, te Utrecht. ondervraagd. Zulks was reeds, te Utrecht, geschied, op den zesden en tienden van Herfstmaand, uit den naam zyner Doorlugtigheid. Hier, hadt hy beleeden ‘dat de Waardgelders, te Utrecht, op aanschryvens van de Utrechtsche Afgevaardigden in den Haage, met kennisse van Oldenbarneveld, en, in gevolge van een besluit der Staaten, waren aangenomen, tot voorkoming van inwendige beroerten. Dat de Advokaat ook geraaden hadt, in Lentemaand laatstleeden, den Prins te verzoeken, dat hy niet te Utrecht wilde komen. Dat het openen van den last aan zyne Doorlugtigheid op het afdanken der Waardgelders uitgesteld was, na dat de Gemagtigden der Hollandsche Steden verzogt hadden, de afdanking, nog eenigen tyd, te wilien ophouden. Dat deeze Gemagtigden, uit zig zelven, te Utrecht, {==290==} {>>pagina-aanduiding<<} gekomen waren; schoon de Staaten, kort tevooren, op den raad, onder anderen, van Ryzenburg en Moersbergen, beslooten had den, om eenige Gemagtigden uit Holland te verzoeken (o). Dat deeze Gemagtigden geoordeeld hadden, alles, te Utrecht, in staat te zullen konnen houden, als de bezetting, op Hollandsche betaaling staande, zig stil hieldt, en als de Staaten van Utrecht gelyk bevel gaven aan de Waardgelders; alzo zy niet dagten, dat zyne Doorlugtigheid volk van buiten zou doen komen. Dat hy niet wist van eenig besluit, om der bezetting eenen nieuwen eed af te vergen. Dat de Advokaat, laatstelyk, te Utrecht zynde, de Staaten, naar zyne gewoonte, vermaand hadt, hunne vryheden en geregtigheden te handhaaven, hun vertoonende, dat hun het regt der Sinode en der Waardgelders beide toekwam. Dat hy den Schryver der Weegschaale niet kende dan door het gemeen gerugt. Dat Taurinus, die 'er voor ging, veel ommegang plagt te hebben, met de Groot, Uitenbogaard, Bor, GrevinkhovenMen dreigt hem met de pynbank. en anderen (p).’ Doch men begeerde meer uit hem te weeten, dan, in deeze antwoorden, vervat was. De Groot heeft aangetekend, dat hem, toen hy eenige weeken gevangen gezeten hade, door den Luiteaant Nythof, verhaald was, dat Ledenberg, te Utrecht, met de paleie, gedreigd, en zelfs, door den scherpregter, aangeraakt was (q). De Fiskaal {==291==} {>>pagina-aanduiding<<} van Leeuwen, die, zig gemengd hebbende in de beweegingen van den jaare 1610, door beleid, zo hy dagt, van Ledenberg, van zyn ampt ontzet; doch nu, met de verandering, wederom hersteld was, gebruikte, meent men, te grootestrengheid tegen den gevangen. Men wil, dat hy hem, ook in den Haage, op den zevenentwintigsten, nevens anderen, gekomen zynde, om hem te ondervraagen, tegen 's anderendaags, scherp gedreigd hadt met de pynbank, zo hy niet meerbelyden wilde, dan hy, tot nog toe, gedaan hadt. En deeze bedreigingen houden sommigen voor de naaste oorzaak van zynen deerlyken dopd, kort daarna, voorgevallen (r): hoewel anderen dien dood aan bewustheid van schuld en vrees voor openbaare straffe toeschryven (s). Ook hebben de Fiskaalen, van Leeuwen en Sylla, naderhand, verklaard, geene bedreigingen of hardigheid, tegen den gevangen, gebruikt te hebben. Wat 'er van zy; Ledenberg begaf zig, na dat de Fiskaalen vertrokken waren, eenigen tyd, in 't gebed. Daarna, gaf hy zynen Zoon,Hy beneemt zig zelven het leeven. Joost, wien men vergund hadt, hem gezelschap te mogen houden, een open briefje, geschreeven in 't Fransch, welketaal de jonge Ledenberg niet verstondt, hem belastende, het zelve wel te bewaaren, en niet op te staan, als 'er, 's nagts, eenig gerugt gemaakt werdt, alzo hy, veelligt, eens ter stoel zou moeten gaan. Doch in dien nagt en den volgenden dag, gebeurde 'er niets. Maar in den nagt tusschen den agt- {==292==} {>>pagina-aanduiding<<} en negenentwintigsten, hoorde de Zoon zynen Vader zulk een ongewoon geluid maaken, dat hy oprees, en aan de wagt om licht riep. Men vondt toen den elendigen, die zig, met een broodmes, twee wonden in den buik gegeven, en den hals afgesteken hadt, wentelende in zyn bloed, en alreeds overleeden. Op het briefje, welk de Zoon, daarna, te voorschyn bragt, las men deeze woorden; ‘Je scai que l'inclination est de statuer en ma personne l'exemple, me confronter avecq mes meilleurs amis, me torturer, apres me convaincre de contrarietez & de faussetez, comme on dict, & apres sur des poincts & poinctilles fonder une sentence ignominieuse, car ainsy fault il faire, pour justifier la saisissement & emprisonnement. Pour echaper tout cela, je me vay rendre a Dieu par plus court chemin. Contre l'homme mort ne tombe sentence de confiscation des biens. Actum XVII Septembris 1618 stil. vet. Dat is ‘Ik weet, dat de meening is, in mynen persoon, het voorbeeld te stellen, my te hooren tegen myne beste vrienden, my te pynigen, my, daarna, te agterhaalen op tegenstrydigheden en valschheden, gelyk men spreekt; en dan, op punten en puntjes, een schandelyk vonnis te bouwen: want zo moet men doen, om het vangen en opsluiten te regtvaardigen. Om dit alles te ontwyken, ga ik tot God, door korter' weg. Tegen eenen dooden, valt geen vonnis van verbeurdverklaaring van goederen. Gedaan den zeventienden van Herfstmaand 1618, ouden styl.’ De vrienden van den dooden verzogten den algemeenen Staaten, dat hun het lyk gegund mogt worden ter be- {==293==} {>>pagina-aanduiding<<} graavinge. Doch alzo de Prins afwezig was, oordeelde men, dat hierin niet kon gedaan worden. Het Lyk werdt dan gekist en bewaard, tot dat 'er, in 't volgende jaar, over gevonnist werdt (t). XII. Tweede ondervraaging van Hogerbeets. Op den derden en vierden van Wynmaand, werdt Hogerbeets, voor de tweede reize, gehoord, door de gemelde Gemagtigden, Koenders uit genomen. 't Onderzoek betrof nu, voornaamlyk, 't gebeurde, te Utrecht. Men vraagde hem, of de Kolonel Ogle, des nagts voor de afdanking der Waardgelders, niet in de Herberge der Hollandsche Gemagtigden geweest was. Doch hy ontkende zulks. Meer vindt men niet aangetekend wegens dit onderzoek, in 't Gedenkschrift van Hogerbeets (u), dien men toen negen volle weeken wagten liet, eer men hem verder ondervraagde. Men vondt ook nog geraaden, hem toegang van Huisvrouw en vrienden te ontzeggen, hoe ernstig' er om verzogt werdt. 't Liep aan tot den derden van Slagtmaand,DeGroot wordt, voor de eerste reize, verhood. eer de Groot, voor 't eerst, ondervraagd werdt. Eenigen uit de algemeene Staaten, zonder dat 'er nog iemant uit Holland by was, benevens de Fiskaalen van Leeuwen en Sylla en den Griffier Pots, hoorden hem, over verscheiden' punten. Hy beriep zig ook eerst op zyn inboorlingschap in Holland, waarom hy voor geene vreemden behoefde te regt testaan (v), en bekende toen‘ op last der Vroedschap van Rot- {==294==} {>>pagina-aanduiding<<} terdam, die van Utrecht eenige redenen te hebben voorgehouden, die hen bestluiten deeden, het openen van hunnen last uit te stellen: houdende Rotterdam voor dienstiger, met den Prinse te handelen, voor Holland en Utrecht samen. Ook, dat hy, ingevolge van eenen algemeenen last, om goed verstand en eenigheid te onderhouden, algemeene beloften van vriendschap en bystand, in overeenkomst met de oude Unien en Traktaaten, aan die van Utrecht gedaan hadt. Dat men Waardgelders hadt aangenomen, om dat de gerugten liepen, dat sommigen de Remonstrantschgezinde Wethouders wilden doen afzetten. Dat, zelfs te Gouda, hooge woorden gevoerd waren, door de Contraremonstranten, voorgeevende, de bezetting op hunne zyde te hebben. Dat het zenden van volk uit Rotterdam naar Schoonhoven buiten zyn' raad en in zyn afzyn geschied was, en dat hy niet wist, of die van Rotterdam aan die van Schoonhoven geld gegeven hadden, tot onderhouding der Waardgelderen. Dat de Afgevaardigden van Holland aan Ogle, stegts in 't algemeen, belast hadden, goede zorg te draagen. Dat hy niet wist, tegen Ogle gezeid te hebben, wat zou men in Holland zeggen, zo de Prins de Waardgelders wilde afdanken? noch, of hy hem gevraagd hadt, wat middel ' er zyn zou, om den Prins te beletten, dat hy geene bezetting in Utrecht bragt? ook niet, of Hogerbeets, des nagts, een briefje aan Ogle gezonden hadt.’ Dus liep deeze eerste ondervraagingHeest af. Des anderendaags kwam de Voogd, de eer- {==295==} {>>pagina-aanduiding<<} ste der ondervraageren, hem spreeken. Deez' hieldt hem voor‘ dat men blyken hadt vaneen byzonder gesprek met de Voogd, de punten, die den Advokaat, onlangs, in zekere gedrukte schriften, te last gelegd waren, met naame, dat hy geld van de Spaansche zyde getrokken hadt, om 't Bestand te vorderen, en het opregten der Westindische Maatschappye te beletten’, hem te gelyk vermaanende, te openbaaren, 't gene hy hiervan weeten mogt. De Groot, dit zeggen geloovende, begon zelf arg vermoeden te krygen van zekere handelingen des Advokaats, die tweezins uitgelegd, en ten kwaadste geduid konden worden, zo men, van elders, blyk zyner ontrouwe hadt. Het gantsche beleid der Kerkelyke zaaken kon men, dagt hy, hieronder rekenen. Ook gaf hy van deeze twyfelagtige handelingen, naderhand, schristelyke opening. Doch daarna hieldt hy, 't gene hem, ten nadeele des Advokaats, gezeid was, voor een konststreek der onderzoekeren (w), om hem moedeloos te maaken, of te doen klappen, zo hy eenige geheimen wist. Manmaaker,en met Manmaaker. zyn oude vriend, kvvam hem, den volgenden dag, bezoeken, tragtende iets uit hem te trekken, dat Graave Fredrik Henrik betrof, en de gesprekken, welken men, deezen aangaande, gehouden mogthebben. Doch de Groot betuigde, ernstelyk, dat men deezen Prins en de Prinsesse Weduwe ten onregte verdagt hieldt. Manmaaker liet zig hierop ontvallen, dat Prins Henrik zeer styszinnig was; doch dat zyne moeder leedwezen hadt van haar beleid. De Groot her- {==296==} {>>pagina-aanduiding<<} nam, toen ‘dat hy Prins Henrik nooit hadt hooren spreeken, dan tot rust, en vrede van 't Land. Doch dat 'er, in deszelfs afzyn, by de Prinsesse. Weduwe, wel eenig gesprek gevallen was, waarvan hy, des belast, nadere opening doen zou (x).’ Ditzag, naar 't schynt, op de voorgenomen' beschryving in 't Lid der Edelen, waarvan wy, te vooren (y), gewaagd hebben, en welke hy, wat laater, aan Manmaaker openbaarde (z). XIII. De Staaten van Holland stellen ook eenige Gemagtigden tot onderzoek der gevangenen. 't Liep aan tot den negenden, van Slagtmaand, eer de Staaten van Holland beslooten, ook eenigen uit dit Gewest aan te stellen, tot onderzoek der ge vangenen. Zy verkooren hiertoe den Heer van Zwieten, uit de Edelen; Hugo Muis van Holy, wegens Dordrecht; Reinier Pauw, wegens Amsterdam, en den Sekretaris Albrecht Bruinink, wegens Enkhuizen: welken de Grissier van den Hove van Holland, Anthonis Duik, als Fiskaal, toegevoegd werdt, alzo de Fiskaal Kinschot, met den Advokaat, vermaagschapt was. Duik gebruikte veele redenen, om zig van deezen last te doen ontslaan. Doch men begreep, dat hy dien, ten dienste des Lands, behoorde op zig te neemen. De andere Gewesten voegden 'er verscheiden' Persoonen by, onder welken ik, behalve de gemelden, ook Schotte, Salmius, Aitsma, Van den Sande, Sloot, Schaffer en anderen gemeld vindt. De Staaten van Holland stonden, voor deeze reize, toe, dat de Lastbrief, door {==297==} {>>pagina-aanduiding<<} de algemeene Staaten, gegeven werdt (a). Terstond hierna, begon men den Advokaat te ondervraagen, op den vystienden van Slagtmaand,De Advokaat wordt ondervraagd. in de tegenwoordigheid van Zwieten, Muis, Pauw en Bruinink. Voor 't onderzoek, verklaarde de Advokaat ‘dat het gene hy zou zeggen strekken zou tot voorstand der regten zyner meesteren, de Staaten van Holland en Westfriesland.’ Voorts, beweerde hy, dat den algemeenen Staaten geen regt toekwam, om zynen persoon vast te houden.’ Het onderzoek duurde wel twintig dagen agtereen, dikwils voor- en nademiddag. Doch van 't gene hem, in dien tyd, over verscheiden' zaaken, lang en kort voorleeden, verrigt of gesproken, gevraagd werdt, en van 't gene hy 'er op antwoordde, vindt men, myns weetens, nergens, iet byzonders gemeld. TerwylMen ontbloot hem en Hogerbeets van alle hunne aantekeningen en papieren. Gesprek tusschen eenige Gemagtigden en Hogerbeets. hy, de eerste reize, verhoord werdt, deedt men alle zyne papieren en aantekeningen, uit zyne kamer, haalen, waarvan hem, daarna, alleenlyk een gedeelte wedergegeven werdt (b). Hogerbeets onderging dit zelfde lot, na dat men ontdekt hadt, dat hy eenige berigten, van buiten, hadt weeten te bekomen. Zwieten, Manmaaker en Sylla, op den dertigsten van Slagtmaand, by hem gekomen zynde, vraagden hem, wat brieven by, in Bloeimaand laatstleeden, naar Antwerpen gezonden hadt, en aan wien? Hy antwoordde, dat hy novit eenige brieven, aan iemant, in vyanden landen woonende, naar Antwepen of naar elders, geschreeven of gezonden hadt. {==298==} {>>pagina-aanduiding<<} Zwieten riedt hem, voor zig te zien, naardemaal de Heeren wel onderrigt waren van 't gene zy hem voorstelden. Doch hy bleef by zyn voorig antwoord. Sylla hervraagde, wat kennis by aan Pater Tempel hadt? Hogerbeets antwoordde, dat by hem niet kende, noch ooit, zyns weetens, gezien hadt? Waarop de Heeren vertrokken, zonder iet aan te tekenen (c). XIV. Derde ondervraaging van Hogerbeets. Maar op den zesden en zevenden van Wintermaand, werdt Hogerbeets, voor de derde reize gehoord; waarby nu Muis en Pauw, behalve de Heeren uit de andere Gewesten, en de drie Fiskaalen, van Leeuwen, Sylla en Duik, tegenwoordig waren. Duik ondervraagde hem, zeer scherp, op alles, waarover hy, reeds te vooren, gehoord was. Hy klaagde zeer, dat men hem dus lang hadt laaten zitten, zig beroepende op een Privilegie, welk vorderde, ‘datmen, iemant, van wege de Graaflykheid, willende beschuldigen van zynen lyve, zulks, binnen zes weeken, doen moest.’ Duik antwoordde, dat dit Privilegie in geen gebruik was, voorts sterk dringende op verklaaring, wegens eenige byzondere meeningen, ter Vergaderinge van Holland, voorgesteld: en den gevangenen beschuldigende ‘dat zy met de regeeringe gespeeld hadden, naar hun welgevallen, en nu beweerden, dat de algemeene Staaten, in de byzondere Gewesten, met naame in Holland, geen gezag hadden, daar men't, voorheen, gantsch anders verstaan hadt, toen men te Groningen een Kasteel wilde bouwen.’ Hogerbeets hernam, dat 'er {==299==} {>>pagina-aanduiding<<} groot onderscheid was, tusschen Holland en Groningen, en dat, in allen geval, verschillende gevoelens in 't stuk van Regeeringe geene halszaaken waren: waarop geantwoord werdt, dat het by geene gevoelens gebleeven was (d). Midlerwyl, werdt de Groot ook vercheiden'De Groot wordt verder onderzogt. reizen gehoord, waarvan men den juisten tyd niet aangetekend vindt. De ondervraagers scheenen 't na meest te hebben toegelegd, op het ontdekken van eenig zonderling voorneemen, door den Advokaat en door de agt Steden, gesmeed, tegen den Prinse. De Groot betuigde ‘dat de Advokaat hem, altoos, met agtinge gesproken hadt van zyne Doorlugtigheid: en, meenende, dat 'er, onder de opschuddingen, onlangs te Utrecht en elders voorgevallen, eenig voorneemen school, om den Prinse meerder gezag op te draagen; hadt hy genegenheid getoond, om, daarover, staatswyze, te handelen, houdende zulks beter, dan verandering, uit verwarring en oproer, te wagten. Deagt Steden hadden, zeide hy, geen ander oogmerk gehad, dan tot eenig redelyk verdrag te komen, met den Prinse. Doch na 't opregten der Kloosterkerke, hadden zy gevreesd, dat zyne Doorlugtigheid eenig voorneemen ten haaren nadeele hadt; waarom zy een Vertoog hadden ingesteld, strekkende om den Prins te beweegen, tot bescherminge der Wethouderen; doch 't was niet overgeleverd, om dat de Gemagtigden der Vergadering, sedert, met den Prinse, over dezelf- {==300==} {>>pagina-aanduiding<<} de stoffe, mondeling, gehandeld hadden.’ Sylla vraagde, wat men voorbadt, als de Prins dit verzoek zou hebben geweigerd? De Groot antwoordde, dat hierop niets beslooten was. Muis en Pauw zogten hem, toen, tot bekenteniste brengen ‘van zekeren aanilag op den Briele, door die van Rotterdam, onder schyn van den Stapel, gesmeed; van eenvoorneemen, om alle de Waardgelders in Utrecht te brengen, en om, in geval van belegering, met hulp van den vyand, te dreigen.’ Van dit laatste hadt men, naar 't schynt, vermoeden geschept, uit de Verklaaring van Harteveld (e). Doch de Groot verwierp deeze vermoedens, als geheel ongegrond. To en sprak men, wederom, van 't aanneemen der Waardgelders, 't welk de Groot beweerde, alleen of voornaamlyk, geschied te zyn, tot bescherming der Wethouderen. Eindelyk, viel 't gesprek, op nieuws, op Oldenbarneveld, dien men hieldt het oog naar Spanje gehad te hebben. Doch de Groot verklaarde hiervan nimmer iet te hebben gemerkt. Men drong hem sterk, en herhaalde zulks, naderhand, in verscheiden' byzondere gesprekken, die de Voogd, Gokkinga en Duik met hem hielden. Maar de Groot verklaarde bestendiglyk, geene kennis te hebben van eenigen heimelyken handel met den vyand. Voorts, werdt hy naauw ondertast, over't gehandelde in de byeenkomst by Tresel, waarvan men' s Verbaal, door Ledenberg opgesteld, bekome hadt. Hy beleedt ‘dat verscheiden' redenen, die den Hollandschen Gemagtigden en hem {==301==} {>>pagina-aanduiding<<} in 't byzonder, by het zelve, warden toegeschreeven', door Ledenberg, eerst, waren aangeroerd; als, dat de last der Utrechtschen gevaarlyk was; dat 'er zwaarigheid was in dien den Prinse te openen, om dat de oude vendels dan zien zouden, dat zy mistrouwd werden; dat men aan detrouwe van eenige vendels twyfelde, en dat de onderhandeling met den Prinse niet geheim blyven zou.’ Voorts, verklaarde hy ‘dat zy, in de vermaaning aan de Utrechtschen, tot voorstand van hun regt tegen elk, den naam zyner Doorlugtigheid niet hadden gebruikt: gelyk men meende.’ Op de vraage, hoe veele Waardgelders men gedagt hadt aan te neemen; antwoordde hy ‘dat, hierop, naar de gelegenheid en nood der Steden, by de Vroedschappen, zou beslooten geworden zyn.’ Het onderzoek betros nog eenige andere punten van minder belang, en eindigde, met den eenentwintigsten van Wintermaand (f). XV. Voorstel der fransche gezanten aan de algemeene Staaten. Eenige dagen te vooren (4), haddende Fransche gezanten, Boisise en Maurier, op welker voorspraak de gevangens, thans, nog groote hoop vestigden; vernomen hebbende, dat de Nationaale Sinode, te Dordrecht, reeds aangevan gen was, wederom een Vertoog gedaan aan de algemeene Staaten, strekkende ‘om hen, van 's Konings wege, te vermaanen tot eendragt, tot maatigheid in 't behandelen der Kerkelyke geschillen op de Sinode, en tot het doen van goed en kort regt aan de gevangenen, {==302==} {>>pagina-aanduiding<<} omtrent welken zy begreepen, dat men, met veele zagtmoedigheid, te werk gaan moest. Oldenbarneveld in 't byzonder was, huns oordeels, om zyne langduurige diensten, eene gunstige bejegening waardig, en kon bezwaarlyk verdagt gehouden worden van verraaderye, zo men dit woord verstondt, in zyne eigenlyke betekenis, en 'er geene oneenigheid over 't behandelen van Staatszaaken, geen argwaan over iemants groot gezag, noch staatzugt, die de menschen dikwils meer doet onderneemen dan hun betaamt, toe betrokke.’ Voorts, drongen zy ook ‘op het stellen van onpartydige Regters over de gevangenen, en vermaanden de nieuwe Wethouders tot regtvaardigheid en goedertierenheid, omtrent het volk in't gemeen, en tot gemaatigheid jegens hen, die afgezet waren; op dat, zeidenze, de ongestadige Gemeente geene reden hebben mogt, om over 't wegneemen der oude orde te klaagen, en opdat zy, die van hunne bedieningen ontzet waren, de verandering, geduldiglyk, draagen mogten (g).’ Antwoord der Staaten ophet zelve.Op dit voorstel, antwoordden de algemeene Staaten, den negentienden van Wintermaand ‘dat hun toeleg altoos geweest was, en nog bleef, de onderlinge eendragt te handhaaven; dat de verandering der Wethouderen, waarvan, misschien, buitens Lands meer gerugt gemaakt was, dan de zaak ver diende, met voorzigtigheid, gemaatigdheid, en zondereenig geweld of gevaar van bloed- {==303==} {>>pagina-aanduiding<<} storting was verrigt: dat 's Lands gezag, de onderlinge eendragt en de verzekerdheid tegen die van buiten, welken eenige staatzugtige en twistgierige geesten hadden zoeken te stooren, niet zonder groot gevaar voor den geheelen Staat, daardoor, hersteld geworden was. Dat men, in het kiezen van nieuwe Wethouderen, gezien hadt, op bevoegde en vertrouwde luiden, die den welstand des Vaderlands beminden, en, zonder twyfel, 's volks genegenheid zouden zoeken te winnen. Dat men, hiervan, reeds, in veele Steden, blyken zag. Dat de Staaten altoos gehoopt hadden, dat, in de Sinode, een middel tot vrede en eendragt zou gevonden worden, en dat zy 'er zig nog eenen goeden uitslag van beloofden, ter oorzaake van het groot getal van geleerde en godzalige mannen, in dezelve vergaderd. Dat de Staaten, onledig met het vaststellen der Regeeringe, en, bevindende deConspiratie. samenspanning zo groot, dat zy byna alles besmet hadt; den gevangenen niet wel zulk kort regt hadden konnen bezorgen, als zy anders zouden gedaan hebben. Dat zy, nogtans, geen' tyd hadden verzuimd, en nu haast in staat zouden zyn, om een vonnis te vellen, over welks regtmaatigdheid, elk, die den Staat lief hadt, met naame zyne Majesteit van Frankryk, voldaan zou zyn: als waarin zy ook plaats zouden geeven aan behoorlyke zagtheid en genade, waartoe zy, van natuure, geneigd waren.’ Zy beslooten, met een verzoek, dat zyne Majesteit hun liever dan anderen, in zaaken hunne Regeeringe aangaande, ge- {==304==} {>>pagina-aanduiding<<} loof wilde geeven (h).’ Op gelyken zin, schreevenze eenen Brief aan den Koning van Frankryk, hem, met algemeene betuigingen, verzekerende, dat hy, de uitkomst ziende, genoegen zou hebben aan hunne handelingen (i). Schrandere vond van Scriverius om den gevangenen, bedektelyk, eenige dingen te berigten.Het antwoord der algemeene Staaten op den voorslag der Fransche gezanten voorspelde den gevangenen niet goeds. Zy kreegen van deszelfs inhoud eenige kennis, door middel van eenen geestigen vond van den vermaarden Petrus Scriverius, die toen, te Leiden, woonde. Hy hieldt zig, hier, ten deezen tyde, bezig, met het vervaardigen eener uitgaave der Latynsche Digtwerken van den Haagschen Digter, Joannes Secundus, en bestondt, onder 't drukken, in eenige proef bladen, sommige regels uit te werpen, en de plaats te vullen met anderen, vervattende, 't gene hy den gevangenen wilde bekend maaken. De bladen, die 't geheim inhielden, met voordagt, derwyze, zynde ingenaaid, datze, in 't affnyden, niet geraakt werden, maar geslooten bleeven; zondt men het werk aan Hogerbeets en de Groot. De ingevoegde regels gaven den gevangenen middel aan de hand, om heimelyke berigten te bekomen, meldende hun voorts ‘dat het ondervraagen des Advokaats langzaam voortging; dat men nog iet goeds hoopte van het misnoegen des Franschen Konings, wiens gezanten de zaak der gevangenen zeer toegedaan waren, en tot bescheid gekreegen hadden, dat men hun, in 't kort, regt doen {==305==} {>>pagina-aanduiding<<} zou. Dat de Staaten van Holland, tegen den vyftienden van Louwmaand, vergaderen zouden, wanneer men, gewisselyk, besluiten zou, tot het aanstellen van Regters. Dat de Predikanten, hier, [te Leiden,] veragt werden, en dat men sterk van oorlog sprak. Dat de beroerte, te Rotterdam voorgevallen, mogelyk, eenig nut voortbrengen zou.’ Dit laatste zag op zekere opschudding onder de Remonstrantschgezinde burgery deezerStad, ter gelegenheid, dat de Predikant Grevinkhoven, afgezet zynde van zynen dienst, naar den Haage ontbooden was; waar over veel te doen viel, ter Staatsvergaderinge (k). Voorts waren de gemelde berigten, in deeze Latynsche verzen, begreepen: Nestoris examen tardum est, longumque guhernal; Limen ad offensum substitit icta nape. Seria Liligeri juvat indignatio Regis, Et facit buc aliquid motus in urbe tua. Spernitur interpres sacer hîc, Gradivus amatur; Et terquinque duces, si numerentur, erunt. Hoec retro quosdam sua vertere lumina cogunt. Siqua fides dictis, jam citò finis erit. Talia legati Hectoridûm responsa tulere. Quos pronos causasae scito favere tuoe. Conventum patriae mox nostra Batavia cernet, Quindecimum dederis tu modo Jane diem. Tunc de Judicibus certum est disponere vestris. {==306==} {>>pagina-aanduiding<<} De Groot, jonger en lugtiger van geest dan Hogerbeets, merkte 't geheim haast, en bediende zig van de middelen, hem aangeweezen, om nieuwe berigten te bekomen. Doch Hogerbeets leide het boek aan een' kant. Men liet hem, een en andermaal, vraagen, of hy 't al eens gelezen hadt, en deedt 'er hem sterk toe aanspooren. Doch dit gaf agterdogt. 't Boek werdt hem afgevorderd, en met naauwkeurigheid nagelezen, wanneer deeze welbelegde list ontdekt werdt, eer zy, by Hogerbeets, eenigeZyn Lofdigt op Hogerbeets. uitwerking gedaan hadt (l). Scriverius stelde, wat laater, een Latynsch Lofvers, onder een afbeeldsel van Hogerbeets, welk, ten deezen tyde, in plaat gebragt was: waarin hy, 's mans bedryven, kortelyk, hebbende opgeteld, ten besluite, vraagde, waar nu 't loon bleef van zo veele verdiensten? Hierover, werdt hy, geregtelyk, aangesproken, en in eene boete van tweehonderd guldens verweezen, die hy zig, byExecutie. panding, af haalen liet. De drukker, Govert Basson, moest gelyke boete opbrengen (m). XVI. Verlof tot de opregting eener Westindische Maatschappye. De gevangenis des Advokaats hadt ook invloed op den Westindischen handel. Hy hadt de opregting eener Westindische Maatschappye, waarop sommige Koopluiden, onlangs, wederom gedrongen hadden, tot hiertoe, weeten te stremmen, oordeelende, dat zy onbestaanbaar was met het Bestand. Doch, in Slagtmaand deezes jaars, gaven 'er de algemeene Staaten verlof toe. 't Verlof werdt egter eerst aan de byzondere Gewesten gezonden (n), {==307==} {>>pagina-aanduiding<<} waardoor 'er nog eenige jaaren verliepen, eer de Maatschappy in stand kwam. Men hadt, in dit jaar, twee Gezantschappenafgezonden,Gezantschappen naar Deene mark en naar Engeland. een naar Deenemarke, om de geschillen over den Zondschen tol te regelen, en een naar Engeland, tot vereffening, onder anderen, van eenige geschillen, van nieuws ontstaan, over den handel in Oostindie, over de vaart op Groenland en Spitsbergen, over den Lakenhandel, en over de Haringvisscherye (o). De onzen voeren ten Haring op de Engelsche kusten, zonder, na dat Koning Jakob de Steden van verzekering terug gegeven hadt, verlof daartoe te verzoeken van den Bevelhebber van Scarborowgh; gelyk zy tevooren plagten. Zy dekten zelfs hunne buizen, door eenige Oorlogsschepen, die niet schroomden, zig, onder Engeland, te vertoonen. 't Gemeen vondt dit vreemd in Engeland. Doch de Koning trok het zig niet aan (p). Ten deezen tyde, werdt ook gehandeld, om de Nederlandsche Oostindische Maatschappy, met de Engelsche, te vereenigen (q): hoewel dit werk, nimmer, tot stand kwam. Tegen de zeeschuimeryen in de MiddelandscheToerusting tegen de zeeschui meryen. zee, die niet nalieten, wederom, sterk in zwang te gaan, hadden de Vereenigde Staaten eenige schepen uitgerust, onder den Admiraal Hillebrand Gerritszoon Quast, die, in 't voorjaar, eenen Turkschen Roover bemagtigde, omtrent Algiers. Eenentagtig Turken en Mooren {==308==} {>>pagina-aanduiding<<} werden in zee geworpen, en zevenden Christen Slaaven, te Alikante, aan land gezet (r). Onderstand aan Venetie gedaan.Den kryg, tusschen den Aartshertoge Ferdinand en den Staan van Venetie, wederom ontsteken zynde, gaven de Vereenigde Gewesten deezen Staat vryheid, tot het koopen en uitrusten van eenige Oorlogsschepen, en tot het werven van tweeduizend man hier te Lande. De Nederlandsche schepen, die dit volk naar Italie hadden overgevoerd, geraakten, in 't wederkomen, op den vierentwintigsten van Zomermaand, in een gevegt met agt Spaansche Oorlogsschepen, met wederzydsche schade. De onzen, over welken Melchior van den Kerkhove, als Admiraal, geboodt, zeilden toen naar Korfu, om zig te herstellen. Wat laater, deedt de Nederlandsche Admiraal, Mooi Lambert, den Turkschen zeeschuimeren, wederom, merkelyke af breuk. Hy hieldt zig, den meesten Zomer, op, in de Middellandsche zee, die hy, eerlang, wederom, voor eenen tyd, veilig maakte voor de Koopvaarders (s). Ontdekking der grondslagen eener overoude Stad, by Goereede.Omtrent Goereede, werden, deezen Zomer, by zeer laag water, ontdekt de grondslagen van eene overoude Stad, van welker gelegenheid en ondergang men geen bescheid vindt, in oude schriften, ten ware men, hier, zoeken moest de vermaarde Koopstad Witlam aan de Maaze, waarvan, in schriften der negende eeuwe, gewaagd wordt (t). Men vondt, in deeze blootgeraakte grondslagen, eenige Romeinsche munten en andere oudheden, waaruit afgenomen werdt, dat de Plaats, ten tyde {==309==} {>>pagina-aanduiding<<} der Romeinsche Regeeringe hier te Lande, gebloeid hadt (u). Dit jaar, vertoonden zig, hier te Lande, twee Komeeten, een, in den Zomer, die maar agt dagen scheen, en een op het einde van Slagtmaand, die grooter was, en langer gezien werdt. Wyzen en onwyzen maakten 'er uitleggingen over, en scheenenze voor voorboden te houden van 's Lands ongevallen: hoewel eenigen toen reeds zagen, dat 'er, uit zulke verschynselen der natuure, niets, met grond, te voorspellen ware (v). Op den twintigsten van Sprokkelmaand deezesDood van Filips Willem, Prinse van Oranje. jaars, was, binnen Brussel, overleeden Filips Willem, Prins van Oranje, zonder kinderen (w). Hy hadt, by uitersten wil, tot zynen algemeenen Erfgenaam, verklaard zynen Broeder, Prins Maurits (x), die, terstond, de titels zyns overleeden broeders, aannam, en zig in 't bezit stelde van Breda, Buuren, Ysselstein, Leerdam en andere Heerlykheden, hier te Lande. XVII. Staat der Kerkelyke zaaken. De Kerkelyke zaaken, in de Vereenigde Gewesten, begonden, na 't uitschryven der Nationaale Sinode, en vooral na 't veranderen der Wethouderen in de Steden, eenen eenpaariger gang te gaan. De nieuwe Staaten van Holland bewilligden, terstond, in de Sinode, zonder eenige voorwaarden. Alleenlyk hieldt Gouda zig aan zyne voorige verklaaring (y). {==310==} {>>pagina-aanduiding<<} Alles schikte zig ten nadeele der Remonstranten. In de Plaatsen, daar zy de meeste Predikanten hadden, liet men den Contraremonstranten, terstond, toe, beurtswyze, met de Remonstranten, te prediken (z). Op andere Plaatsen, werden eenige Remonstrantsche Predikanten geschorst in, of afgezet van hunnen dienst; dat, in de Provinciaale Sinoden, die, reeds in Zomermaand, in Gelderland, begonnen waren (a), nog sterker aanging: alzo men, vaststellende, dat de Contraremonstranten de oudste brieven hadden (b), zorg gedraagen hadt, dat zy, in de Zuidhollandsche Sinode, die te Delft gehouden werdt, verre het grootste getal uitmaakten. Uitenbogaard, Grevinkhoven en verscheiden' andere Remonstrantsche Predikanten werden, in deeze Sinode, afgezet of geschorst (c). In de Noordhollandsche Sinode, werden verscheiden' Predikanten bestraft, om dat zy zig gehouden hadden, aan de Resolutien der voorige Regeeringe, in Kerkelyke zaaken. Anderen werden afgezet (d) Doch in 't Stigt en in Overyssel, daar de Remonstranten de meesten waren, weigerden de Contraremonstranten Sinode met hen te houden (e). In 't afzenden naar de Nationaale Sinode, 't welk het voornaamste was, dat, in de Provinciaale Sinoden, geschieden moest, ging men, overal, de Remonstrantsche Predikanten voorby. Alleenlyk, werden, in 't {==311==} {>>pagina-aanduiding<<} Stigt, de Predikanten verdeeld in drie soorten, Remonstranten, Contraremonstranten en Neutralisten, of Stilzitters. De twee eerste soorten zonden elk haare afgevaardigden naar de Nationaale Sinode. De laatsten hielden zig stil (f). De Remonstrantsche afgezondenen van 't Stigt waren dus de eenigsten van dit gevoelen, die op de Nationaale Sinode, als afgezonden' Leden, verscheenen. Wy konnen niet voorby, van de voornaamste handelingen deezer vermaarde Sinode, hier, een kort verhaal in te voegen. XVIII. Aanvang der Nationaale Sinode, te Dordrecht. Tegen 't begin van Slagtmaand, zag men de afgevaardigden tot de Sinode, na elkanderen, te Dordrecht, aankomen. Van de uitheemschen kwamen de Engelschen eerst: daarna, ook die van de Palts, Hessen, Zwitserland, Geneve, Brandenburg, Nassau, Oostfriesland en Breemen. Van Frankryk, kwam niemant, en die van Anhalt waren niet genodigd (g). Ook hadt men veel werks moeten doen, om de Zwitsersche Kerken, tot de afvaardiging herwaards, over te haalen. Die van Zurich, Bern, Bazel en Schaf huizen hadden, eenpaariglyk, zig hiertegen verklaard. ‘De geschillen, die de Nederlandsche Kerken verdeelden, betroffen, zeidenze, Zwitserland niet. Ook plagt men, van ouds, weinig nut te trekken van Kerkelyke Vergaderingen en Sinoden. En was de raad, door den Koning van Groot-Britanje, voor eenjge jaaren, gegeven, om de geschillen te houden van den Predik- {==312==} {>>pagina-aanduiding<<} stoel, hoog te agten.’ Zy gebruikten nog andere redenen, tegen de afvaardiging naar Holland. Doch de Heer Pieter van Brederode, wat laater, uit den naam der algemeene Staaten, in Zwitserland gekomen, hadt de Regeering bewoogen, zonder dat men wist door welke redenen, om in het afzenden van eenige Godgeleerden te bewilligen (h). Op den dertienden van Slagtmaand, werdt de Sinode aangevangen, met twee Predikaatsien, eene in de Nederduitsche, en eene in de Walsche spraake. De eerste geschiedde, door Bathazar Lydius, Predikant te Dordrecht. Daarna, begaven zig de Gemagtigden der algemeene Staaten, de Professoren, Predikanten en Ouderlingen, die tot de Sinode gezonden waren, naar de Stads Doele, daar men vergaderen zou. Van hier, werden eenigen gezonden, om de uitheemsche Godgeleerden af te haalen. Zy werden, in de Doele, verwelkomd, door de Heeren Politiken of Gemagtigden der algemeene Staaten. Deezen waren, in 't geheel, agttien in getal: doch sommigen woonden de SinodeGetal der Leden. niet by. De inlandsche Kerkelyken waren vyf Professoren, zesendertig Predikanten en twintig Ouderlingen, boven de twee Remonstrantsche Predikanten en een' Ouderling, uit het Stigt. 't Getal der uitheemschen beliep agtentwintig (i). De Leden gezeten zynde, deedt Balthazar Lydius, Predikant te Dordrecht, een gebed (k), en Martinus Gregorius, die thans onder de Politiken voorzat, eene aan- {==313==} {>>pagina-aanduiding<<} spraak, tot opening van de Sinode: waarna hy den last, hun door de algemeene Staaten gegeven, deedt voorlezen (l). Alles geschiedde, in de Latynsche taale, ten dienste der uitheemschen. In de tweede zitting, die, 's anderendaags,Verkiezing van een' Praeses, twee Assessoren en twee Scriben. gehouden werdt, verkoos men Joannes Begerman, Predikant te Leeuwaarden, tot Praeses, of Voorzitter; Jakobus Rolandus en Hermannus Faukelius, Predikanten te Amsterdam en te Middelburg, tot Assessoren, of Byzitters; en Sebastiaan Damman en Festus Hommius, Predikanten te Zutfen en te Leiden, tot Scriben of Schryvers (m). Alle deezen waren voor yverige Contraremonstranten bekend; hoewel Damman, voor deezen, Arminius hadt aangehangen (n). Voorts, tradt men, in de derde zitting des nademiddags, tot het onderzoek der Geloofsbrieven van de Sinodaale Leden (o). En alzo men, reeds te vooren, vastgesteld hadt, voornaamlyk van de vyf punten te handelen, werdt, terstond hierna, beraadslaagd, om eenige Remonstranten te daagen voor de Sinode (p). Deezen, midlerwyl, te Leiden vergaderd, ontwierpen een Vertoog aan de Sinode, waarby zy verzogten, als Leden, in dezelve, te mogen verschynen; niet als gedaagden. Doch dit Vertoog vondt geen' ingang (q). De brieven, waarmede dertien Remonstranten werden gedaagd, werden, terstond hierna, afgezonden. Terwyl men naar de gedaagden toefde, han-Afhandeling van verscheiden' zaaken. {==314==} {>>pagina-aanduiding<<} delde men, in verscheiden' zittingen, over eene nieuwe Nederduitsche overzetting der H. Schriften, die, sedert, by der hand genomen, en uitgevoerd werdt; over 't prediken van de Catechismus; over de Catechisatien; over 't doopen der Kinderen van Heidensche ouderen; over 't voorbereiden der Studenten in de Godgeleerdheid, en over't drukken van ergerlyke boeken (r). De gedaagde Remonstranten komen te Dordrecht.De gedaagde Remonstranten en eenige anderen, midlerwyl, binnen Rotterdam, geraadpleegd hebbende, op 't gene hun, in de Sinode, te doen stondt (s), begaven de eersten zig naar Dordrecht, daar zy, den vyfden van Wintermaand, aankwamen. De Professor Simon Episkopius was één deezer gedaagden; schoon hy, te vooren, nevens Polyander, als een medelid der Sinode, tot dezelve, genodigd geweest was (t), in welke hoedaanigheid, hy nu, te vergeefs, zogt erkend te worden. Hy en de anderen gingen, terstond, de uitheemschen begroeten, hun, te gelyk, een schriftelyk Berigt overleverende van den staat der geschillen (u). De Utrechtsche afgezondenen uit de Remonstranten, die, tot hiertoe, als Leden der Sinode, waren aangemerkt, werden, in de drieëntwintigste zitting, door den Voorzitter Bogerman, vermaand, om zig by de gedaagden te voegen, waartoe de twee Predikanten, des anderendaags, beslooten (v). Redevoering van Episkopius, in de Sinode,Doch, in deeze zelfde zitting, op den ze- {==315==} {>>pagina-aanduiding<<} venden van Wintermaand, verscheenen de gedaagde Remonstranten voor de Sinode. Episkopius deedt toen eene sierlyke en wydluftige Redevoering, strekkende, om de inzigten der Remonstranten, toe voortplanting der waarheid, en tot verhoeding van scheuring, te verdedigen, en de Contraremonstranten in 't ongelyk te stellen. 't Kort begrip kwam uit, op deeze drie punten. ‘1. Dat de Remonstranten de raauwe of harde gevoelens van sommigen, over't stuk der Goddelyke Voorschikking, altoos hadden tegengesproken. 2. Dat zy de scheuring, hierom, voor eenig Sinodaal oordeel, gemaakt, mispreezen hadden. 3. Dat zy de onderlinge verdraagzaamheid over de verschillende punten hadden voorgestaan: waarby nog gekomen was het toeschryven van de hoogste magt aan de Overheid, in Kerkelyke zaaken.’ Hy sloot, met een verzoek ‘dat men zig aan hun kleen getal niet stooten wilde, en zig alleen met de H. Schrift en gezonde reden tegen hen behelpen (w).’ Toen Episkopius uithadt, begeerde Bogerman, dat hy een affchrift der Rede overleveren zou. Hy antwoordde, dat hy 'er geen hadt, welk net genoeg gesteld was, of, gelyk elders (x) gemeld wordt, dat hy 't netter zou uitschryven. Men verstondt hem zo,Waarover hy bestraft wordt. dat hy ontkende, eenig ander affchrift in 't geheel te hebben: 't welk, toen men't naderhand gewaar werdt, gelegenheid gaf, dat hy, voor de Sinode, wegens onopregtheid en kwaade {==316==} {>>pagina-aanduiding<<} trouwe, bestraft werdt (y). Maar nu vorderde Daniel Heinsius, Sekretaris der Politiken, dat hy 't affchrift, welk hy voor zig hadt, overgaf, nadat het eerst, door alle de gedaagden, getekend was. Dit geschiedde, terstond. Bogerman bestrafte hem ook ‘dat hy anderhalf uur gesproken hadt, zonder, op zyn verzoek om verlof tot spreeken, behoorlyk antwoord af te wagten; daarby voegende, dat het gedaagden niet paste eerst te spreeken; maar te hooren, wat men hun hadt voor tehouden (z).’Sinodaale eed of belofte. Hierna, werdt de Sinodaale eed gedaan, waarby beloofd werdt ‘in het oordeel over de geloofsgeschillen, geenerlei menschelyke schriften, maar Gods woord alleen, voor eenen zekeren en onfeilbaaren regel des geloofs, te zullen gebruiken, en, in deeze gantsche handeling, niet dan Gods eer, de rust der Kerke, en, bovenal, de behoudenis van de zuiverheid der Leere te zullen voor oogen hebben.’ Doch in 't vorderen van deezen eed, werden de Utrechtsche RemonstrantenDe Remonstranten weigeren de Sinode voor Regter te erkennen. voorbygegaan (a). In de volgende zitting, deeden de Remonstranten een tweede Vertoog, waarin zy beweerden, dat de Sinode hun wettige Regter niet zyn kon, te gelyk, eenige voor waarden opgeevende, welken zy, in eene wettige Sinode, vorderden (b). Doch over dit Vertoog werden zy scherp bestraft, door den President, dien zy, op hunne beuit, onbeschroomd, te keer gingen. Ook verwierpen de {==317==} {>>pagina-aanduiding<<} Politiken de voorwaarden, door hen gevorderd. De Remonstranten verdedigden zig, daarna, schriftelyk, tegen de bestraffing, die hun gedaan was, en slooten, met ernstige aantuiging, dat zy de Sinode voor geenen wettigen Regter konden houden; schoon zy, desonaangezien, bereid waren, hunne Leer, voor dezelve, te verdedigen. Doch de Sinode, met naame de uitheemschen, hielden deeze aantuiging voor ongegrond (c). De Remonstranten kwamen toen, in de eenendertigsteZy geeven hun gevoelen, over de vyf punten, over, zitting, op den dertienden van Wintermaand, tot net voorstellen van hun gevoelen, op het eerste der vyf punten. Daarna gavenze hun begrip van de vier andere punten, te gelyk, over: daarby voegende eenige redenen, waarom zy niet slegts verklaarden wat zy gevoelden, maar ook wat zy niet gevoelden, aangaande de betwistte Leeringen, en in 't byzonder, waarom zy ook, tegen de vermaaning des Presidents, van de Verwerping gehandeld hadden (d). Toen vorderde Bogerman hun ook hunne bedenkingen af, op de Belydenis en Catechismus. Doch zy weigerden zig, deswege, te verklaaren, voor het afhandelen der vyf punten. Heinsius geboodt het hun, daarna, uit den naam der Politiken. Doch zy bleeven 't nog al weigeren. Men ondervraagde hen, hoofd voor hoofd, ofze eenige bedenkingen hadden? sommigen zeiden, neen. Anderen antwoordden, met onderscheiding (e). Doch alzo, hieruit, eenig verschil onderen hunne bedenkingen op de Belydenis en Catechismus. Verschil tusschen de Sino de en de Remonstranten, over de verdere wyze van handelen. {==318==} {>>pagina-aanduiding<<} hen gevreesd werdt, beslooten zy, daarna, hunne Bedenkingen over te geeven (f). Nu moest men komen, tot het verdedigen en wederleggen van de punten, door de Remonstranten ingeleverd, waaromtrent zy meer vryheid vorderden, dan de Sinode hun wilde toestaan. Zy begeerden, dat men hun toeliete, nevens het voorstellen van hun gevoelen, ook dat van hunne partyen te wederleggen. Doch dit laatste werdt hun, door de Sinode, geweigerd. De Gemagtigden der Staaten gebooden hun, zig naar't besluit der Sinode te voegen. Doch zy verklaarden, dit van zig zelven niet te konnen verkrygen. Ook gavenze redenen van deeze hunne weigering, in eenen beslooten Brief, die, niet voor 's nademiddags, in de Sinode, gelezen werdt. Men hadt toen eenige boeken der Remonstranten in de Sinode gebragt, uit welken men hen begon te ondervraagen. Doch zy weigerden, op deeze ondervraagingen, te antwoorden (g). Na veel over- en wederspraak, gaf men hun nog eenige uuren tyds, om zig nader te bedenken. De Sinode raadpleegde, midlerwyl, ook, op't gene haar te doen stondt, met geslooten' deuren (h). Zy besloot, eindelyk, den Remonstranten aantebieden ‘dat zy, over de punten, die men hun voor te houden hadt, meest zulken zou vraagen, die, onder hen, voor de vaardigsten en geoefendsten gehouden werden, en dat deezen, in 't antwoorden, ook zouden {==319==} {>>pagina-aanduiding<<} mogen aanwyzing doen van Leeringen, die, hier te Lande, door Hervormde Leeraars, voorgestaan werden, en, huns oordeels, met Gods woord streeden.’ De Remonstranten verzogten tyd van beraad, en verklaarden, daarna, schriftelyk, op den negenentwintigsten van Wintermaand ‘dat zy gezind waren, eerst van de Verkiezing te handelen, en daarna van de Verwerping, met verdediging van hun eigen, en wederlegging van het strydig gevoelen.’ Doch de Sinode begeerde hun dit niet toe te staan. Men vraagde hun ‘of zy zig aan het jongste Besluit der Sinode wilden ondenverpen, of niet?’ Zy antwoordden ‘dat zy zulks niet konden doen, dan in overeenkomst met de schriftelyke Verklaaring, door hen ingeleverd (i).’ De Gemagtigden der Staaten hielden dit hun gedrag voor ongehoorzaamheid, en deeden, terstond, eene bezending naar den Haage, om het goeddunken der algemeene Staaten hierop te verstaan (k). Deezen begreepen ‘dat de Remonstranten zig behoorden te onderwerpen, of dat de Sinode, deedenze 't niet, hunne Leer, uit hunne overgeleverde en andere Schriften, oordeelen mogt.’ Men gaf hun hiervan kennis, op den derden van Louwmaand des volgenden jaars. De President Bogerman deedt hun toen ook verscheiden' vraagen, aangaande de Leere; waarop zy weigerden te antwoorden. Hierop, ontstondt veel over- en wederspraak. Eindelyk, vermaande de Raadsheer Martinus Gregorius de Remonstranten tot {==320==} {>>pagina-aanduiding<<} gehoorzaamheid, alzo men hun, zeide hy, vryheid liet, tot voorstellen en wederleggen. Laat men ons dit toe, vraagde Episkopius, zo veel, als wy zelven zullen noodig agten? ‘Neen, hernam de Raadsheer, zo veel als de Sinode zal noodig agten.’ Kort hierna, scheidde de Vergadering (l). Men hieldt, sedert, eenige zittingen, waarin overlegd werdt, hoe men verder hadt te handelen met de Remonstranten (m), Daarna, werden zy wederom geroepen. De President zeide toen ‘dat het gantsche verschil de orde betrof. De Remonstranten wilden eerst hun gevoelen verklaaren, en de Sinode wilde, dat zy eerst, op eenige vraagen, antwoorden zouden:’ waarop Episkopius hernam, zo dit alleen 't verschit is; men levere ons de vraagen; wy zullen 'er op antwoorden, en, 't gene wy meer te zeggen hebben, in ons antwoord, invoegen. Veelen meenden, dat men 't toen gevonden hadt. Maar de President weigerde, de vraagen over te geeven, beweerende, dat zulks, naar regte, niet gebruikelyk was. De Remonstranten vertrokken zynde, vraagde de President ‘of men hen, ziende hunne hardnekkigheid, niet uit hunne schriften behoorde te oordeelen?’ In de volgende zitting, deedt hy den zelfden voorslag. Veelen onder de uitheemschen meenden, dat men den Remonstranten de vraagen behoorde te leveren, en hen, daarop, naar welgevallen, laaten antwoorden. Doch de meeste inlandschen begreepen 't anders. Ook stemden de Politiken, {==321==} {>>pagina-aanduiding<<} dat men de Remonstranten oordeelen zou, uit hunne schriften. 't Besluit, hierop, door de Politiken, genomen, werdt hun, den elfden van Louwmaand, aangekondigd. Men gaf hun, voorts, nog eenige dagen tyd, om nog iets over het eerste der vyf punten over te leveren, 't gene omtrent gereed was. Midlerwyl, handelden de Heeren Polidken, in 't byzonder, met de Remonstranten. Doch zonder vrugt. De RemonstrantenLaatste aanbieding der Remonstranten. booden aan ‘op de vraagen, hun, door den President, over de vyf punten, voorgesteld, of nog voor te stellen, te zullen antwoorden: en hun antwoord, te gelyk met hunne verklaaring over ieder punt, schriftelyk, te zullen overleveren; mids men hun toeliete, zulks, op zulk eene wyze, te doen, als zy, den negenentwintigsten van Wintermaands begeerd hadden.’ Maar menEisch der Sinode. vorderde ‘dat zy, op de vraagen, by monde ‘of geschrifte, naar gelegenheid van zaaken, antwoorden zouden,’ zonder dat men repte van de wyze, te vooren, door hen voorgeslaagen. En hierin konden de Remonstranten niet bewilligen (n). Men ontboodt hun, den veertienden van Louwmaand, in de zevenenvyftigste zitting der Sinode. Zy bemerkten ras, dat de uitheemschen, oordeelende, dat zy te styf stonden op de wyze der handelinge, hun nu tegen gevallen waren. Zy gaven de redenen van hun voorig besluit, in geschrifte, over: ook hunne Verklaaring over het eerste der vyf Artikelen, met aanbieding van, op gelyken voet, {==322==} {>>pagina-aanduiding<<} te willen voortgaan, tot de overigen. De President vraagde hun, of zy nog bleeven, by 't gene zy, in dit Geschrift, ter nedergesteld hadden. Zy verklaarden, van ja. Toen deedt hy 'tDe Remonstranten worden uit de Sinode gezet. hen allen ondertekenen: waarna hy hen, met eenescherpe Rede, uit de Sinode zettede, welk lot zy, zeide hy, hunner eigene styfzinnigheid hadden te wyten. Ook verzuimde hy niet, hun, met de Kerkelyke straffen, te bedreigen, sluitende, eindelyk, met deeze woorden, Ik geef u dan, uit den naam der Heeren Gemagtigden en der Sinode, uw afscheid. Men ontslaat u. Gaat heenen. Zy deeden 't, terstond: doch kreegen, in 't uitgaan, bevel van de Politiken, welk hun, ook te vooren, reeds meer dan eens, gegeven was, om, zonder nader' last, niet uit Dordrecht te Vertrekken (o). 't Geschil, by welks gelegenheid, de Remonstranten uit de Sinode gezet werden, scheen, in den eersten opslag, van klein gewigt.'t Betrof alleen de wyze, waarop zy hunne Leer verdedigen, en de Leer hunner partyen wederleggen zouden mogen. De Sinode wilde hun, omtrent deeze wyze, de wet stellen. Zy begeerden zig, daarin, naar hun welgevallen, te gedraagen. Doch als men aanmerkt, dat alle de Leden der Sinode geen eenerlei begrip hadden, omtrent het Leerstuk der Goddelyke Voorschikking, en dat de Leer der Verwerpinge, in 't byzonder, waarvan de Remonstranten, uitvoerig, wilden handelen, aan merkelyke zwaarigheden onderhevig was, kan men ligtelyk begrypen, waarom de Sinode den Re- {==323==} {>>pagina-aanduiding<<} monstranten de wyze van verdedigen en wederleggen wilde voorschryven, en waarom zy die aan zig zelven houden wilden. De Remonstranten meenden, hun voordeel te zullen konnen. doen met de verschillende begrippen der Leden van de Sinode; wanneer men hun toeliet, breedspraakig, te handelen van de Verwerpinge. Maar de Sinode vondt niet geraaden, hun zo veel voordeels te gunnen. Na dat zy uit de Sinode geslooten waren,De schristen der Remonstranten worden, ten deele, in de Sinode, gelezen. liet men hun aanzeggen, dat zy hunne Verklaaring, over de vier overige punten, in geschrist stellen en der Sinode overleveren konden. Zy deeden dit, zo uitvoerig, dat men veele zittingen doorbragt, met hunne schristen te leezen en te overweegen, by welke gelegenheid, nu en dan, hevige geschillen ontstonden, tusschen eenige Leden der Sinode (p). De algemeene Staaten, sedert, de handelingen der Sinode, tot hiertoe gehouden, hebbende goedgekeurd, deedt haar egter, door den Sekretaris Heinsius, vermaanen, dat zy zig zou haasten (q). Men tradt dan, tot het onderzpek en de wederlegging der vys Remonstrantsche punten; zonder egter alles te leezen, wat de Remonstranten, ter hunner verdediging, hadden ingeleverd. De Politiken en veele Leden der Sinode Klaagden zeer, over de langheid hunner schristen. Sommigen zeideh, dat de Sinode wel twaalf jaaren zitten mogt, zo menze allen zou moeten onderzoekm (r). XIX. Vergadering der Remonstranten te Rotterdam. Doch terwyl men, met dit werk, in de Si- {==324==} {>>pagina-aanduiding<<} node, bezig was, en de Remonstranten, eerstdaags, de veroordeeling hunner Leere te gemoet zagen, vergaderden, te Rotterdam, op den vysden van Lentemaand, tien Remonstrantsche Predikanten en eenige Ouderlingen en Diakenen, om orde te slellen, op hunne zaaken. In deeze byeenkomst, by veelen eene Tegen-Sinode genaamd, besloot men, het houden van afgezonderde Godsdienstige oeseningen, die, hier en daar, reeds aangevangen; doch gestoord en verbooden waren (s), ernstelyk, door te zetten, onaangezien de Plakaaten, daartegen gemaakt os nog te maaken. Voorts werden, hier, op't behaagen der andere Predikanten, Kerken en Kerkendienaaren van het Remonstrantsch gevoelen, eenige regels ontworpen, waarnaar men zig, in 't byeenhouden, leeren en bestieren der Gemeenten, zou hebben te gedraagen. Onder anderen, besloot men een Vertoog te doen aan de algemeene Staatenen aan den Prinse van Oranje, waarin men den onwettigen handel, dus sprak men, der Sinode van Dordrecht voorhadt aan te wyzen (t). Doch de gedaagde Remonstranten, te Dordrecht, een afschrift bekomen hebbende van 't gehandelde te Rotterdam, oordeelden zulk een vertoog, voor deezen tyd, ongeraaden (u). De Rotterdamsche Byeenkomst, kort hierna, rugtbaar geworden, werdt zeer kwalyk genomen door de Overheid, en voor oproerig verklaard. De oordeelen over devys punten worden, in de Sinode, gelezen.In de Sinode, kwam men nu, eindelyk, tot {==325==} {>>pagina-aanduiding<<} het leezen der oordeelen over de vys punten. De Engelschen begeerden, dat dit, openlyk, geschieden zou. Doch de President Bogerman, niet dienstig vindende, dat elk de verschillende gedagten der Leden hoorde, drong door, dat men 't, met geslooten' deuren, deedt (v). Men bevondt toen, dat alle de uitheemschen en verscheiden' inlandschen, met Gomarus, die, na zyn vertrek van Leiden, Professsor te Groningen geworden, en, van daar, naar de Sinode gezonden was; verschilden, over het ondenverp der Goddelyke Voorschikking: waarvoor hy den mensch nam, eer dezelve gevallen was, en de anderen den zelsden mensch, na zynen val (w). Met dit leezen, werden eenige zittingen gesleeten (x). Daarna, ging men over, tot het stellen der Sinodaale Kanons, of Wetten, waartoe eenige Gemagtigden benoemd werden: tegen 't gevoelen van Bogerman, die dit werk gaarne alleen gedaan, en het, daarna, den Leden voorgelegd zou hebben; om 'er hun placet of non placet, goed- of afkeuring, met een enkel woord, op te hooren (y). Drie weeken werden 'er gesleeten, met het opstellen der Kanons, die, daarna, in drie verscheiden' zittingen, in Grasmaand, gelezen werden (z). Zy behelsden, voor eerst, de vaststelling der Leere, die voor regtzinnig gehouden werdt: en, ten anderen, de verwerping van 't gene men als dooling aanmerkte. Toen {==326==} {>>pagina-aanduiding<<} las men ook een ontwerp van afkeuring eeniger harde spreekwyzen. Alles werdt met genoegzaame eenstemmigheid goedgevonden, enOok de Kanons der Leer, het Vonnis tegen de Remonstraten, enz. onderschreeven (a). Voorts kwam men tot het leezen van een Sinodaal vonnis tegen de Personen der Remonstranten: waaraan de meeste uitheemschen, en alle de inlandschen hun zedegel hingen, Doch de Politiken verklaarden, dat zy hunne toestemming, op dit vonnis, niet geeven konden; maar dat men 't, van de algemeene Staaten, afwagten moest. Ook werdt het vonnis, alleenlyk, door de tweeScriben of Schryvers, Damman en Festus, ondertekend, en door Heinsius, tot getuigenis van 't gene 'er geschied was (b). Doch, na 't eindigen der Sinode, werdt het, door de algemeene Staaten volkomenlyk goedgekeurd en bekragtigd (c). Voorts, werden de Belydenis en Catechismus gelezen en goedgekeurd (d). Ook tradt men, tot het afdoen van eenige byzondere zaaken,Makkovius vry gesproken. Vorstius veroordeeld. die voor de Sinode gebragt waren. Makkovius, Professor te Franiker, beschuldigd, dat hy God tot eene oorzaak der zonde stelde, werdt van Ketterye zuiver geschouwen (e): de Leer van Vorstius, daarentegen, als onregtzinnig, veroordeeld, en hy onwaardig verklaard, om het. ampt van Doktor en Professor der Godgeleerdheid, in de Hervormde Kerke, te bekleeden: welk vonnis, daarna, door de algemeene Staaten, bevestigd werdt (f). Ondertusschen, hade {==327==} {>>pagina-aanduiding<<} de Sinode beslooten, de Leeraars der Hervormde Kerken te vermaanen, dat zy zig onthielden van spreekwyzen, die de paalen van den regten zin der Schristuure te buiten gingen, en dertelen verstanden regtvaardige oorzaak gaven, om de waare Leer te lasteren. Ook geschiedde dit, sedert (g), En hieldt men, hiermede, voldaan te hebben aan de begeerte van eenige uitheemschen, die sterk gedrongen hadden op de veroordeeling van eenige spreekwyzen, eertyds gebruikt, door Leeraars, die voor regtzinnig gehouden werden (h). Al het gemelde was afgehandeld, in honderdtweeënvystig zittingen. Nu schoot het stuk der KerkenordeningDe uitheemschen vertrekken uit de Sinode. nog over, welk men niet geraaden vondt, te verhandelen, in de tegenwoordig heid der uitheemschen; waarom men besloot, deezen hun afscheid te geeven: 't welk zeer plegtiglyk geschiedde. Vooraf, tradt de Sinode, in orde, op den negenden van Bloeimaand, uit de Doele, haare gewoonlyke Vergaderplaats, naar de groote Kerke, daar Bogerman eerst een gebed, toen eene aanspraak deedt aan 't volk, dat, in groote menigte, van alle kanten, was samengevloeid. De Sinodaale Kanons over de vys punten en het vonnis van afzetting over de Remonstrantsche Hoogleeraar en Predikanten werden, vervolgens, door de Scriben, Damman en Festus, openlyk, gelezen: ook het getuigenis der Politiken, waarby zy, allenlyk verklaarden, dat de Kanons beslooten waren, en het vonnis gesteld. in de Sinode. Toen {==328==} {>>pagina-aanduiding<<} deedt Bogerman de dankzegging, en de Vergadering scheidde. Doch de Leden der Sinode kwamen, na den middag, in hunne gewoone Vergaderplaats, byeen, daar de honderdvierenvyftigste zitting gehouden werdt. Hier deedt de Raadsheer Martinus Gregorius, President der Politiken, na het gewoonlyk gebed, eerst eene korte dankzegging aan Gode, en eene bede, om verderen bystand, tot behoudenis der waarheid en herstelling der vrede. Daarna, keerde hy zig tot de uitheemschen, dezelven dankende, voor de hulpe, nu zes maanden lang, der Sinode beweezen. De President Bogerman nam toen het woord, en deedt nog uitgebreider dankzegging aan de uitheemschen, welken hy, vervolgens, hun afscheid gaf, en behouden' reize wenschte. De uitheemschen namen toen ook, na elkanderen, hun afscheid van de Sinode. Bogerman beslootalles, met een gebed en dankzegging aan Gode. Hierna, stonden de Politiken eerst op, groetende alle de uitheemschen in rang, met het geeven van de regterhand. De President, Assessoren, Scriben en alle de inlandschen volgden dit voorbeeld. Eindelyk, ging men ter maaltyd, onder't houden van welke, de ooren gestreeld werden, met een bevallig muzyk van stemmen en snaarenspel. Des anderendaags, werden de uitheemschen, van wege de algemeene Staaten, beschonken ieder met eenen gouden penning, ter waarde van honderdenvystig guldens, hangende aan eenen keten van vyftig (i). {==329==} {>>pagina-aanduiding<<} De inlandschen hidden, na 't vertrek der uitheemschen, nog zesentwintig zittingen,De Sinode scheidt. voornaamlyk over 't stuk der Kerkenordeninge, en over eenige byzondere zaaken (k). Zy ontwierpen eene nieuwe Kerkenordening, op den voetvan die des jaars 1586. Doch ze werdt met goedgekeurd, by de byzondere Staaten (l). De laatste zitting, zynde de honderdentagtigste, werdt, den negenentwintigsten van Bloeimaand, gehouden. Men tradt toen, in orde, naar de groote Kerk, alwaar Lydius, wederom, de preeke deedt. De Wethouderschap van Dordrecht, uit de Kerk, naar 't Raadhuis gegaan zynde, werdt, hier, door Bogerman en de Assessoren, bedankt voor de gunst en beleefdheid aan de Sinode, in haare Stad, beweezen. De Sinode, daarna, in haare gewoone Vergaderplaats, zynde wedergekeerd, werdt bedankt, door de Gemagtigden der algemeene Staaten, die, op hunne beurt, door den President Bogerman, bedankt werden. Ook bedankte deeze de gantsche Sinode: waarna hy de byeenkomst met een gebed endankzegging aan Gode besloot. Men scheidde, met het toesteeken van de regterhand der broederschap, en met betuigingen van onderlinge eendragten liefde, van elkanderen (m). En dit was 't besluit deezer vermaarde Sinode: de kosten. van welke, door sommigen, op een millioen guldens, door anderen, nog hooger berekend, zyn (n). {==330==} {>>pagina-aanduiding<<} Vier dagen na dat men den uitheemschen hun afscheid gegeven hadt, welker sommigen, terstond, naar den Haage reisden, om, zoze zeiden, iet vreemds te zien (o), geraakte de Advokaat Oldenbarneveld aan zyn deerlyk einde. Doch eer wy dit verhaalen, moeten wy den draad van 't verhaal der Regtspleeginge over hem en de andere gevangenen, wederom aanhegten, daar wy dien afgebroken hebben. XX. De Fiskaal van Leeuwen doet eenig onderzoek, te Utrecht. Op het einde des voorleeden jaars, maakten de Fiskaalen, met naame Pieter van Leeuwen, him werk van het hooren en ondervraagen van verscheiden' Persoonen, die gemengd waren geweest in't gene omtrent het stuk der Waardgelders, te Utrecht, was voorgevallen. Zuilestein, Nyenrode, van Berk, Koningsvry, de Goyer, Grovestein, van Eck, Hoeflaken, en anderen werden, in Wintermaand, onder beëedigde belofte van't gene men hun voorstellen zou geheim te zullen houden, op verscheiden' vraagstukken, gehoord, en wy hebben, in 't voorgaande Boek, reeds gebruik gemaakt van 't gene zy, omtrent het gebeurde, te Utrecht, en in den Haage met de Utrechtsche Gemagtigden, beleeden. Van 't gene, waarop iet van belang kon te zeggen vallen, gaven zy Ledenberg de meeste schuld. Ook ontkenden de meesten niet, en sommigen bevestigden, rondelyk, dat hy, over de voornaamste zaaken, met den Advokaat, plagt te raadpleegen (p). Doch van iet, dat naar handel met den vyand zweemde, beleedt niemant een woord, ten zy- {==331==} {>>pagina-aanduiding<<} nen laste, uitgenomen Berk, van wiens getuigenis wy, hierna, zullen spreeken, Uit deeze verscheiden' verklaaringen, ondervraagde men, daarna, de gevangenen, in den Haage. HogerbeetsHogerbeets wordt wederom gehoord. werdt, voor de vierde reize, gehoord, op den vyf- zes- en zeyenentwintigsten van Louwmaand, over het gebeurde in den Haage, ten huize van Tresel; waaromtrent hy zig gedroeg aan de belydenis van de Groot; welke hy begeerde, dat, in regte, ook voor de zyne genomen werdt. Voorts, onderzogt men hem, over net gene, in Slagtmaand des jaars 1617, op de tyding, dat de Prins, veelligt, te Leiden stondt te komen, in deeze Stad, gehandeld ware, en wat men, aan de Steden Haarlem, Gouda en Woerden, geschreeven hadt (q). Doch ik vind niet, wat hierop geantwoord werdt. De twee andere gevangenen werden niet gehoord, voor het aanstellen der Regteren; waarop, in deeze maand, ernstelyk, geraad pleegd werdt. Doch eer 't hiertoe kwame, vielen 'er nog eenige zaaken voor, die ons hier te melden staan. De Koningen van Frankryk en van Groot-Britanje,De Gezanten van Frankryken Engeland werken voor en tegen de gevangenen. die verschillende inzigten hadden op 't stuk der gevangenen, deeden ook hunne gezanten, op verschillende wyzen, werken, omtrent dezelven. Dudlei Karleton deedt, op den twaalfden van Louwmaand, een voorstel ter algemeene Staatsvergaderinge, waarin hy kwalyk sprak van de Groot; doch niets tot zyn nadeel wist te noemen, dan dat hy de vryheid der zeevaart en visscherye gedreeven hadt, waardoor zyne Masjesteit van Groot-Britanje, {==332==} {>>pagina-aanduiding<<} de grootste Eiland-Vorst, die 'er was, zig gehoond rekende (r). De Fransche Gezanten deeden, daarentegen, op den drieëntwintigsten, een Voorstel, waarin, zy den Staaten, tot het stellen van onzydige Regters, en tot voorzigtigheid en gemaatigdheid vermaanden (s). XXI. Het Lid der Ridderschap wordt met twee Heeren vermeerderd. Maar terwyl men op 't stellen der Regteren raadpleegde, vondt de Prins dienstig, het Lid der Ridderschap, welk, reeds in Wynmaand laatstleeden, met vyf Hollandsche Edelen, vermeerderd was, met nog twee Heeren te vermeerderen; die, beide buitengeboorenen zynde, eenigen tyd geleeden, genaturaliseerd waren. Deezen waren Daniel de Hartaing, eigenaar, door koop, der Heerlykheid van Heemskerk, welke hy, met bewilliging der Staaten van Holland, in den jaare 1612, naar zeker heerlyk goed in Henegouwen, hem toebehoord hebbende, Marquette vernoemd hadt (t); en François van Aarsens, Heere van Sommelsdyk (u). Zy hadden reeds verzogt, in 't Lid der Ridderschap, te mogen beschreeven worden, en de Prins, de Edelen, op den zeventienden van Louwmaand, by zig ontbooden hebbende, ondersteunde hun verzoek. Men verwierf tyd van beraad, tot 's anderendaags.Omstandig verhhaal der handeling hier over. De Vergadering bestondt toen uit veertien Edelen. Zeven verstonden, dat men Marquette beschryven; zeven anderen, dat men't nalaa- {==*7==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding FRANÇOIS VAN AARSENS. Heer van Sommelsdyk, Ambassadeur aan't Hof van Frankryk enz. Is. Tirion excudit. ==} {>>afbeelding<<} {==333==} {>>pagina-aanduiding<<} ten zou, 't Verzoek van Sommelsdyk werdt, door agt, afgeslaagen; door zes, toegestaan. Men gaf 'er den Prinse kennis van, door Andries de With, Pensionaris van Dordrecht, wiens eigen Verbaal wy, hier, volgen. Zyne Doorlugtigheid antwoordde ‘dat de gevoelens der Heeren Edelen, in de Vergadering van Holland, eenen tyd lang, uitgeloopen waren op verandering van Godsdienst, en om hem ten Lande uit te dryven; dat zy, eerst, hunne stem hadden gegeven tot de Resolutie van den vierden van Oogstmaand des jaars 1617, daarna, tot den last, den Gemagtigden naar Utrecht medegegeven. Dat hy, hierin, moest voorzien: en schoon hy, by eene Acte der Staaten van Holland, gemagtigd was, om nog eenige verandering te doen, daar hy zulks zou goedvinden; dat hy't, nogtans, niet gaarne, in de Vergadering der Edelen, doen zou.’ De Heeren, die hier by waren, zig geraakt voelende, verschoonden zig, ten besten, en keerden toen naar de Vergadering te rug. Men deedt, op nieuws, omvraage. De Heer van Brederode verklaarde, schriftelyk, van meening te zyn, dat men den Prinse volkomen genoegen geeven moest, en Marquette en Sommelsdyk beide beschry ven. De Heeren van Asperen, Noordwyk, Benthuizen, Wezenburg, Duivenvoorde en Wimmenum voegden zig met hem. Doch de Heeren van Mathenes, Obdam, Schagen, Warmond, Zwieten, Raaphorst en Kroonenburg hielden, zulks te stryden met hunnen eed, en met's Lands en hunne Privilegien; waarom zy 't niet konden goedvinden. De stemmen bleeven dus steeken. De {==334==} {>>pagina-aanduiding<<} With deedt 'er verslag van aan den Prinse, en gaf hem, genoegzaam, te verstaan, welke Edelen voor het beschryven der twee Heeren gestemd hadden. De Prins verklaarde, hierop, dat hy noodig vondt, de stemmen der Edelen, in de Vergadering van Holland, vast en goed te stellen; dat zulks geschieden moest, door vermeerdering van hun getal, of door uitzetting van eenigen: vraagende, wyders, welk van deeze twee middelen de With zou raaden te gebruiken?’ Doch deeze beriep zig op zyne kleine bekwaamheid om in een stuk van zulk een gewigt te raaden: den Prinse, midlerwyl, voorhoudende, welke redenen sommige Edelen, tegen het beschryven van Marquette en Sommelsdyk, hadden ingebragt, met naame tegen den laatsten; ook dat 'er eenige Steden niet toe scheenen te neigen, Welke Steden, vraagde de Prins? ik weet dat veele Steden zulks goedvinden. Doch de With noemde hem geene Steden. Voorts, begeerde zyne Doorlugtigheid, dat de With de Edelen, die zwaarigheid maakten, om de twee Heeren te beschryven, nog eens spreeken zou. Doch hy trof niemant aan dan Mathenes en Obdam; alzo de anderen, Prins Henrik, dien dag, onthaald hebbende, beschonken, of niet by huis waren. De twee gemelde Heeren verklaarden, ‘dat zy getrouwe dienaars waren van het Land en van zyne Doorlugtigheid, voor wien zy goed en bloed veil hadden: doch zy konden hun geweeten en eed geen geweld aandoen. Zy hielden Marquette en Sommelsdyk voor eerlyke, vroome Heeren, die veel aan't Land verdiend hadden; doch konden, in hun ver- {==335==} {>>pagina-aanduiding<<} zoek, als strydig met 's Lands geregtigheid, niet bewilligen.’ Zy voegden 'er by, dat zy ook geene Vergadering op dit stuk beleggen konden; gelyk de With him, uit 's Prinsen naam, verzogt hadt. De Prins moest zelf hiertoe komen, en deedt de Edelen, tegen 's anderendaags, zynde den negentienden van Louwmaand, in de Kamer der Staaten, byeen komen. Van daar, ontboodt hy hen by zig, en hieldt hun, in tegenwoordigheid van Graave Willem, voor ‘hoe hy, tot rust en dienst des Lands, de Magistraaten, in eenige Steden, veranderd hebbende, diergelyke verandering, onder de Edelen, ook wel noodig hieldt; doch, om minder misnoegen te geeven, gedagt hadt, zulks te konnen voorkomen, door het versterken van hunne Vergadering, met de Heeren van Marquette en Sommelsdyk: waarom hy verzogt en begeerde, dat zy deeze Heeren aanneemen zouden, onder schriftelyke verklaaring, dat hun zulks, voor het toekomende, niet tot nadeel zou strekken: ook, datze'er, terstond, op beslooten, terwyl hy in zyne Kamer gaan zou.’ Men deedt dan, wederom, omvraag. De With nam de stemmen op, die ik, in zyn Verbaal, genoegzaam woordelyk, op deeze wyze, vinde aangetekend. Brederode stemde’ onder Acte van non prejuditie en zonder consequentie, beide de Heeren te admitteeren, tot contentement van zyne Excellentie:’ Mathenes ‘dat hy't niet kon goedvinden; en, zo hy overstemd werdt, protesteerde van 't gene aldaar geschiedde: anders te willen blyven en zyn een trouw Vassal van't Land en {==336==} {>>pagina-aanduiding<<} Dienaar van zyne Excellentie.’ Obdam verklaarde ‘zyn goed en bloed te zyn tot dienst van zyne Excellentie; maar dat hy niet kon doen, tegen zynen eed en conscientie.’ Duivenvoorde ‘dat den Heeren bekend waren de redenen, by zyne Excellentie geallegeerd, en dat hy zig conformeerde, met het avis van den Heere van Brederode:’ Wezenburg, dewyl zyne Excellentie het zo ernstig begeerde, dat hy den Heer van Marquette zou admitteeren; maar alzo hem niet bleek van de qualiteit des Heeren van Sommelsdyk, verhoopte hy, dat zyne Excellentie zou goed-vinden, dat hy dien niet kon admitteeren: ook om te ontgaan de offensie van de Majesteit van Frankryk, die gemiscontenteerd was, tegen den Heere van Sommelsdyk voornoemd.’ Noordwyk ‘dat hy de twee Heeren zou admitteeren; dewy het zyne Excellentie zo ernstig begeerde, onder Acte de non prejuditie.’ Asperem ‘conformeerde zig met het avis van den Heere van Brederode.’ Benthuizen zeide ‘dat hy in consideratie hadt gehad het verzoek van zyne Excellentie, en dat hy beide de Heeren zou admitteeren, onder Acte van non prejuditie.’ Schagen verklaarde’ dat, als het wezen moest, hy het dan zou aanzien.’ Warmond’ dat hy als nog niet kon verstaan, zulks in de magt van hun Edelen te zyn, en zig te conformeeren met het avis van den Heer van Obdam. Zwieten conformeerde zig met het avis van den Heer van Brederode, dewyl der Prinsen begeerten commandement ten waren.’ Wimmenum verklaarde ‘dat {==337==} {>>pagina-aanduiding<<} hy oorbaar en dienstig voor het Land bevondt te zyn, dat de twee Heeren werden geadmitteerd, en zig te conformeeren met het avis van den Heer van Brederode.’ Raaphorst meende ‘dat 'er Hollandsche Edelen genoeg in 't Land waren, om te mogen beschryven, en dat men geene vreemdelingen behoorde te admitteeren.’ Kroonenburg verklaarde, ten laatste ‘dat hy 'er niet tegen kon zyn, als zyne Excellentie zulks beliefde: en, gedrongen zynde, om zig duidelyker te verklaaren, heeft hy de admissie, hoewel ongaarne, toegestaan.’ Alle deeze stemmen werden, daarna, den Prinse voorgelezen, en, by de meerderheid derzelven, beslooten, dat de Heeren van Marquette en Sommelsdyk, onder de Ridderschap en Edelen, zouden worden toegelaaten, ter begeerte van den Prinse, en onder uitdrukkelyke verklaaring van niet in gevolge te zullen getrokken worden (v).De twee Heeren werden, hierop, in 't Lid der Edelen beschreeven. De schriftelyke, Verklaaring, of Acte van non prejuditie luidde, van woord tot woord, als volgt: Alzo, volgens de oude Privilegien, Regten, VryhedenActe van non prejuditie, wegens het toelaaten der twee Heeren in het Lid der Ridderschap. en loffelyke observantien deezer Landen, niemant toe en komt, noch en competeert het recht, om onder de Ridderschap en Edelen van Holland en Westvriesland beschreeven te worden, dan alleen de geenen, die gebooren Hollanders zyn, van oude adelyke en Ridderlyke Hollandsche stammen, bezittende heer lyke of adelyke Stamgoederen in dm zehen Lande, {==338==} {>>pagina-aanduiding<<} alles, na oude costumen en herkomen; en midsdien wel en te regt gesustineert is dat, Jonker Daniel de Hertaing, Heer van Marquette, Lieut. Genervan de Cavallerie en Ritmeester, zynde een Edelman uit Henegouwen, buiten Holland gebooren, en Heer François Aerssens, Heer van Sommersdyk, eertyds Ambassadeur der Hoog-moog. Heeren Staaten Generaal by de Majesteit van Vrankryk, mede buiten Holland gebooren zynde, tot den voorn. staat, by hen lieden, verzogt, niet geadmitteerd konnen warden, zonder de bovenge noemde observantien te buiten te gaan. Nogtans, aanmerkende de ernstige begeerte van Zyne doorlugtige Excellentie, den Prinse van Oranje, zeer instantelyk begeerende, dat men de voorn. Heeren van Marquette en van Sommersdyk mede onder de Ridderschap en Edelen zoude willen beschryven, ende de Capaciteit van der belde voorn. Heeren Persoonen, met vaste toezegginge, 't zelve niet getrokken te zullen worden in eenige consequentie; zo is 't, dat wy, Ridderschappen en Edelen van den Lande voornoemd, nodig geagt hebben van dies Acte gemaakt te worden van Non prejuditie; by welke wy mede malkanderen, by adelyke trouwe, eer en vroomigheid, beloofd hebben en belooven, by deezen, voor ens, onze erven en nakomelingen, de voorn. oude Privilegien, Regten, Vryheden en loffelyke observantien, in alle toekomende tyden, voortaan, strictelyk, te observeeren en doen observeeren, zonder dezelven meer te laaten infringeeren, directelyk of indirectlelyk: welken volgende, wy ook hebben goedgevonden, te verzoeken zyn hooggemelde Vorstelyke Doorlugtigheid, de voornoemde Acte mede gelieve te confirmeeren en tekenen, op dat zulks de Posteriteit en alle anderen dienen mogeter altoosduurende gedagtenis se van 't gebeurde. ad perpetuam {==339==} {>>pagina-aanduiding<<} rei gestae memoriam, In kennsse; deezen ondertekend, op den 21 January 1619. XXII. Raadpleegingen op het aanstellen van Regteren. Den volgendendag, verscheenen de twee Heeren, in de Vergadering van Holland. Men was, hier, toen bezig, met raad pleegen op het stuk der gevangenen, en het stellen van Regteren over dezelven. De Leden begreepen, eenpaariglyk, dat men de zaak voor de Vergadering der Staaten behoorde te brengen, of, ten minste, zorg te draagen, dat de meeste Regters, door Holland, gesteld wesden. Doch de Hollandsche Gemagtigden tot het onderzoek der gevangenen vertoonden den Staaten, dat de zaak den anderen Gewesten zo wel als Holland betrof; waarom zy oordeelden, dat men de regtspraak den algemeenen Staaten behoorde te laaten, zorgdraagende, nogtans, om zoveele Hollandsche Regters te stellen, dat het regt van Holland bewaard bleeve. Hiertoe neigden toen ook de meeste Leden. Doch Leiden, Rotterdam en Schiedam verklaarden zig, op het afstaan der regtspraak, niet volkomen gelast. 't Is aanmerkelyk, dat de Heeren vanVeenhuizen en Sommelsdyk vertrekken uit de Vergadering. Veenhuizen en van Sommelsdyk uit de Vergadering vertrokken, toen men, op den tweeentwintigsten, over 't sluk der gevangenen, begon te raadpleegen (w). De eerste bestondt den Advokaat te na. Wegens den tweeden, hadden de Huisvrouw en Kinderen des Advokaats den Staaten van Holland vertoond, of deeden 't, kort hierna ‘dat hy den Advokaat en die van zynen huize, eenige jaaren herwaards, een vyandlyk hert toegedraagen, en {==340==} {>>pagina-aanduiding<<} zulks, nog onlangs, met gedrukte boekjes, bekend gemaakt hadt; waarom zy begeerden, dat hy, nevens Muis en Pauws, die zy voor beschuldigers en partyen des Advokaats hielden, zig zelven kenden en uit de Vergadering bleeven, terwyl de zaak des Advokaats overwoogen werdt.’ De Staaten stelden 't, hierop, ter bescheidenheid van den Heere van Sommelsdyk, of hy blyven of vertrekken wilde. Maar Muis en Pauw werden, meendenze, ten onregte, verdagt gehouden (x). Wegens 't stellen van Regteren, werdt, eindelyk, op 't einde van Louwmaand, beslooten, dat zy, in 't geheel, vierentwintig zouden zyn, twaalf uit Holland, en twee uit ieder der zes andere Gewesten (y). Doch Holland deedt, ter algemeene Staatsvergaderinge, verklaaren ‘dat men haar, slegts voor deeze reize, regtspraak over de gevangenen afstondt, zullende zulks niet in gevolg mogenNaamen der vierentwintig Regteren. getrokken worden (z).’ 't Liep, ondertusshen, nog aan tot diep in Sprokkelmaand, eer men de Regters stelde, en van Last- en Berigtschrift voorzage. Men verkoos, tot deeze merkwaardige bediening, uit Gelderland, Henrik van Essen, Raad in den Hove aldaar, en Nikolaas de Voogd. Burgemeester van Arnhem; uit Holland, Nikolaas Kromhout, eersten voorzittenden Raadin den Hove, Adriaan Junius, Pieter Kouwenhoven van Belois (5) en Henrik Rosa, {==341==} {>>pagina-aanduiding<<} Raaden in den zelfden Hove, Adriaan van Zwieten, Heer van Zwieten, Baljuw en Dykgraaf van Rynland, Hugo Muis van Holy, Schout van Dordrecht, Baljuw en Dykgraaf der Landen van Stryen, Arend Meinardszoon, Burgemeester van Haarlem, Gerard Beukelzoon van Zanten en Jakob van Broekhoven, Gekommitteerde Raaden van Holland, Reinier Pauw, Burgemeester van Amsterdam, Pieter Janszoon Schagen, Vroedschap van Alkmaar, en Albrecht Bruinink, Sekretaris der Stad Enkhuizen: uit Zeeland, Adriaan Manmaaker, Ridder, en vertoonende, van wege den Prinse van Oranje, den eersten Edele, in Zeeland, en Jakob Schotte, Burgemeester van Middelburg, en Afgevaardigde ter algemeene Staatsvergaderinge: uit het Stigt, Adriaan Ploos, Raad in den Hove van Utrecht en Afgevaardigde ter algemeene Staatsvergaderinge, en Anselmus Salmius, Raad en Pensionaris der Stad Utrecht: uit Friesland, Johan van den Sande, Raad in den Hove aldaar, en Rink Aitsma, Afgevaardigde ter algemeene Staatsvergaderinge en Burgemeester van Leeuwaarden: uit Overyssel, Volkert Sloot tot Vollenhove, en Johan van Hemert, Burgemeester van Deventer, beide Afgevaardigdenter Vergadering hunner Hoog-Mogendheden: en uit Groningen en de Ommelanden, Goossen Schaffer, Raadsheer der Stad Groningen, en Schato Gokkinga, Raad en Syndicus der Ommelanden, ook bei- {==342==} {>>pagina-aanduiding<<} de Afgevaardigden ter algemeene Staatsvergaderinge. De algemeene, Staaten, van welken deHun Last. Regters hunnen last ontvingen, verleenden hun ook gezegelde Brieven, waarby men beloofde, hen te dekken, voor alle schade, die hun of den hunnen, t'eenigen tyde, ter oorzaake van het voltrekken van hunnen last, zou mogen overkomen. Ook verbonden zy zig, by eede, om niets te openbaaren van 't gene voor hunne Regtbank omgaan zou (a). By ziekte, afsterven, of ander wettelyk belet van eenen of eenigen der Regteren, hadden de anderen voort te vaaren, en, by meerderheid van stemmen, te besluiten. Hunne Sententien zoudenze doen uitvoeren, door Amptenaars der algemeene Staaten (b). Voorts strekte him last zig niet slegts, om regt te doen over Oldenbarneveld, Hogerbeets, de Groot en 't Lyk van Ledenberg;Moersbergen wordt gevangen. maar ook over Adolf van de Waal, Heer van Moersbergen, die, in Louwmaand, door eenige Ruiters, in het Stigt van Munster, en dus buiten der Staaten gebied, betrapt, en eerst naar Zutfen, en, van daar, onder een sterk geleide, naar den Haage gebragt was (c), alwaar hem de Gemagtigden en de drie Fiskaalen, drie weeken agtereen, byna dagelyks, ondervraagd hadden (d). Doch na 't stellen der Regteren, werden hy en de andere gevangenen alleen voor hun gehoord. Hogerbeets wordt, door de Regters, verhoord.Hogerbeets verscheen, de eerste, voor deeze nieuwe Regtbank, op den laatsten van Sprok- {==343==} {>>pagina-aanduiding<<} kelmaand. Ook werdt hy, voor dezelve, ondervraagd, op den eersten en vyfden van Lentemaand, meest op het aanneemen en onderhouden der Waardgelderen. Hieromtrent beleedt hy ‘dat zy, te Leiden, geligt waren, om beroerte te beletten, en wel voor zyne aankomst aldaar.’ Waarop Broekhoven zeide, Was dit zo; dan hadt menze, grootelyks, misbruikt, in 't bezetten van zyn huis, tot tweemaalen toe. Voorts beweerde Hogerbeets ‘dat Leiden en de andere Steden geoordeeld hadden, dat haar zo wel vrystondt, de aangenomen' Waardgelders te betaalen uit deContributien. middelen van Holland, als Amsterdam en de andere Steden van 't Noorderkwartier de hunnen daar uit betaalden.’ Doch Pauw merkte hiertegen aan, dat Amsterdam zulks deedt, uit kragte derSatisfactie. Voldoeninge (e): 't welk Hogerbeets zeide, ligtelyk, te konnen wederlegd worden (f). My is niet gebleeken, dat men hem, na deezen, verder ondervraagd heeft. Op den vyfden van Lentemaand, werdt deGesprek tusschen Manmaaker en de Groot. Groot voor de Regters ontbooden. Doch eenigen tyd te vooren, was Manmaaker hem komen bezoeken, en hadt hem, door verscheiden' bedekte redenen, getragt te beweegen, om vergiffenis te begeeren, waarnaar de Groot neit luisteren wilde. Manmaaker was toen wederom gevallen, op 't stuk van Prinse Henrik, zeggende, onder anderen, dat hy buitenCredyt. geloove was by zyne Doorlugtigheid, en hy de Gewesten; en dat men bevondt, dat Maurier, Meegang en Ui- {==344==} {>>pagina-aanduiding<<} tenbogaard veel kwaads in de zaak gedaan hadden:’ Voorts begeerde hy te verstaan, wat de gevangen hier van wist. De Groot antwoordde ‘dat hy met Meegang nimmer woorden gewisseld hadt, en met Uitenbogaard niet over deeze stoffe, en dat Maurier, in 't byzonder, niet anders dan in 't openbaar, gesproken hadt, raadende, naamlyk, tot by legging der geschillen.’ Ook verklaarde hy hem, by deeze gelegenheid, de overleggingen van eenigen, om Prins Henrik in 't Lid der Edelen te beschryven, waarvan wy, boven (g), gewaagd hebben. Doch dit gesprek was het laatste, welk de Groot, met iemant uit de algemeene Staaten,De Groot komt voor de Regters. in 't byzonder, hieldt. Voor de Regters verscheenen, maakte hy verscheiden' aanmerkingen op derzelver wettelykheid, onder anderen zeggende ‘dat eenigen belang hadden by de zaaken, welken zy oordeelen zouden; als hebbende, te vooren, verstaan, dat men de Waardgelders moest afdanken, tegen den wilder Staaten van Utrecht: ook, dat eenigen der Regteren hem en anderen [met de paleye] gedreigd hadden.’ Op het eerste antwoordde Duik ‘dat hy, dus redeneerende, de meeste Regters verdagt scheen te willen maaken:’ op het tweede ‘dat dreigen minder was dan Waardgelders.’ 't Voornaamste, waarover hy, wyders, gehoord werdt, kwam hierop uit. Men vraagde, of de Advokaat hem niet gezeid hadt, dat de Prins naar de Souverainiteit stondt, en dat men zulks behoorde te beletten? Waarop de Groot antwoordde ‘dat de {==345==} {>>pagina-aanduiding<<} Advokaat hem te kennen gegeven hadt, bedenking te hebben, of, onder de burgerlyke beweegingen, ook iet zulks schuilen mogt, daarby voegende, dat alle veranderingen, by wege van oproer, gevaarlyk waren, zonder iet meer.’ Men hernam te vraagen, of hy zelf dan niemant ooit gezeid hadt, dat zyne Doorlugtigheid stondt naar de Souverainiteit? 't Antwoord was ‘Neen; schoon hy veelligt aan eenige vertrouwde Persoonen wel verhaald hadt, dat hy vreesde, voor eenige verandering uit oproer, zonder iet vast te stellen. Voorts hadt hy van den Prinse altoos gesproken met behoorlyken eerbied, gelyk zyne hoedaanigheden en verdiensten vereischten.’ Wyders, beleedt de Groot, op verscheiden vraagen ‘dat de Advokaat hem nimmer gesproken hadt van eenen aanslag op Woerden, schoon hy, uit sommigen, verstaan hadt, dat die van Leiden wenschten, dat Woerden, door eenige vertrouw de vendels, mogt verzekerd worden. Dat hy niet wist van eenige Vergaderingen ten huize van van der Myle; schoon hy 'er, somtyds, geweest was, en 'er Briemen, Bieseman, Basius, de Haan, Hogerbeets of Uitenbogaard aangetroffen hadt; doch dan waren 'er alleen gemeene gesprekken gevallen. Dat Oldenbarneveld hem nimmer gesproken hadt over de bekwaamste middelen, om een einde van den oorlog te vinden; en gantsch niet, van zig onder Spanje en't Huis van Oostenryk te begeeven: ook niet van zyn voorneemen om de Kerkelyke geschillen te rekken, en, daardoor, de verlenging van 't Be- {==346==} {>>pagina-aanduiding<<} stand te beter door te dringen (h).’ Dit was 't voornaamste, welk, ten deezen tyde, voorviel. De Groot, sedert, verscheiden' reizenHy wordt andermaal gehoord. hebbende aangehouden, om op nieuws gehoord te worden, verscheen, andermaal, voor de Regters, op den zestienden van Grasmaand. Hy deedt hun toen eene wydlustige Verklaaring zyner inzigten, op de zaaken, waarover geschil viel, en verzogt zulks schriftelyk te mogen doen; waartoe hem vyf uuren tyds en een blad of vel papiers vergund werdt (i). Wyders, beleedt hy, op eenige vraagen ‘de Brieven ontworpen te hebben, die men, op 't stuk der Sinode, aan den Koning en aan de Kerken van Frankryk wilde schryven; ook, dat men, te Rotterdam, nooit voorgehad hadt, den Godsdienst te verdrukken, door middel van de soldaaten; maar alleen, de verdraagzaamheid te bevorderen en de Kerken en Wethouders te beschermen; en dat die van Rotterdam, in 't begin, genegen geweest waren tot eene Sinode, uit een gelyk getal van Remonstranten en Contraremonstranten bestaande. Doch dat hy hen bewoogen hadt, om toe te laaten, dat de verkiezing geschiedde door de Klassen; mids de Staaten van Holland, daarby, eenige vreedzaame Predikanten voegden (k).’ En deeze was de laatste reize, dat men de Groot ondervraagde. Hy hadtzig, in de gevangenis, meest bezig gehouden met het opstellen eeniger {==347==} {>>pagina-aanduiding<<} Schristen en Gedigten, die, naderhand, het licht zagen (l). De Regters begonden den Advokaat te onderzoeken, op den zevenden van Lentemaand. Hy hieldt zig, eer hy antwoordde, wel drie dagen bezig, met het betwisten van de wettigheid der Regteren. Daarna, vraagde men hem, naar zeker schryvens aan die van Leiden en Utrecht, in Wynmaand des jaars 1617, wanneer men meende, dat de Prins derwaards komen zou (m): midsgaders, naar het oogmerk der byeenkomst by van der Myle,’ waarover men de Groot ook ondervraagd hadt. Van 't schryven naar Leiden, welk aan van der Myle, toen aldaar zynde, geschied was, beleedt hy niets, dan dat hy derwaards hadt gezonden, om op de beweegingen des volks te doen waaken. Van 't andere, verklaarde hy geen geheugenis te hebben. Voorts, gevraagd zynde, of van der Myle, op zyne reize naar Frankryk, in den jaare 1614, den Marquis d'Ancre der Landen magt tegen de Prinsen en die van den Hervorm den Godsdienst niet aangebooden hadt, antwoordde hy, dat zyn last, aan den Koning, aan de Koninginne Moeder, en aan de Heeren alleen complimenten inhieldt. Ook verklaarde hy te gedenken van zeker Berigt voor den Koning van Groot-Britanje, gezonden aan Karon, om zyne Majesteit, naar waarheid, te onderregten deszelfs gunst te verzoeken. Uit zyne Brieven aan Karon, trok men veel tot zyne bezwaarnis: ook werdt hy, gelyk hy zelf schreef, {==348==} {>>pagina-aanduiding<<} gekweld, uit zekere verldaaringen, in zyn nadeel gedaan, door den Griffier Aarsens en door Nikolaas van Berk, Burgemeester van Utrecht (n). 't Zal hier, derhalve, te pas komen, den Leezer te onderregten van 't gene my, omtrent deeze Verklaaringen, waarvan, myns weetens, nog niets het licht gezien heeft, uit oude Papieren, gebleeken is. XXIV. Verklaaring van den Griffier Aarsens en van den Burgermeester van Berk, in zyn nadeel. Ik heb in handen een oud Afschrift eener Verklaaringe van den Griffier Aarsens, zonder dagtekening, en, naar 't schynt, niet voltrokken. Hierin, verhaalt de Griffier, eerst, het voorval, welk hy, in den jaare 1607, met Pater Neyen gehad hadt, en welk, van ons, op zyne plaats (o), te boek gesteld is. Voorts, voegt hy 'er by ‘dat hy van dit voorval, toen, aan den Advokaat kennis gegeven, en dat deeze hem gezeid hadt, dat hy 't zeggen moest aan Hogerbeets, Uitenbogaard, Bruinink en Kromhout. Dat hy dit egter niet hadt gedaan. Dat Krauwels hem gezeid hadt, dat Neyen, behalve het Handschrift, hem overhandigd, nog een ander van honderdduizend Dukaaten hadt, welk hy meende, aan een' Persoon van meerderCredyt. aanzien dan hy was te moeten aangebooden zyn, zonder dat hy egter wist, dat zulks geschied, of dat het Handschrift aangenomen was. Dat Krauwels hem ook verklaard hadt, verwonderd te zyn, dat eenigen der voornaamsten uit de Regeeringe, zelfs oude enauthentique. egte Geuzen, zig zo lieten misleiden, dat zy zulke geschenken ontvingen; hem noemende twee, {==349==} {>>pagina-aanduiding<<} die zulks gedaan hadden, te weeten Beerenstein, Burgemeester te Delft, en Ruikhaver, Burgemeester te Haarlem: dat de eerste een' kostbaaren diamant ontvangen hadt, zonder dat hy wist, wat de andere hadt ontvangen; maar de diamant was gekogt van eenen Duarte Fernando, Juwelier. Dat hy, Aarsens, dit den Advokaat te kennen gegeven hadt, die daarop hadt gezeid, zwygt daar van stil; ik zal het zelf eens onderzoeken. Dat hy, ettelyke dagen daarna, den Advokaat, deswege, wederom hadt aangesproken, die hem zeide, dat hy 'er naar gevraagd hadt, en dat'er iet aan was (p)’ Tot hiertoe gaat myn Afschrift van deeze Verklaaring. Wat Burgemeester van Berk betreft; deeze hadt, op den agtentwintigsten van Herfstmaand ouden styl des voorleeden jaars, ook eene Verklaaring gegeven waarvan ik geen Afschrift heb konnen magtig worden. Doch op den eenentwintigsten van Wintermaand, werdt hy, wegens deeze Verklaaring, onder eede, op zekere vraagen, gehoord, die my, nevens de antwoorden, ter handt gekomen zyn. Hy erkende, toen ‘dat de Verklaaring, zo als zy lag, waaragtig was: in 't byzonder, dat de Advokaat hem gezeid hadt, dat het verschil over den Godsdienst zo groot niet was, of 't kon ligtelyk bygelegd worden, hem, daarbenevens, vraagende, of 't niet beter ware, dat wy ons wederom begaven onder den Koning van Spanje? ook, 't gene verhaald stondt, op de handelingen van den zelfden Koning, in Portugal, jegens hen, {==350==} {>>pagina-aanduiding<<} die hem tot dit Ryk hadden helpen brengen. Doch den tyd, jaar en maand, wanneer de Advokaat dus tot hem gesproken hadt, wist hy niet naauwkeuriglyk te noemen. Alleenlyk bragt hy zig te binnen, dat het geschied was, toen de Advokaat nog in de Spuijstraat in den Haage woonde (6), en dat, hy ingelaaten zynde in de zaale ter zyde het voorhuis, de Advokaat hem, langs een klein trapje, gebragt hadt tot in zyn Comptoir. Voorts, waren hem, Berk, van wege den Koning van Spanje of Aartshertogen, geene aanbiedingen gedaan, dan 't gene hem wedervaaren was van den voornoemden Advokaat, uitgedrukt in de gemelde Verklaaringe. Ook hadt de Advokaat, sedert dit gesprek, hem, nimmer, wederom, over diergelyke zaaken, gesproken (q).’ Meer is my van Berks Verklaaringe ten laste des Advokaats niet voorgekomen.Wat Berk tegen Uitenbogaard verklaard hadt. Doch op den zelfden eenentwintigsten van Wintermaand, verklaarde hy ook ‘dat Uitenbogaard, omtrent drie jaaren geleeden, tegen hem gezeid hadt, dat men 't met Spanje al eens was; dat men niet meer oorloogen zou; dat men wel zag, hoe 't in 't Land van Kleeve toeging; dat ons volk en de vyand elkanderen verstonden; en den buit deelden; dat Gelderland al verdraagen was: {==351==} {>>pagina-aanduiding<<} ook Overyssel: dat de poorten aldaar zouden open staan, als 'er de vyand voorkwam; dat hy, Berk, welzien kon, hoe 't, hier in. de Stad [Utrecht], gesteld was; dat men den vyand, als hy kwam, hier ook niet wederstaan zou; dat elk bedieningen zogt, om eigen voordeel; dat de voornaamsten, die te Nagtmaal gingen, zig de eersten omkeeren zouden, als de vyand kwam, om in hunne ampten te mogen blyven; dat men, tegenwoordig, eene andere wyze van leeven moest houden, dan men plagt, en zien, hoe 't rondsomme toeging, en op zyn eigen belang agt geeven (r).’ Doch Uitenbogaard heeft, in eenen Brief aan den Prinse, in Wynmaand des voorleeden jaars geschreeven, ontkend, op zulk eene wyze, gesproken te hebben, of 'er eenen goeden zin aan gegeven (s). Ook gewaagt hy, in dien Bries, van zekere aanbiedingen,Onderte zoek, op de geloofwaardigheid van Berks Verklaaringe. welken hy aan Berk, zo deeze te vooren gezeid hadt, van wege de Spaanschen, gedaan zou hebben. Doch op deeze beschuldiging verdedigt hy zig dus. 't Geen Berck seydt van 't gunt ick hem soude hebben gepresenteert, is louter versiert. Hy raeskalt, daer is in't minste niet aen, niet het minste. Alleenlyk, verhaalt hy, ‘dat, ter gelegenheid van de geschenken, die de Staatsche Gemagtigden op de handeling van 't Bestand, met kennisse der hooge: Overheid, van de Aartshertogen ontvingen, eenig geschil gereezen was, tusschen den Heere Renesse van der Aa, die laatst, en den Heere Berk, die eerst in de handeling ge- {==352==} {>>pagina-aanduiding<<} bruikt was, en die beide oordeelden, dat hun die geschenk geheel toekwam: dat men zig, daarna, van Uitenbogaard bediend hadt om den twist, hieruit, voornaamlyk, ontstaan, te bemiddelen, en dat het wel zyn kon, dat hy Berk, ter deezer gelegenheid, hadt aangeraaden, zig met de helst van het gemelde geschenk te laaten vergenoegen.’ En, vervolgt hy, indien dit is; och Godt! wat boosbheyt ware dat van dien mensch, den onnoselen, die poochde syne begeerlickheyt te breydelen, over een present der Spanjaerden, om 't welck in zyne handen te krygen, hy selve gingh questie moveren tegen andere, nu, na 't verloop van negen jaren, te gaen beswaren, als of hy die gheen ware, die hem eenigh present of gelt van 's vyants wegen hadde aangeboden (t). Ook heeft hy niet verzuimd, op eene andere plaats, aan te merken, dat Berk, op den eenentwintigsten van Wintermaand, verklaard heeft, dat hem van niemant eenige aanbiedingen, uit naam der Spaanschen, gedaan waren, buiten 't gene hem van den Advokaat wedervaaren was (u). Waaruit, ten minste bleek, hoe weinig staats 'er te maaken ware op't gene hy, te vooren, van Uitenbogaards aanbiedingen verhaald hadt. Veelligt, is 'er ook uit as te neemen, wat men van zyne Verklaaring, wegens de aanbiedingen des Advokaats, te houden hebbe. Uit alles, kan men zien, tot welke soort van ondervraagingen des Advokaats, de Verklaaringen van Aarsens en Berk gelegenheid gegeven hebben. {==353==} {>>pagina-aanduiding<<} XXV. De Advokaat wordt lang agtereen gehoord voor de Regters. Zyne belydenis. In Grasmaand, werdt de Advokaat, wederom, verscheiden' dagen, somtyds twee en drie reizen 's daags, gehoord. Hy weigerde toen, andermaal, de Regters te erkennen, en beriep zig op de byzondere Gewesten; welker Afgevaardigden ter algemeene Staatsvergaderinge alleenlyk de Regters gesteld hadden. Doch ziende, dat hy, hiermede, niet vorderde, besloot hy, behoudens zyn regt, te antwoorden, en beleedt toen ‘een geschenk van den Koning van Frankryk ontvangen te hebben, ter waarde van twintigduizend guldens, in gevolge van eene beloste, hem, in den jaare 1598, gedaan. Ook hadt hy van eenige Heeren, wegens gedaane diensten, geschenken genooten. Van anderen hadt hyze geweigerd. Maar van de Spaansche zyde, hadt hy niets getrokken: ook niemant anders, met zyne kennis. Het zeggen van Aarsens of Berk, van woorden, over twaalf jaaren, gesproken, kon, dagt hy, niet ten zynen laste komen. Hadden zy gedagt, dat daaraan der Landen dienst gelegen was, zy zoudenze geene twaalf jaaren hebben mogen verzwygen. Op de overdragt der Souverainiteit aan den Koning van Frankryk, hadt hy, nimmer, met iemant, 't zy met den Hertoge van Sully of met Buzanval, iet gehandeld. Dat zyne Doorlugtigheid naar de Souverainiteit of naar meerder gezag stondt, hadt hy gevreesd. Zo egter de Prins, zo wel als zyne Raaden, zig, deswege, aan hem hadt willen verklaaren, en, na 't hooren zyner bedenkingen daartegen, de opening hadt goedgevonden, zou hy die, met gene- {==354==} {>>pagina-aanduiding<<} genheid, gedaan hebben. Nu hadt hy 'er slegts in 't byzonder van gesproken, en geregelde handeling over zulk een gewigtig punt goedgevonden; doch een schrik gehad, voor oproer en verwarring. Hy hadt, uit de schotschristen, eenige jaaren herwaards gestrooid, en uit eenige daadelykheden, vreeze geschept, dat men verandering van Regeeringe zogt, door oproer; en daarvan, nu drie of vier jaaren geleeden, opening gedaan in de Vergadering van Holland: ook hadt hy 'er den Prinse, vrymoediglyk, over gesproken, hem zeggende, dat 'er gerugten liepen, dat de Contraremonstranten niet te vrede zouden zyn, of zyne Doorlugtigheid moest Graaf van Holland wezen, en dat hem, van goederhand, gezeid was, dat zeker Burgemeester van eene goede Stad (7) geoordeeld hadt, dat het aan den Advokaat stondt, zulks voor te slaan; hoewel deeze Burgemeester, daarover, op zyn verzoek, gesproken zynde, verklaard hadt, zulks een misverstand te wezen. 't Zelfde hadt hy ook aan Graave Willem voorgehouden. In zyne Brieven aan Karon, die, met een bedroefd gemoed, geschreeven waren, en hierom, meende hy, verschooning verdienden, hadt hy gezien op zulke Kerkelyken, Puriteinen en vreemdelingen, die der Overheid 't gezag in Kerkelyke zaaken onttrekken wilden. De Resolutien tot vrede en verdraagzaam- {==355==} {>>pagina-aanduiding<<} heid hadt hy bevorderd, met een goed oogmerk, oordeelende hy de geschillen niet van zulk een gewigt, dat 'er de vrede der Kerke om behoorde gestoord te worden: en te minder, om dat, by 't aanneemen der wapenen, niet slegts vryheid van geweeten; maar ook oefening van verscheiden' Godsdienst was toegestaan; hebbende de Lutherschen en alle soorten van Doopsgezinden, by goede kennisse, hunnen Godsdienst, van 't begin des oorlogs, geoesend. De verklaaring der drie Gewesten, Holland, Utrecht en Overyssel, tegen de Sinode hadt hy opgegeven, de Groot geschreeven, tot bewaasring van het regt der Gewesten. Holland en Utrecht hadden ook, beweerde hy, regt, om Waardgelders, ter hunner verzekering, aan te neemen, en mogten dezelven, niet buiten hunne bewiliging, worden afgedankt. Hy hadt ook aan eenige Kolonellen gezeid, dat zy vooral aan de Staaten, hunne betaalsheeren, en aan de Staaten en Wethouders der Steden, daar zy lagen, gehouw en getrouw zyn moesten, volgens hunnen eed, in zaaken, de hoogheid en wetten der byzondere Gewesten, en niet de algemeene Staaten betressende.’ Dit was 't voornaamste, welk de Advokaat, zo ver men weet, in deeze ondervraagingen, beleeden heest. Men vindt, wyders, dat hem nog eenige vraagen gedaan zyn‘ omtrent zyne woorden tegen de Sinode, 't verkrygen van Brieven van den Koning van Groot-Britanje in den jaare 1612, en 't verzoeken van gelyke Brieven, in den jaare 1618; omtrentzekeren zynen voorstag, {==356==} {>>pagina-aanduiding<<} om twee Bisschoppen te zenden van de Remonstranten, en omtrent verscheiden' an dere punten,’ zonder dat men gemeld vindt, wat hy op dit alles antwoordde (v). XXVI. Uitschryving van eenen Biddag. Tot hiertoe, maakte Oldenbarneveld nog geene gedagten altoos, dat men voorhadt, hem te doen sterven; doch onder deeze laatste ondervraagingen, werdt 'er, door de algemeene Staaten, een biddag uitgeschreeven, tegen den zeventienden van Grasmaand: waarvan hy, wat laater, kennis kreeg, en't welk hem deedt denken, om zig ter dood te bereiden (w). In deeze uitschryving las men ‘dat de Kerk en de Staat, eenige jaaren henwaards, door eenige staatzugtigen, tot bevordering hunner byzondere staatzugtige oogmerken, in groot gevaar van het uiterste verderf gebragt zynde, door het byeenroepen der Nationaale Sinode, genoegzaam gered waren; dat men ook, met den eersten, een wettig oordeel verwagtte, over hen, die den staat van 't Land hadden beroerd; waardoor alles zig tot rust scheen te zullen schikken: dat men God hiervoor te danken hadt, en hem, onder anderen, te bidden, dat hy der vyanden raadstagen en beleidingen tegen deeze Landen geliefde te verbreeken (x).’ En 't was gantsch geen wonder, dat de Advokaat, uit zulk eene uitschryving, opmaakte, dat het kwalyk met hem astoopen zou. Veele anderen zagen't eveneens in, en men vondt verscheiden' Predikanten, die zwaarigheid maakten, om zulk een' Biddag {==357==} {>>pagina-aanduiding<<} af te kondigen. Ook werden, in Gelderland (y), in 't Stigt, in Overyssel, en elders, de Brieven van Uitschryving, derwyze, veranderd, dat de afkondiging, daar, gemakkelyker doorging. Doch veele Predikanten keurden de eerste Brieven goed, en predikten, op den zelfden zin: God ook dan kende, dat hy de oogmerken der staatzugtigen gestuit, en 't bloedbad, dat zy maaken wilden, belet hadt (z). XXVII. Boisise en Maurier spreeken wederom voor de gevangenen. Na 't houden van deezen Biddag, begreep elk, dat de zaak der gevangenen naar 't einde liep. De Fransche Gezant Maurier verzogt, derhalve, wederom, gehoor ter algemeene Staatsvergaderinge, op den eersten van Bloeimaand. Boisise was reeds naar Frankryk te ruggekeerd, en hadt, in zyne Afscheidrede, op den drie-entwintigsten van Lentemaand, zyne voorige vermaaningen tot zagtheid omtrent de gevangenen herhaald. Doch de Staaten hadden, in hun antwoord, genoegzaam, te verstaan gegeven, dat hun die herhaalde vermaaningen verveelden, en dat zy stonden, om tot strengheid over te slaan (a). Zy spraken stouter, doordien zy Lodewyk den XIII, die, thans, met de inwendige verwarringen zyns Ryks, de handen vol werks hadt, minder ontzagen; om dat hy hun minder dienst doen kon. Doch Maurier was, door dit antwoord, niet afgeschrikt. Hy deedt eene deftige en uitvoerige Rede, in 's Prinsen tegenwoordigheid, strekkende, om te toonen, dat men de gevangenen behoorde te verschoonen, zo zy aan geene ontrouw schul- {==358==} {>>pagina-aanduiding<<} dig bevonden werden. Ook beweerde hy, dat men zo veele agting behoorde te hebben voor 's Konings voorspraak, als men, eertyds, getoond hadt voor die der Koninginne van Engeland, om wier wille, men den Admiraal Treslong hade geslaakt (b). Prins Maurits, in 't byzonder, zogt hy te doen zien, hoe edelmoedig en Vorstelyk hy zig gedraagen zou, zo hy zyne gunst bewees aan zulken, door welken hy meende verongelykt te zyn (c). Doch deeze aanspraak deedt geene vrugt, De Huisvrouw en Kinderen des Advokaats, reeds dikwils Verzockschriften in zyn voordeel hebbende ingeleverd, gaven nu drie Vertoogen, na elkanderen, over aan de Regters, waarin zy hem, tegen de voornaamste beschuldigingen, verdedigden (d). Doch alle deeze poogingen waren vergeefs. De Advokaat zelf hadt, op den eersten van Bloeimaand, voor de Regters verscheenen zynde, begeerd, op nieuws over eenige punten gehoord te worden. Doch ik vind niet,Men zoekt den Advokaat te beweegen, om vergiffe nis te begeeren. dat hem dit verzoek werdt ingewilligd (e). Men was nu bezig, met het opmaaken van zyn vonnis, en hy vernam, uit berigten, hem, heimelyk, op den elfden van Bloeimaand, toegekomen, dat het reeds geveld lag, en den veertienden of vyftienden zou uitgesproken worden. Doch 't geschiedde nog eerder. Omtrent deezen tyd, arbeidden Graaf Willem en de Fiskaal Duik, by Prinse Maurits, om Oldenbarneveld by 't leeven te bewaaren. De Prins bewilligde {==359==} {>>pagina-aanduiding<<} 'er in, mids de vrienden des Advokaats vergiffenis voor hem verzogten. Dit werdt hun, door de Prinsesse Weduwe, bedektelyk, in den mond gegeven. Zy spraken 'er, onderling, over; doch konden 'er niet toe verstaan. Zelfs verklaarden zy der Prinsesse, dat zy 'er niet een' voet om verzetten wilden, al zou hy 'er den hals moeten. laaten (f). Men ging dan voort, met het vonnis. De Advokaat was, des Zondags, den twaalfdenHem wordt de dood aangezeid. van Bloeimaand, een groot deel van den dag bezig geweest, met het leezen der ontvangen' berigten, en met het versteeken van zyn geheim schryfgereedschap, schriften en aantekeningen, welke laatsten, voor een groot gedeelte, onder een Spaansch stoeltje, en agter de tapyten, genaaid werden (g). Doch des avonds, omtrent half zes uuren, kwamen de Fiskaalen van Leeuwen en Sylla in zyne kamer. Van Leeuwen voerde het woord: hem, uit den naam der algemeene Staaten en der Heeren Regteren, aanzeggende, dat hy, op morgen, hade te komen hooren de Sententie des doods. Hy zeide, hierop, meer verwonderd dan verslaagen, de Sententie des doods! de Sententie des doods! Dat hadt ik niet verwagt. Ik meende, dat men my nog zou hebben gehoord. Ik hadt sommige dingen gesteld, die ik meende te veranderen, als door gramschap verrukt zynde. Daarna, verzogt hy verlof,Zyn gedrag en gesprekken. kort voor zyn einde. om zyne Huisvrouw, voor't laatst, te mogen achryven. 't Werdt hem vergund. Onder 't schryven, hoorde men hem zeggen, dat ik toch {==360==} {>>pagina-aanduiding<<} wist, waarom ik sterven zal? waarop een der Fiskaalen zeide, gy weet het wel; dosh zult het, hierna, nog byzonderer booren. Hy schreef nog, toen Anthonius Walaeus, Predikant en Professor te Middelburg, binnen trade. Deez' hadt men, van Dordrecht, uit de Sinode, gehaald, om den Advokaat, in zyn uiterste, te troosten. Hy was een bescheiden en verstandig Leeraar, en een der bekwaamsten, dien men, tot deezen dienst, zou hebben konnen verkiezen. Ook hadt de Advokaat goed genoegen in de gesprekken, welken hy, den volgenden nagt, met hem hieldt. Voorts, werden 'er twee soldaaten in de kamer gesteld, die den Advokaat beletteden, in 'tZyne boodschap aan Prinse Maurits. heimelyk, met zynen dienaar, te spreeken. De Advokaat begeerde op Walaeus, dat hy den Prinse van Oranje, uit zynen naam, twee dingen verzoeken zou, eerst, vergiffenis, zo hy iet tegen hemmisdaan mogt hebben; en, ten anderen, dat hy zynen kinderen gunstig wilde zyn. Walaeus vraagde, of by, door vergiffenis, ook verstondt, het ophouden van het vonnis des doods? waarop de Advokaat, zig een weinig bedagt hebbende, antwoordde, dat zyn verzoek zo ver niet strekte. Omtrent tien uuren des avonds, deedt Walsaeus deeze boodschap aan den Prinse, terwyl de Haagsche Predikanten, Lamotius en Beyerus, den's Prinsen antwoord. Advokaat gezelfchap hielden. Zyne Doorlugtigheid, Walaeus gehoord hebbende, antwoordde, met traanen in de oogen: 't ongeluk van den Advokaat is my leed. Ik heb hem altyd lief gehad, en dikwils vermaand anders te doen. Dewyl by, eenigen tyd herwaards, eenen anderen norm van Regeeringe heeft zoeken in te voeren, die Kerk en Staat zou bebben t'ondergebragt, heb ik my tegen hem {==361==} {>>pagina-aanduiding<<} moeten stellen. Maar 't gene hy, tegen my, misdaan heeft, vergeef ik hem, gaarne: hoewel hy zulks wel zonder voorwaarde hadt konnen verzoeken; want hy heeft het krygsvolk van den eed, dien zy my, als hunnen Veldoverste, schuldig waren, zoeken af te trekken. Twee dingen hebben my wat gespeeten: het eene, dat hy gezeid heeft, dat ik stondt naar de Souverainiteit: het ander, dat hy my, te Utrecht, in zulk een gevaar heeft gebragt. Dan ik beveel 't aan uwe voorzigtigheid, of gy hem deeze dingen bekend wilt maaken, of niet; want ik zoek niet anders dan 's mans zaligheid. Ook heb ik op de Regters begeerd, dat het gene hy tegen my heeft misdaan hem tot geene misdaad zou toegerekend worden. Wat zyne kinderen aangaat, die zalik gunstig zyn, zo lang zy wel doen. Walaeus, met dit bescheid vertrekken willende, werdt te rug geroepen door den Prinse, die hem vraagde, spreekt hy van geen pardon? De Predikant antwoordde, dat hy daarvan, met waarheid, niet hadt verstaan. Voorts, bragtAanmerking des Advokaats op het zelve. hy 's Prinsen zeggen den Advokaat, voorzigtiglyk, over; die 'er op antwoordde ‘dat hy, voor zyne kinderen, niet meer begeerde: en dat zyne Doorlugtigheid miste, als hy dagt, dat hy voor zig zelven pardon zogt. Dat hy, waarlyk, al sedert het jaar 1600, gevreesd hadt, dat de Prins stondt naar de Souverainiteit, of meerder gezag. Doch dat het gene te Utrecht gedaan was strekte, tot voorkominge van oproer.’ Na dit gesprek, bereiddeHy bereidt zig ter dood. de Advokaat zig, geheellyk, tot sterven; schoon de Predikanten hem niet konden doen bekennen, dat hy de dood verdiend hadt. Voorts, hieldenze eenig gesprek over de Goddelyke Voorschikking, waaromtrent de Ad- {==362==} {>>pagina-aanduiding<<} vokaat zig zo verklaarde, dat Walaeus hem hieldt te zyn in 't gevoelen der Contraremonstranten. Doch anderen meenen, dat hy zig wat zagter uitdrukte. By zekere gelegenheid, toonde hy zyne zugt voor de andere gevangenen, vraagende, zal myn Grotius ook sterven? en vok Hogerbeets? Doch Beyerus zeide ‘hiervan nog niet vernomen te hebben.’ 't Zou my van hun jammeren, hernam de Advokaat, zy zyn nog jong, en zouden den Landen nog veel dienst konnen doen. Ook zogt hy, toen 't nu laat in den nagt werdt, wat te rusten. Doch 't mogt hem niet gebeuren. Des las hy, eene lange wyle, in zyn Fransch Psalmboek. Ook liet hy zig, door Beyerus, iet voorleezen. Omtrent vyf uuren, werden de Predikanten ontbooden voor de Regters, die reeds vergaderd waren. De Advokaat rees toen ook uit het bedde en deedt zyn hemd, door zynen dienaar, van vooren, open snyden: ook gaf hy deezen zyne slaapmuts, omze hem te rug te geeven, als hyze eischen zou. Alles geschiedde, in de grootste bedaardheid. De Predikanten, wederom, by hem gekomen zynde, deedt Walaeus het morgen-gebed.Zyne vrienden verzoeken hem te spreeken. Voor vier uuren, hadden de Huisvrouw en Kinderen des Advokaats, 's avonds te vooren, zynen bitteren afscheidbrief ontvangen hebbende, verzogt, hem, nog eens, voor 't laatst, te mogen spreeken. De Regters hadden den ouden man, hierop, doen vraagen, of hy ook lust hadt, om zyne Huisvrouw, kinderen of kindskinderen nog eens te zien? Doch hy, niet weetende dat zy zelven't begeerden, vondt't Wordt afgeweezen. zulks ongeraaden. Dit antwoord deeden de Regters stellen op 't Verzoekschrift der vrien- {==363==} {>>pagina-aanduiding<<} den, die hierop af hielden. De Prinsesse Weduwe, verneemende, dat de Advokaat sterven zou, zogt hem nog, door haare voorbede, te redden. Doch kon geen gehoor krygen, by Prinse Maurits. De Fransche Gezant Maurier verzogt, ten vyf uuren des morgens, gehoor by de algemeene Staaten. Doch 't werdt hem geweigerd. Des schreef hy, terstond, eenen Brief aan de Staaten, waarin hy verzogt, dat de doodstraf in ballingschap mogt veranderd worden Maar zyn verzoek vondt geen' ingang. Ten zeven uuren, schreef de Advokaat nog een briefje aan zyne Huisvrouw en Kinderen, voornaamlyk om zynen dienaar, Jan Franken, aan hunne gunst te beveelen, en hun kennis te geeven van 't verzoek, welk hy aan den Prinse gedaan hadt. XXVIII. 't Hof wordt bezet. Het binnen- en buitenhof was, met het aanbreeken van den dag, reeds met soldaaten bezet. Ten vier uuren, begon men 't schavot te maaken op 't binnenhof, voor de vensters van den trap der groote zaale, ter regterzyde. Kort voor agt uuren, vermaande Walaeus den Advokaat, om zig te bereiden. Hy tradt, terstond, uit, naar de Kamer der Regteren. Doch daar vernam hy, dat het een misverstand, en nog wat te vroeg was. Hy keerde dan wederom naar zyne Kamer, en las nog wel een half uur of langer, in zyn Fransch Psalmboek.Men leest den Advokaat zyn vonnis. Tusschen agt en negen uuren, bragt men hem op de Rolle van 't Hof daar de vierentwintig Regters, de drie Fiskaalen en de Griffier Pots zaten. Zyn vonnis, welk Pots hem voorlas (h), was gegrond ‘op zyne bekente- {==364==} {>>pagina-aanduiding<<} nis en op 't gene den Regteren verder gebleekenInhoud van het zelve. was’. In het zelve, werdt hem, voor misdaad, toegerekend ‘dat hy gedreeven hadt, dat elk Gewest, in 't zyne, alleen magt hadt, om over Kerkelyke zaaken te beschikken; en dat hy 't Protest der drie Gewesten, zonder last, opgegeven hadt. Voorts, het verzoeken en verwerven van byzondere Brieven van den Koning van Groot Britanje; het schryven aan den Koning van Frankryk, op den naam der algemeene Staaten; het bevorderen van onregtzinnige Leeraars; het beleggen van afzonderlyke Vergaderingen; het niet verhinderen der strenge Plakaaten tegen de belyders van den waaren Godsdienst, die hy vreemdelingen, Puriteinen en Vlaamschgezinden genoemd hadt; het bewerken eener samenspanning tusschen agt Steden van Holland; het instellen der scherpe Resolutie van den vierden van Oogstmaand 1617, waarop het aanneemen der Waardgelderen gevolgd was; het zenden van Gemagtigden naar den Briele, tot het vorderen van eenen nieuwen eed van de bezetting; het raaden tot ligtinge van Krygsvolk in Utrecht; het goedkeuren van een nieuw Berigtschrift voor dit Krygsvolk, waarby het zelve verbonden werdt, tegen elk te dienen; het kennen van eenen Brief, te Utrecht ontworpen, om den Prins te verzoeken van niet in de Stad te willen komen; het vermaanen tot waaken aan de poorten van Utrecht, en op 't krygsvolk, welk van buiten komen mogt, in een Briefje aan Ledenberg, welk hy begeerd hadt, dat ver- {==365==} {>>pagina-aanduiding<<} brand zou worden; het bewerken van een Verbond tusschen de agt Steden, en het arbeiden, ten zelfden einde, te Utrecht, door Moersbergen en van de Poll; het ontraaden van de opening aan den Prinse, op het afdanken der Waardgelderen te Utrecht; het weeten en goedkeuren van 't verhandelde ten huize van Uitenbogaard en Tresel; het toestaan, dat de Stad Schoonhoven 's Lands middelen gebruikte, tot betaalinge haarer Waardgelderen, en dat andere Steden ongewoone voorwaarden by haare consenten gevoegd hadden; het belasteren van zyne Doorlugtigheid, als of dezelve stondt naar de Souvereiniteit; het kennis geeven aan die van Leiden van 's Prinsen vermoedelyke komst aldaar; het bedroefd zyn over 't bezetten van den Briele door den Prinse, en 't vermaanen aan Gekommitteerde Raaden, om andere Steden, tegen diergelyke onderneemingen, te waarschuwen; het vorderen, dat het gewoonlyk krygsvolk den Staaten, betaalsheeren, en den byzonderen Staaten van 't Gewest, daar het lag, getrouw ware en diende, ook tegen de algemeene Staaten en den Prinse; het bewerken der bezending naar Utrecht, als de Prins derwaards stondt te gaan, om de Waardgelders af te danken, welk afdanken hy hieldt voor geweld, dat men, met geweld, wederstaan mogt; het ontdekken der geheimen van den Staat; het afslaan, op eigen gezag, van zeker merkwaardig Verbond, waaraan den Staat veel gelegen was; het bewerken van handsluiting aan verscheiden' Geregtshoven, en, einde- {==366==} {>>pagina-aanduiding<<} lyk, het ontvangen van groote geschenken van eenige uitheemsche Mogendheden, Heeren en Kollegien, zonder daarvan behoorlyke kennis te geeven.’ Om al het welke, hy veroordeeld werdt tot het zwaard, met verbeurdverklaaring zyner goederen (i). Hy spreekt iet op zyn vonnis.De Advokaat hadt zig, onder 't leezen van deeze Sententie, zitten keeren en draaijen, schynende, somtyds, iet te willen zeggen. Doch hy bedwong zig, tot dat alles gelezen was. Toen gaf hy te verstaan, dat men hem meer te last leide, dan men uit zyne bekentenisse trekken kon. Ook hadt hy 'er iet tegen, dat men dyne goederen verbeurd verklaarde. Maar de Voogd, een der Regteren, viel hem in de reden, zeggende, uwe sententie is gelezen, voort, voort. Toen tradt de oude man, met zyn stokje in de hand, zeer kloekelyk, van de Rolle, over de zaale, naar 't schavot. Hier gekomen, sloeg hy 't gezigt hemelwaards, zeggende,Treedt naar 't schavot. o God, wat komt 'er van den mensch! Toen knielde hy neder, op de bloote planken, alzo 'er geen kussen by der hand was. Terwyl sprak Lamotius het gebed, welk omtrent een vierendeel uurs duurde. Daarna, scheen hy beter gemoed dan te vooren; ontkleedde zig, met hulp van zynen dienaar, en sprak, toen, of voor het ontkleeden, het volk aan, met deeze woorden,Spreekt het volk aan.Mannen, gelooft niet, dat ik een Landverraader ben. Ik heb opregt en vroom gehandeld, als een goed Patriot; en die zal ik sterven. Daarna, eischte hy zyne fluweelen slaapmuts, die hy voor zyne oogen trok. In 't gaan naar 't zand, sprak hy {==367==} {>>pagina-aanduiding<<} eenige schietgebeden. Of hy, ten deezen tyde, nog eenige hoop hade van den dood te zullen ontgaan, en, hierom, zynen knegt gevraagd zou hebben, of 'er niemant kwam, is twyfelagtig. Nog voor half tien uuren, knielde by neder, zeggende, tegen den scherpregter, maakWordt onthalsd, het kort, maak het kort. Met een, hief hy de handen, al biddende, zo na aan den hals, dat hem, met het hoofd, ook eenige stukjes van de vingeren afgehouwen werden. Veelen doopten hunne neusdoeken in het bloed, dat, met drie of vier sterke straalen, uit het lighaam liep; anderen bonden 'er 't bloedig zand in, en droegen 't met zig, of verkogten 't. Zelfs sneedt men bloedige spaanders van de planken, ten gelyken einde (k): al het welke egter geschiedde, met verschillende inzigten van liefde, haat of wraakgierigheid. De Groot heeft ook, eenige jaaren laater, openlyk, geschreeven, dat Oldenbarnevelds vyand, waarmede hy den Prins schynt te meenen, zynen dood aanschouwd heeft (l).'t Lighaam werdt, den volgenden nagt,en begraaven. in stilte begraaven. De papieren, die in zyne gevangenkamer versteken waren, werden daarna, door de Regters, gevonden. 't Is twyfelagtig, of zy nog ergens voorhanden, of reeds voorlang vernietigd zyn. De Advokaat was, in den ouderdom van eenenzeventig jaaren, zeven maanden en agttien dagen gestorven (m). De algemeene Staaten, de Sententie des Advokaats,Zyne Sententie wordt aan de byzondere Gewesten en naar Frankryk gezonden. die terstond gedrukt werdt, zendende aan de byzondere Gewesten, schreeven, te {==*9==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding 's Lands Advokaat, Joan van Oldenbarneveld, op't Hofschavot in den Haage gereed om onthalst te worden, in't jaar 1619. Is. Tirion excudit. ==} {>>afbeelding<<} {==368==} {>>pagina-aanduiding<<} gelyk ‘hoe hun, door de Regters, getoond was, dat 'er verscheiden' punten, niet vermeld in de Sententie, ten zynen laste gebragt waren, die groot vermoeden gaven, of hy zyne oogen niet wel mogt gehad hebben naar den vyand; doch dat men, daarop, naar regten, geen vonnis zou hebben konnen vellen, zonder scherper onderzoek; waarvan men hem, om zynen hoogen ouderdom en andere redenen, hadt willen verschoonen (n).’ Doch de Groot merkt aan, dat dit schryven kwam van eenigen der Regteren, die den naam van algemeene Staaten slegts aangenomen hadden. Ook meent hy, dat men het pynigen niet zou gemyd hebben, om 's mans ouderdom, hadt men grond gehad om hem van ontrouw te verdenken; alzo men zig niet ontzag, hem, in zyne hooge jaaren, door Beuls handen, te doen sterven (o). De Sententie werdt ook naar Frankryk gezonden, nevens eenen Brief aan den Koning, waarin geklaagd werdt, over 't gedrag van Maurier, wien de Koning zou gelieven te belasten, zig voortaan te onthouden van het voeden of ondersteunen van diergelyke partyschappen in den Staat. Voorts, werdt Oldenbarneveld, in deezen Brief, ook schuldig verklaard aan onvergeeflyke misdaaden, die niet in de Sententie vermeld waren (p). In Frankryk, hieldt men deezen Brief geschreeven te zyn, door den Heere, van Sommendyk, dien, in zeker schryvens aan den Heere van Maurier, de naam van garnement gege- {==369==} {>>pagina-aanduiding<<} ven werdt. Ook nam de Koning het zeer kwalyk, dat men, hier, zo weinig agt geslaagen hadt op zyn verzoek. (q). Jeannin en Boisise, naderhand,Oordeel in Frankryk over dezelve. in Frankryk, met Uitenbogaard, spreekende, over de dood des Advokaats, oordeelden beide, dat hyze onschuldig geleeden hadt, en voornaamlyk, om dat hy zig te sterk gekant hadt tegen den Prinse: waarin hy zig, naar Jeannins gevoelen, wel wat hadt behooren te maatigen (r). Doch het deerlyk lot deezes mans heeft ons reeds lang genoeg bezig gehouden. Van zyne persoonlyke hoedaanigheden zal ik, alleenlyk, spreeken met de Resolutien van Holland, in welken zyn dood, op den dertienden van Bloeimaand, aangetekend staat: waarna deeze woorden volgen: een man van grooten bedryve,handelng. besoigne,gebeugen. memorie onbeleid. directie, jaongemeen. singulier in alles. Die staet; siet toe dat hy niet en valle, ende sy Godt syne siele genadigh. Amen (s). XXX. Men tragt de Groot en Hogerbeets te beweegen, om vergiffenis te verzoeken. Na 't onthalzen van Oldenbarneveld, waarvan de tyding beide Hogerbeets en de Groot, verbaasde en bedroefde, liet men 't schavot, nog eenige dagen staan, en zogt, midlerwyl, de vrienden van deezen twee, bedektelyk, te beweegen, om hen vergiffenis te doen verzoeken. Drie van de Regters vervoegden zig, ten deezen einde, by Hogerbeets, vorderende, dat hy of zelf vergiffenis verzoeken zou, of 't zynen vrienden voor hem laaten doen. Doch hy sloeg't beide, kloekmoedig, af: waarop de Regters, verstoord vertrekkende, in 't uitgaan, zeiden, zo zult gy dan vaaren als Barneveld: 't scha- {==370==} {>>pagina-aanduiding<<} vot staat 'er nog (t). De Huisvrouw van de Groot werdtook, van hooger hand, aangepord, om vergiffenis te begeeren voor haaren man. Dan zy wees deezen raad, rustig, van de hand, zeggende, Ik zal 't niet doen: en heeft hy't verdiend; men sla hem 't hoofd af. Nogtans, sprak zy den Prinse, die haar meer niet zeide dan dat men den weg van regt of genade moest inslaan. 't Stuk werdt, daarna, in ernstige overweeging genomen by de vrienden van Hogerbeets en de Groot, onder welken, gelyk het gaat, eenig verschil viel 't Besluit was, nogtans, geen vergiffenis te verzoeken; maar 't vonnis te verwagtenSententie over 't Lyk van Ledenberg. (u). Midlerwyl, was 'er, op den vyftienden, Sententie gegaan, over het Lyk van Ledenberg, welk, met de kist, op eene horde, naar buiten gesleept zynde, aan eene halve galg gehangen werdt. Doch 't werdt, kort daarna, heimelyk, weggehaald, en, buiten Utrecht, in de Kapelle van 't Huis te Zuilen, zynen Schoonzoon Lokhorst toebehoorende, begraaven (v). De reden, waarom men hem deeze schande, na zynen dood, waardig oordeelde, is, uit het voorig gedeelte deezer geschiedenisse, ligtelyk, op te maaken; en, in de Sententie (w), uitgedrukt. By dezelve werden, tegen zyne verwagting, alle zyne goederen verbeurd verklaard. De Groot hadt het leezen deezer Sententie op de rolle, gelyk, te vooren, die des Advokaats, in zyne Kamer, konnen hooren. Ook zeide men 'er Hogerbeets iet van: waarop {==371==} {>>pagina-aanduiding<<} zy zig beide een doodelyk vonnis voorstelden. Op den agttienden van Bloeimaand, werdt deDe Groot en Hogerbeets worden tot eene eeuwige gevangenis veroordeeld. Groot, door den Fiskaal Sylla, voor de Regters, ontbooden, om zyne Sententie te hooren: en, terstond na hem, Hogerbeets, door den geweldigen Provoost, Karel Nys. Zy werden beide verweezen ter eeuwiger gevangenisse, met verbeurd verklaaring hunner goederen (x). 't Gene men hun, als misdaad, te last leide is, uit het gene wy van hunne bekentenissen en van de Sententie des Advokaats gemeld hebben, genoeg op te maaken. De Groot werdt, in 't byzonder, bezwaard, over 't ontwerpen der Keure van Schieland (y): Hogerbeets, over't raadpleegen om Woerden te verzekeren. De Groot sprak niets op de Sententie. Maar, eenige jaaren laater, heeft hyze uitvoerig wederlegd, in openbaaren druk. Hogerbeets, onder 't leezenzeer ontsteld geworden, zeide, dat zyne Sententie niet overeenkwam met het gene by verklaard hadt, en dat by betering der zelve verzogt. En als men hem geboodt te zwygen, sloeg hy met de hand op de borst, onder 't gebruiken van Horatius woorden Hic murus aheneus esto, Nil conscire sibi, nulla palescere culpa. dat is, ‘Dit zy een kop'ren muur, zig niets bewust te wezen, ‘En door geen' misdaad te verbleeken, of te vreezen. {==372==} {>>pagina-aanduiding<<} Doch hy begreep, naderhand, dat deeze hevigheid te ver gegaan was, waarom hy, deswege, vergiffenis verzogt van hunne Hoog-Mogendheden. Daarna, gunde men hem en deZy worden naar Loevestein gevoerd. Groot 't bezoek hunner naastbestaanden. Op den vyfden van Zomermaand, des nagts omtrent elf uuren, werden zy beide, onder een geleide van vyfentwintig soldaaten, op wagens, gevoerd naar Delftshaven, en van daar, te schepe, naar Dordrecht, en voorts, wederom op wagens, door Papendrecht en Gorinchem, naar 't Huis te Loevestein (z), aan 't Westeinde der Bommelerwaard, op Hollandschen bodem, schuins over Woudrichem. Hier werden zy, elk afzonderlyk, opgeslooten. Loevestein is, van toen af, eerst regt vermaard geworden in 's Lands Geschiedenissen, en heeft, naderhand, meermaalen, gediend, tot eene gevangenis van Staat. XXX. Moersbergen verwerft eene soort van vergiffenis. Nu wordt het tyd, dat wy zien, hoe 't met den Heere van Moersbergen afliep. Hy was, in Lentemaand, gehoord voor de Regters, en hadt gemerkt, dat zyne onderhandelingen over 't verzekeren van Woerden zwaarst gewoogen werden. Hiervan hadt hy zyne Huisvrouwe kennis gegeven, en haar tevens geraaden, de gunst van zyne Doorlugtigheid, van Graave Willem, van Karleton en van de Regteren te zoeken. Nogtans, hieldt hy zig voor geheel onschuldig (a). Maar ziende, dat het schavot, tien dagen na des Advokaats dood, staan, en de Beuls in den Haage bleeven, liet hy zig, door medelyden met zyne Huisvrouwe, en, {==373==} {>>pagina-aanduiding<<} door den raad zyner vrienden, beweegen, om vergiffenis te verzoeken van de algemeene Staaten (b), welke hem, op den negenentwintigsten van Bloeimaand, verleend werdt: doch, onder deeze heimelyke voorwaarden ‘dat hy zig eene maand onthouden zou op zyn Huis te Moersbergen, tot beschikking zyner byzondere zaaken, zonder, aldaar, met iemant, te mogen spreeken, buiten bewilliging van Graave Ernst Kasimir van Nassau, die, ten dien einde, vier of vyf soldaaten op't Huis zou leggen. Dat hy, daarna, ten Lande uit vertrekken, en 'er zes jaaren buiten blyven zou, zonder egter, na verloop van dien tyd, daar wederom binnen te mogen komen, dan op uitdrukkelyk verlof van hunne Hoog-Mogendheden, en van de Staaten van Utrecht.’ Hy werdt dan naar zyn Huis, te Moersbergen, gevoerd, en van daar, den vyfden van Hooimaand, naar Welle, in 't Land van Kleeve. Van hier trok hy, eerlang, naar Holftein; daar hy eenige jaaren verbleef, tot dat de zaaken, hier te Lande, derwyze, veranderden, dat hem vergund werdt, zyne dagen in zyn Vaderland te eindigen (c). XXXI. De Haan wordt voor vyftien, Tresel voor twee jaaren, en Uitenbogaard voor eeuwig gebannen. De gewezen Pensionaris van Haarlem, de Haan, ingedaagd en niet verscheenen zynde, was, op den vierentwintigsten van Bloeimaand, door de Heeren Regters, voor vyftien jaaren, op lyfstraffe, gebannen, met verbeurdverklaaring van de helft zyner goederen, Hy begaf zig, sedert, in dienst van den Vorst van Hol- {==874==} {>>pagina-aanduiding<<} stein, die hem tot zynen geheimen Raad aannam, en aan wiens Hof hy, den vyfden van Slagtmaand des jaars 1624, overleedt (d). Uitenbogaard werdt, op den zelfden dag, als de Haan, ten eeuwigen dage, gebannen, met verbeurdverklaaring van alle zyne goederen: zonder dat, in zyne Sententie, eenige misdaad gemeld werdt; 't welk de Regters, zeide Sylla naderhand, hadden nagelaaten, om dat zy met geene blaauboekjes of verantwoordingen gediend waren (e). Zelfs werdt Tresel, ten wiens huize de byeenkomst, die zo veel gerugts gemaakt hadt, gehouden was, omtrent deezen tyd, ter oorzaake van zyn agterblyven, voor twee jaaren, gebannen, en in eene boete van tweeduizend guldens verweezen, insgelyks, zonder dat 'er eenige misdaad, in zyne Sententie, was uitgedrukt (f). Ook schryst de Groot, dat hy niet kon bevroeden, waarom men hem schuldig hieldt, alzo hy, by de samenkomst ten zynen huize, niet tegenwoordig geweest was (g). Doch men begreep, veelligt, dat hy, zynde in dienst der algemeene Staaten, zulk eene byeenkomst tot zynent niet hadt moeten toelaaten, of 'er zynen meesteren kennis van geeven. Dus liep het werk deezer vermaarde Regtbank ten einde. Zy kostte, naar sommiger verhaal, den Landen meer dan zeventigduizend guldens (h). Uit egte Berigten blykt, dat 'er tweeënzeventigduizend guldens toe opgenomen waren, die, naderhand, uit de verbeurd- {==375==} {>>pagina-aanduiding<<} verklaarde goederen werden afgelost (i). Elke Regter ontving vierentwintighonderd guldens, uit de Kasse der algemeene Staaten, en honderdenvyftig, uit die van elk Gewest. De Fiskaalen, de Griffier Pots, de Luitenant Nythof, de geweldige Karel Nys en anderen, die eenigen dienst, in deeze Regtspleeging, gedaan hadden, werden ook beloond en bevorderd. Aan Graave Ernst Kasimir van Nassau was, omtrent twee weeken voor de dood des Advokaats, voor zekere gedraagen' lasten en diensten, vermoedelyk, te Utrecht, ter gelegenheid der veranderinge aldaar, eene somme van veertigduizend guldens toegestaan (k). XXXIL. Gerugten, wegens eene aanstaande verheffling van den Prinse van Oranje. Ten deezen tyde, werdt ook sterk gesproken, vooral by zulken, die dagten, dat de Prins van Oranje hierop het oog gehad hadt, van verdere verandering in den vorm der Regeeringe. In de Vergaderingen van elk Gewest, werdt, gearbeid, eh zou verder gearbeid worden, aan't hersmeeden der Unie van Utrecht (l), en, zeide men, om den Prins te verheffen, tot Vorst of Hoofd der Vereenigde Gewesten of der Generaliteit. Hierby werdt gevoegd, dat men ook bezig was, met het ophaalen der oude eisschen van den Huize van Nassau op Gelderland: en dat, de gifte der Staaten vandit Gewest daarby komende, men eenen Hertog van Gelder hebben zou. Voorts sprak men van een Huwelyk tusschen den Prinse en eene Dogter van Brandenburg; aan welke alle de eischen haars Va- {==370==} {>>pagina-aanduiding<<} ders op Gulik, Kleeve en Berg zouden worden afgestaan. Dan alle deeze gerugten verdweenen, door den tyd (m). Ook vindt men 'er weinig spoor van, in egte bescheiden. Alleenlyk, deedt Amsterdam, in 't volgende jaar, een' voorslag ter Dagvaart, die 't gemeene Land en 's Prinsen Persoon betrof, en om welken, in. geheim, in 't byzyn van den Prinse, te hooren, Marquette en drie Heeren van Dordrecht, Amsterdam en Hoorn benoemd werden; met last, om 'er, zonder verslag te doen, op te mogen besluiten (n). Doch ik weet niet, wat deeze voorslag inhieldt, veel min, of 'er iet op beslooten werdt. Eenige maanden laater, werdt, op twee Memorien, door Haarlem en Amsterdam, ingeleverd, en, naar 't schynt, deezen zelfden voorslag betreffende, beslooten, elkanderen eerst, daarop, nog nader tesonderen polsen, om elkanders oogmerken te verstaan (o). Sedert, schynt de handeling over dit punt, van tyd tot tyd, verschooven te zyn. Sommigen hebben geschreeven, dat men te groote zwaarigheden ontmoette, in de uitvoering van het ontwerp, op's Prinsen verheffing gemaakt (p), en dat 'er de gemoeden van 's Prinsen beste vrienden zelve gantsch niet toe bereid waren; waarom het agtergebleeven zou zyn. Doch anderen hebben geoordeeld, dat alle deeze gerugten slegts uitstrooisels waren, om dien Vorst, by de liefhebbers der vrye Staats-Regeeringe, haatelyk te maaken, en de ondernee- {==377==} {>>pagina-aanduiding<<} ming van zulk een' toeleg voor te komen (q). Dat den gevonnisten het vreezen en zeggen, dat zyne Doorlugtigheid naar de Souverainiteit stondt, openlyk, tot misdaad toegerekend was, maakt het ook onwaarschynlyk, dat de Vorst, of iemant zyner vertrouwde vrienden, ten deezen tyde, zulk een oogmerk gehad zou hebben. Doch eer wy van deeze merkwaardige Regtspleeging,Gedagten van den President Bynkershoek, over de Sententien der drie Heeren. geheellyk, afftappen, en dit Boekbesluiten; konnen wy niet nalaaten aan te merken, dat men, in laater' tyden, onder grooten en kleinen, de vonnissen der drie gevangenen onbillyk geoordeeld heeft. Een beroemd Regtsgeleerde heeft zig verwonderd ‘met welk een aangezigt, de Regters den Advokaat en anderen tot eene hoofdmisdaad hebben durven toerekenen het begrip, dat elk Gewest het regt heeft, om over Kerkelyke zaaken te beschikken; daar men, in de nader verklaaring op het dertiende Artikel der Utrechtsche Vereeniging, met ronde woorden las, de meening niet te zyn, dat de eene Provincie of Stad hem 't fait van de andere, in 't point van de Religie, zou ondevminden (r).’ Voorts, stelt hy vast ‘dat Hogerbeets en de Groot, ja Oldenbarneveld zelf, naauwlyks om eenige andere reden, veroordeeld zyn, dan om den raad, dien zy den Staaten, of den byzonderen Magistraaten gegeven hadden, of om de uitvoering van 't gene hun, door de Staaten of Magistraaten, gelast was, alles {==378==} {>>pagina-aanduiding<<} zonder eenige kwaade trouwe: 't welk ook oorzaak geweest is, dat men, na meer dan veertig jaaren verloops, de Wethouderschap van Leiden en Rotterdam, door den Hoogen Raade, heeft zien veroordeelen, om den erfgenaamen van Hogerbeets en de Groot betaaling te doen der Wedden, die men deezen Pensionarissen nogschuldig was. Ook zou den erfgenaamen des Advokaats eenige vergoeding gedaan zyn (s).’ Op eene andere plaats, handelende van het eerste Lid der Utrechtsche Vereeniging, waarin gezeid werdt ‘dat, in geschillen tusschen byzondere Gewesten, Steden of Leden, de andere Gewesten, Steden of Leden zig niet zullen steeken, dan tot bemiddeling; zo lang partyen zig 't regt onderwerpen;’ heeft hy zelfs, duidelyk, te verstaan gegeven, dat men, zyns oordeels, in den jaare 1619, tegen dit punt is aangegaan, alzo de gevangenen niet alleen niet weigerden; maar zelfs ernstelyk begeerden, dat men hen, voor hunnen gewoonlyken Regter, te regt stelde: waarop hy deeze woorden volgen laat: Zo gy weeten wilt, met wat regt dan de gemagtigde Regters der algemeene Staaten over deeze zaak, geoordeeld hebben; moet gy ervarener' luiden raadpleegen: ik ben niet in staat, om 't u te zeggen (t). Elders, zegt hy ‘dat alwat, in de jaaren 1618 en 1619, tegen Barneveld, Hogerbeets en de Groot gedaan en geweezen is, op geen ander regt steunt, dan op 't gene dePraetor. Regter gezeid wordtte wyzen, {==379==} {>>pagina-aanduiding<<} ook dan, wanneer hy onregtvaardiglyk vonnist (u).’ Ten besluite, 't gantsche geschil over dePunt van 't geschil, over de regtvaardigheid of onregtvaardigheid derzelven. regtvaardigheid of onregtvaardigheid der vonnissen, van welken wy spreeken, hangt af van dit ander, of den algemeenen Staaten de opperste magt toekomt, over de Vereenigde Gewesten, dan of de Staaten van elk Gewest, binnen elk Gewest, de opperste magt hebben, over alles, wat niet aan 't bondgenootschap afgestaan is 't Laatste is nu 't gemeen gevoelen, en 't was ook 't gevoelen van Oldenbarneveld en van hun, die 't met hem hidden (v). 't Eerste werdt, door Prinse Maurits en door veele anderen, staande gehouden. En wy hebben, by eene andere gelegenheid, aangemerkt (w), dat dit stuk, ook in vroeger' tyd, niet eveneens begreepen geweest is; waarom het niet vreemd schynen moet, dat men, deswege, ook in den tyd, waarvan wy handelen, verschillende gedagten hadt. Maar hieruit moest ook een verschillend oordeel volgen, over 't gedrag der beschuldigden. Zo den algemeenen Staaten de opperste magt toekwame, waren zy, zekerlyk, schuldig, om dat zy zig dikwils gekant hadden, tegen de besluiten der algemeene Staaten. Doch zo de opperste magt ware, by de Staaten der byzondere Gewesten, waren zy ondchuldig, om dat zy niets gedaan hadden, dan op last dier Staaten, en binnen de paalen van derzelver ge- {==380==} {>>pagina-aanduiding<<} bied. En hiertegen dient niet, dat zy zelven, tot het geeven van zulk een' last, geraaden hadden, om dat zy om te raaden waren aangenomen, en, zo veel gebleeken is, niet ter kwaader trouwe geraaden hebben. De Advokaat hadt, agt ik, op dit verschillend begrip over de opperste magt het oog, als hy, naar sommiger verhaal, in den jongsten nagt van zyn leeven, tegen de Predikanten, zeide, Ik wil de Regters niet beschuldigen; maar ik kom in eenen tyd, waarin men andere grondregels van Regeeringe volgt dan men plagt: welk zeggen, den Prinse, naderhand, zynde aangediend, van hem, in deezer voege, beantwoord werdt: de Advokaat heeft die grondregels in den Staat niet gevonden; maar zoeken in te voeren (x). Wiens meening naast aan de waarheid kwame, blyve het oordeel des onpartydigen Leezers aanbebevolen. {==381==} {>>pagina-aanduiding<<} Vaderlandsche historie. Veertigste boek. Inhoud. I. Opschudding onder de Remonstranten, te Alkmaar en te Hoorn. De gedaagde Remonstranten worden gebannen. II. Verandering in 's Lands Hooge Scboole, te Leiden. III. Vergadering der Remonstranten, te Antwerpen. De Zoonen des Advokaats worden verlaaten van hunne ampten. Verscheiden' Schouten en Sekretarissen afgezet. IV. Klagten over 't krenken van 't Bestand. Zeeschuimeryen. Verdrag tusschen de Engelsche en Nederlandsche Oostindische Maatschappy. Verovering van Jakarta. Batavia gestigt. V. Oorsprong van den Oorlog in Boheeme. De Paltsgraaf Fredrik, Zusterszoon van Prinse Maurits, wordt tot Koning van Boheeme verkooren. VI. De Staaten neemen deel in de zaaken van dit Ryk. Staat des oorlogs aldaar. VII. De Aartshertogen verzamelen een Leger ten dienste des Keizers. Spinola valt in de Nederpalts. Paapenmuts gestigt. Koning Fredrik wykt naar Holland. VIII. Dood der Prinsesse Weduwe van Oranje. Van Graave Willem Lodewyk. Berigtschrift voor Graave Ernst Kasimir, zyn' opvolger in 't Stadhouderschap van Friesland. Prins Maurits wordt Stadhouder {==382==} {>>pagina-aanduiding<<} van Groningen en Drente. Antoni Duik wordt Raadpensionaris. IX. Oldenbarneveld, Hogerbeets en de Groot worden verklaard, misdaad van gekwetste hoogheid begaan te hebben. Vervolging der Remonstranten. X. Zonderlinge ontkoming van Hugo de Groot uit het Slot te Loevestein XI. Einde van het Bestand. Voorslag der Aartshertogen, die afgeweezen wordt. XII. Verraad op Tiel gestraft. Dood van Filips den III. Zyn Zoon, Filips de IV. volgt hem op. De Aartshertog Albertus sterft. Veldtogt der Spaanschen. Gulik verlooren. Aanslag op Sluis. XIII. Staat van Boheeme en de Palts. XIV. Verbond met Deenemarke, welk niet bekragtigd wordt. XV. Opregting eener Westindische Maatschappye. XVI Onlusten in Frankryk. XVII. Togt naar Brabant. Spin la belegert Bergen op Zoom. Steenbergen verlooren. XVIII. Bedryf van Mansfeld in de Neder-Palts. Hy trekt naar Brabant. Slag by Fleuri. Bergen op Zoom verlaaten. Inval in de Zevenwolden. XIX. Oostfriesche onlusten. De Staat en verschuiven 't ontruime van Lieroord. Mansfeld valt in Oostfriesland. Ruimt het wederom. XX. Aanslag van Prinse Maurits. Paapenmuts verlooren. Verdrag met die van Tunis en Algiers. Verschil met Gelderland en Overyssel, over de gemeene lasten. XXI. De Groot schryft zyne Veranwoording, die strengelyk verbooden wordt. XXII. Aanslag op het leeven van Prinse Maurits, in eenige hoofdbeleiders en medepligtigen, gestraft. XXIII. Nederlaag van Hertoge Christiaan van Brunswyk. XXIV. Handeling van Koning Jakob den I. te Brussel. 's Keizers bezending aan de Staaten. XXV. Klagten van Hamburg en Breemen. Toerustingen ter zee. XXVI. Geschil onder de {==383==} {>>pagina-aanduiding<<} Leden der hooge Regeeringe in FriesIand. XXVII. Aanslagen om Amsterdam in brand te steeken. Duurte. Strenge Vorst. Hooge Vloed. Inval in de Veluwe. Breda belegerd. XXVIII. Verbond van onderlinge bescherming met Groot-Britanje. XXIX. Gelyk Verbond met Frankryk. XXX. Prins Maurits zoekt, vergeefs, Breda te ontzetten. Zyn vrugtelooze aanslag op Antwerpen. XXXI. Hy wordt ziek. Dringt zynen Broeder tot een Huwelyk. Sterft. Zyne natuurlyke Kinderen. Uiterste wil. XXXII. Zyne gedaante, aart, deugden en gebreken. I. Opschuddingen, onder de Remonstrantschgezinden, te Alkmaar. TErwyl de Sinode nog zat, ontstondt 'er, hier en daar, met naame te Alkmaar en te Hoorn, merkelyke beweeging onder de Remonstranten, of onder 't graauw, welk hun toegedaan was, en met moeite verdroeg, dat de Predikanten van hun gevoelen, alomme, geschorst of afgezet werden. Te Alkmaar, werdt, in Lentemaand, de Kerk overweldigd, de Klassis kist opgebroken, het Klassisboek gescheurd. Ook tastte men zekeren Contraremonstrant aan; die op eene schuif kar gezet, en spottelyk herom gevoerd werdt. Joannes Evertszoon Geesteranus, Remonstrantsch Predikant te Alkmaar, naderhand, voor Gemagtigden der Staaten en der Kerken, ondervraagd zynde, over de oorzaak deezer beroerte, werdt, daaraan, onschuldig bevonden; doch egter afgezet van zynen dienst (a). In Sprokkelmaand, te vooren, waren de Remonstrantsche Predikanten {==384==} {>>pagina-aanduiding<<} te Utrecht ook allen van hunne ampten verlaaten, door de Vroedschap. Doch hier ontstondten te Hoorn. geene beroerte (b). Te Hoorn, liep het erger af. De Magistraat hadt, hier, der Huisvrouwe van Dominikus Sapma, eenen der gedaagde Remonstranten op de Sinode, haare wooning opgezeid. De man was, hierop, zonder verlof, schoon niet zonder kennis der Politike Gemagtigden, van Dordrecht vertrokken, om orde te stellen op zyne huisselyke zaaken. Zo dra hy te Hoorn kwam, werdt hem belast, geene Vergaderingen aan te leggen of by te woonen, en zig van alle Kerkelyke diensten te onthouden. Daarna, kreeg hy bevel om de Stad te verlaaten, en wederom naar Dordrecht te keeren. Den tienden van Lentemaand, werdt hy, des morgens ten agt uuren, door den Schout, voor zyne deur, op de Stads wagen gezet; terwyl de bezetting in 't geweer stondt. 't Volk was ook, in grooten getale, samengevloeid, om dit schouwspel te zien, en men verhaalt, dat sommige Contraremonstranten de Remonstranten zeer tergden, als durfdenze niets bestaan, tot redding van hunnen ouden Leeraar. Wat 'er van zy, eenigen, gaande geraakt, greepen de paarden by den toom, sneeden de zeelen aan stukken, ligtten Sapma, met zyne vrouw en kind, van de wagen, en sloopten de wielen. Toen rukten de soldaaten aan, schietende, met los kruid, op den hoop, die, merkende dat 'er niemant gekwetst werdt, te feller aandrong, en 't Krygsvolk, met pannen, naar 't hoofd wierp. De Magistraat, toen ander {==385==} {>>pagina-aanduiding<<} volk doende aantrekken, gaf bevel, om met scherp te schieten 't Geschiedde. Zes of zeven werden dood geschooten: veertig omtrent gekwetst. De overigen namen de vlugt. De soldaaten, eens gaande geraakt, hielden geene maat meer; schietende langs verscheiden' straaten, en in en door de huizen, waardoor ook eenige onschuldigen getroffen werden. Na 't stillen van den oploop, en toen men Sapma, met eenen tweeden wagen, vervoerde, werdt nog eenen Smid, die hem vaar wel toeriep, met een' geveerden kogel, de kin van 't hoofd geschooten; zo dat hy dood ter aarde viel. Sommigen gekwetsten werdt, naderhand, door Gemagtigden der Staaten, afgevraagd, of zy niet van eenigen uit de Remonstranten, of uit de afgezette Wethouders waren opgemaakt, om Sapma, met geweld, in de Stad te houden. Ook zaten zy eenige weeken in hegtenis, waarna zy, mids de kosten der gevangenisse betaalende, werden ontslaagen. Sapma, wederom te Dordrecht gekomen, werdt ook aangesproken over zyn vertrek, van daar, zonder uitdrukkelyk verlof. Doch men liet deeze zaak, eerlang, steeken, alzo hy bybragt, dat de President der Politiken hem, te vooren, beloofd hadt, zyn vertrek, by de andere Heeren, te zullen verontschuldigen (c). De gedaagde Remonstranten hadden bevelDe gedaagde Remonstranten worden gebannen. gekreegen, om te Dordrecht te vertoeven tot nader' last (d), die hun, eerst eenige dagen na 't vertrek der uitheemschen, gebragt werdt, {==386==} {>>pagina-aanduiding<<} door Gemagtigden der algemeene Staaten, en hierop uitkwam ‘dat zy zig zouden hebben te schikken tot een stil ampteloos leeven; in welk geval, de Staaten voor hun onderhoud binnen of buitens Lands ter hunner keure zorgen zouden.’ Doch zy maakten allen zwaarigheid om dit te belooven. Henrikus Leo alleen verbondt zig, den Staaten te gehoorzaamen. Ook tekende hy, naderhand, een geschrift, welk men de Acte van Stilstand noemde, en welk ook, door verscheiden' anderen, onderschreeven werdt, die zig, zo wel als hy, verbonden, niet meer te prediken. Den overigen gedaagden, na 't eindigen der Sinode, tegen den tweeden van Hooimaand, in den Haage ontbooden zynde, was dezelfde Acte ook voorgelegd; doch zy haddenze geweigerd te tekenen. Zy werden, hierop, allen gebannen, uit de Vereenigde Gewesten en uit het gebied der algemeene Staaten: en, kort daarna, vervoerd. Tien Predikanten en de gewezen Professor Episkopius lieten zig naar Waalwykin Brabant brengen, twee naar Nieuwenhuis, in 't Graafschap Benthem, en een naar Huissen, in 't Land van Kleeve. Daarna, werden nog verscheiden' andere Remonstrantsche Predikanten, om 't by woonen der Byeenkomst te Rotterdam, die men hieldt tot oproer te strekken, gebannen en naar Waal wyk gevoerd (e). Het Hof van Holland (f) en de algemeene Staaten verbooden den afgezetten Remonstrantschen Predikanten het houden van openlyke of heimelyke Vergaderingen, onder zwaare boeten (g). Ook werden deeze hunne Ver- {==387==} {>>pagina-aanduiding<<} gaderingen, op verscheiden' Plaatsen, door Soldaaten en Geregtsdienaars, gestoord; zonder dat zy, door herhaalde Vertoogen, aan de Staaten van Holland en aan de Wethouders van verscheiden' Steden, eenige vryheid zagen te verwerven. De Kerken en Plaatsen der afgezetten werden, door Contraremonstrantsche Predikanten, ingenomen: 't welk, in sommige Steden, gelyk te Gouda, en in verscheiden' Dorpen, daar de Remonstrantschgezinden een groot getal uitmaakten, niet zonder veel tegensporrelings der Gemeente, geschieden kon (h). De heimelyke Vergaderingen der RemonstrantenDe Remonstranten houden heimelyke Vergaderingen. werden, ondertusschen, aangehouden, en 't leedt niet lang, of verscheiden' gebannen' en vervoerde Predikanten keerden wederom in 't Land, om hunne of andere Gemeenten, in stilte, naar hunne begrippen, te stigten. II. Veranderingen in 's Lands Hooge Schoole, te Leiden. Na 't veroordeelen der Remonstrantsche Leere en Leeraaren op de Sinode, vondt men ook raadzaam, 's Lands Hooge Schoole, te Leiden, te hervormen. Om hiertoe den weg te baanen, was 'er, in Slagtmaand des voorleeden jaars, reeds eenige verandering gemaakt, in het Kollegie der Heeren Curateuren of Bezorgeren der Hooge Schoole, die de zaak der Remonstranten, naar men dagt, te zeer, waren toegedaan geweest. De Staaten van Holland hadden, by raade zyner Doorlugtigheid, beslooten, dat de Bezorgers, om de drie jaaren, zouden afgaan, en voor de eerste reize, in Sprokkelmaand deezes jaars. Hierdoor, raakten de Heeren van Mathenes en van der Myle {==388==} {>>pagina-aanduiding<<} uit het bewind der Hooge Schoole, en Jonkheer Joan van Wassenaar en Duivenvoorde, Heer van Duivenvoorde, Heer Adriaan Pauw, Ridder, en Meester Rochus van den Honaart, Raad in den Hoogen Raade, werden tot nieuwe Curateuren benoemd (i). Deezen stelden, in Hooimaand, Gerardus Joannes Vossius, Regent, en Kaspar Barlaeus, Onder - Regent van het Theologisch Kollegie, uit hunne ampten. De eerste werdt, daarna, Professor der Welspreekendheid, te Leiden, en vervolgens Professor der Historien op de Doorlugtige Schoole te Amsterdam. De andere, die, door de Zuidhollandsche Sinode, tot alle Kerkelyke diensten, onbekwaam verklaard was, tekende de Acte van Stilstand, en werdt, na eenigen tyd, ook tot Professor der Welspreekendheid, op de zelfde Doorlugtige Schoole, te Amsterdam, beroepen. Festus Hommius, die Scriba op de Sinode geweest was, werdt Regent in Vossius stede. De Remonstrantschgezinde Studenten werden ook uit het Kollegie gezet (k). Voorts, werdt de Hooge Schoole voorzien van Professoren, die der Sinodaale Leere waren toegedaan. Midlerwyl, hielden de byzondere Sinoden zig bezig, met het schorsen en afzetten van Predikanten, die voor Remonstrantsch bekend waren, of verdagt gehouden werden. De Rectoren en Schoolmeesters der Latynsche en andere Schoolen liet men, daarna, ook de Sinodaale Kanons aanneemen, by schriftelyke Acte. Ook werdt zulks, op sommige plaatsen, den Orgelisten af- {==389==} {>>pagina-aanduiding<<} gevorderd (l). In Holland niet alleen; maar ook in 't Stigt, in Gelderland en in Overyssel, werden de Remonstrantschgezinde Predikanten afgezet van hunnen dienst (m). 't Getal derzelven beliep, in 't geheel, omtrent tweehonderd, van welken 'er omtrent tagtig ten Lande uit gebannen werden. Zeventig omtrent tekenden de Acte van Stilstand: van welken 'er omtrent twintig hunne tekening herriepen. Ruim veertig weeken, in deezen tyd en sedert, af van de Remonstranten, onder welken 'er eenige weinigen waren, die tot de Roomsche Kerke overgingen, of tot een ergerlyk leeven vervielen. De meesten koozen de zyde der Contraremonstranten. Eenigen hielden zig op zig zelven, zonder zig by eenige gezindheid te voegen (n). III. Vergadering der Remonstranten, te Antwerpen. Te Waalwyk, werwaards verscheiden' gebannen' Remonstrantsche Predikanten gebragt waren, kwam, eindelyk, zo groot een' toevloed van deeze Broederschap, dat men besloot eene Vergadering te beleggen, te Antwerpen; alwaar Uitenbogaard en eenige anderen zig onthielden. Hier werdt, omtrent den aanvang van Wynmaand, onder anderen, orde gesteld op de bediening der Kerken in 't Land Ook regtte men een Kollegie op, bestaande uit zes Directeurs of Bestierders, Uitenbogaard, Episkopius, Grevinkho ven, Eduard Poppius, Karel Nielius en Joannes Arnoldus Corvinus. Door dit Kollegie, of door de drie eerstgenoemde Directeurs, kreegen sommige Remonstrantsche Leeraars last, om de Gemeenten in 't Land, heimelyk, {==390==} {>>pagina-aanduiding<<} te Saan bedienen: gelyk, door eenigen, met veele vry moedigheid, geschiedde (o). Buiten Rotterdam, buiten Hoorn, en te Leiden, werden de Vergaderingen der Remonstranten, meermaalen, geweldiglyk gestoord: by welke gelegenheid, ook sommigen doorschooten, of, op andere wyzen, mishandeld en beroofd zyn, door het Krygsvolk (p). Veenhuizen en van der Myle niet meer beschreeven, onder de Edelen.Omtrent deezen tyd, besloot het Lid der Ridderschap van Holland, by meerderheid van stemmen, de Heeren van Veenhuizen en van der Myle, die elk met eene Dogter van den onthalsden Advokaat gehuwd waren, niet meer onder de Edelen te beschryven (q). Van der Myle, die eenige maanden in Frankryk gedweest, en nu wederom herwaards gekeerd was, werdt, om het schryven van eenige brieven, welken men hieldt der tegenwoordige Regeeringe en den Prinse te na te spreeken, op Goereede gebannen (r). De verdreeven Koning van Boheeme verzogt, op 't einde des jaars 1621, aan de algemeene Staaten, of hy wederom in den Haage mogt komen woonen. Doch dit verzoek werdt van de hand geweezen (s). In 't volgende jaar, vergunde men hemegter, op herhaald verzoek der Koninginne van Boheeme, dat hy zyn verblyfhouden mogt, in de BeverwykDe Zoonen des Advokaats van hunne ampten verlaaten. (t). Doch nu, in 't jaar 1619, sloegen de Gekommitteerde Raaden den Prinse ook voor, {==391==} {>>pagina-aanduiding<<} of 't niet geraaden ware, Reinier van Oldenbarneveld, Heer van Groeneveld, oudsten Zoon des Advokaats, te verlaaten van zyn ampt van Luitenant Houtvester: doch zyne Doorlugtigheid besloot hiertoe eerst in den volgenden Zomer; wanneer de Heer van Groeneveld ook van zyne waardigheid van Heemraad van Delfland ontzet werdt (u). Ten zelfden tyde, werdt zynen Broeder, Willem van Oldenbarneveld, Heere van Stoutenburg, het Bevelliebberschap over Bergen op Zoom benomen. Doch zyn Ritmeeslerschap heeft by verkogt (v). In Wintermaand, te vooren, was 'er, op nieuws, door Gemagtigden van den Prinse en Gekommitteerde Raaden, buitens tyds, verandering gemaakt, in de Wethoaderschap te Gouda, alwaar men, tot hiertoe, de Remonstranten, onverhinderd, hadt laten byeenkomen (w). TeVerscheiden' Schouten en Sekretarissen afgezet. Leiden, werdt de Sellout, Lot Huigenszoon Gaal, dien men hieldt te slapte zyn in 't stooren der Remonstrantsche Byeenkomsten, verpligt, zyn ampt af te leggen, welk toen gegeven werdt aan Meester Willem de Bont, die sterker yverde (x). Ook kwam men, eerlang, tot het afzetten van verscheiden' Baljuwen, Schouten en Sekretarissen ten platten Lande; die of Remonstrantsch waren, of geagt werden, te veel oogluiking te gebruiken, omtrent de Remonstranten (y). Ook werdt Lancelot van Brederode, Raadsheer in den Hove van Holland, die merkelyk {==392==} {>>pagina-aanduiding<<} van zyne mederaaden verschilde, over 't uitvoeren der Plakaaten tegen de Remonstranten, in de Lente des volgenden jaars, verlaaten van zyn ampt (z). 't Bleek klaarlyk, dat men voorhadt, geene Remonstrantschgezinden in de Regeeringe meer te dulden. Zelfs sloeg Haarlem, in Wintermaand des jaars 1619, voor, of men allen, die, in de Wethouderschap der Steden, ontvangen werden, niet, by eede, behoorde te verbinden aan de Hervormde Leer, zo als dezelve thans, hier te Lande, gepredikt werdt, de Privilegien daarnaar uitleggende, of schikkende (a). Doch ik vind niet, dat, hierop, ten deezen tyde, iet beslooten werdt. Zulken, wyders, die zig bemoeiden met het verzamelen van penningen tot ondersteuning van de zaak der Remonstranten, raakten ook, op verscheiden' plaatsen, in zwaarigheid. Paulus Stochius, een der ontslaagen' Vroedschappen te Leiden, zat, ter deezer oorzaake, eenen geruimen tyd, in hegtenis, en kwam niet los, dan na 't betaalen eener merkelyke geldboete (b). Rem Egbertszoon Bisschop van Amsterdam, wiens Huis men, in 't jaar 1617, geplonderd hadt; om gelyke reden, in 't begin des jaars 1620, yoor Schepenen, ontbooden zynde, verscheen niet, en week, eerlang, ten Lande uit, tot dat hy 't, na de verandering der Regeeringe, in den jaare 1621, waagde, wederom'te keeren (c). IV. Klagten over 't krenken van 't Bestand. Terwyl de gevolgen der merkwaardige ver- {==393==} {>>pagina-aanduiding<<} anderingen in Kerk en Staat der hooge Regeeringe geduurig werk verschaften, viel 'er, in andere gemeene zaaken, weinig voor. Men hieldt, van onzen kant, nog aan met klaagen, over het kwalyk houden van 't Bestand, door de Spaanschen. De algemeene Staaten hadden, in Sprokkelmaand, den Kollegien ter Admiraliteit aangeschreeven, dat zy den Koopluiden en Schippers, welken men, door het aanhouden en neemen hunner Schepen, merkelyke nadeelen toegebragt hadt, aanzetten zouden tot het begrooten en opgeeven hunner schade, binnen den tyd van vier maanden (d). Doch 't zeeschuimenZeeschuimeryen. der Biskaaijeren en Duinkerkeren hieldt, het gantsche jaar, aan. Ook deeden die van Algiers den onzen veel af breuk ter zee. Doch in Oogstmaand, werden eenige Algiersche zeeschuimers, te Amsterdam, opgebragt. Ten zelfden tyde, deedt de Regeering van Algiers eenen voordlag van Vrede aan de Vereenigde Staaten (e): doch't liep nog tot in 't jaar 1622 aan, eer dezelve geslooten werdt. Midlerwyl, hieldt het zeeschuimen aan, waardoor die van Hoorn, in den Herfst: en Winter des jaars 1620, wel omtrent veertig schepen verlooren (f). De sterke toerusting ter zee in Spanje maakte de Vereenigde Staaten ook ongerust, alzo men niet wist op wien zy gemunt ware (g): doch deeze ongerustheid verdween, door den tyd. De onlusten tusschen de Engelsche en Neder-Verdrag tusschen {==394==} {>>pagina-aanduiding<<} landsche Oostindische Maatschappye, welken, in de jaaren 1613 en 1615, niet hadden konnen bygelegd worden, werden, eindelyk, in Zomermaand deezes jaars, gelukkiglyk, geslist Eenigen uit de Bewindhebbers en de Advokaat der Nederlandsche Maatschappye, Willem Boreel, hadden zig, eenige maanden te vooren, naar Londen begeven, alwaar zy, met de Engelsche Bewindhebbers, in onderhandeling traden. Men trof, eindelyk, op den tweeden van Zomermaand, een Verdrag, voor den tyd van twintig jaaren, binnen welken, de handel in de Indien den beiden Maatschappy en vry zou staan, zonder dat zy dien elkanderen, door verdragen met Indische Mogendheden, door sterkten, of op eenige andere wyzen, zouden zoeken te beletten. Ook werdt bestemd, dat men onderling overeenkomen zou, wegens den prys, dien beide de Maatschappyen besteeden zouden voor de Peper, teBantam, en op andere plaatsen van Groot Java. Elke Maatschappy zou tien Oorlogsschepen onderhouden, tot bescherming van den handel. Elk zou in 't bezit blyven van de Vestingen in de Indien, welken hy tegenwoordig bezat. De Sterkten en bezettingen, in de Molukken, Banda en Amboina, zouden onderhouden worden, uit eene belasting, door eenen gemeenen Raad, uit beide de Maatschappyen aangesteld, te leggen op de waaren, die uit deeze Eilanden zouden vervoerd worden. Het Verdrag vervatte nog verscheiden' andere punten, welker sommigen, naderhand, nader verklaard werden (h). Doch ik meen, dat {==395==} {>>pagina-aanduiding<<} het nimmer volkomen onderhouden is. Terwyl men, hier, aan dit Verdrag arbeidde,Verhaal van het inneemen van Jakatra en het stigten van Batavia. gaf het onderling misnoegen tusschen de twee volken in Indie, onder anderen, gelegenheid, tot het stigten van Batavia, op 't Eiland Java, alwaar de Nederlandsche Maatschappy, sedert, den zetel haares handels gevestigd heeft. 't Zal niet ondienstig zyn, hier, van den aanleg deezer beroemde Koopstad, waarvan, dat met reden vreemd schynen mag, onze Historieschryvers, die deezen tyd beleefd hebben, naauwlyks eenig gewag maaken, een beknopt berigt te geeven. De Maatschappy hadt haaren bevelhebberen in Indie, reeds in 't jaar 1617, gelast, een bekwaam stuk Lands van den Koning van Jakatra of eenige andere Javaansche Mogendheid te koopen, tot het stigten eener Stad en Sterkte, alwaar men den voorraad der Indische en Nederlandsche waaren zou mogen ontvangen en bewaaren (i). Eenige jaaren te vooren, hadden de onzen reeds eene wooning gehad, te Jakatra aan den zeekant, beoosten de Rivier Tangerang, waartoe zy den grond van den Koning gekogt hadden (k). Doch Jan Pieterszoon Koen, in 't jaar 1618, het opperbevel over Nederlandsch Indie bekomen hebbende, zogt, hieromtrent, eene nieuwe Stad en Sterkte aan te leggen, en, daartoe, insgelyks, verlof te bekomen van den Koning van Jakatra. Terwyl men hierover handelde, kreeg Koen vermoeden, dat de Koning, met de Bantammers en met de Engelschen, die {==396==} {>>pagina-aanduiding<<} zig te Bantam en te Jakatra onthielden, in heimelyke onderhandeling, getreden was, om hem en de zynen, die 't reeds te Bantam naauwlyks houden konden, ook van Jakatra te verdryven. Hy valt hierop, bedektelyk, aan 't versterken van de wooning der Maatschappye: 't welk, toen 't gemerkt werdt, groote agterdogt verwekte by de Engelschen en Javaanen. De Stad Jakatra werdt toen ook gesterkt. Men besloot zelfs de Sterkte der Nederlanderen, met eenige Schansen, daar Engelsch geschut op geplant werdt. Maar Koen vernieldeze, eerlang, vernomen hebbende, dat de Engelschen een schip der Maatschappye genomen hadden, en verdere vyandlykheden dreigden. Kort hierna, verliet hy de nieuwe Vesting, op de tyding van 't naderen eener Engelsche Vloote, 't bevel over dezelve laatende aan Pieter van den Broeke. Hy stak, op den laatsten van Wintermaand des jaars 1618, met zeven schepen, in zee, raakte slaags met de Engelschen; doch week, eerlang, naar Amboina, alzo de Engelschen, nieuwe versterking van schepen gekreegen hebbende, hem veel te magtig geworden waren. De Vesting te Jakatra, toen, door de Engelschen, te water, en door de Javaanen, te lande, belegerd zynde, werdt 'er, op den negentienden van Louwmaand deezes jaars, een Verdrag getroffen; waarby den Koning van Jakatra zesduizend Ryksdaalders werden toegelegd, en voorts bedongen, dat de Wooning der Maatschappye niet verder versterkt zou worden (l). Alles scheen nu in rust: {==397==} {>>pagina-aanduiding<<} toen van den Broeke, ter maaltyd genoodigd by den Koning, met eenigen der zynen, vastgehouden en in boeijen gesmeeten werdt. Dit scheen 't bedryf der Engelschen, die de onzen haast noodzaakten tot een Verdrag, waarby men beloofde, hun de Vesting te zullen opgeeven. Doch's daags na 't sluiten van dit Verdrag, welk op den eersten van Sprokkelmaand geschied was, rukken de Bantammers, of aangepord door de onzen, of, om dat zy den Koning van Jakatra de Sterkte en schatten der Nederlandsche Maatschappye misgunden, onverhoeds, in Jakatra, berooven den Koning, die slegt werdt bygestaan van de zynen, in eenen oogenblik, van zyn gebied, en verzenden hem in ballingschap. Van den Broeke en de andere gevangenen werden toen naar Bantam gevoerd; daar zy nog eenige weeken zaten. Midlerwyl, bleef de nieuwe Vesting nog in de magt der onzen, die, sedert, handelden, om zig onder de bescherming des Konings van Bantam te begeeven. Doch 't liep aan tot den elfden van Lentemaand, eer men omtrent de voorwaarden overeen kwam (m). De Koning van Bantam weigerdeze nogtans te bevestigen. Ook dreigde hy, sedert, de Vesting, met geweld, aan te tasten. De Javaanen arbeidden zelfs reeds aan eene schans of bolwerk, niet verre van de Wooning derEngelschen: doch de onzen verdreeven hen uit hun voordeel. 't Leedt egter niet lang, of zy vielen op nieuws aan 't werk. Doch 't verschynen van Jan Pieterszoon Koen, met eene Vloot van agttien schepen, op de reede van Jakatra, {==398==} {>>pagina-aanduiding<<} deedt de zaaken veranderen van gedaante. De Engelsche Vloot, die, tot hiertoe, in de Straat van Sunda, gekruist hadt, was, op zyne aankomst, van daar, geweeken. Koen, zig gelaatende op Jakatra, niet op den Koning van Bantam verstoord te zyn, liet deezen weeten, dat hy zig onzydig hadt te houden. En, zonder hierop bescheid te wagten, of hem tyd van beraad tegeeven, valt hy, uit de Vesting, aan 't hoofd van omtrent duizend man, in dertien vendels verdeeld, aan op de Stad, die slegts door een steenen bolwerk, aan de Noordzyde, en aan eenen anderen oord, door eene schutting van dikke planken, beschermd werdt. Zy was in een oogenblik veroverd. Koen nam 'er bezit van, uit den naam der Nederlandsche Oostindische Maatschappye, op den dertigsten van Bloeimaand (n). Hy vorderde, sedert, het slaaken der gevangenen te Bantam, waarin de Koning bewilligen moest. De Engelschen verlieten deeze Stad, kort hierna. Doch de Koning, den onzen den handel te Jakatra belemmerende, haalde zig, eerlang, eene Oorlogsverklaaring op den hals. Ook duurden de onlusten tusschen deMaatschappy en hem verscheiden' jaaren (o). Wy zullen, hierna, de gelegenheid waarneemen, om 'er eenig nader verslag van te doen. Twee maanden omtrent voor Koens aankomst, hadden de hoofden der bezettinge, op de nieuwe Vesting te Jakatra, beslooten, aan dezelve den naam van Batavia te geeven (p), in- {==399==} {>>pagina-aanduiding<<} gevolge van eenen last, reeds in 't jaar 1617 gegeven, door de Maatschappye, behelzende, dat de Plaats of het Landschap, alwaar men het Hoofdkantoor der Maatschappye vestigen zou, Batavia, en de in wooners Batavieren geheeten zouden worden.’ Doch Koen toonde zig misnoegd, dat zulks zonder zyne kennis geschied was. Ook deedt hy den nieuwen naam, dien men boven de poort van 't Huis Mauritius geschreeven hadt, terstond, uitveegen (q), voorts zorg draagende, dat de naam Batavia, in geene openbaare schriften, gespeld werdt, voor Oogstmaand des jaars 1621, wanneer 'er bevel kwam uit het Vaderland ‘dat de Stad en 't Kasteel, gebouwd in 't Koningkryk van Jakatra, voortaan, Batavia genoemd zou worden (r).’ En 't is dit Batavia, dat, sedert, in getal en aanzienlykheid van gebouwen, van tyd tot tyd, zynde aangegroeid, veele jaaren agtereen, en nog tegenwoordig, onder de voornaamste Koopsteden der weereld gerekend is geworden. De Opper-Landvoogd en Raaden van Nederlandsch Indie houden 'er hun gewoon verblyf, en de Maatschappy voorziet, van daar, en Indie en het Vaderland van veelerlei Koopwaaren. V. Oorsprong van den oorlog in Boheeme. De binnenlandsche kryg in Boheeme, die, reeds in 't voorleeden jaar, ontsteken was, hadt merkelyken invloed op den staat der Vereenigde Nederlanden: waarom wy niet voorby konnen, hier, eenig verslag te doen van de oorzaak en deezes krygs. Men hadt, in dit Koningkryk, sedert meer dan {==400==} {>>pagina-aanduiding<<} eene eeuw, openlyk belydenis gedaan van tweederlei Godsdienst. De Hussiten, welker belydenis sub Utraque genoemd werdt, om dat zy het Avondmaal onder beide de gedaanten ontvingen, en de Roomsch-Katholyken, welker Leer men sub Una noemde, om dat zy 't Avondmaal bedienden onder de gedaante van brood alleen; beleefden hun begrip even vry volgens de wetten. Zelfs was Keizer Sigismond niet voor Koning erkend, dan na hy toegestaan hadt, dat niemant dan die in 't gevoelen der Hussiten was, Burger in Praag zyn mogt. Men onderhieldt dit Verdrag, tot in 't jaar 1570, wanneer Maximiliaan de II. te wege bragt, dat een Roomsch-Katholyk, met het Burgerschap, vereerd werdt. Een ander verwierf dezelfde gunst, in 't jaar 1599. Daarna, werdt het Verdrag met Sigismond, meer dan eens, gekrenkt. De Jezuiten werden, in Praag, ontvangen. 't Getal der Roomschgezinden nam, door den tyd, zo sterk toe, dat de Hervormden zig te vrede moesten houden, dat hun, door Rudolf den II, vergund werdt, de Ampten van Regeering, te gelyk met de Roomschgezinden, te mogen bekleeden. De Keizerlyke Amptenaars in Boheeme weigerden, egter dit Verdrag af te kondigen, beweerende, dat het te nadeelig ware voor den Roomschen Godsdienst, en dat men 't den Keizer, belemmerd met den kryg tegen de Turken, zyns ondanks, hadt afgedrongen. Matthias, zynen Broeder Rudolf, in 't jaar 1614, zynde opgevolgd, gaf den Hervormden nog meer stof tot klaagen, over 't schenden hunner voorregten. De Keizer, daarna, zynen Neef, Ferdinand, tot zynen aanstaanden opvolger in 't Koningkryk, {==401==} {>>pagina-aanduiding<<} willende doen verklaaren, beschreef, ten dien einde, de Stenden van Boheeme alleen, zonder daaronder te rekenen, die van Silezie, Moravie en Opper- en Neder-Lausnits, schoonze met die van Boheeme vereenigd waren. De Boheemsche Hervormden, hierover te onvrede, verscheenen, in kleinen getale, op den Landdag, alwaar de Roomschen, verre de meerderheid hebbende, volkomen voldeeden aan 's Keizers begeerte. Ferdinand werdt zelfs gekroond binnen Praag (s), en hieldt, sedert, zyn hof te Gratz. Maar de Verdedigers des Koningkryks, een zeker getal van aanzienlyke luiden, aangesteld door de Stenden, om de hand te houden aan 't naarkomen der oude voorregten, beschreeven de Stenden des Ryks en der ingelyfde gewesten, in welker Vergadering, een smeekschrift werdt ingesteld, waarby men den Keizer, om 't herstellen der voorregten, verzogt. Voorts, besloot men, in den Zomer des jaars 1618, wederom te vergaderen, om 's Keizers antwoord te overweegen. Maar Matthias gaf, in plaats van te antwoorden, zynen Stedehouder in Boheeme bevel om den Stenden het byeenkomen te beletten. Deez' vondt zig, hiertoe, nogtans niet magtig. De Stenden, zyns ondanks, vergaderd zynde, hadden herts genoeg, om zig van eenige Keizerlyke Amptenaars te verzekeren drie van welken, uit de vensters van 't Kasteel, werden dood gesmeeten. Terstond daarna, verbonden zy zig, onderling, tegen elk, die hun zou willen aantasten; en, verneemende, dat de {==402==} {>>pagina-aanduiding<<} Keizer zig tegen hen toerustte ten oorloge, steldenze vierentwintig Beschermers aan, die magt kreegen, om krygsvolk te werven, en belastingen teleggen op de onderzaaten des Koningkryks en der ingelyfde Landschappen. De Aartshertogen Albertus en Izabelle deeden ook een Leger verzamelen ten dienste des Keizers, die den Graave van Bucquoi het opperbevel gaf over den voorgenomen togt naar Boheeme. De Graaf Ernst van Mansfeld hadt het gebied over 't Leger der Stenden. Keizer Matthias sterft. Ferdinand de II. volgt hem op.In deezen stand der zaaken, overleedt Keizer Matthias, op den twintigsten van Lentemaand deezes jaars 1619 (t). Ferdinand deedt zig, terstond, uitroepen voor Koning van Boheeme, en kwam, in die hoedaanigheid, te Frankfort, alwaar hy, op den agtentwintigsten van Oogstmaand, ook tot de Keizerlyke waardigheidFredrik de V. Paltsgraaf aan den Ryn, Zusters Zoon van Prinse Maurits, wordt tot Koning van Boheeme verkooren. verheeven werdt (u). Maar de Stenden van Boheeme, gezwooren hebbende, dat zy hem niet voor Koning erkennen zouden, verkooren, tot deeze hoogheid, Fredrik, Paltsgraaf aan den Ryn, die, in den jaare 1612, getrouwd was, met Elizabet, Dogter van Jakob den I, Koning van Groot-Britanje. Hy begaf zig, terstond, naar Praag, alwaar hy, in Slagtmaand, gekroond werdt. Midlerwyl, hadden ook de Stenden van Hongarye Ferdinand verworpen, en Bethlehem Gabor, Vorst van Zevenbergen, met de Koningklyke waardigheid, vereerd. VI. De Staaten neemen deel in de zaaken van Boheeme. De Staaten der Vereenigde Nederlanden, uit deeze beweegingen, eenen oorlog in Duitschland te gemoat ziende, waarin de zaak der Pro- {==403==} {>>pagina-aanduiding<<} testanten, en gevolgelyk ook de hunne veel zou konnen te lyden hebben, zogten Koning Jakob te beweegen, om zynenSchoonzoon by te staan. Ook hielden zy een waakend oog op den togt van 't Leger der Aartshertogen, welk, in 't Land van Luxemburg verzameld zynde, omtrent den aanvang van Herfstmaand, gereed was, om, onder Graave Henrik van den Berg, naar Duitschland te trekken. Prins Maurits, die zig 't belang van den verkooren Koning van Boheeme, eenen Zoon zyner halve Zuster, Louise Juliana, ook zeer ter herte liet gaan, gaf aan alle de Staatsche Ruitery en aan duizend of twaalfhonderd Muskettieren bevel, om het Leger der Aartshertogen op zyde te blyven, en zorg te draagen, dat het den Duitschen Bondgenooten der Staaten geen nadeel deedt. Doch eenige opschuddingen, in Brussel en elders, gereezen, over 't opstellen van nieuwe belastingen, stremden deezen togt, en noodzaakten de Aartshertogen, om het Leger te doen scheiden en in de oproerige Steden te verdeelen (v). De Vereenigde Staaten, midlerwyl, hun volk by der hand willende houden, hadden, reeds in Grasmaand, hunnen onderzaaten verbooden, zig in eenigen vreemden Krygsdienst te begeeven (w). Hagchelyk stonden, omtrent het einde deezesStaat van den kryg in Boheeme. jaars, de zaaken van Ferdinand en Fredrik beide. De laatste hadt verscheiden' Duitsche Vorsten, en de Vereenigde Gewesten op zyne zyde, die allen Krygsvolk, ten zynen behoeve, verzamelden. Ook hadt hy zelf in de Palts {==404==} {>>pagina-aanduiding<<} tienduizend man op de been gebragt, die naar Boheeme geschikt werden. Men wil, dat hy zynen mededinger te magtig geweest zou zyn, zo zyn Schoonvader hem behoorlyk hadt willen bystaan. Doch deeze was thans met Filips den III, Koning van Spanje, sterk in onderhandeling, over een Huwelyk tusschen Karel, Prinse van Walles, en eene Dogter van Filips; welk hy ligtelyk begrypen kon, geenen voortgang te zullen hebben, zo hy zig tegen de oogmerken van 't Huis van Oostenryk, in Duitschland, wilde verzetten. Ook wist het Hof van Spanje deeze Huwelykshandeling zo lang te rekken, dat de zaaken van den Keurvorst-Paltsgraave eenen gantsch nadeeligen keer genomen hadden. Wat Ferdinand betreft, de afval der Hongaaren belemmerde hem zeer. Ook kwam het hem kwalyk, dat het Leger, in Luxemburg verzameld, wederom gescheiden was. Doch Maximiliaan, Hertog van Beyeren, en de drie Kerkelyke Keurvorsten hielden zyne zyde. De Keurvorst van Saxen, die zig te vooren onzydig verklaard hadt, werdt, door de aanbieding van de Opper-Lausnits, mids hyze overmeesterde, bewoogen, om 's Keizers zyde te kiezen. De Paus zondt hem eenig geld toe, en de Koning van Spanje eenige manschap uit Napels en uit het Hertogdom Milaan (x). VII. De Aartshertogen verzamelen een Leger, ten dienste des Keizers. De Aartshertogen bragten, tegen 't volgende najaar, een aanzienlyk Leger op de been, tun dienste des Keizers. Men begrootte het op zesentwintigduizend knegten en vierduizend paarden. De Markgraaf Spinola hadt 'er 't be- {==405==} {>>pagina-aanduiding<<} vel over. 't Volk was tusschen Rynberk en Wezel byeen gebragt. Terwyl het verzameld werdt, hieldt Prins Maurits zig, met zestien vendelen knegten en dertig kornetten paarden, een uur gaans beneden Wezel, om op de beweegingen des Markgraafs te waaken, en zig, daarna, met de benden, door de Duitsche Vorsten byeen gebragt, te vereenigen. Koning Jakob hadt zig laaten overhaalen, om vierentwintighonderd Engelschen herwaards te zenden, onder Hoxatio Vere. Doch eer zy zig met de StaatscheSpinola valt in de Neder-Palts. troepen vereenigen konden, hadt Spinola reeds eenen inval gedaan in de Neder-Palts, welke hy, in eene maand tyds, op Heidelberg, Manheim en Frankendaal na, geheellyk bemagtigde. Te vooren, hadt hy zig meester gemaakt van Dietz, in 't Graafschap Nassau, 't welk deerlyk geplonderd was (y). In Wynmaand, kwamen de Engelschen, verzeld door de Staatschen, onder Prins Fredrik Henrik, eerst by het Duitsche Leger, onder den Markgraave van Anspach, in de Palts. Doch oneenigheid onder de Opperhoofden was oorzaak, dat 'er weinig kon uitgevoerd worden. Ook vorderde het ruwe jaargetyde, dat men de Staatsche Ruitery te rug ontboodt. Doch de Knegten en Engelschen betrokken de Winterlegeringen, in de drie genoemde Plaatsen van de Palts (z). Prins Maurits wierp, om SpinolaPaapenmuts gestigt, door Prinse Maurits. den aftogt langs den Ryn naar Rees te beletten, eene schans op, tusschen Bonnen Keulen, op een Eilandje, Romperwaard genaamd. Men gaf, {==406==} {>>pagina-aanduiding<<} aan deeze schanse, naar haare vierkante gedaante, den naam van Paapenmuts (a). De Keurvorst van Saxen was, in Wynmaand, ook in de Neder-Lausnits gevallen, welke hy zig geheellyk onderworpen hadt. De Hertog van Beyeren, Opper-Oostenryk bemagtigd hebbende, voegde zig, omtrent den zelfden tyd, by het Leger onder den Graave van Bucquoi. De verkooren' Koning Fredrik hadt zyne magt in BoheemeNederlaag van Koning Fredrik, by Praage. byeen gebragt. De vereenigde Legers, eenige Plaatsen in dit Ryk hebbende veroverd, trokken regtaan op de Hoofdstad, omtrent welke, in Slagtmaand, een bloedige slag voorviel, waarin Fredriks Leger de nederlaag kreeg. Hy zelf, in Praag gebleeven zynde, week, na 't ontvangen der smertelyke tyding, met zyne Gemaalin, Kinderen en eenigen Hofstoet, ter Stad uit, zynen weg neemende naar de VereenigdeHy wykt naar Holland. Gewesten. De Staaten, van zyne reize verwittigd, zonden hem eenige Ruitery te gemoet, die hem tot Emmerik begeleidde. Van hier werdt hy, in een Jagt van den Prinse van Oranje, den stroom afgevoerd (b). In de Lente des volgenden jaars, kwam hy in den Haage aan. De algemeene Staaten ontvingen hem beleefdelyk, en deeden hem zynen intrek neemen in 't Huis van den Heere van der Myle (c). Wy zullen, hierna, gelegenheid hebben, om te melden, hoe 't verder met de zaaken van den verdreeven Vorst afliep. VIII. Dood der Prinsesse Weduwe van Oranje. Fredrik Henrik was nog op den togt naar de {==*11==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding LOUIZE DE COLIGNY, Prinsesse Weduwe van Oranje. I. Tirion excudit. ==} {>>afbeelding<<} {==407==} {>>pagina-aanduiding<<} Palts, toen zyne Moeder, die, in Grasmaand te vooren, naar Frankryk vertrokken was, teFontainebleau, in eene krankte viel, die haar, op den negenden van Wynmaand, uit het leeven nam. De togt haars eenigen Zoons maakte haar, terwyl zy 't bedde hieldt, zeer bekommerd. Zy meende, dat men hem, die, zeide zy, te vooren ook, om de zaak der Remonstranten, in gevaar geweest was, naar de Palts zondt, om hem op de vleeschbank te brengen. Zo ver liep de zorg deezer tedere Moeder. Zy hadt, in Holland zynde, den Remonstranten, met naame Uitenbogaard, groote gunst toegedraagen, en heeft, desonaangezien, by de eene en de andere partye, den naam van eene Godsdienstige, beleefde en minzaame Prinsesse nagelaaten. Eenige yveraars hadden haar egter zo lelyk weeten af te maalen, dat zy, t'eenigen tyde, door Delft rydende, met slyk geworpen, en voor Arminiaansche Hoer gescholden werdt. Haar Lyk, naar Holland gevoerd zynde, werdt, nogtans, in Bloeimaand des volgenden jaars, in deeze zelfde Stad, in 't graf van haaren overleeden Egtgenoot, Prinse Willem van Oranje, bygezet (d). Eenige maanden te vooren, op den tiendenGraaf Willem Lodewyk, Stadhouder van Friesland, sterft. van Zomermaand deezes jaars 1620, was ook Graaf Willem Lodewyk, Stadhouder van Friesland, Groningen en Drente, te Leeuwaarden, overleeden aan eene beroerte, die hem, zo sommigen melden, aangekomen was, onder't schryven van eenen Brief aan Prinse Maurits, over 't {==408==} {>>pagina-aanduiding<<} gene 'erte doen zou staan, in geval hy, Maurits, schielyk aflyvig werdt (e). Hy hadt den Vereenigden Gewesten, veele jaaren agtereen, verscheiden' gewigtige diensten gedaan, met naame in den tyd van Leicester. Ook hadt hy de nieuwe krygs kunde eerst in gebruik gebragt; die Maurits, op zyn voorbeeld, in grooter' volmaaktheid,Graaf Ernst Ka simir wordt Stadhouder van Friesland, Prins Maurits van Groningen en Drente. Berigtschrift voor Graave Ernst. oefende. Zyn Broeder, Graaf Ernst Kasimir van Nassau, werdt, meest door bewerking der Steden (f), na hem, Stadhouder van Friesland. Doch 't Stadhouderschap van Groningen en Drente werdt aan Prinse Maurits opgedraagen (g). De Stad Groningen bedong, by deeze gelegenheid, de vrye Raadsbestelling, gelyk van ouds; welke zy, te vooren, aan Graave Willem hadt moeten afstaan (h). De voornaamste punten van het Berigtschrift voor Graave Ernst Kasimir liepen op deezen zin. Hy was gehouden, 's Lands Staaten en derzelverGedeputeerden. Afgevaardigden te eeren naar behooren, zig geenerlei gezag aanmaatigende, over deSouverainiteit. Oppermagt en Hoogheid des Landschaps. Voorts, zou hy, nevens de Afgevaardigden der Staaten, 's Lands Voorregten en Vryheden voorstaan; op de Sterkten, die ter bezorging van Friesland stonden, goede toezigt hebben; de Krygsampten, die de Staaten zelven niet vervulden, begeeven; niet, dan by raade der Staaten of der Afgevaardigden, eenig Bevelhebberschap over eene Sterkte vervullen, en, in 't verleggen {==409==} {>>pagina-aanduiding<<} der bezettingen, zig gedraagen naar het Berigtschrift der Afgevaardigden. Nog was hem 't aankoopen van vaste goederen binnen het Gewest ontzeid: 't welk den voorgaanden Stadhouderen ook niet hadt vry gestaan. Eindelyk, was hy gehouden den Hervormden Godsdienst, zo als dezelve thans openlyk geleerd werdt, en in de Dordrechtsche Sinode vastgesteld was, doch alleen met opzigt op de Leer, niet met opzigt op de Kerkenordening; te handhaaven, zonder daarin eenige verandering te maaken, of te gedoogen (i).’ Meester Adriaan Duik, Sekretaris der StaatenMeester Anthonis Duik wordt Raad-Pensionaris van Holland. van Holland, was ook, in deezen jaare, overleeden. Meester Andries de With, Pensionaris van Dordrecht, die 't ampt van 's Lands Advokaat, reeds eenigen tyd, by voorraad, bekleed hadt, werdt toen ook aangesteld om de pen te voeren, als Sekretaris (k). Men hadt, sedert eenen geruimen tyd, reeds gearbeid aan een nieuw Berigtschrift voor den Advokaat, dien men, in Oldenbarnevelds plaats, zou moeten aanstellen (l). En men verkoor, in Louwmaand des volgenden jaars 1621, na veele en herhaalde raadpleegingen, tot dit gewigtig Ampt, den Raadsheer Anthonis Duik. Doch men vondt geraaden, hem niet meer Advokaat, maar Raad-Pensionaris te noemen (m): 't zy om dat de naam van Advokaat, by 't gemeen, nu gehaat was, of om dat, aan een Ampt, welk men, door {==410==} {>>pagina-aanduiding<<} een nieuw Berigtschrift, eenigszins van natuur deedt veranderen, niet kwalyk een nieuwe naam voegde. Aan Meester Andries de With, die't Ampt van Advokaat, twee en een half jaar, by voorraad, waargenomen hadt, werden, voor deezen dienst, vyfduizend guldens toegelegd (n). IX. Oldenbarneveld, Hogerbeets en de Groot worden geoordeeld misdaad van gekwetste Hoogheid begaan te hebben. De Weduwe en Kinderen des onthalsden Advokaats en de Huisvrouwen van Hogerbeets en de Groot, eenigen tyd te vooren, verzogt hebbende, de verbeurdverklaaring van de goederen der gevonnisten, met zekere ponden, temogen afkoopen, volgens de Privilegien, gaven gelegenheid, dat de gewezen' Regters, in Zomermaand, verklaarden, by 't vaststellen der Sententien, van verstand geweest te zyn, dat de veroordeelden, Daniel Tresel uitgenomen, misdaad van gekwetste hoogheid begaan hadden. Op welke verklaaring, de Groot, daarna, onder anderen, aanmerkte, dat zy te laat, en niet door alle de Regters geschied was (o). Doch de Staaten verstonden, dat de verbeurdgemaakte goederen, ingevolge deezer Verklaaringe, niet konden worden gelost (p). 't Verzoek van de vrienden der drie Heeren werdt nog eens herhaald, in't volgende jaar, en toen, door voorschryvens des Heeren van Puysieux, Sekretaris van Staat des Konings van Frankryk, van 's Konings wege, ondersteund (q). Doch 't was 'er zo ver van af, dat 'er eenig ganstig antwoord op zou gekomen zyn, dat men, in tegendeel, ter al- {==411==} {>>pagina-aanduiding<<} gemeene Staatsvergaderinge, besloot, in zes jaaren tyds, geene voorspraak noch verzoek voor de verweezen' en gebannen' Persoonen toe te laaten. Men nam, kort hierop, ook diergelyk Besluit in de Vergadering van Holland, vaststellende, in gelyken tyd van zes jaaren, geene verzoeken te ontvangen, tegen Ordonnantien of bevelen over veroordeelde, gebannen' of vastgezette Persoonen, door de Regters, de algemeene Staaten, of die der byzondere Gewesten, gegeven (r): waardoor de weg tot alle verder verzoek, vooreerst, geheellyk afgesneeden werdt. De Vergaderingen der Remonstranten, binnenDe Remonstranten worden vervolgd. en buiten verscheiden' groote Steden, werden, dit jaar, en het volgende, sterk voortgezet, onaangezien zy, dikwils, geweldiglyk gestoord werden, gelyk, onder anderen, wederom buiten Rotterdam, te Leiden en te Gouda geschiedde: in welke laatstgemelde Stad, de soldaaten, met steenen, werden afgekeerd. Verscheiden' luiden werden, ter oorzaake van 't aanleggen of bywoonen deezer Vergaderingen, in regten betrokken en in boeten beslaagen: sommigen, die men hieldt deel aan eenig oproer gehad te hebben, werden gebannen (s). Doch van de Predikanten, die deeze Vergaderingen bedienden, raakten 'er, ten deezen tyde, eenigen in hegtenis. Samuel Prince, weleer PredikantVerscheiden' hunner Predikanten raaken in hegtenis. te Baardwyk, by Heusden, werdt, op Goereede, betrapt, en, sterk gebonden, naar {==412==} {>>pagina-aanduiding<<} den Haage gevoerd, werwaards, wat laater, ook gevangen gebragt werdt Joannes Grevius, voorheen Predikant te Heusden, dien men, teEmmerik, gevat hadt. Ook voerde men, gevangkelyk, derwaards Bernherus Vezekius, gewezen Predikant te Egteld, in Gelderland. Men smeet deezen in een afzigtelyk gat, daar hy agt of negen dagen eenen stank verdroeg, die, zo hy schreef, naauwlyks te lyden was (t). Grevius en Prince werden, eerlang, door de algemeene Staaten, gevonnist, om in het Rasphuis te Amsterdam bewaard, en als andere Tugtelingen gehandeld te worden. Vezekius werdt, te Haarlem, in 't Tugthuis gezet. Zy zaten tot in 't volgende jaar. Toen raakte, in Zomermaand, ook Isaak Welsing, weleer Predikant te Hoorn, te Gouda, in hegtenis.Sommigen ontkomen. Hy werdt naar den Haage en op de Gevangenpoort gebragt, en daarna voor't Hof te regt gesteld. Doch na eenige weeken zittens ontkwam hy, by nagt, uit de gevangenis, door hulp van twee Saay werkers van Leiden; die zig, hiertoe, door den afgezetten Predikant, Bernardus Dwinglo, hadden laaten beweegen (u). In Oogstmaand daarna, werdt Sapma, te Amsterdam, gevat, en meer dan eens verhoord voor Schepenen, die met den man verlegen scheenen. Hy zat tot den tweeëntwintigsten van Herfstmaand. Op dien dag, kwam zyne Huisvrouw hem in de gevangenis bezoeken, en deedt hem haare kleederen aantrekken, in welken hy, tegen den avond, uit de gevangenis ging, zonder van iemant gekend te worden; alzo hy een' doek digt om de kin gespeld hadt, {==413==} {>>pagina-aanduiding<<} met welken, zyne vrouw, als of zy met tandpyn gekweld geweest was, hem, te vooren, was komen zien (v). Zy bleef eenige dagen zitten: doch werdt toen los gelaaten. Twee dagen voor 't uitkomen van Sapma, was Vezekius, eenen verroesten sleutel hebbende weeten te bekomen, met welken hy de deur openen kon, uit het Tugthuis te Haarlem ontsnapt (w). Doch dit ontkomen gaf den Staaten van Holland aanleiding tot een besluit, om de gebannen' Predikanten, die men in handen kreeg, voortaan, naar Loevestein te voeren: welk besluitAnderen worden naar Loevestein gevoerd. eerst te werk gesteld werdt aan Simon Lucoe Bysterus, gewezen Predikant te Ingen, in de Betuwe, die, in Oogstmaand, buiten Rotterdam gevat en naar den Haage gebragt was, alwaar hy, eerlang, tot eene eeuwige gevangenis, veroordeeld werdt. Men voerde hem, in Wynmaand, naar Loevestein, daar hy omtrent tien jaaren gezeten heeft (x). Grevius en Prince, die te Amsterdam in 't Rasphuis zaten, zouden, meent men, ook derwaards gebragt geweest zyn, zo Sapma en eenige anderen geen middel gevonden hadden, om hen, des nagts tusschen den twaalfden en dertienden van Wynmaand, te verlossen. Men hadt de sleutels van de Kamers, daar zy zaten, weeten naargemaakt te krygen; en hielp hen, met touwladders op het dak, en langs houten ladders, zwart geverwd, om in den donker minder gezien te worden, naar beneden (y). 't Ontkomen van {==414==} {>>pagina-aanduiding<<} verscheiden' Predikanten agtereen, uit de gevangenissen en Tugthuizen, was oorzaak, dat 'er, naderhand, weinigen in hegtenis raakten, die niet naar Loevestein gebragt werden. Nogtans scheenenze, in deezen kerker, ook niet wel genoeg bewaard te zyn: 't welk, eenige maanden te vooren, gebleeken was aan de zonderlinge ontkoming van Hugo de Groot, die ons, hier, een weinig omstandiger, staat te verhaalen. X. Zonderlinge ontkoming van Hugo de Groot, uit de Loevesteinsche gevangenis. Hogerbeets en de Groot zaten, op 't Slot te Loevestein, elk in een afzonderlyk vertrek. Hunne Huisvrouwen, die zig, nevens hen, lieten opsluiten, hadden vryheid om de spys te bereiden en te kooken, en, op zekere dagen, naar Woudrichem of Gorinchem te gaan, toe het koopen van behoeften. Te Gorinchem, haddenze gemeenlyk haaren intrek by Abraham Daat selaar, Koopman in lint en garen, wiens vrouw, Joanna van Erp, eene Zuster was van Thomas Erpenius, Hoogleeraar der Oostersche taalen te Leiden, en boezemvriend van beide de gevangenen, inzonderheid van de Groot (z). Doch de Huisvrouw van Hogerbeets overleedt op 't Slot, in Wynmaand des jaars 1620 (a). Maria Reigersbergen, Huisvrouw van de Groot, onderhieldt de vriendschap met Daatselaar, te Gorinchem. Alles wat de Groot van 't Slot naar Holland zondt, en alles wat hem, van buiten, toegezonden werdt, deedt zy ten huize van Daatselaar bestellen, die 't verder yoortschikte. Langs deezen weg, was, meermaalen, af en aan gebragt een koffer met boeken, die, door Erpenius, Vossius en anderen, {==415==} {>>pagina-aanduiding<<} aan de Groot gekend, en, na 't gebruiken, te rug gezonden werden. Want terwyl hy hier zat, schreef hy verscheiden' geleerde en Godvrugtige werken: waartoe hy veele boeken noodig hadt (b). De Kommandeur van 't Slot, Jakob Prounink gezeid Deventer, Zoon van den berugten Utrechtschen Burgemeester, Gerard Prounink Deventer, plagt dit koffer, in 't eerst, te doen openen; doch alzo hy'er niets dan boeken in vondt, liet hy 't, ten laatsten, op- en afgaan, zonder 'er naauwer agt op te geeven. De Groots Huisvrouw kreeg den eersten inval, om haaren man, in dit koffer, van 't Slot te laaten draagen. De vond geviel den gevangen' niet kwalyk. Men bragt de kist in zyn Schryfvertrek, en bezogt, verscheiden' reizen, of hy 'er in leggen, en hoe lang hy 't 'er, beslooten, in harden kon. Toen nam men eenen dag waar, dat Prounink naar Heusden verreisd was, zynde den tweeëntwintigsten van Lentemaand, en verzogt zyne vrouw verlof, om een koffer met Arminiaansche boeken te verzenden: 't welk gereedelyk verleend werdt. Met het aanbreeken van den dag, begaf de Groot, na 't storten van een vuurig gebed, zig in de kist; daar hy zeer ongemakkelyk in lag, alzo zy maar vier voet min twee duim lang was, en geene lugt inliet dan door 't sleutelgat. Hy was in linnen onderkleeding, en men hadt de holligheden in de kist, met boeken en eenig garen, gevuld. In 't afdraagen, klaagden de soldaaten over de zwaarte van 't koffer, vraagende elkanderen, of 'er de Arminiaan ook in mogt zyn? waarop de {==*13==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding Hugo de Groot zig bereidende tot de vlugt uit de Loevesteinsche gevangenis, in 't jaar 1621. Is. Tirion excudit. ==} {>>afbeelding<<} {==416==} {>>pagina-aanduiding<<} Groots Huisvrouw antwoordde, 't zyn Arminiaansche boeken. Men bragt dan 't koffer scheep, om, over den stroom, naar Gorinchem gevoerd te worden. Elsje van Houwening, Dienstmaagd van de Groot, die van 't geheim wist, hadt last om mede over te vaaren, en de vereischte zorg voor 't koffer te draagen. 't Kwam gelukkiglyk en spoedig teGorinchem: en werdt daar, door den Schipper en zyn' Zoon, agter in 't huis van Daatselaar gebragt. Elsje, de draagers betaald hebbende, liep naar vooren, en luisterde der Vrouwe van Daatselaar in 't oor, dat zy haaren Heer daaragter in een koffer hadt, dien men weg helpen moest. De Vrouw tradt, zeer ontsteld, met de Dienstmaagd, naar agteren. Men opende het koffer; daar de Groot omtrent twee uuren in gelegen hadt, en slegts wat flaauw en verzet wederom uitkwam. Terstond verzogt hy, Daatselaar zelv' te mogen spreeken; doch deeze vondt zulks ongeraaden, zyner vrouwe de zaak geheellyk bevolen laatende, die, in korten tyd, door middel van haaren Zwager, Kornelis Jakobszoon van der Veen, de Groot een metselaars kleed wist te beschikken. Hiermede vermomd, tradt hy, verzeld van Jan Lambertszoon, Meester Metselaar, met een' maatstok in de hand, over eene volle markt, alzo 't juist kermis was, naar het veer, daar men hem voor een' metselaars knegt nam. Overgevaaren zynde, werdt de Groot, van den Metselaar, te voet, naar Waalwyk gebragt, daar zy met het vallen van den avond aankwamen. Hier huurde men een' wagen, die de Groot, den volgenden dag, op den middag, te Antwerpen bragt, daar hy, terstond, van Grevinkhoven en {==417==} {>>pagina-aanduiding<<} Episkopius ontvangen en geherbergd werdt. Van hier schreef hy aan de Prinsen Maurits en Fredrik Henrik; ook aan de algemeene Staaten, tot verontschuldiging van zyne ontkominge ‘dat de trek tot vryheid elk natuurlyk was; en dat hyze zig verworven hadt, zonder te breeken, of iemant om te koopen.’ Hy begaf zig, eerlang, naar Parys, daar hy verscheiden' ballingen vondt, en onder anderen Uitenbogaard. De Bevelhebber Prounink, in den avond, van Heusden te rug gekeerd, en geen licht verneemende in 't schryfvertrek van de Groot, kreeg arg vermoeden, en ontdekte haast, dat de gevangen hem ontsnapt was. De wyze van zyne ontkoming kon toen niet bedekt blyven. Prounink begaf zig, terstond, naar Gorinchem, daar Daatselaars huis bezet en doorzogt werdt, zonder dat men vondt, 't gene men meest zogt. 't Koffer werdt egter agterhaald, in 't Delftsche. Veerschip; doch daar was niet in, dan garen en doek. De Groots Huisvrouw zat nog eenigen tyd op Loevestein: doch werdt, eerlang, ontslaagen, en kwam, in Herfstmaand, by haaren man, te Parys (c). XI. Einde van het Bestand. Het twaalfjaarig Bestand, met den aanvang deezes jaars, naar 't einde loopende, begonden de Vereenigde Staaten zig gereed te maaken om verweeren derwyze te oorloogen. Men besloot, de vendels van vyfenzeventig tot honderden twintig, en van honderdenvyftig tot tweehonderd koppen te versterken. Men rustte ook eenige Oorlogsschepen uit, onder Hautain en Lambert Henrikszoon. De eerste kruis- {==418==} {>>pagina-aanduiding<<} te in de Middellandsche zee: de andere voor Duinkerken (d). Voorts werdt 'er eene Byeenkomst gehouden, te Watervliet, tusschen Gemagtigden der Aartshertogen en der Staaten; alwaar de onzen vergoeding vorderden van de schade, die hun, geduurende het Bestand, was aangedaan. Doch hier werdt niets geslooten (e). De Aartshertogen bereidden zig, van hunnen kant, tot eenige onderneeming, tegenHandel in Brabant met de gebannen' Remonstranten. 't uitgaan van 't Bestand. Zy hadden, in 't voorleeden jaar, de Remonstranten, die zig toen in Brabant ophielden, reeds poogen af te trekken van de Staatsche zyde, zig laatende verluiden, gelyk Pieter Pekkius, Kanselier van Brabant, tegen Uitenbogaard deedt, dat men niet ongenegen was, om, in de Plaatsen, welken men op de Staaten veroveren zou, den Remonstranten vryheid van Godsdienst toe te staan, en zelfs in de Regeering te stellen; hoewel, omtrent dit laatste, nog niets beslooten was. Ook hadden Spinola, de Spaansche Gezant en de Pensionaris van Antwerpen met Uitenbogaard gesproken: de eerste hadt hem een jaargeld, de ander een papier vol gouds aangebooden: doch hy, bespeurende waarop alles aangelegd was, wees deeze aanbiedingen van de hand. In eene van deeze gesprekken, hadt Spinola aan Uitenbogaard gevraagd, of Graaf Henrik van de zynen ware? waarop Uitenbogaard verklaarde, zulks niet te weeten; maar te vermorden, dat zyne Doorlugtigheid niet ongenegen zou zyn, om de Remonstranten te helpen, indien hy {==419==} {>>pagina-aanduiding<<} konde (f). Men deedt, in dit jaar, nog eenige moeite, om hem, Episkopius en Grevinkhoven in Brabant te houden. Doch zy begaven zig, eerlang, naar Frankryk (g). Midlerwyl, hadden de Aartshertogen, waanende,Voorslag der Aartshertogen, door den Kanselier Pekkius. dat de ongelukkige uitslag der zaaken in Boheeme de Vereenig de Staaten, ligtelyk, zou doen luisteren naar voorslagen van bevrediging, op voorwaarden, welken zy, te vooren, van de hand geweezen hadden (h), in Lentemaand deezes jaars, den Kanselier Pieter Pekkius naar den Haage gezonden, met last om den Staaten te vertoonen, hoe dienstig het ware, dat de Nederlanden allen onder een Hoofd vereenigd werden: hierby voegende ‘dat zy, hiernaar willende luisteren, alle redelyke voorwaarden te wagten hadden: die, niet alleen door de Aartshertogen, maar ook door den Koning van Spanje, bekragtigd zouden worden.’ Doch men hoorde deezen voorslagAntwoord der Staaten. met ongeduld, en beantwoordde dien, volgens 't goedvinden van Prinse Maurits, op den vyfentwintigsten, in zulker voege, dat duidelyk bleek ‘hoe ongezind men ware, om de opperste magt en hoogheid der Vereenigde Landen, welke men, dus lang, door de wapenen, staande gehouden hadt, en die, door zo veele Mogendheden, en, zeide men, door de Aartshertogen en Spanje zelve, erkend was, wederom af te staan.’ Zelfs werden zy, {==420==} {>>pagina-aanduiding<<} die, in 't toekomende, de oppermagt der Vereenigde Landen, op eenigerhande wyze, zouden zoeken in twyfel te trekken, met ronde woorden, onbekwaam verklaard, om tot eenige onderhandelingen met hunne Hoog-Mogendheden te worden toegelaaten.’ De Staaten van Holland hadden, in 't eerst, geoordeeld, dat men, in dit antwoord, verklaaren moest, ook Pekkius onbekwaam te houden, om meer met de Staaten te handelen. Doch Gelderland, Friesland, Overyssel en Stad en Lande konden hiertoe niet verstaan; waarom het agter bleef. Pekkius keerde, met dit antwoord, te rug naar Brussel, nadat hy nog eerst, in 't geheim, gesproken hadt met Prinse Maurits (i). Te Delft, was zyn gevolg, in 't komen naar den Haage, eenigszins smaadelyk bejegend, door het graauw: waartegen nu, door den Prinse en door de Wethouderschap, zorg gedraagen werdt (k). In de volgende maand, den tienden van welke 't Bestand ten einde liep, hieldt men zig, hier te Lande, gereed tot het afweeren der vyandlykheden, welken men te gemoet zag. Zy waren egter, dit voorjaar, van klein belang, bestaande slegts in eenige schutgevegten tusschen de wederzydsche partyen, in Brabant, in Vlaanderen, en elders (l). XII. Verraad op Tiel ontdekt en gestraft. Doch de vyand hadt, al voor 't uitgaan van 't Bestand, heimelyk verstand gehouden met Jakob Mom, Amptman van't Land tusschen Maas {==421==} {>>pagina-aanduiding<<} en Waal, die aangenomen hadt, Tiel aan de Aartshertogen te leveren. Elbert van Botbergen, Geldersch Edelman, Adriaan van Eindhouts, Schout in 't Overampt van Kuik, en eenige anderen hadden kennis van deezen slinkschen toeleg, die, even voor 't einde van 't Bestand, gelukkiglyk, ontdekt, en, in de drie genoemden, met den hals geboet werdt. Zy werden, op den zeventienden van Grasmaand, in den Haage, geregt (m). Kort hierna, kreeg men hier tyding van hetDood van Filips den III. Zyn Zoon, Filips de IV, volgt hem op. De Aartshertog Albertus sterft. overlyden van Filips den III, Koning van Spanje, voorgevallen te Madrid, op den eenendertigsten van Lentemaand (n). Hy werdt, door zynen Zoon, Filips den IV, opgevolgd (o). Op den dertienden van Hooimaand, hieraan, stierf, te Brussel, de Aartshertog Albertus (p). Beide deeze sterfgevallen, zo kort op elkanderen, bragten te wege, dat de krygsbedryven flaauwer werden voortgezet, dan anders geschied zou zyn. Nogtans hadt men, van 's vyands zyde, alVeldtogt der Spaanschen. vroeg, verspreid, dat men, dit jaar, met drie Legers, dagt te velde te komen, één omtrent Sluis, één aan den Ryn, en één omtrent Friesland. Men meent, dat de eigenlyke toeleg der Spaanschen was in de Veluwe te dringen, waartoe hun zeer te stade kwam, dat zy van Grol, Oldenzeel en Lingen meester waren. Dóch Maurits beschanste de Doesburgsche Waard, en versterkte de linkerzyde van den Yssel. Ook viel 'er, in 't najaar, zo veel regen, dat de vyand, {==422==} {>>pagina-aanduiding<<} aan de regterzyde des Rynstrooms, weinig kon uitregten. Doch aan de linkerzyde dier Riviere gelukten hem zyne aanslagen beter. Spinola, voorhebbende Gulik, welk Staatsche bezetting inhadt, te belegeren, zondt Graaf Henrik van den Berge, van omtrent Wezel, daar 't gros des't Huis te Reide ingenomen. Legers lag, met eenige Ruitery, om 't Huis te Reide in te neemen. Dit Huis kwam Floris, Vryheere van Boetselaar, Heere te Odenkerken, toe, die Staatsche bezetting, op het zelve, ontvangen hadt. De Bevelhebber, Reinard van Ditfort, werdt overgehaald, om het Huis, den dertigsten van Oogstmaand, op te geeven, zonder éénen schoot af te wagten (q). Ook hadt de Graaf van den Berge geen grof geschut by zig. Doch men hadt Ditfort last tot de overgave gebragt, uit den naam des Heeren van Odenkerken, wien hy, volgens eene schriftelyke orde der algemeene Staaten, gehoorzaamheid schuldig was. Maar deeze orde verontschuldigde hem niet by Prinse Maurits. Men begreep, dat zy alleen op burgerlyke niet op krygsmans gehoorzaamheid zag. Ditfort werdt, in 't Leger by Doornik, in de Over-Betuwe, te regt gesteld, en, door den Krygsraad, gevonnist, om onthalsd te worden (r); 't welk, op den veertienden van Herfstmaand, geschiedde (s). Gulikverlooten.Na 't bemagtigen van Reide, sloeg Graaf Henrik van den Berge 't beleg voor Gulik. Spinola zelf kwam, met het gros des Legers, te Glabbeek. De Stad was redelyk voorzien van voorraad (t). Ook stondt zy 't beleg door, tot {==423==} {>>pagina-aanduiding<<} in den aanvang des volgenden jaars; wanneer zy, by verdrag, op den twee-entwintigsten van Louwmaand getekend, werdt opgegeven. De Bevelhebber, Fredrik Pithan, hadt niet slegts alle krygseer voor de bezetting bedongen; maar ook twaalf dagen tyds, om ontzet van Prinse Maurits af te wagten, eer hy de Plaats behoefde te leveren: 't welk, alzo 't ontzet agterbleef, ten bestemden tyde, geschiedde (u). Terwyl Spinola op weg was naar Gulik, ondernamAanslag op Sluis. Don Inigo de Borgia, Bevelhebber van Antwerpen, eenen aanslag op Sluis, op welke Stad, hy, langs twee wegen, aantrok: doch 't geschut der naaste Sterkten, van den eenen, en de aankomst van eenen hoop Zeeuwsche Schutters, van den anderen kant, maar bovenal de zwaare regen hebben den toeleg gesluit (v). XIII. Staat der zaaken in Boheeme en de Palts. In Boheeme en de Palts, liepen de zaaken van Koning Fredrik, meer en meer, agterwaards. Hy hadt, op den twintigsten van Grasmaand, gehoor gehad ter algemeene Staatsvergaderinge, en ernstelyk aangehouden om onderstand. Doch men maakte hier zwaarigheid, om hem merkelyk te ondersteunen. Hy was niet alleen in den Ryks ban gedaan, door den Keizer (w), maar, sedert, verlaaten van zyne meeste Duitsche Bondgenooten, die zig met Spinola verdraagen hadden. Nogtans werden, in Zomermaand, op aanraadinge van Prinse Maurits (x), honderdenvyftig duizend guldens {==424==} {>>pagina-aanduiding<<} voor hem opgenomen (y). Doch dit hielp weinig, om 't verval zyner zaaken te herstellen, Bucquoi hadt, in 't voorjaar. Moravie bemagtigd. Van daar trok hy naar Hongarye, alwaar hy, na 't behaalen van eenige voordeelen, omkwam in een gevegt. Silezie hadt zig, kort te vooren, aan den Keizer onderworpen. De Graaf van Mansfeld, genoodzaakt Boheeme te ruimen, kreeg last van Koning Fredrik, om de Opper-Palts, die, door den Hertoge van Beyeren, met eenen inval, gedreigd werdt, te beschermen. Hy begaf zig, in den nazomer, derwaards. Doch hy kon niet beletten, dat Graaf Joan van Tilly, die de Beyersche troepen geboodt, zig van Bamberg en andere Plaatsen meester maakte. Spinola, zyne overwinningen in de Neder-Palts vervolgende, bemagtigde Stein, Ladenburg en Keizerslautern, en sloeg, in Wynmaand, het beleg voor Frankendaal. Hierdoor noodzaakte hy Mansfeld, de Opper-Palts te verlaaten, die toen Tilly geheel in handen viel. Mansfeld trok naar de Neder-Palts. Op zyne aankomst, werdt het beleg van Frankendaal opgebroken. Doch alzo Tilly hem op de hielen volgde, werdt hy genoodzaakt, de wyk te neemen naar de Elzas. De voornaamste Plaatsen van de Neder-Palts, Manheim, Heidelberg en Frankendaal, bleeven egter nog in de magt des Paltsgraafs. De Koning van Groot-Britanje hadt, Ondertusschen, den Ridder Digby gezonden naar Weenen, om een Verdrag tusschen den Keizer en den Paltsgraave te bemiddelen. Doch Ferdinand, stout ge- {==425==} {>>pagina-aanduiding<<} worden op zynen voorspoed, hadt 'er geene ooren naar (z). Om den Koning van Groot-Britanje op te houden en flaauw te maaken, zondt hy, sedert, den Graaf van Schwartsenburg naar Engeland, die den gantschen Winter sleet met handelen, zonder iet te sluiten (a). XIV. Gezantschappen naar Frankryk, Engeland en de Duitsche Hoven. De algemeene Staaten hadden, tegen 't uitgaan van 't Bestand, en ter gelegenheid der Boheemsche onlusten, geraaden gevonden, verscheiden' Gezantschappen af te vaardigen, om de voorige verbindtenissen met eenige Mogendheden te vernieuwen. Tot het Gezantschap naar Frankryk, werden, zo sommigen schryven, benoemd François van Aarsens, Heer van Sommelsdyk, en Gideon van Boetselaar, Heer van Langerak (b). Doch, naderhand, moet hierin verandering gekomen zyn. Immers my is, uit de egte stukken van dit gezantschap, welken ik, geschreeven, in handen gehad heb, gebleeken, dat het, door Nikolaas van der Boekhorst, Heere van Noordwyk, Adriaan Pauw, Ridder, Raad en Pensionaris van Amsterdam, Adriaan van Manmaaker, Ridder, eerste en vertoonende den Adel in Zeeland, en Adriaan Ploos, Thesaurier en gewoonlyken Raad in den Hove van Utrecht, bekleed geweest is. Zy verwierven eene Verklaaring van den Koning, gedagtekend den vierentwintigsten van Grasmaand, dat hy gezind was, het Verbond van Vriendschap, met de Staaten gemaakt, te onderhouden, en hunnen onderzaaten vryen han- {==426==} {>>pagina-aanduiding<<} del in zyn Ryk toe te laaten: 't welk hy zig, van hunnen kant, insgelyks, beloofde.’ Voorts hadden de gezanten ook last gehad, om, met de deelgenooten in den handel op Oostindie, overeen te komen, wegens het ongelyk, welk deezen zig hielden aangedaan te zyn, door de Nederlandsche Oostindische Maatschappye, die een hunner schepen in de Indien bemagtigd hadt. Doch of hun dit gelukte, heb ik niet konnen vinden. De wederzydsche onderzaaten hadden elkanderen nog andere schade ter zee aangedaan; waarover ook klagten vielen. Eindelyk, hadden de gezanten byzonderen last van Prinse Maurits, om den Koning genoegen te geeven, wegens het gedrag van den Heere Gaspar van Vosbergen, die, door zyne Doorlugtigheid, naar Oranje gezonden was, en beschuldigd werdt, den Roomsch-Katholyken aldaar niet wel gehandeld te hebben (c). Zy keerden, spoedig, en, zo ik meen, al in Gras- of Bloeimaand, te rug. Uit eenige byzondere aantekeningen, bespeur ik, dat men, in den aanvang der handelinge, sterk geklaagd hadt, van 's Konings wege, over het doóden van Oldenbarneveld en het vasthouden van verscheiden' andere braave mannen, onaangezien 's Konings herhaalde voorspraak; ook over een schimpschrift van Aarsens, dien men niet schroomde eenen bedrieger te noemen, en gestraft wilde hebben. Doch de Gezanten hadden, hierop, niet dan goede woorden tot bescheid konnen geeven. Naar Engeland vertrokken Jonkheer Jakob van Wyngaarden, Heer van Benthuizen, Jakob Ka- {==427==} {>>pagina-aanduiding<<} merling, Pensionaris van Delft, Albert Sonk, Albert Bruinink, Jakob Schotte en Jonkheer Fredrik van Ferwou tot Martenahuis (d). De Heeren van Randwyk en Joachimi trokken naar de Duitsche Hoven (e). Daarentegen was Jakob van Ulefeld, Rykskanselier van Deenemarke, in Lentemaand, herwaards gekomen, om, uit den naam van den Koning, zynen meester, een Verbond van Vriendschap en onderlinge bescherming te sluiten met de Vereenigde Gewesten (f). Wy hebben, te vooren (g), gezien, dat de verbindtenissen met Zweeden, de Hanze-Steden en de Duitsche Hoven, voor eenige jaaren, gemaakt, de vriendschap tusschen Deenemarke en deezen Staat niet weinig hadden doen verkoelen. Doch het aanwassend gezag van 't Huis van Oostenryk deedt Christiaan den IV. omzien naar eene nieuwe verbindtenis met de Vereenigde Gewesten. Men trof ook een Verbond,Verbond met Deenemarke. op den negenden van Oogstmaand, waarby, onder anderen, bedongen werdt, dat de Verdragen, met de nabuuren der Deenen, in den jaare 1613 en sedert geslooten, niet ten nadeele van Deenemarke zouden mogen uitgelegd worden. Voorts, zou men, wegens den onderstand, dien men elkanderen verschaffen zou, nader overeenkomen, in eene Byeenkomst van wederzydsche Gemagtigden, die, sedert, te Breemen, gehouden werdt. Doch men kwam hier niet volkomen overeen. Ook werdt hetwelk niet bekragtigd wordt. getroffen Verbond niet bekragtigd, door Ko- {==428==} {>>pagina-aanduiding<<} ning Christiaan (h). De gezanten van Lubek en Hamburg, die in den Haage waren, deeden him best, om het bevestigen van dit Verbond te beletten. Ook maakte Amsterdam zwaarigheid in eenige uitdrukkingen, die in het zelve gevonden werden (i). Wyders, ontving men, dit jaar, in den Haage, gezanten van de Graauwbunders, van Geneve (k), en van den Keurvorst van Brandenburg, die allen, op hun verzoek, met geld ondersteund werden. Ook deedt de Koning van Poolen den Staaten wederom zyne bemiddeling aanbieden (l), die, gelyk meermaalen, beleefdelyk afgeweezen werdt (m).Verbond met den Keurvorst van Brandenburg. Met den Keurvorst van Brandenburg werdt, op den vierden van Zomermaand des jaars 1622, een Verbond van onderlinge Bescherming getroffen. De Staaten beloofden, by het zelve, den Keurvorst te zullen handhaaven in zyn Regt op Kleeve, Gulik en Berg: waartegen de Keurvorst een Regement van duizend knegten, in der Staaten dienst, zou onderhouden, zo lang dit Verdrag duurde, 't welk bepaald was op twintig jaaren, na dat hy in 't gerust bezit der gemelde Landen gesteld zou zyn; en nog vyfhonderd man, voor den tyd van een jaar. Voorts zou hy den Staaten een derde voldoen van de buitengewoone kosten, vereischt tot het bemagtigen van eenige Plaatsen, in de genoemde Landen (n). {==429==} {>>pagina-aanduiding<<} XV. Opregting eener Westindische Maatschappye. 't Hervatten van den oorlog met Spanje en met de Spaansche Nederlanden gaf gelegenheid tot de opregting der Westindische Maatschappye, waarover men, tot hiertoe, geraadpleegd hadt. Het Oktroi voor vierentwintig jaaren, welk deeze Maatschappy verwierf, was, op den derden van Zomermaand, getekend. De Maatschappy werdt in vyf Kamers verdeeld. De Kamer Amsterdam, die vier negende deelen der Maatschappye uitmaakte, zou bestierd worden door twintig Bewindhebbers: de Kamer Zeeland bestierde twee negende deelen, door twaalf Bewindhebbers, en de Kamer van de Maaze, van 't Noorderkwartier, en van Friesland met Stad en Lande, ieder een negende, door veertien Bewindhebbers. Op zaaken van gewigt, zou eene Vergadering van negentien Persoonen beschreeven worden, agt uit de Kamer Amsterdam, vier uit Zeeland, en twee uit ieder der drie andere Kamers: waarby de algemeene Staaten den negentienden voegen zouden. Elke Bewindhebber en Hoofddeelgenoot moest, in de Kamer Amsterdam, zesduizend, en in ieder der andere Kameren, vierduizend guldens aandeel hebben in de Maatschappye. Zy werdt, voor den tyd van agt jaaren, vry verklaard van inkomende en uitgaande regten. Voorts, zou zy, door de Staaten, met zestien Oorlogsschepen en vier Jagten beschermd worden; waarby zy een gelyk getal van Oorlogsschepen en Jagten voegen moest. De overige punten van het Oktroi hadden veele overeenkomst met dat der Oostindische Maatschappye (o). Een jaar laater, werdt der West- {==430==} {>>pagina-aanduiding<<} indische Maatschappye, met uitsluiting van alle anderen, de Zoutvaart op Punto del Rey toegestaan (p). Maar die van Hoorn, geholpen van die van Enkhuizen en Medenblik, kantten zig hier zo ernstelyk tegen, dat hun de vrye Zoutvaart vergund werdt; schoon zy 'er, belemmerd door de Spanjaards, met veel voordeels uit haalden (q). 't Liep, ondertusschen, aan, tot in 't jaar 1623, eer de Maatschappy in staat was, om eene Vloot in zee te brengen. Wy zullen, in 't vervolg, meermaalen, gelegenheid hebben, om van haare verrigtingen te gewaagen. De algemeene Staaten maakten, dit jaar, ook verscheiden' schikkingen op de beveiliging van de vaart in de Middellandsche zee, die niet dan men kennisse der Admiraliteits Kollegien, en door Koopvaardyschepen, welken behoorlyk van manschapen geschut voorzien waren, mogt ondernomen worden (r). XVI. Onlusten in Frankryk. In Frankryk, was, dit jaar, wederom een binnenlandsche Kryg ontstaan tusschen den Koning en de Hugenooten, die, sedert het herstellen van den Roomschen Godsdienst in Bearn, gemord hadden, over 't schenden van verscheiden' vryheden, hun, by plegdge overeenkomsten, beloofd; en die, tegen 's Konings verbod, Vergaderingen hielden, te Rochelle, om orde te stellen op hunne zaaken. Zy waren, hierop, voor weerspannelingen verklaard. De Koning maakte zig, in dit jaar, meester van verscheiden' sterke Plaatsen, die hun, te vooren, tot hunne verzekering, waren afgestaan. Midler- {==431==} {>>pagina-aanduiding<<} wyl, zonden die van Rochelle Gemagtigden herwaards, om onderstand te verwerven van de Staaten; die wel ongaarne zagen, dat hunne geloofsgenooten, in Frankryk, verdrukt warden; doch met den Koning in een Verbond stonden; welk het belang van den Koophandel en andere redenen niet gedoogden, dat geschonden werdt. Zy lieten de Rochelsche Gemagtigden egter zo lang in den Haage, dat zulks den Franschen Gezant, Da Maurier, in 't oog stak. Hy viel 'er klagtig over aan de Staaten: te gelyk gewaagende van zeker schip met wapenen, welk men, van hier, naar Rochelle hadt zoeken te voeren, en van zekere schimprymen op zyne Majesteit van Frankryk, die, hier te Lande, verspreid werden. Doch men wees hem aan, dat de Rochelsche Gemagtigden hier nooit openlyk waren aangenomen, en dat het voeren van wapenen naar Rochelle, buiten kennis der Staaten, geschied ware: ook werdt 'er onderzoek gedaan op de verspreiders van het Schotschrift (s); doch het digten en verspreiden van diergelyke werkjes, schoon 't, in den aanvang deezes jaars, wederom, by openbaaren Plakaate, verbooden was (t), ging thans zo zeer in zwang, dat men den Heere van Sommelsdyk, in Herfstmaand, een schimpschrift t' huis zondt, waarin hy zelf, met lelyke trekken, werdt afgemaald. Het Hof deedt onderzoek op den maaker en drukker (u); doch ik weet niet, dat zy dntdekt werden. Wat den binnenlandschen kryg in Frankryk betreft; hy {==432==} {>>pagina-aanduiding<<} eindigde, in Wynmaand des volgenden jaars, met een Verdrag, volgens welk, alle de Sterkten der Hugenooten geslegt moesten worden. Rochelle zelf, de eenigste sterke Stad, die zy nog behielden, werdt genoegzaam in bedwang gehouden, door het Fort Louis, welk de Koning bezet hadt (v). XVII. Togt naar Brabant. In de Nederlanden, werdt de veldtogt des volgenden jaars, niet voor Bloeimaand, aangevangen. Prins Maurits schikte zynen Broeder, Fredrik Henrik, mer vyftien honderd knegten en zeven Kornetten Paarden, naar klein Brabant. 't Huis Rustenburg aan de Demer werdt ingenomen, verscheiden' Dorpen gebrand, en drie- of vierhonderd boeren, die brandschatting weigerden, gevangen genomen, welken egter, om een gering losgeld, geslaakt werden. Marquette, die deezen togt bywoonde, stroopte tot voor de poorten van Brussel. Fredrik Henrik zelf toog tot voor Leuven. Doch de vyandlyke Ruitery, die zeer sterk was, kwam haast op de been, en noodzaakte de onzen de wyk te neemen naar Breda. Men wil, dat het voornaam oogmerk van deezen togt geweest zy, den Graaf van den Berge, die, met zyne Ruitery, de wervingen des Hertogs van Brunswyk belemmerde, van den Rynkant, herwaards te trekken (w). Spinola belegert Bergen op Zoom.Van 's vyands zyde, werdt 'er iet wigtigers ondernomen. Spinola hadt het oog geworpen op Bergen op Zoom: doch om de onzen te na- {==433==} {>>pagina-aanduiding<<} leiden, zondt hy Graaf Henrik van den Berge, in Hooimaand, naar Kleefsland, die zig, op den zeventienden, van Goch meester maakte. Prins Maurits was hem gevolgd, met de Staatsche manschap, die by Schenkenschans verzameld was. Zyn Broeder lag omtrent Rees, met de rest van 't Leger (x). Zo weinig kommer hadt Maurits voor Bergen op Zoom, dat hy het grootste deel der bezettinge de Stad hadt doen ruimen, om 't Leger by Rees te versterken; niet meer dan vyf vendelen Voetvolks binnen de Vesting en de naaste Sterkten laatende, nevens drie kornetten Paarden. De Ruitery kreeg ook, sedert, last om te vertrekken. Doch Justinus van Nassau, Bevelhebber van Breda, verzekerde Ryhove, die dit Paardenvolk geboodt, dat Spinola op Bergen loerde, en drong hem te rug te keeren. Allengskens kreeg men 'er volkomene zekerheid van: waarop de Stad, schielyk, van nieuwe bezetting, uit Zeeland, uit Rotterdam, en uit Ereda, voorzien werdt. Op den agttienden, ontdekte men den vyand tusschen de Stad en Wouw. Don Louis de VelaskoSteenbergen verlooren. maakte zig, dien dag, meester van Steenbergen, dat onvoorzien was van manschap, en niet versterkt (y). Voorts rukte hy voor de Stad, die nu dagelyks van volk en voorraad voorzien werdt. De belegerden deeden eenen moedigen uitval met drieduizend man. 't Geschut der Spaanschen begon eerlang te speelen op de Stad; doch veroorzaakte weinig schade. Men deedt zyn best, om hun den toevoer {==434==} {>>pagina-aanduiding<<} af te snyden, waarop het verloopen van veele vyandlyke knegten volgde. Nogtans naderden de belegeraars de Vesting, dagelyks, meer en meer, zig, in Oogstmaand, meester maakende van eenige buiten werken, niet zonder verlies van wederzyde. In de Stad, liet men niet af van schieten en arbeiden aan de werken (z): in welken staat, de belegering bleef, tot op het einde van Oogstmaand, wanneer de Graaf van Mansfeld, met een' aanzienlyken hoop volks, naar Bergen kwam, tot ontzet (a). XVIII. Verrigtingen van den Graave van Mansfeld, in de Neder-Palts. Wy lieten deezen Graaf laatst in de Elzas, met zyn Leger, voorneemens om, van daar, wederom eenen inval te doen in de Neder-Palts. Koning Fredrik, die zig, tot in de Lente deezes jaars, in den Haage, onthouden hadt, was, toen, heimelyk van daar vertrokken, in den Briele scheep gegaan, en, tusschen Calais en Diepe, aan land gestapt: van hier, toog hy, slegts van twee Persoonen verzeld, te paarde, door Parys, Chalons en Toul, en voorby Nancy, in dertien dagen, naar Lindauw, in de Neder-Palts. Hy hadt, te vooren, Hertog Christiaan van Brunswyk en den Prins van Baden-Durlach bewoogen, om, ten zynen behoeve, een Leger op de been te brengen. Hertag Christiaan was een Broeder des regeerenden Hertogs van Brunswyk, Fredrik Ulrich. Hy was Ritmeester in Staaten dienst, en bereikte thans niet boven de twee-entwintig jaaren. Men wil, dat hy geene tien Ryksdaalers ryk was, toen hy aan 't werven ging. Doch hy was zo bemind by 't Krygsvolk, dat hy haast een tamelyk Leger op {==435==} {>>pagina-aanduiding<<} de been hadt (b). Hy maakte zig meester van eenige Plaatsen in het Graafschap van der Mark. Doch de Graaf van Tilly en Don Gonzales de Cordua beletteden hem en den Prins van Baden zig te vereenigen met het Leger onder Mansfeld, welk tot aan Germersheim genaderd was, toen Koning Fredrik zig, onverwagt, by het zelve vervoegde. Den Prins van Baden, den zesden van Bloeimaand, geslaagen zynde, viel Tilly op het Leger, onder Koning Fredrik en den Graave van Mansfeld, welk, insgelyks, op de vlugt gejaagd werdt. Dit gebeurde op den elfden van Zomermaand. Weinige dagen laater, behaalde Tilly ook eenig voordeel op Hertog Christiaan, dien hy egter niet verhinderen kon, met een goed deel van zyn volk, tot by Manheim, door te dringen. De Keizerschen, sedert, eene merkelyke versterking van volk bekomen hebbende, hielden de Mansfeldschen en Brunswykschen genoegzaam ingeslooten, tusschen Manheim en Heidelberg. In deezen staat der zaaken, kwam 'er een gezant van den Koning van Groot-Britanje in't Leger, om Koning Fredrik te raaden tot het afdanken van Mansfeld, en tot het vereffenen van zyn geschil met den Keizer, door onderhandeling. Hy, ziende geenen kans, om eenig voordeel te behaalen, op zyne vyanden, besloot hiertoe gereedelyk. De algemeene Staaten zogten Mansfeld toen aan, om, met zyn Leger, in hunnen dienst over te gaan, hem, in drie maanden tyds, zesmaalhonderdduizend guldens beloovende. Hy liet zig ligtelyk beweegen. Alleenlyk was {==436==} {>>pagina-aanduiding<<} 't moeilyk, uit de Palts en op Staaten bodem te geraaken. Doch hy bediende zig, ten dien einde, van deeze list. Hy liet den Graave van Tilly en den Koning van Frankryk beide weeten, dat hy, afgedankt zynde, door Koning Fredrik, genegen was, den Keizer of Koning Lodewyk te dienen. De Aartshertogin zelve werdt, door hem, aangezogt. Men maakte hieruit op, dat hy den dienst des Paltsgraaf wilde verlaaten. Tilly, zyne overwinningen in de Neder-Palts willende vervolgen, gaf hem gelegenheid,Hy trekt naar Brabant. om te wykenmet zyn Leger. Hy trok dan op, in' t begin van Oogstmaand, en nam eenen grooten omweg, door Lotharingen, Henegouwen en Namen, naar Brabant. Koriing Fredrik, dien hy een stuk wegs geleidde, bleef eene poos te Sedan, en keerde, eerlang, naar Holland. Don Gonzales de Cordua, vermoeden of kennis gekreegen hebbende. van Mansfelds oogmerk, verliet Tilly, den naasten weg inslaande, naarSlag by Fleuri. Brabant. By Fleuri, in 't Graafsrchap Namen, ontmoetten de twee Legers elkanderen, en geraakten, op den negenentwintigisten van Oogstmaand, in een hevig gevegt, waarin geen van, beide zig de overwinning kon toeschryven. Hertog Christiaan verloor hier zynen arm (c). Zeven uuren hadt de stryd geduurd, toen Mansfeld zig een' weg gebaand hadt, om den togt voort te zetten. Hy kwam op den tweeden van Herfstmaand aan in de Langestraat, daar hy zig nedersloeg; hebbende, op deezen langen en lastigen togt, midden in de Hondsdagen, en meest door vyanden land, onder een geduurig {==437==} {>>pagina-aanduiding<<} gebrek van mondbehoeften, omtrent vierduizend man verlooren: die, ten deele, verloopen, ten deele, in den slag, ten deele, door ongemak, omgekornen waren (d), Na Mansfelds vertrek nit de Neder-Palts, maakte Tilly zig, stormenderhand, meester van Heidelberg, en daarna van Manheim, by verdrag. Ook sloeg hy 't beleg voor Frankendaal, de eenigste sterke Plaats, die 't nog voor den Paltsgraave hieldt: al het welke voorviel, terwyl Koning Jakob zig, door eene looze Vredehandeling, te Brussel, tusschen den Keizer en den Paltsgraave; waarvan hy middelaar zyn wilde, schandelyk, liet ophouden (e). De aankomst der Mansfeldschen stak den't Beleg van Bergen op Zoom wordt opgebroken. belegerden binnen Bergen op Zoom een hert on der den riem, en moedigde hen aan tot nieuwe uitvallen. Doch 's Graaven volk, tot op omtrent zestienduizend man gesmolten zynde, was niet in staat om 't beleg te doen opbreeken. Ook was het slegt voorzien van wapenen, en hadt in langen tyd geene betaaling gehad. Beide werdt het hun verzorgd, door de algemeene Staaten, te Tilburg, alwaar zy zig, eerlang, nedersloegen. Ondertusschen werdt het beleg van Bergen op Zoom, de gantsche Herfstmaand door, voortgezet. De belegeraars deeden hun best, om de buitenwerken te bemagtigen: waartegen de belegerden zig, met ondermynen enuitvallen, wakkerlyk weerden. Veelligt, zou de vyand, door den tyd, meester geworden zyn van de Stad. Doch de aan- {==438==} {>>pagina-aanduiding<<} komst van Prinse Maurits, met het Staatsche Leger, deeck hem 't beleg opbreeken. De Prins hadt, in Oogstmaand, ondernomen, 's Hertogenbosch te verrassen; doch deezen toeleg mislukt zynde, was hy wederom geweeken naar 's Graavenwaard: van hier brak hy op, in 't laatst van Herfstmaand, doende 't Leger te schepe afzakken tot voor Geertruidenberg. Hy leidde het, van daar, naar Roozendaal in de Baronnye van Breda, alwaar de Graaf van Mansfeld zig, op den tweeden van Wynmaand, by hem voegde. Dien zelfden dag, werdt het beleg opgebroken, onaangezien Graaf Henrik van den Berge, tot versterking van het Spaansche Leger, van den Rynkant herwaards gekomen was. Prins Maurits vondt niet geraaden, den wykenden vyand te vervolgen. Zyn Leger bleef, tot den drie-entwintigsten, by Roozendaal, waarna het de winterlegeringen betrok: 't welk de vyand, eenigen tyd te vooren, in de onzydige Landen van Gulik en Kleeve, reeds gedaan nadt (f). Kort te vooren, hadt Graaf Ernst van Nassau, in twee dagen tyds,Hautains togt tegen de keurlingen. Steenbergen herwonnen (g). In Herfstmaand, deedt Filips de Zoete, gezeid Hautain, Bevelhebber van Sluis, eenen togt tegen de Keurlingen, eene soort van soldaaten, in Vlaanderen aangenomen, om 't Land van brandschatting te vryen, en gewoon, geen kwartier te geeven. Ook gelukte het hem, eenen Hopman en honderdentwintig gemeenen te vangen: doch de boeren waren zo sterk op de been gekomen, {==439==} {>>pagina-aanduiding<<} dat hy geenen kans zag, om verdere brandschatting opte haalen (h), Ten zelfden tyde,De vyand van in de Zevenwolden. deeden de vyandlyke bezettingen van Lingen, Grol en Oldenzeel eenen inval in de Zevenwolden, daar zy egter, derwyze, ontvangen werden, dat zy haast te rug moesten. Eenig volk, door Prinse Maurits afgezonden, trof hen op den hertogt aan, te Ommen. Hier waren zy geweeken, in de Kerk, die egter niet te houden was. Ook gaven zy zig spoedig over, agterlaatende hun geweer; en eene maand solds, tot losgeld, beloovende. Te Ommen, werdt sedert eene schansgelegd (i), die nog onderhouden wordt. De Graaf van Mansfeldhadt zig, na't ontzet van Bergen op Zoom, naar den Haage begeven, om betaaling te voxderen, en om te verneemen, wathy, met zyne benden, die't veld nog hidden, ten dienste der Staaten en des Konings van Boheeme, die nu wederom in den Haage was, verrigten zou. Men voldeedt hem, zonder uitstel, en men vondt haast gelegenheid, om zig, op nieuws, van hem te dienen. XIX. Oostfriesche onlusten. 't Verdrag, in den jaare 1611, door Gemagtigden der Staaten, bewerkt, tusschen Graave Enno en de Stad Embden (k), bleef niet lang in kragt. De onlusten reezen, door den tyd, zo hoog, dat die van Embden den Graaf, in 't jaar 1618, in hegtenis namen. De algemeene Staaten, gewoone middelaars in deeze geschillen, deeden hem, egter, op vrye voeten stellen (l), {==440==} {>>pagina-aanduiding<<} en bewerkten, in Zomermaand des volgenden jaars, een nieuw Verdrag, aan welks naarkoming, de Staaten de hand hielden, door de bezetting, die zy in de Stad Embden en in de Sterkte Lieroord gelegd hadden. Doch na 't uitgaan van 'tBestand zogt Graaf Enno zig en zyn Graafschap te doen aanmerken, als onzydig: ook verwierf hy dit, eerlang, by de Aartshertoginne Izabelle, mids hy zorg droege, dat de Vesting Lieroord geruimd werdt, door de Staatsche bezetting.Graaf Enno dringt op het ruimen van Lieoord. Hy deedt zyn best, om de Staaten hiertoe te beweegen. Doch zy hadden 'er geene ooren naar. Zy verzogten hem, beleefdelyk, dat zy de Vesting nog eene wyle tyds mogten bezet houden, en deeden, midlerwyl, de vervallen' werken derzelve herstellen. Hy beriep zig, daarentegen, op de belofte, vodrheen, door de Staaten, gedaan. Men overwoog 's Graaven eisch met Prinse Maurits, die begreep, dat men zyn woord behdorde te houden; doch dat het te wenschen ware, dat men Graaf Enno beweegenkon, om 'er niet sterk op te staan, alzo het te dugten was, dat de vyand het Huis, terstond, zou bezetten. Terwyl hierover, met schryven en herschryven, gehandeld werdt, rees 'er nieuw ongenoegen tusschen den Graave en de Stenden van Oostfriesland, over 't stuk der belastingen, waarin de Staaten, als middelaars,'t Welk de Staaten verschuiven. gemengd waren. De ontruiming van Lieroord werdt, hierop, verschooven. In Bloekmaand des jaars 1621, kwam Sixtus van Amarus in den Haage: uit 's Graaven naam, sterk aanhoudende opdeeze ontruiming, en zelfs op die van Embden, welk, buiten 's Graaven kennis, door de Staaten, bezet was. De geschillen met {==441==} {>>pagina-aanduiding<<} de Stenden en vooral met Embden moesten, zyns oordeels, door 't Keizerlyk Hofgerigt, niet door de Staaten, beslist worden. Amamas voorstel werdt ondersteund, door den Groot-Britannischen Gezant Karleton. Prins Maurits en de Gemagtigden tot de Oostfriesche zaaken oordeelden, eindelyk, dat men verpligt was, Lieroord te ruimen, en den Graave Acte van onzydigheid te geeven, zo hy belooven wilde, de buitenwerken der Vesting te doen slegten, en 't Huis niet wederom te doen bezetten door krygsvolk van de Spaansche zyde. Doch deeze voorwaarden werden niet aangenomen. Hierop volgde, in 't begin deezes jaars, 't beslaan van eenige Embder schepen in Spanje, 't welk de Staaten agterlyker maakte, in 't handelen, met den Graave: die, in Bloeimaand daaraan, eenen scherpen Brief schreef aan de Staaten, waarin hy klaar en onbewimpeld antwoord verzogt, of men Embden en Lieroord begeerde te ruimen, of niet; zullende hy, na 't ontvangen van zulk een antwoord, met zyne vrienden en bloedverwanten, overleggen, wat hem te doen zou staan. Op dit schryven, verzogten de Staaten den Graave, Gemagtigden naar den Haage te willen schikken, om de hangende geschillen aldaar af te doen. Hy antwoordde, dat hy van geene geschillen wist, die niet, door den gewoonen weg van Regte, beslist konden worden; dat hy, hierom, de bezending naar den Haage noodeloos hieldt, en nogmaals verzogt, dat men Lieroord, zonder langer uitftel, ontledigde van bezetting. In deezen staat der zaaken, was de GraafMansseld valt in Oostfriesland. van Mansfeld in den Haage gekomen: dien {==442==} {>>pagina-aanduiding<<} men eerst asbetaalde, en van eenig geschut voorzag. Toen zondt men hem, met zyne Ruitery, naar den Rynkant (m), om aldaar de Winterlegeringen te betrekken. Doch de Keizersche troepen beletteden hem dit, hem noodzaakende, van Schenkenschans, den Yssel langs, benedenwaards, te trekken. In Slagtmaand, viel hy in Oostfriesland, niet zonder kennis, meent men, van Prinse Maurits en van de voornaamsten uit de Regeeringe der Vereenig de Gewesten, en tot heimelyk genoegen van de gantsche Vergadering der Staaten, die lang een kwaad oog gehad hadden, op den bedekten handel van Graave Enno en Spinola. Mansfeld eischte driemaalhonderdduizend Ryksdaalers van Graave Enno, of overlevering zyner vaste Huizen, van welken hy zig, kort hierop, meester maakte, den Graaf zelven, op een deezer Huizen, zo goed als gevangen houdende.Klagten, aan de Staanten, over deezen inval. Enno viel terstond klagtig aan de Vereenigde Staaten, over deezen vyandlyken inval. Uit de stad Embden kwamen zelfs Gemagtigden in den Haage, die gelyke klagten deeden. De Staaten verklaarden, geene kennis te hebben van Mansfelds onderneeming; gelyk 'er de Vergadering ook geene kennis van schynt gehad te hebben. Doch zy deeden geene ernstige poogingen, om Mansfeld uit Oostfriesland te doen verhuizen. Midlerwyl, handeldemen, in den Haage, wederom, over de geschillen tusschen den Graave en de Stenden: welke handeling lang gerekt werdt. Rudolf Christiaan, 's Graaven oudste Zoon, kwam, op 't einde des jaars, {==443==} {>>pagina-aanduiding<<} in den Haage, begeerende, dat de Staaten hunne magt gebruiken zouden, om Mansfeld, uit een onzydig Land, gelyk Oostfriesland was, te verjaagen. Doch de Staaten verklaarden, dat zy, uit aanmerking van de diensten, hun, voorheen, door Mansfeld, gedaan, hiertoe niet besluiten konden. Nogtans zonden zy, in Louwmaand des jaars 1623, de Heeren Muis en Schaffer naar Oostfriesland, die egter geenen uitdrukkelyken last hadden, om Mansfeld te doen vertrekken; maar alleen om eenen beteren voet te beraamen, op het invorderen der brandschattingen. De Staaten oordeelden 't van hun belang, dat Mansfelds Leger op de been gehouden werdt, en zogten, midlerwyl, hunne Bondgenooten te beweegen, om hiertoe de hand te leenen. 't Liep tot diep in 't najaar aan, eer men ernstelyk begon te handelen, over 't vertrek der Mansfeldschen, uit Oostfriesland. 't Gewest was nu kaal geschooren (n) en Graaf Enno gedwee gemaakt. Groot-Britanje en Zweeden drongen de Staaten sterk, tot het bevorderen der ontruiminge. De Staaten van Stad en Lande klaagden ook, dat zy 't Leger van Mansfeld niet langer voorzien konden van mondbehoesten. Men vreesde, daarenboven, voor eenen inval des Graaven van Tilly, die de Oostfriesche grenzen reeds naderde. Ook hadt men, in Hooimaand, beslooten, voor rekening van de Ridderschap, de Steden Norden en Aurik en den Huismans Stand van Oostfriesland, benevens de Heerlykheden Ezens en Witmund, drie tonnen Schats op te neemen, tot voldoe- {==444==} {>>pagina-aanduiding<<} ning van de Mansfeldsche troepen (n), en vyftigduizend Ryksdaalers te schieten, tot betaaling der zeshonderd man, binnen Embden bezetting houdende. Doch 't liep nog lang aan, eer de genoemde Oostfriesche Stenden zig verbinden wilden, om de drie tonnen schats wederom af te leggen. Zy kwamen 'er egter, allengskens, toe, op Ezens en Witmund na: 't welk gelegenheid gaf, dat de Staaten, eerlang, de Huizen in deeze twee Heerlykheden en eenige anderen bezetten deeden, nadat dezelven,Zy doen Mansfeld vertrekken, uit Oostfriesland. door de Mansfeldschen, ontruimd waren. De Staaten, den Graave van Mansfeld toen honken derdenvyftigduizend guldens verschaft hebbende op rekening, verpligtten hem, eindelyk, gantsch Oostfriesland te verlaaten, in Louwmaand des jaars 1624. Wy zullen, hierna, zien, wat gebruik verder gemaakt werdt van zyn Leger, Graaf Enno viel toen wederom klagtig, over 't bezetten zyner Huizen en der Vesting Lieroord. Ook zogten die van Embden hunne verschillen met den Graave, door bemiddeling der Staaten, te doen vereffenen. Doch dit laatste gelukte niet. De meeste Huizen werden egter ontruimd, na dat men de Vestingwerken, door Mansfeld, daaraan gemaakt, geslegt hadt. De Staaten booden ook aan, Lieroord te verlaaten, zo hun behoorlyke verzekering gedaan werdt, dat deeze Vesting niet wederom bezet zou worden, en zo de Aartshertogin Izabelle den Graave eene Acte van onzydigheid leverde, tot genoegen van hunne Hoog-Mogendheden. Doch hiertoe was deeze Vorstin niet te beweegen. {==445==} {>>pagina-aanduiding<<} Lieroord bleef, derhalven, in de magt der Staaten, en Graaf Enno deedt, sedert, niet dan vergeefsche poogingen, om hen dit Huis te doen ruimen (o). Doch zyne andere vastigheden werden hem wederom overgeleverd (p). 't Verhaal der Oostfriesche zaaken, dat niet wel afgebroken kon worden, heeft ons gevoerd buiten de orde van verscheiden' andere gebeurtenissen, van welken wy nu verslag zullen doen. XX. Aanslag van Prinse Maurits. Weinige weeken na 't ontzet van Bergen op Zoom, ondernam Prins Maurits, in Slagtmaand des jaars 1622, eenen aanslag op Hulst, of, volgens geloofwaardiger bengten (q), op Antwerpen. Hy deedt agtentwintig vendelen knegten scheep gaan. Doch een schielyke opkomende vorst, en felle Noordoosten wind verhinderden den toeleg (r). Aan den Rynkant, was, dit jaar, weinig voorgevallen.Paapenmuts verlooren. Alleenlyk hadt de Prins van Chimai, in Sprokkelmaand, 't beleg geslaagen voor de schans Paapenmuts, die, in 't jaar 1620, door Prinse Maurits, gestigt was. Doch de schans werdt niet regt aangetast, voor Slagtmaand, wanneer Graaf Henrik van den Berge 't beleg geboodt. 't Liep nogtans aan tot den derden van Louwmaand des volgenden jaars, eer zy zig overgaf, by verdrag, waarby de bezetting alle krygseer bedong (s). De aanhoudende kaaperyen van die van AlgiersVerdrag met die van Tunis en Algiers. en Tunis hadden de Vereenigde Staaten {==446==} {>>pagina-aanduiding<<} doen besluiten, tot het afvaardigen van Kornelis Pynaker, Hoogleeraar te Groningen, naar deeze twee Zeesteden (t). Hy vertrok in Hooimaand, met last om te bearbeiden, dat de Nederlandsche Koopvaardyschepen niet meer onderzogt werden door de Turksche Kaapers, en dat de gevangen' slaaven werden vrygegeven. Hy slaag de gelukkiglyk, in zyne handeling, sloot een Verdrag met die van Tunis (u) en Algiers, en keerde in Grasmaand des volgenden jaars te rug. Sedert gaven de Staaten verscheiden' Ordonnantien in 't licht, tot beveiliging van de vaart en handel in de Middellandsche zee en Levant. 't Voeren van Spaansche goederen derwaards werdt verbooden. Ook werden de schepen voorzien van Zeebrieven, waarby verklaard werdt, dat zy geene vyanden goederen inhadden (v). Verschil over het aandeel van Gelderland en Overyssel in de gemeene lasten.In de Vereenigde Gewesten, was, dit jaar, wederom verschil gereezen, over het aandeel, dat elk, in de gemeene lasten, te draagen hadt. Gelderland en Overyssel, die vyf en een halve en drie en een halve guldens in de honderd droegen, beweerden, dat zy, voor een merkelyk gedeelte, brandschatting moetende betaalen aan den vyand, ieder een ten honderd minder behoorden op te brengen. De meeste Gewesten bewilligden in deeze vermindering, voor den tyd van een jaar; doch Friesland en Stad en Landestemden 'er tegen. De twee Gewesten droegen egter, verschieden' jaaren agtereen, maar vier en een halve en twee en een {==447==} {>>pagina-aanduiding<<} halve guldens in de honderd. Doch zo dra zy, na 't herwinnen van verscheiden' Steden, ontheeven werden van 't in betaalen der vyandlyke gesteld in de gemeene lasten (w). De Plakaaten tegen de Remonstranten werden,Verscheiden' Remonstrantsche Predikanten naar Loevestein gevoerd. ten deezen tyde, in de meeste Steden, nog strengelyk uitgevoerd. In Lentemaand, was te Rotterdam gevat Joannes Narssius, voorheen Predikant te Bommel, en zig nu met de oefening der Geneeskonst geneerende. Hy zat eenige weeken in hegtenis: doch toen, de gelegenheid waarneemende, dat zyne Huisvrouw hem kwam bezoeken, ontnam hy des Cipiers Dogter, die hem spyze bragt, al lagchende, de sleutels, sloot haar in zyne kamer, opende de overige deuren, en vertrok (x). Poppius en Niellius, twee van de Bestierders of Directeurs der Remonstrantsche Broederschap, werden, in Louwmaand des volgenden jaars, te Haarlem, gevangen, aangebragt zynde, door zekeren Jan Janszoon Foklet, die zig yverig Remonstrantsch veinsde, en Grevius en Prince uit het Rasphuis te Amsterdam hadt helpen verlossen. Zy zaten lang in hegtenis, eer zy hun vonnis kreegen; 't welk hen, op den tienden van Bloeimaand, verwees tot eene eeuwige gevangenis. Zy werden, kort hierna, naar Loevestein gebragt (y): werwaards men Paulus Lindenius, voorheen Predikant te Zoest, en nu te Kampen gevangen, eerlang, ook voerde (z). {==448==} {>>pagina-aanduiding<<} XXI. DeGroot schryft zyne Verantwoording. Hugo de Groot, die, in 't jaar 1621, uit deeze gevangenis, ontkomen was, en zig nu te Parys onthieldt, arbeidde, aldaar, eenigen tyd, aan eene Verantwoording van zig zelven en van hun, die, ten zynen tyde, aan 't roer der Regeeringe gezeten hadden. 't Werk, afgeschreeven zynde, werdt, heimelyk, herwaards gezonden, en, te Amsterdam, op de drukpers gelegd. 't Was nog niet afgedrukt, toen men, te Lillo, eenige Brieven van den Schryver hebbende aangehouden, uit dezelven, ontdekte, dat hy eene Apologie of Verdediging, in Holland, op de pers hadt. Voorts, vondt men, onder deeze Brieven, ook eenen aan den Heere van Groeneveld, oudsten Zoon des onthalsden Advokaats; welken brief men verstondt, eenige bedenkelyke uitdrukkingen in te houden; en eenen aan den Heere van Stoutenburg, Groenevelds Broeder, in cyfer't Drukken derzelve wordt ontdekt. geschreeven (a). Doch de Groot schreef, kort hierop, aan de Staaten van Zeeland, dat deeze Brieven geen ander geheim dan dat van 't drukken zyner Verantwoording behelsden. Men deedt, ondertusschen, zo veele moeite, met vraagen en uitvorschen, dat men de Drukkery, daar 't werk op de pers lag, ontdekte. Men moest hier dan't drukken staaken; doch 't werdt, te Hoorn, door den Drukker Izaak Willemszoon Verbeek, hervat en uitgevoerd. 't Boek kwam,Streng verbod van dit Boek. in Slagtmaand deezes jaars, in 't licht (b). Doch 't verspreiden, hebben en leezen van het zelve werdt, terstond, strengelyk verbooden (c): welk verbod egter niet heeft konnen te wege- {==449==} {>>pagina-aanduiding<<} brengen, dat het boek niet meermaalen gedrukt en van veelen gelezen is, en, in laater' tyd, de algemeene goedkeuring weggedraagen heeft. 't Plakaat, waarby dit Boek verbooden werdt, verklaarde den Schryver ook straf baar aan lyf en goed: 't welk hem gelegenheid gaf, om Koning Lodewyk den XIII. te verzoeken, om deszelfs bescherming, die hem, gunstiglyk, verleend werdt (d). Joan de Haan, gewezen Pensionaris van Haarlem en nu Raad van den Hertoge van Holstein, meende, dat de Groot, in deeze zyne Verantwoording, niet klaar genoeg gesproken hadt van de eigenlyke oorzaaken der veranderinge in den staat des Lands. Hy moest, zyns oordeels, vooral, duidelyk getoond hebben ‘wie dien toeleg overlang by zig zelven hadt bedagt, om, met vernietiging van 's Lands vry- en geregtigheden, en verdrukking der voornaamste, oudste en getrouwste Patriotten, te geraaken tot meerder of onbepaald gezag.’ Doch de Groot was van gedagten, dat de tegenwoordige toestand der zaaken in Frankryk niet gehengde, dat hy vryer en openlyker schreeve (e). Ondertusschen, ziet men hieruit, hoe zeer sommigen van hun, die der oude Regeeringe gunst toedroegen, gebeeten waren op hem, dien zy voor de voornaamste oorzaak hielden van de verandering des jaars 1618. Doch dit bleek nog veel duidelyker, in Sprokkelmaand des volgenden jaars, toen men eenen aanslag op het leeven van Prinse Maurits ontdekte, {==450==} {>>pagina-aanduiding<<} aan welken eenigen, die, by de gemelde verandering, hunne ampten kwyt geraakt waren, en eenige bekende Remonstranten deel hadden. 't Zal der moeite wel waardig zyn, dat wy den aanleg, voortgang en uitslag deezer roekelooze onderneeming, omstandiglyk, ontvouwen. XXII. Aanslag op het leeven van Prinse Maurits, gesmeed door Willem van Oldenbarneveld, Heer van Stoutenburg. Willem van Oldenbarneveld, Heer van Stoutenburg, jongste Zoon des Advokaats, was de voorbaarigste aandryver des aanslags, in welken hy ook zynen Broeder, Reinier, Heer van Groeneveld, met moeite, hadt ingewikkeld. Beide warenze, na den jammerlyken dood van hunnen Vader, ontzet geworden van hunne ampten. Hunne vaderlyke goederen, uit welken Stoutenburg tweeduizend guldens in 't jaar trekken moest, waren verbeurd verklaard, waardoor hy schier het eenig inkomen miste, welk hem overgeschooten was. Elk, die naar ampten haakte, schuwde 't gezelschap der twee broederen, wier zwagers, Veenhuizen en van der Myle, ook niet meer onder 's Lands Edelen beschreeven werden. Al dit, gevoegd by den dood huns ouden Vaders, ontstak zo veel haat en gramschap in 't gemoed van Stoutenburg in 't byzonder, dat hy besloot, het leed, hem en zyner maagschap aangedaan, te wreeken op Prinse Maurits, dien hy voor de oorzaak van het zelve hieldt. Hy begreep ook, dat de Prins, den Advokaat, kort voor deszelfs einde, beloofd hebbende, dat hy zynen kinderen gunstig zyn zou, zo lang zy wel deeden, zyn woord niet hieldt, 't welk hem te meer tegen zyne Doorlugtigheid verbitterde. Hy spitste dan zyne zinnen op nieuwe verandering in de Regeering, die, dagt hy, niet kon te wege {==451==} {>>pagina-aanduiding<<} gebragt worden, of de Prins moest eerst van kant zyn: waarna men, zo hy waande, de hekken der Regeeringe ligtelyk zou konnen verhangen. Niet onwaarschynlyk is 't zelfs, dat hy vermoed heeft, Prins Fredrik Henrik, die, na zyns Broeders dood, in 't bewind zou moeten komen, deeze verandering te konnen doen goedvinden. Hy kreeg, eerlang, luiden aan zyne koorde, die, gelyk hy, geleeden hebbende by de omwenteling der Regeeringe, verlangden naar herstelling. Onder deezen, waren deAndere voornaame dryvers, beleiders en helpers. voornaamste dryvers, beleiders en helpers, Adriaan Adriaanszoon van Dyk, gewezen Sekretaris van Bleiswyk, David Koorenwinder, gewezen Sekretaris te Berkel, Heerlykheid der Vrouwe Van Oldenbarneveld, Adriaan van der Dussen, gehuwd met eene Dogter van wylen Elias van Oldenbarneveld, Pensionaris van Rotterdam, en Broeder des Advokaats, Kors Janszoon van Alfen, Haringkooper te Rotterdam, Henrik Slatius, gewezen Predikant te Bleiswyk, en zyn Zwager Kornelis Gerritszoon van Woerden, Schrynwerker te Rotterdam. Onder de medewustigen, vondt men Jan en Abraham Blansaart, Willem Janszoon Parthy, en eenige anderen, hierna te melden: ook eenige eenvoudige luiden, die 't gene hun van den aanslag ter ooren gekomen was niet geloofd of verfoeid hadden; doch om datze 't niet ontdekten in lyden kwamen. De bovengenoemde Persoonen waren allen Remonstrantschgezind, behalve Koorenwinder en van der Dussen, die der Roomschen belydenis waren toegedaan. Stoutenburg hadt, inGesprek van Stoutenburg en Dwinglo. den nazomer des jaars 1621, een gesprek gehad, te Leiden, met den Predikant Bernardus {==452==} {>>pagina-aanduiding<<} Dwinglo, die met Koorenwinders Zuster getrouwd was, hierop uitkomende, dat 'er goede hoop was op verlossing en vryheid van geweeten, door verandering in de Regeering. Groeneveld heeft, naderhand, bekend, uit Stoutenburg, te hebben verstaan, dat Dwinglo gezeid zou hebben, dat Leiden wel volden zou, als de andere Steden begonden (f). Doch Dwinglo ontkent, in zekere zyne Verantwoording, immer zulk een antwoord gegeven te hebben. Ook verhaalt hy 't gesprek met Stoutenburg geheel anders, en voegt 'er zelfs by, dat Stoutenburg, daarna, met een briefje, genoegzaam wederriep, 't gene hy hem mondeling voorgehouden hadt (g). Ook overleide Stoutenburg zyn stuk, sedert, meest met van Dyk en Koorenwinder.Gerugt, wegens een' voorgenomen opstand onder de boeren. Omtrent deezen tyd, liep 'er een gerugt, te Leiden en elders, dat de gewezen' Sekretarissen van Hazerts woude, Berkel, Bleiswyk en andere Plaatsen zeker getal van boeren zouden aanneemen, tot het uitvoeren van eenen aanslag, die niet genoemd werdt, in den Haage of elders. Wat laater, viel, tusschen Stoutenburg, van Dyk, Koorenwinder en Kors Janszoon van Alfen, overleg, om den Prins, van zekeren togt te rug keerende, te Rotterdam, aan te tasten, of ten minsten aldaar eenigen opstand te verwekken, tot voorstand der vryheid, gelyk men 't noemde. Doch deeze toeleg liep te niet. Men liet egter niet na, elkanderen, by monde en bedekte briefjes, op te hitsen, tot het ombrengen van den Prinse. Stoutenburg sprak 'er geduuriglyk van, met {==453==} {>>pagina-aanduiding<<} zynen Broeder, Groeneveld. Eindelyk, werdt, in 't laatst van 't jaar 1622, vastgesteld, dat men eenige Persoonen huuren zou, die den Prins, te Ryswyk, daar hy dagelyks naar toe reedt, in 't op- of aftreeden van de koets, van kant zouden helpen. Doch tot het omkoopen van deeze luiden rekende men zesduizend guldens noodig te hebben, welken Kooren winder ligtte, op 't geloove van den Heere van Groeneveld, die zig, met moeite, hadt laaten beweegen, om hierin te bewilligen (h). Klaas Michielszoon Bontebal, gewezen Sekretaris van Zevenhuizen, verschafte tweeduizend guldens van deezen zes, die Klaas Janszoon van Alfen, gewezen Schout van Zevenhuizen, en Kornelis Olshoorn, Stiefvader van Bontebals Huisvrouwe, opschooten. De rest van 't geld ontving Kooren winder van anderen. Op aandryven van Stoutenburg, verstrekte hy dit geld aan van Dyk, die 't volk tot den aanslag zou omkoopen. En deeze ontboodt, op den negentiendenVan Dyk koopt eenigen om tot den aanslag. van Louwmaand, te Bleiswyk, by zig Jan Blansaart, Saaywerker te Leiden en Proponent onder de Remonstranten, dien hy te kennen gaf, dat 'er iet in til ware, ten voordeele der Remonstranten, en, eenige dagen laater, den toeleg om den Prins van kant te helpen ontdekte. Voorts, gaf hy hem eenig geld, en deedt hem belooven, dat hy zynen broeder, Abraham Blansaart, en nog eenige andere Leidenaars zou inwikkelen in den toeleg. De Blansaarts spraken 'er van met Willem Janszoon Parthy, ook een Saaywerker, gelyk zy, die, nevens Abra- {==454==} {>>pagina-aanduiding<<} ham Blansaart, den Predikant Welsing, voorheen, verlost hadt uit de Haagsche gevangenis (i). Doch de twee Broeders hebben, naderhand, beleeden, dat zy niet anders voorhadden, dan van Dyk op te ligten, en geld van hem te trekken. Nogtans, trok Jan Blansaart, sedert, naar den Haage, daar hy sprak met van Dyk, die, nevens hem, de gelegenheid van Ryswyk bezigtigde; doch hy weigerde een Pistooltje of Zinkroertje aan te neemen, welk van Dyk hem wilde ter hand stellen. Hy keerde toen naar Leiden, beloovende, tegen den vierden van Sprokkelmaand, wederom in den Haage te zullen zyn. De gewezen Predikant Slatius neemt 'er deel in.Midlerwyl, hadt van Dyk, meer volks tot den aanslag zoekende te werven, Kornelis Gerritszoon, Schrynwerker te Rotterdam, den zesentwintigsten van Louwmaand, ten zynen huize, ontbooden, en hem daar kennis gegeven van den aanslag. De Schrynwerker beloofde 'er de hand toe te leenen en eenige anderen op te zoeken, welken hy, zonder van Dyk te melden, elk honderd of honderdenvyftig guldens vooruit zou geeven, en nog twee- of driehonderd guldens, als zy in den Haage komen zouden, om 't stuk uit te voeren. De Zuster van den gewezen Predikant van Bleiswyk, Henrik Slatius, was met deezen Schrynwerker getrouwd; en Slatius kreeg, omtrent deezen tyd of eerder, 't zy uit Kornelis Gerritszoon, of uit van Dyk, of uit Stoutenburg zelven, kennis van den toeleg tegen den Prinse. Hy was een man van eenen onrustigen geest, en lag, {==455==} {>>pagina-aanduiding<<} ten deezen tyde, overhoop met de Remonstrantsche Broederschap (k), 't welk hem te heeter maakte op vertwyfelde aanslagen. Ook hieldt hy gemeenschap met muitzieke geesten, die, den wind van verandering in 't hoofd hebbende, zig, met den minsten blik van hoope daartoe, gaarne lieten aazen. In den Zomer des voorleeden jaars, hadt hy een Boekje geschreeven, den Klaarlichtenden Fakkel genaamd, vervattende verscheiden' beschuldigingen tegen den Prinse, en, onder anderen, dat hy de muitery, te Utrecht, in den jaare 1610, gestyfd hadt. Voorts werden 'er 's Lands Ingezetenen, met naame de Remonstranten, in vermaand, om zig, door hunne handen, en, door de verschrikkelyke wapenen hunner handen, te verlossen van den dwingeland en van den godloozen hoop der tegenwoordige Regenten. 't Schrift was te Gouda gedrukt, en den Schryver, in eene ton of half vat, t' huis gezonden; doch nog niet verspreid. Men meent, dat het gediend zouhebben, om onder 't volk gestrooid te worden, zo Stoutenburgs toeleg om den Prins, van den veldtogt te rug keerende, buiten 't Land te houden, of, te Rotterdam, van kant te helpen, gelukt ware. Slatius woonde nu in deeze Stad, daar van Dyk hem, op den eersten van Sprokkelmaand, kwam vinden, op hem begeerende, dat hy zyn agterhuis zou leenen, om de Pistoolen, welken men tot den aanslag gebruiken zou, daar te bewaaren, en eenige andere voorbereidsels te maaken; waarin Slatius bewilligde. Hy en zyn Zwager zogten toenHy en zyu Zwager huuren 'er eenige Bootsgezellen toe. {==456==} {>>pagina-aanduiding<<} drie Bootsgezellen op, Jan Klaaszoon uit het Zuidland, Herman Hermanszoon van Embden, en Dirk Leendertszoon van Katwyk op den Ryn, welken zy, met geld, him, door van Dyk, die reeds zesduizend guldens van Koorenwinder ontvangen hadt, ter hand gesteld, bewoogen, om op de wagt te staan, als de Prins, door eenigen van Leiden, om 't leeven gebragt zou worden; welke Leidenaars zy ook, des noods, zoudenHy leent zyn agterhuis, tot berging en bereiding van schietgereedschap. moeten beschermen (l). Van Dyk bragt, sedert, eenig schietgeweer en een' vuisthamer in 't agterbuis van Slatius, daar deeze en zyn Zwager ook het buskruid droogden en de kogels gooten, van welken men zig dagt te dienen. Tegen den vierden of vyfden van Sprokkelmaand, zou Kornelis Gerritszoon met zyn volk in den Haage zyn. Doch van Dyk hem en Slatius, met een briefje, en daarna mondeling, hebbende geraaden, nog eenige luiden aan te neemen, bewilligden deezen twee tot eenen aanslag, dien zy niet ontdekten, Jeroen Ewouts, Jan Faassen, Pieter Janszoon Broek en Jan Engelen, alle Remonstrantschgezinde Bootsgezellen. De drie laatsten ontvingen geld op hand: 't welk Jeroen Ewouts weigerde. Jan Blansaart en Willem Parthy bedriegen van Dyk.Te Leiden, waren, midlerwyl, zo Jan Blansaart van Dyk berigt hadt, eenige gasten ziek, anderen onwillig geworden. Van Dyk zondt dan een briefje aan Jan Blansaart, hem, daarby, belastende, ander volk in de plaats te zoeken, en daarmede, den vierden, in den Haage te komen. En hierop zouden Jan Blansaart en Willem Parthy affpraak gemaakt hebben, om {==457==} {>>pagina-aanduiding<<} van Dyk te gaan spreeken, en hem diets te maaken, dat men nog vyf gasten aangenomen hadt; om hem dus meer gelds te doen schieten. Ondertusschen, hadt Stoutenburg ook met Kooren winder gesproken van eenige boeren naar den Haage te doen komen, om de Regeering te helpen veranderen; 't welk, zo Slatius en van Dyk spraken, ook in alle Steden van Holland, geschieden zou. Eenigen deezer luiden maakten elkanderen diets, dat Prins Fredrik Henrik kennis van den toeleg hadt, en 't hoofd der partye was: 't welk sommigen te eerder besluiten deedt, om 'er de hand toe te leenen. Slatius 't geweer gereed gemaakt enSlatius zendt het koffer met geweer naar den Haage. in een koffer geslooten hebbende, vaardigde, met het zelve Jeroen Ewouts en zyne makkers af naar den Haage, die den vierden van Sprokkelmaand vertrokken, en in eene herberg op 't Spui, daar Utrecht uithing, hunnen intrek namen. Doch 't koffer bragten zy in de herberg den Helm, daar van Dyk plagt t'huis te gaan. Slatius Zuster, ondertusschen, kennis van den aanslag gekreegen hebbende, maakte daarin groote zwaarigheid, en kreet' er, nagt en dag, over. Doch hy en haar man stelden haar gerust. Men hieldt, dien zelfden avond, nog eene maaltyd ten huize van Slatius, daar, op den goeden uitslag der onderneeming, of, zo anderen willen, op de goede reize van Kornelis Gerritszoon, gedronken werdt. De Remonstrantsche Predikanten Kornelis Geesteranus en Gerard Velsius waren hier toen juist: ook voor eenen korten tyd tegenwoordig, en deeden een' dronk mede: 't welk hen, daarna, verdagt maakte, als of zy deel gehad hadden aan den {==458==} {>>pagina-aanduiding<<} aanslag. Kornelis Gerritszoon vertrok, des anderendaags, uit Rotterdam, en vondt Jan Klaaszoon, Herman Hermanszoon en Dirk Leendertszoon te Overschie, met welken hy naar den Haage reisde, alwaar de anderen reeds gekomen waren. Kornelis en de zynen begaven zig naar de herberg het Zotje, in 't agterom. Hy bragt hun hier, op den vyfden, elk nog vyftien of zeftien dubbele gouden Ryders, hem, door van Dyk, die nu ook in de herberg den Helm gekomen was, ter hand gefleld (m). Verder beleid van den aanslag.Abraham Blansaart en Willem Parthy waren hem, hier, des, Zondags den vierden, komen vinden, hem diets maakende, dat zy met hun zevenen in den Haage waren, en geld van hem begeerende. Hy bescheidde hen tegen 's anderendaags, en toen werdt bestemd, dat Abraham Blansaart, Willem Parthy en een Rotterdammer, op den volgenden dag, zynde Dingsdag den zesden van Sprokkelmaand, den eersten aanval zouden doen, en dat de andere Rotterdammers en Leidenaars hen ontzetten zouden, zo zy 't te kwaad mogten krygen: waarna zy allen, over de tolbrugge, naar de Veenen, Noorddorp, Pynaker of Berkel, zouden vlugten, 's nagts van elkanderen scheiden, en elk in zyn huis zoeken te komen, om geen agterdogt te geeven. Voorts zou Parthy eene aanspraak aan de gasten doen, in de duinen; waartoe hy destof ontleenen zou uit den Klaarlichtenden Fakkel van Slatius, welk boekje van Dyk hem ter hand stelde. Ook gaf hy aan Abraham Blansaart wederom eenig geld voor {==459==} {>>pagina-aanduiding<<} hen, en de vyf anderen, die nergens te vinden waren. Zy keerden 'er, des avonds, mede naar Leiden, daar zy 't met Jan Blansaart deelden. Deezen drie beslooten toen, zo zy, naderhand, verklaard hebben, des anderendaags, wederom naar den Haage te gaan en den aanslag te ontdekken (n): doch zy werden door anderen voorkomen. Van Dyk, niet weetende dat deezen drie hem bedroogen, hadt zig, dien zelfden nademiddag, naar Stoutenburg begeven, dien hy berigt deedt, hoe de zaak stondt. Stoutenburg of Koorenwinder gaf 'er Groeneveld ook kennis van. Ook vertelde Stoutenburg zynen Broeder, nu of vroeger, dat Kors Janszoon van Alfen 't veranderen der Regeeringe te Leiden, te Gouda en te Rotterdam te wege brengen zou. Ten zelfden tyde, sprak Kornelis Gerritszoon tegen de drie mannen, die met hem in 't Zotje waren, over 't uitvoeren des aanslags, des anderendaags, en als Herman Hermanszoon wat aarzelde, maakte hy hem diets, dat men slegts voorhadt, den Prins te vervoeren. Te vooren, hadt hy den vier anderen gasten, die 't koffer naar den Haage gevoerd hadden, ook eenig geld gebragt. Doch hen nader willende gaan spreeken, warenze niet te vinden: 't welk hy, terstond, aan van Dyk bekend maakte, die hem belastte hen op te zoeken. De vier matroozen, Jeroen Ewouts, JanVier der gehuurde Matroozen ontdekken den aanslag. Faassen, Pieter Janszoon Broek en Jan Engelen, gevaar beginnende te zien, in den onbekenden aanslag, waartoe zy aangenomen wa- {==460==} {>>pagina-aanduiding<<} ren, hadden beslooten; om 'er den Prins over te spreeken, en waren 'er mede bezig, toen Kornelis Gerritszoon hen, in hunne herberg, kwam zoeken. Zy vonden zyne Doorlugtigheid te Ryswyk, die, verneemende, dat zy hem iet van gewigt te ontdekken hadden, hun heimelyk gehoor gaf. Jan Faassen deedt het woord, zeggende ‘dat zy, met hun vieren, te Rotterdam, gehuurd waren tot zekeren onbekenden aanslag, ten dienste van 't Land; dat hun elk driehonderd guldens, welken zy toonden, op de hand gegeven waren; en dat zy hier een koffer gebragt hadden, in de herberg den Helm: vraagende, wyders, of zyne Doorlugtigheid kennis van deezen aanslag hadt?’ De Prins zeide, neen. Zy gaven hem ook berigt van de vier mannen, die zig in 't Zotje onthielden, en tot den zelfden aanslag waren aangenomen. De Prins, zeer verzet over 't gene hem aangebragt werdt, beval hun hem, langs eenen anderen weg, over Voorburg, te volgen, en op 't Hofin den Haage by hem te komen. Hy reedt, hierop, in alleryl derwaards, ontboodt den President en eenige Raaden van 't Hof, terstond, by zig, die, de ontdekkers nog eens gehoord hebbende, den Fiskaal en Geweldige zonden, om't ZotjeDrie anderen en Kornelis Gerritszoon worden gevat. en den Helm te bezetten. In 't Zotje, werden Kornelis Gerritszoon, Herman Hermanszoon, Jan Klaaszoon en Dirk Leendertszoon, onverhoeds, overvallen, en terstond in hegtenis genomen. Van Dyk was nog in den. Helm by 't kofffer, toen hy hoorde dat de Officier beneden was. Hy zogt toen 't koffer te openen, en 't geweer onder 't bed te verbergen. Doch {==461==} {>>pagina-aanduiding<<} hiertoe geen tyds genoeg hebbende, liet hy 't koffer, met eenige Pistoolen daarin, open staan, sloeg den mantel om de ooren, en tradt voorby den Officier ter deure uit, terwyl zeker dienaar zeide, dat hy dien man veele jaaren gekend hadt. Toen hy weg was, ging de OfficierHet koffer gevonden. naar boven, vondt het koffer en nam het met zig. Van Dyk, Stoutenburg gewaarschuwd hebbende, begaf zig, terstond, uit den Haage, by de duinen langs, het bosch om, over den Leidschen dam, naar Bleiswyk. Stoutenburg, ylende naar zynen Broeder, Groeneveld, gaf hem ook te verstaan, hoe de zaaken stonden; waarop zy beide de wyk namen; doch met ongelyke uitkomst, gelyk hierna staat te melden. De vier gevangenen werden, terstond, doorDe gevangenen bekennen den aanslag. eenige Raaden van't Hof, ondervraagd, en beleeden, aan de paleye gebragt zynde, den toeleg op's Prinsen leeven. Doch sommigen melden, dat Kornelis Gerritszoon alleen gepynigd werdt. De vier ontdekkers liet men, ondertusschen, in de Kasteleinye, goeden cier maaken, tot dat men nader agter de waarheid zou gekomen zyn. De toegangen van den Haage werden bezet. Des anderendaags, reeden twee RaadenVerscheiden'beleiders en medewustigen begeeven zig op de vlugt. van 't Hof naar Rotterdam, men meent, om Adriaan van der Dussen te vangen. Doch hy was niet te vinden. Ook hadt Slatius, op de tyding, dat zyn Zwager gevat was, zig terstond op de vlugt begeven. Dien zelfden morgen, waren Abraham Blansaart en Willem Parthy op weg geslaagen naar den Haage, van zins om, zo zy daarna verklaarden, den toeleg te ontdekken. Doch verstaande, aan 't Huis te Deil, dat zulks reeds door anderen geschied {==462==} {>>pagina-aanduiding<<} was, keerden zy terstond te rug naar Leiden, en begaven zig, nevens Jan Blansaart, op de vlugt. Uit het gene de gevangenen beleeden hadden, hadt men beslooten, dat Slatius, van Dyk en de gewezen Predikanten Kornelis Geesteranus en Gerard Velsius schuld aan den aanslag hadden. Men beloofde dan, by openbaare af kondiging, op den negenden van Sprokkelmaand, vierduizend guldens aan elk, die een' van deezen vier in hegtenis leverde. Doch Geesteranus en Velsius hebben, in laater' tyd, hunne onschuld doen blyken. Groeneveld en Stoutenburg werden ook gezogt; maar niet gevonden. De Leermeester van Groenevelds Zoon werdt gevat en gepynigd, zonder dat hy iets beleedt. Men bragt den Zoon van Koorenwinder ook naar den Haage, uit wien men weeten wilde, waar zig zyn Vader onthieldt; dochVan der Myle wordt gehaald; doch onschuldig bevonden. hy ontdekte niets. Van der Myle, die niet geweeken was, werdt uit de Beverwyk gehaald, en eeniges dagen in de Kasteleinye bewaard. Doch toen men hem op 't stuk van den aanslag tegen den Prinse ondervraagde, verantwoordde hy zig zo volkomenlyk, dat men hem wederom los liet. Hy kreeg, eenige maanden laater, vryheid, om alomme, door 't Land, te mogen reizen; mids hy egter in de Beverwyk bleeve woonen (o). De Advokaat Bosch werdt, in zyn Huis, in den Haage verzekerd; maar nadat zyne onschuld gebleeken was, insgelyks, geslaakt. Wat laater, raakte Abraham Wouterszoon, Zwaardveeger te Rotterdam, van wien Slatius de Pistoolen gekogt had, in hegtenis, waaruit {==463==} {>>pagina-aanduiding<<} hy, eerlang, ontsnapte, zonder dat ik heb konnen vinden, of hy schuldig ware of met. Maar Klaas Michielszoon Bontebal, die een gedeelte van 't geld verstrekt hadt, gevat zynde, werdt, daarna, voor Mannen van Schieland, te regt gesteld (p). Aan de Bevelhebbers der Grenssteden en aanMen beschuldigt de Remonstranten, in 't gemeen, wegens den aanslag. de Staaten der andere Gewesten werden, terstond, brieven afgezonden, waarby gelast en verzogt werdt, op de schuldigen te letten, en dezelven in hegtenis te neemen. 't Stuk der samenzweeringe werdt, in deeze brieven, meest eenigen Arminiaanschen Predikanten en anderen van dien aanhang te last gelegd. De Remonstranten raakten, hierdoor, nog meer dan te vooren, in den gemeenen haat. Ook werden zy, door sommige Predikanten, in 't openbaar, vinnig doorgestreeken: al 't welk de voornaamsten in groote verslaagenheid dompelde, en anderen bewoog, om hunne gemeenschap te verlaaten. Veelen waren vol agterdogt en vreeze, niet weetende, wat 'er agter deezen toeleg schuilen mogt, en somtyds het ergste vermoedende. De Staaten van Utrecht gaven, den veertienden van Sprokkelmaand, een streng Plakaat uit, waarby de gantsche Broederschap der Remonstranten genoegzaam beschuldigd werdt met den toeleg, en ook vierduizend guldens gezet op't lyf van hun, die men schuldig hieldt, zonder Geesteranus en Velsius te vergeten (q). Ten zelfden dage, werdt van Dyk, te Hazertswoude,Van Dyk wordt gevat en bekent den aanslag. betrapt, in boeren kleederen. In {==464==} {>>pagina-aanduiding<<} hegtenis zynde, ontboodt hy zyne bloedvrienden, van welken hy afscheid nam, bekennende een dood man te zyn. Men haalde hem, tersond, naar den Haage. Na dat hy verhoord en aan de paleye gebragt was, werdt 'er, by openbaare af kondiging, die den zestienden geschiedde, vyfduizend guldens gezet op de lyven van Groeneveld, Stoutenburg en van der Dussen, vierduizend op dat van Kooren winder, en zeshonderd op die van Abraham en Jan Blansaart. Men besloot, hieruit, dat van Dyk deezen gemeld hadt. Ook meent men, dat hy iets hadt ontdekt, 't welk Prinse Henrik raakte, met wiens naam, Stoutenburg scheen gespeeld te hebben, om van Dyk te eerder in te wikkelen. Doch zyne bekentenis werdt zeer geheim gehouden. Zeker is 't, dat hy den aanslag op 's Prinsen leeven beleeden heeft (r). De Heervan Groeneveld, op Vlieland, gevangen.Op zeker vermoeden, werden te Leiden gevat Paulus Stochius, Guillelmus Coddaeus, gewezen Hoogleeraar in de Oostersche taalen, en Jan Pieterszoon Dou, Landmeeter. Zy werden naauw ondervraagd, doch onschuldig bevonden; en na eenige dagen zittens ontslaagen, onder borgtogt (s). Groeneveld raakte, den agttienden, in banden. Hy hadt zig, tegen den avond, op aanraading zyner Huisvrouwe, Anna Weitsen, Vrouwe van Brandwyk, op de vlugt begeven naar Scheveningen, daar een Visscher aanboodt, hem, met zyne pink, naar Engeland, Hamburg of elders heenen te voeren. Doch verschrikt voor de ruime zee, ging hy, met zynen Kamerling en den Visscher, langs 't {==465==} {>>pagina-aanduiding<<} strand, naar 't naaste Dorp, daar een wagen besteld werdt, die hen naar Zandvoort en voorts naar Egmond bragt. Hier trok de Heer van Groeneveld eene visschers py aan, liet zig naar Petten brengen, en van daar overvoeren op Texel. Doch zig hier niet betrouwende, stak hy over op Vlieland, daar hy scheep dagt te gaan. Midlerwyl, hadt men, in den Haage, berigt gekreegen, dat hy te Scheveningen gezien was. Straks viel 't vermoeden op den Visscher, zynen vriend, wiens Vrouw aangetast, en, met dreigen, tot bekentenis gebragt werdt van 't gene zy wist. Toen hadt men 't spoor van zyne vlugt, welk men terstond volgde. De Schout van Vlieland, ondertusschen, ook iet vernomen hebbende, begon het Eiland te doorzoeken, en vondt, eindelyk, den Heer van Groeneveld, zittende onder de Visschers, gekleed in eene graauwe py, met groote visschers laarzen aan de beenen, en een noppers muts op 't hoofd. De Visscher, die hem verzelde, den Schout ziende inkomen, ontliep het gevaar. Doch Groeneveld werdt gevat, en, des anderendaags, onder een sterk geleide, naar den Haage gebragt, en op de gevangenpoort gezet (t). Maar zyn Broeder Stoutenburg, die schuldigerVlugt van Stoutenburg en van der Dussen, was dan hy, en Adriaan van der Dussen ontkwamen 't gevaar, dat hun dreigde. De eerste hadt zig, meent men, in eene kist, uit den Haage doen draagen, en was, daarna, heimelyk, te Rotterdam gekomen, daar hy zig, met van der Dussen, nog tien of twaalf dagen, ont- {==466==} {>>pagina-aanduiding<<} hieldt, ten huize van eenen gewezen Speelman; doch nu van goede middelen. Toen huurde men het schip van Jakob Beltjes, voor duizend guldens. De Schipper zou kaas laaden op Wezel, en hen, onder dezelve, verbergen. Doch anderen willen, dat zy, met hunne dienaars, als Schippers gekleed, in 't vooronder schuilden. Te Nieuwmegen, werden zy, voor 't eerst, gezien, door des Schippers knegt, wien men diets maakte, dat het geestelyken waren, welken men niet ontdekken moest. Omtrent het Tolhuis gekomen, werdt Stoutenburgs knegt, die even aan land gegaan was, terstond, gekend, door eenige soldaaten, die hem, in Bergen op Zoom, terwyl zyn Heer daar Bevelhebber was, gezien badden. Men vraagde hem,die, met groot gevaar, te Goch, terstond, naar zynen Heer. Hy speelde den onweetenden; maar gedreigd met depynbank, meldde hy, 't gene men weeten wilde. Toen zondt men, in deryl, eenige soldaaten naar 't schip. Doch zy kwamen te laat. Stoutenburg en van der Dussen, uit het wegblyven van den knegt, agterdogt krygende, hadden zig, door den Schipper, aan de overzyde der Waale, op den Kleesschen bodem, aan land doen zetten. Hier huurdenze een' wagen, die hen en den Schipper, te post, naar Goch bragt. De Spaansche Bevelhebber ontving hen hier beleefdelyk, en gaf hun, eenige dagen daarna, een sterken, eerlang, te Brussel komen. geleide mede naar Brussel, alwaar de Aartshertogin Izabelle hen, eerlang, by eene schriftelyke Acte, in haare bescherming nam. De Staaten hadden haar, kort te vooren, verzogt, dat zy Stoutenburg wilde overleveren; doch 't was geweigerd. De Huisvrouw van van der Dus- {==467==} {>>pagina-aanduiding<<} sen verzelde hem in zyne ballingschap. Doch Stoutenburgs egtgenoot, Walburg van Marnix, Dogter van den Haare van Aldegonde, bleef in Holland. Haar man deedt, daarna, eeneStoutenburg neemt dienst onder de Aartshertoginne. reis door Italie en Frankryk, en nam, te Brussel te rug gekeerd, in of na 't jaar 1626, na 't omhelzen van den Roomschen Godsdienst, dienst onder de Aarthertoginne. Sedert heeft men hem, als Ritmeester, de wapenen zien voeren tegen zyn Vaderland, tot groot verdriet zyner maagen. 't Schip, waarmede hy uit Rotterdam gevlugt was, werdt, met de laading, verbeurd verklaard. Zyn Dienaar en des Schippers Vrouw en Knegt werden, onder Acts van non praejuditie, den Hove van Gelderland verleend, naar den Haage gebragt, zonder dat my gebleeken is, hoe 't met hen afliep (u). Voorts hadt men, bespeurende, dat Stoutenburg en van der Dussen wisselbrieven, uit Holland, zogten te trekken, al vroeg beslooten, alle onderhandeling met deezen twee te verbieden (v). Op den zelfden dag, dat Groeneveld gevatVlugt van de twee Blansaarts en Parthy. werdt, raakten de twee Blansaarts, en, 's nagts daarna, Willem Parthy in hegtenis. De ontdekers van den aanslag en de vier eerste gevagenen schynen niet van hun geweeten te hebben; 't welk hun tyds genoeg gaf, om, zonder ontdekt te worden, uit Holland, en, over Vollenhove, in Grol te geraaken, daar de Spaanschen nu meester waren. Doch de vrees, dat de Spaanschen hen mogten vatten, en losgeld {==468==} {>>pagina-aanduiding<<} afpersen, deedt hen wederkeeren naar Vollenhove. Van daar, reisdenze, door Friesland en Groningen, naar Delfzyl, en verder op Embden, daar zy, 's nagts, in de herberg den Helm sliepen, en 's anderendaags, den agttienden van Sprokkelmaand, een' wagen namen, om naar Stikhuizen te ryden. Doch onderweg, overviel hun een nieuwe angst voor de Mansfeldsche Knegten, die toen in Oostfriesland lagen: des lieten zy zig te rug voeren naar Embden; doch namen eene andere Herberg. Hunne ongestaadigheid en vrees bragt hen, hier, nog dien zelfden dag, in lyden. Eerst haddenze den Waard gezeid, dat zy drie of vier dagen dagten te blyven. Ook haddenze hem eene goede middag-maaltyd besteld. Maar terwyl dezelve bereid werdt, sprakenze met een' Schipper, die naar Bajonne in Frankryk moest, hem vraagende, of hy hen niet, te Calais, of te Douvres, aan land zetten kon. Midlerwyl, verliepenze de maaltyd, voorgeevende ergens in de Stad genoodigd te zyn. Van dit gesprek met den Schipper kreeg de Waard kennis, en hierop vermoeden, of zyne gasten ook schuldig mogten zyn, aan den aanslag tegen den Prinse van Oranje. Zyn vermoeden vermeerderde, toen zy, terwyl hy over tafel zat, in alleryl, kwamen vraagen, wat zy verteerd hadden, en, beevende en bedeesd, zo veel voor elk betaalen wilden, als hy voor allen gevorderd hadt; welke verbaasdheid ontstaan was, op zyne vraag, waarom zy nu naar Frankryk of Engeland wilden? Hy gaf dan den Schout kennis van zyn vermoeden, en deeze, hen waarneemende, toen zy ter deure uit gingen, verzogt hen, met hem, by den voorzit- {==469==} {>>pagina-aanduiding<<} tenden Burgemeester te willen gaan. Op deeze vraag, gingen Abraham Blansaart en Willem Parthy terstond door. Jan Blansaart zeide, dat zy nog twee of drie dagen te Embden bleeven, en dan by den Burgemeester komen wilden. Hierop ging hy naar den Helm, zyne eerste herberg. Doch hier werdt hy, door den Schout,Zy worden te Embden agterhaald. bewaard, tot twee uuren na den middag, wanneer Jan van Stappen, Majoor van Groningen, en de Bode van 't Landschap, met den Voerman, die de drie vlugtenden te Delfzyl hadt gebragt, op eenig vermoeden, door de Regeering van Groningen, afgezonden, te Embden, en aan den Helm kwamen. Jan Blansaart, dit volk en den Voerman ziende, beleedt, terstond, den man te zyn, dien men zogt. Zyn Broeder werdt, wat laater, gevonden, in 't wapen van Leiden, op de appelmarkt, daar hy, gekleed, te bedde lag. Zig gevangen ziende, verzogt hy, terstond, dat men God voor zyne ziel bidden zou. Willem Parthy werdt, den volgenden nagt, in een Dorp, naby de Stad, betrapt, en terstond naar Embden gebragt. Hier zatenze tot den twee-entwintigsten, wanneer zy, te schepe, naar Amsterdam, en voorts naar den Haage gevoerd werden, daar zy den zevenentwintigsten aankwamen (w). WeinigeDen vier eerste gevangenen worden onthoofd. uuren te vooren, was den vier eersten gevangenen hun vonnis voorgelezen, waarby zy verklaard werden, te hebben begaan misdaad van gekwetste hoogheid. Zy werden, vervolgens, onthoofd, na dat hun geweer, voor hunne oo- {==470==} {>>pagina-aanduiding<<} gen, door den Scherpregter, gebroken was. 't Lighaam van Kornelis Gerritszoon, Zwager van Slatius, werdt gevierendeeld, en de deelen, aan halve galgen, op vier uitgangen van den Haage, gehangen (x). Koorenwinder gevat. Ook eenige Leidenaars.Weinige dagen te vooren, was Koorenwinder betrapt te Overschie, en, met den Huisman, die hem geherbergd hadt, gevangkelyk, naar den Haage gebragt. Ook geraakten, op den vierentwintigsten, te Leiden, in hegtenis drie burgers, Jan Pieterszoon, Lyndraayer, Samuel de Plekker, en Gerrit Korneliszoon, Kleermaaker, die, iet gehoord en niet aangebragt hebbende, zulks duur bekogten (y). Vlugt van Henrik Slatius.In den aanvang van Lentemaand, viel, eindelyk, ook Slatius in de handen van 't Geregt. Hy hadt zig, vlugtende, versteken in eene grove boeren py, en eenen slegten hangenden hoed op 't hoofd gezet, dien hy digt in de oogen trok. Dus ging hy, deh zevenden dag na 't ontdekken van den aanslag, door Amsterdam; voer, van daar, op Harlingen, en voorts, over Leeuwaarden, naar Groningen, meenende verder, over de moeren, naar Lingen te trekken. Maar te voet, in 't Dorp Rolde, niet verre van Koeverden, gekomen, ging hy in eene herberg, om een kanne biers te drinken. Hier vondt hy eenige soldaaten, met den Wagtmeester Willem Blaauw, Zoon van Quiryn Blaauw, Bevelhebber van Koeverden, wagtende op eenig geld, welk, van Groningen, onder geleide, derwaards gezonden werdt, en wat te lang wegbleef. Terwyl de soldaaten hierover spraken {==471==} {>>pagina-aanduiding<<} by't vuur, zeggende sommigen, dat het geleide, door eenigen verspieder ontdekt zynde, veelligt, genomen ware door den vyand; anderen, dat zulks geen gevaar liep; ging Slatius, weetende in welk eene gelegenheid hy ware, zulk een angst aan, dat hy, toen de Wagtmeester en knegten eens uitkeeken, schielyk oprees, zyn gelag betaalde, en ter deure uitstreek, laatende de volle kan met bier staan. Blaauw, wederom in huis gekomen, mist den man met de py, ziet zyne kan nog vol, en krygt, hoorende, dat hy betaald hadt en heen gegaan was, vermoeden, of 't niet wel een verspieder zyn mogt. Hy loopt hem dan, metHy wordt, te Rolde, in 't Landschap Drente, gevat. twee soldaaten, agterna, en haalt hem haast in, hebbende een roggenbrood, daar eenig geld, in verborgen was, in een' vuilen doek, onder den arm. Op de vraage, waarom hy zo schielyk vertrokken was, en waar hy heenen wilde, antwoordde hy, met eene bedeesdheid, die de agterdogt vermeerderde. Voorts, gaf hy zig uit voor een' Oculist of Oogmeester, Meester Jan Hermansz genaamd, te gelyk biddende, dat men hem wilde laaten gaan, alzo hy, omtrent Amsterdam, een' doodslag begaan hadt. Doch Blaauw hernam, dat hy, hierom te meer, zyn gevangen blyven moest. Men bragt hem dan wederom naar de herberg, en voorts naar Koeverden. Hier in hegtenis zittende, badt hy een soldaats vrouw, welke hy veel gelds beloofde, dat haar man hem aan den voet van de graft wilde brengen. Doch 't werdt geweigerd. Ondertusschen, hadt men naar Amsterdam geschreeven, orn te verneemen, of zekere Oculist, Jan Hermansz genaamd, daar of daar om- {==472==} {>>pagina-aanduiding<<} trent, een' doodslag begaan hadt. Maar men hadt hiervan geene kennis. Toen eerst kreeg men vermoeden, of hy ook deel hebben mogt aan den aanslag tegen den Prinse, daar 't gantsche Land van gewaagde, en veelligt wel die Slatius ware, op wiens lyf men vierduizend guldens gezet hadt. Men zondt hem dan, onder geleide van den Wagtmeester Blaauw en eenige Ruiters, naar Zwol, daar hy, ziekelyk zynde, zig straks te bedde leide, met het aangezigt naar den muur, om niet gezien te worden: geevende, op 't gene hem, zelfs van aanzienlyke luiden, gevraagd werdt, geen of stuursch bescheid, als, wat hebt gy my te vraagen? of wat heb ik u te antwoorden? gy zyt myn bevoegde Regter niet. Als ik in Holland home, zal men my maar al te wel kennen. Van Zwol, voerde men hem, te schepe, naar Amsterdam, daar hy, den twaalfden van Lentemaand, aankwam, terstond gekend, en in zyne boeren py uitgetekend werdt. De tekening werdt in 't koper geëtst, door Klaas Janszoon Visscher, en in 't licht gegeven. Des anderendaags, bragt men hem naar den Haage. Dus hadt hem 't verloopen van zyn bier in deeze zwaarigheid gebragt; waaruit, naderhand, een spreek woord ontstondt, onder de drinkerts, die, noode van de bierbank scheidende, plagten te zeggen, Ik wil Slatius niet slagten, en myn hier verloopen. Op de gevangenpoort zittende, werdt hy zeer krank, zo dat eenigen meenden, dat hy zig zelven vergiftigd hadt. Doch dit vermoeden verdween, toen hy, daarna beterde (z). De Remonstranten verdedigen zig, wegens den aanslag op 's Prinsen leeven.Ondertusschen, zonden verscheiden' Remon- {==473==} {>>pagina-aanduiding<<} strantsche Predikanten, die te Amsterdam vergaderd waren geweest, een Vertoog aan de algemeene Staaten, aan de Staaten van Holland, en aan den Prinse van Oranje, waarby zy den aanslag tegen zyn leeven verfoeiden, en zig daaraan onschuldig verklaarden. 't Zelfde geschiedde, ook in andere schriften, door hen, ten deezen tyde, in 't licht gegeven. Hiertegen, liepen wederom gerugten, ten nadeele van Izaak Welsing, Bernardus Dwinglo en nog twee of drie andere Predikanten. Dwinglo werdt, by openbaare afkondiging van 't Hof, beschuldigd, als hadt hy deel gehad aan verscheiden' aanslagen, ten nadeele van 't Land. Hy was met eene Zuster van Koorenwinder getrouwd, en hadt, veelligt, wel iets gehoord, dat ver zag; doch by hem niet geloofd werdt. Immers hy heeft zig, naderhand, in openbaaren druk, tegen allen kwaad vermoeden, verdedigd. Ook heeft Welsing zig, door ernstige betuigingen, gezuiverd. De gerugten, ten hunnen nadeele, schynen meest ontstaan te zyn, uit het gene Slatius en Jan Blansaart, in de gevangenis, tegen hen, schreeven: meenende zy beide, door 't beschuldigen hunner medebroederen, hun leeven te zullen redden. Doch toen de uitkomst hun leerde, dat deeze waan ydel was, herriepenze, 't geneze, ten nadeele der Remonstranten, hadden ingesteld (a). Het Hof was, midlerwyl, bezig met de RegtspleegingGroeneveld wordt ter dood verweezen. Ook van Dyk en Koorenwinder. over alle deeze gevangenen. De Heer van Groeneveld, terstond, beleeden hebbende, {==474==} {>>pagina-aanduiding<<} 't gene hy van den aanslag wist, werdt niet gepynigd, gelyk van Dyk en Koorenwinder. De Vrouw Weduwe van Oldenbarneveld besloot, in deezen staat der zaaken, verzeld van de Vrouwe van Groeneveld en zyn Zoontje, vergiffenis voor hem te verzoeken by den Prinse, die den smeekenden beleefdelyk bejegende; doch genoeg te verstaan gaf, dat 'er geene genade te hoopen ware. 't Regt ging dan zynen gang. Hy, van Dyk en Koorenwinder werden, als schuldig aan de misdaad van gekwetste hoogheid, ten zwaarde verweezen, met verbeurdverklaaring hunner goederen. Op den agtentwintigsten van Lentemaand, werdt hun de dood aangezeid. Men schikte hun ook eenige Predikanten toe, welken zy goed gehoor gaven, met betooning van groot berouw over hunne zonden. De Moeder, Vrouw en 't Zoontje van Groeneveld werden, des nagts, by hem toegelaaten, om 't jongste afscheid te neemen. Ook werdt van Dyk van zyne DogterGroeneveld gaat rustig ter dood. bezogt. Des anderendaags, omtrent tien uuren, tradt de Heer van Groeneveld, ten volle gekleed, met den hoed op 't hoofd, den mantel aan, en 't rapier op zyde, zonder gebonden of gehouden te worden, van de Poort naar 't Hof, zig eerbiediglyk buigende voor de menigte luiden van aanzien, die, uit de vensters van 't Hof, naar hem zagen, en waaronder hy vermoedde, dat Prins Maurits zyn mogt. Onder 't leezen van 't vonnis, toonde hy zig zeer kloekmoedig, en ging voorts rustig ter dood, zelf zynen mantel en rapier afleggende: ook zyne kraag en ponjetten op den grond werpende, en zyn wambuis ontknoopende. Zyn boven- {==475==} {>>pagina-aanduiding<<} lyf daarna, met hulp van zynen Kamerdienaar, ontbloot hebbende, ging hy naar 't zand, niets spreekende tot het volk, dan deeze weinige woorden, Wraakgierigheid en kwaade raad hebben my hiertoe gebragt. Heb ik iemant misdaan; ik bid om Christus wil vergeest het my. Zyn gebed zullende doen, knielde hy, met naar de Plaats, gelyk gemeenlyk geschiedt, maar naar den kneuterdyk, ziende naar zyns Vaders huis. Toen hy 't mutsje voor de oogen trok, hoorde men hem zeggen, O God, wat man ben ik geweest, en wat ben ik nu! waarop, hy, zyne handen samenslaande, nog voegde Patientie! en naauwlyks was 'er dit woord uit, of de Scherpregter sloeg hem, met den eersten slag, het hoofd van 't lighaam. Zyn Dienaar bestelpte het bloed met zand, bedekte het lighaam met den mantel, en trok het aan de eene zyde van 't schavot. Toen werden Koorenwinder enEinde van Koorenwinder en van Dyke. van Dyk, wel vast gebonden, en de laatste geslooten aan een' dienaar, de een na den anderen gehaald. In 't gene zy tegen 't volk zeiden bleek, dat zy zig schuldig, erkenden en vergiffenis begeerden. Vier van de Pistoolen, die van Dyk tot den aanslag uitgedeeld hadt, werden, voor zyne oogen, op een blok, aan stukken geslaagen. De lighaamen van beide werden, na 't onthalzen, gevierendeeld, de hoofden op staaken gezet. Maar 't Lyk van Groeneveld werdt in een zwart kleed gewonden, door vier Staatenboden, gevolgd van zynen dienaar, die de afgelegde kleederen droeg, t'zynen huize gebragt, en, den volgenden nagt, in zyns Vaders graf, begraaven. Niemant van hun, die om den aanslag tegen den Prinse lee- {==476==} {>>pagina-aanduiding<<} den, werdt meer beklaagd dan de Heer van Groeneveld, die de minste schuld hadt, en, om zyne goedaartigheid, by veelen, bemindwas (b). Slatius, de Blansaarts en Parthy worden onthalsd.Slatius, de twee Blansaarts en Parthy zaten tot den vierden van Bloeimaand; toen hun de dood aangezeid werdt, zo onverwagt, dat zy geene andere rekening maakten, of zy zouden, eerstdaags, geslaakt geworden zyn, waanende de twee Blansaarts en Parthy, dat het voorneemen, welk zy zeiden gehad te hebben, om den aanslag te ontdekken, voor de ontdekking zelve genomen zou worden, en Slatius en Jan Blansaart in 't byzonder, dat hun schryven en spreeken tegen de Remonstranten hen van de dood bevryden zou. Men zondt hun ook eenige Predikanten toe; doch zy gaven 'er weinig gehoorSlatius gedrag zyn uiterste. aan. Slatius bejegende hen schamperlyk en trots, zeggende, dat by de dingen, die zy hem zeggen wilden, zelf wel wist, en geduurig zoekende te twisten, over de Leer der Predestinatie. Ook verscheen hy, des anderendaags, op de Rol, om zyn vonnis te hooren, met een grimmig gelaat. Onder 't leezen, hoorde men hem, dikwils, zeggen, dat 's niet waar; dat heb ik niet, of zo niet bekend. 't Is geen regt, maar geweld en diergelyke woorden meer. Ook zeide hy, dat Geesteranus en Velsius niet geweeten hadden van den aanslag. Zyn Boekje, Klaarlichtende Fakkel genaamd, werdt, na 't leezen van 't vonnis, voor zyne oogen, verscheurd. Jan Blansaart sprak niet een enkel woord op zyn vonnis. Abraham mompelde alleenlykiet, binnens monds. Maar Willem Parthy, die dron- {==477==} {>>pagina-aanduiding<<} ken op de rolle kwam, viel den Griffier dikwils in, roepende dat hy onwaarheid las, en beweerende, dat zy voorgehad hadden, den toeleg te openbaaren. Allen vier werden zy verklaard de misdaad van gekwetste hoogheid begaan te hebben, en hierom ten zwaarde verweezen, met verbeurd verklaaring hunner goederen. Slatius, aan twee dienaars vastgemaakt, werdt eerst naar 't schavot gebragt, derwaards treedende, met groote onvertsaagdheid. Zig naar 't volk keerende, zeide hy, Eerlyke vroome burgers, hier ziet gy dien Henricus Slatius, naar wiens bloed men zo lang gedorst heeft, met meer andere woorden, meest tot zynen roem en verontschuldiging strekkende. Den Predikant, die voor hem bidden wilde, wees hy af, zeggende, zelf te zullen bidden: hoewel men niet kon merken, dat hy 't deedt. Geknield zynde, en de handen een weinig om hoog houdende, sloeg hem de Scherpregter, met het hoofd, de regterhand geheel, en de linker byna af. JanDe drie anderen verklaaren van zins geweest te zyn den aanslag te ontdekken. en Abraham Blansaart en Willem Parthy werden vervolgens onthalsd. Allen drie betuigdenze, voor 't volk, niet van zins geweest te zyn, den Prins om te brengen; maar den aanslag te ontdekken, en van Dyk te bedriegen. Parthy, heel of half dronken, gebruikte meer woorden dan de drie anderen. Zyn lighaam en die der twee Blansaarts werden begraaven: dat van Slatius op een rad gelegd, en 't hoofd, op een staak, daar boven gezet, digt by de galge, buiten den Haage. Zyne Weduwe haalde egter, op eenen nagt, zyn lighaam en die van haaren Zwager en Koorenwinder van de raden, en begroefze by de Geestbrugge, vanwaarze, vier {==478==} {>>pagina-aanduiding<<} dagen laater, in 't spitten, gevonden zynde, wederom naar 't galgeveld gebragt, doch ten tweedemaale weggehaald, en te Warmond, in zekere boomgaard, begraaven werden, zonder ooit gevonden te wordeń (c). Op den laatsten van Bloeimaand, hieldt men, door alle de Gewesten, eenen plegtigen dankdag over 't ontdekken der abominable, barbarische ConspiratieEenige andere medewustigen worden ter dood gebragt. tegen den Prinse (d). Den eenentwintigsten van Zomermaand, werden de drie Leidsche gevangenen, Jan Pieterszoon Lyndraayer, Samuel de Plekker en Gerrit Korneliszoon Kleermaaker, verweezen, om onthalsd te worden: en 't vonnis werdt, ten zelfden dage, aan hun uitgevoerd. Zy hadden alleenlyk beleeden, uit de Blansaarts, iet verstaan te hebben van het voorneemen tegen den Prinse; 't welk zy voor zottenklap gehouden, of verfoeid en veroordeeld hadden, verklaarende daarmede niet te doen te willen hebben. Ook hadt men hum gezeid, dat Prins Henrik kennis hadt van den toeleg. 't Verzwygen van dit alles werdt voor misdaad van gekwetste hoogheid verklaard by 't Geregt van Leiden (e), en Kostte hun't leeven (f). Klaas Michielszoon Bontebal, gewezen Sekretaris van Zevenhuizen, ontving gelyk vonnis van Schepenen en Mannen van Schieland, welk, op den derden van Hooimaand, te Rotterdam, aan hem uitgevoerd werdt. Hy hadt, zwaar gedreigd en ge- {==479==} {>>pagina-aanduiding<<} pynigd zynde (g), bekend van den aanslag tegen den Prinse en de voorgenomen' verandering der Regeeringe kennis gehad, en tweeduizend guldens toe het uitvoeren van den zelven verschast te hebben. Zyn lighaam werdt heimelyk begraaven (h). Hy was de laatste van de vyftien, die, om 't kwaad voorneemen tegen zyne Doorlugtigheid, ter dood gebragt werden. Eenige anderen, die deel of kennis aan den toeleg gehad, of geld tot den zelven geschooten hadden, werden niet gemoeid: 't zy dat zy ten Lande uit gevlugt waren, of zig, binnens Lands, schuil hielden, en niet sterk gezogt werden, De Remonstranten hebben niet konnen ontkennen, dat eenigen uit hunne broederschap deel gehad hebben aan deezen aanslag; doch men heeft, tot hunne verdediging, aangemerkt, dat de ontdekking ook door eenigen uit hunne broederschap geschied is. De vier Matroozen, die den toeleg uitbragten, waren Remonstrantschgezind. De algemeene StaatenLoon der ontdekkeren van den aanslag. schonken elk hunner zeshonderd guldens, en een gaadje van vyftien guldens ter maand, met verder voorschryvens aan de Kollegien ter Admiraliteit, dat menze, voor anderen, vorderen zou, tot de eerst openvallende Scheepsampten, waartoe zy bekwaam mogten zyn. De Prins gaf ieder, daarenboven, een' gouden penning met zyn beeldtenis en wapen, ter waarde van tagtig guldens, nevens een verzilverd rapier (i). {==480==} {>>pagina-aanduiding<<} XXIII. Hertog Christiaan van Brunswyk wordt geslaagen. De oorlog te lande werdt, dit jaar, van wederzyde, flaauwlyk gevoerd. 't Beleg van Bergen op Zoom hadt den vyand, en't ontzet deezen Staat zo veel gelds gekost (k), dat beide de partyen tyd behoefden, om een weinig op hun vernaal te komen. Ook hadden de Staaten den last der Mansfeldsche troepen nog op den hals. Daarenboven, verschaftenze Hertoge Christiaan van Brunswyk, die, van zyne wonde genezen zynde, verreisd was naar Oostfriesland, daar 't overschot zyner benden lag, eenigen onderstand in geld, met welken hy zyne benden versterkte, dezelven, in Bloeimaand, voerende, door Turingen opwaards. Doch de Graaf van Tilly, die last hadt op hem te passen, dwong hem te rug te keeren, en volgde hem op de hielen. In Oogstmaand eerst, raakten de beide Legers slaags by Stadloon. Hertog Christiaan kreeg de nederlaag (l), en werdt genoodzaakt, met zyn meeste volk, de wyk te neemen naar Breêvoort. Daarna, voegde hy zig wederom by Mansfeld in Oostfriesland (m). Men hadt hem, van wege deezen Staat, zes tonnen schats toegestaan, waarvoor hy beloofde zyn Leger, welk hy op vierentwintigduizend man begrootte, den tyd van drie maanden, in hunnen dienst, te zullen houden (n). XXIV. Handeling van Jakob den I. te Brussel. Ondertusschen hadt de Koning van Groot-Britanje, in de Lente deezes jaars, te Brussel, een Verdrag getroffen met de Infante Izabel- {==481==} {>>pagina-aanduiding<<} le, die volmagt hadt van Keizer Ferdinand. Volgens een der voorwaarden van het zelve, moest de belegerde Stad Frankendaal in de Neder-Palts der Infante in handen gesteld worden, omze te bewaaren, tot dat 's Konings Schoonzoon, met den Keizer, verzoend zou gyn (o). Wat laater, ontwierp men ook een Bestand van vyftien maanden, tusschen Koning Jakob en de Infante, welk, zo wel als het voorig Verdrag, opzigt zou hebben op de Palts (p). Doch ik meen niet, dat het voltrokken werdt (q); schoon sommigen zulks verhaalen (r). Koning Jakob deedt nog weinig of niets ten behoeve zyns Schoonzoons; maar kort hierna viel 'er iet voor, welk hem van gedrag deedt veranderen. Wy zullen 'er, op 't volgende jaar, kortelyk, van gewaagen moeten. Ferdinand de II, zyne zaaken, in Boheeme's Keizers bezending aan de Staanten. en in de Palts, naar wensch, hebbende zien gelukken, was egter niet zonder kommer, dat hem, uit de Vereenigde Gewesten, eenig nadeel mogt worden toegebragt. Hy zondt, waarschynlyk, hierom, Joan Baptist Grammaye, in Herfstmaand, herwaards, met last om van verscheiden' pun ten te handelen. Doch alzo, in eenigen deezer punten, ondersteld werdt, dat de Vereenigde Staaten onderhoorig waren aan 't Keizerryk, en de Keizer, in zynen Geloofsbrief, de Staaten zyne en des Ryks getrouwen en beminden noemde, vondt men, hier, niet geraaden, den Keizerlyken Gemagtigde openbaar {==482==} {>>pagina-aanduiding<<} gehoor te verleenen, veel min, in nadere onderhandeling met hem te treeden (s). De Keizerlyke Brieven werden niet aangenornen, en Grammaye, wiens komst reeds eenige agterdogt verwekt hadt by 't gemeen, onder welk verspreid was, dat hy van vrede met Spanje kwam handelen, werdt, spoedig dock beleefdelyk, afgevaardigd (t). XXV. Klagten van Hamburg en Breemen. In den Herfst deezes jaars, ontving men hier gezanten van Hamburg en van Breemen. De eersten klaagden over de Staatsche Kaapers, die hunne schepen, in volle zee, deeden stryken, en, op het minste kwaad vermoeden, opbragten. Men antwoordde hun, dat men last geeven zou, om alle Hamburger schepen, die behoorlyke zeebrieven toonen konden, vry te laaten vaaren. De Breemer gezanten verzogten opening van de Wezer, die de Staaten, om den Keizerschen en Spaanschen den toevoer te belemmeren, met Oorlogsschepen, geslooten hielden. Ook klaagdenze over den Graave van Oldenburg, die een' nieuwen Tol gelegd hadt op deezen stroom. Men zeide, op t eerste, dat de Wezer niet geslooten gehouden werdt, om de vryheden van Breemen te krenken; maar om den vyanden van deezen Staat afbreuk te doen; en op het andere, dat men den Graave van Oldenburg vermaanen zou, om den tol, dien hy opgeregt hadt, wederom af te schaffen. Ook schreef men hem, hierover, ernstelyk. Hy zondt, daarentegen, Gemagtigden herwaards, om zyn regt tot deezen tol te verdedigen, Voorts klaagde hy o- {==483==} {>>pagina-aanduiding<<} ver Mansfeld, die zig van het Slot Kniphuizen, welk hy voor 't zyne rekende, hadt meester gemaakt; begeerende, eindelyk, zo we als die van Breemen, het openen van de Wezer en de Jade. Doch men gaf hem geen antwoord, naar genoegen. Ook duurde ' t geschil over den tol nog eenige jaaren na deezen (u). De Staaten zonden in de Lente deezes jaars,Toerus tingen ter zee. eene Vloot van elf Schepen in zee, onder beleid van den Admiraal Jaques l' Hermite, om den vyand, in de Westindien, af breuk te doen (v). De kosten deezer uitrustinge werden, ten deele by 't Land, ten deele by de Oostindische Maatschappye, gedraagen. Men zogt, sedert, de nieuwlings opgeregte Westindische Maatschappy te beweegen, om ook deel te neemen in deezen togt. Doch zy verkoor, voor haare eigen' rekening, eene Vloot uit te rusten naar Brazil, die drie-entwintig groote Schepen en drie Jagten sterk was, en onder beleid van Jakob Willekens, als Admiraal, en Pieter Pieterzoon Hein, als Onder - Admiraal, in Herfstmaand, in zee stak (w), De Vloot onder l' Hermite zeilde, door de Straat van le Maire, den aardkloot rond, bemagtigende, onder wege, verscheiden' Spaansche schepen; doch 't gelukte haar niet, eenige Plaats te over-meesteren. L' Hermite stierf op deezen togt. Zyne Vloot keerde, in den Zomer des jaars 1626, in 't Vaderland te rug (x). Van de ver- {==484==} {>>pagina-aanduiding<<} rigtingen der Vloote onder Willekens zullen wy, hierna, verslag doen. XXVI. Geschil in Friesland onder hooge Regeeringe. In Friesland, was, sedert eenigen tyd, geschil gereezen, onder de Leden der hooge Regeeringe. De drie Goën, Oostergo, Westergo en de Zevenwolden, die de Floreenen, in Holland Verpondingen genoemd, betaalden, oordeelden, dat zy te veel droegen in de gemeene lasten. De Steden, het vierde Lid der hooge Regeeringe, bragten hiertegen in, dat zy 't grootste deel der belastingen op, de verteeringe betaalden. De Gemagtigden der drie Leden ter algemeene Staatsvergaderinge klaagden hunnen Hoogmogenden, over de Steden; doch hadden last noch lust, om 't geschil aan derzelver uitspraak te onderwerpen, gelyk hun geraaden werdt. Men schreef egter aan de Steden, om haare Gemagtigden ook naar den Haage te zenden. Doch eer deezen hierton kwamen, zogten zy eenige verandering te maaken, in de wyze van 't bestellen der Wethouderen. Tot hiertoe, stondt de Magistraatsbestelling, in alle de Steden, behalve Leeuwaarden en Franiker, aan den Stadhouder en aan den Hove des Landschaps; welk Hof uit twaalf Raaden bestondt, drie van elk Lid, en derhalve niet meer dan drie uit de Steden. Hieruit ontstondt, dat de negen Raaden, uit de drie andere Leden aangesteld, altoos de meerderheid hebbende, de geschillen over de belastingen, naar 't oordeel der Steden, te zeer in derzelver nadeel beslisten. Ook wistenze Wethouders in de Steden te kiezen, die te zeer van hun af hingen, en hierom, dagt men, niet vry genoeg, voor 't belang der Steden, {==485==} {>>pagina-aanduiding<<} stemmen durfden. Om aeeze zwaarigheden te voorkomen, hadden de Steden, in 't voorleeden jaar, beslooten, de benoeming der jaarlyksche Wethouderen niet meer te zenden aan den Stadhouder en 't Hof; maar aan den Stadhouder, den drie Afgevaardigden Staaten uit de Steden, en den drie Raaden, die, van wege de Steden, in den Hove zaten; zig grondende, op het Berigtschrift voor 't Hof, waarby beraamd was, dat de tegenwoordige voet van 't bestellen der Wet gevolgd zou worden, tot dat, daarin, by de Steden, andere schikking zou worden gemaakt. Maar 't Hof, of de negen Raaden kantten zig tegen dit besluit der Steden, verdedigende het tegenwoordig gebruik, in een Vertoog, welk op de Landschaps Vergadering ingeleverd werdt. De Staaten des Landschaps of de meerderheid derzelven viel den Hove toe, verbiedende, in den aanvang deezes jaars, het invoeren der nieuwigheid, door de Steden beraarnd. De Wet werdt dan besteld op den ouden voet, zonder dat ergens eenige tegenstand van belang geschiedde, alzo men verscheiden' dienende Wethouders, door hoop om aan te blyven, of vrees van te zullen verlaaten worden, wankelmoedig gemaakt hadt. De twist over de belastingen werdt dus niet weggenomen; maar slegts gedempt voor eene poos (y). XXVII. Aanslagen om Amsterdam in brand te steeken. Omtrent deezen tyd, werden ontdekt eenige aanslagen des vyands, om de Stad Amsterdam, aan verscheiden' oorden, en vooral ook de schepen, voor de Stad leggende, in den {==486==} {>>pagina-aanduiding<<} brand te steeken: welke ontdekking aanleiding gaf, tot het naauwer bewaaken der Waalen, in welken de schepen leggen (z). Duurte der Graanen.De duurte van 't Kooren, ten deezen tyde, gaf gelegenheid, dat deeze Stad veel inkogt voor de armen: 't welk sommige Koorenkoopers deedt besluiten, hunne graanen minder dan de markt was te verkoopen aan de Stad en aan de Godshuizen in dezelve. De prys der Rogge liep tot op tweehonderd goudguldens; doch terwyl 't ys nog in 't water lag, kwamen 'er veele schepen aan uit de Oostzee; waardoor de graanen, in 't volgende voorjaar, merkelyk daalden (a). Strenge vorst en hoog water.De vorst was, deezen winter, streng boven maate: waarop, in Louwmaand des volgenden jaars, eene doorbraak volgde in den Lekdyk, eene halve myl boven de Vaart, veroorzaakt door yskropping en hoog opperwater. Al wat noordwaards en noord westwaards in 't Stigt en in Holland lag liep toen onder, tot Amstelland toe. In de Stad Amsterdam, stondt het buiten- en binnen water even hoog (b). Van deeze harde vorst bediende zig de vyand.Inval in de Veluwe. Graaf Henrik van den Berge deedt, in Sprokkelmaand, eenen inval in de Veluwe. Ook vielen de bezettingen van Lingen, Grol en Oldenzeel in de Groninger Ommelanden. Het vlugten uit de Dorpen, die niet onder brandschatting zaten, werdt algemeen. Doch de vinnige koude veroorzaakte ook den vyand veel ongemaks. Den eenentwintigsten, sloeg het {==487==} {>>pagina-aanduiding<<} aan 't dooijen; 't welk hem noodzaakte de Veluwe te verlaaten. Om den voorttogt van den Graave van den Berge naar Holland te voorkomen, hadt Prins Maurits zig, in persoon, naar Utrecht begeven, en orde gesteld op het openbyten der Rivieren, tot aan den zeekant toe. In 't aftrekken, vertoonde de vyand zig voor Arnhem; doch alleen om te doen zien, dat hy meester van 't veld was; want hy ondernam geene belegering (c). In OogstmaandBreda belegerd. daarna, sloeg Spinola 't beleg voor Breda, alwaar Prins Henrik, in Slagtmaand laatstleeden, eene muitery onder de bezetting gestild hadt (d). 't Beleg duurde meer dan negen maanden. Wy zullen den uitslag van het zelve, in 't volgende Boek, verhaalen. Doch ter gelegenheid der gemelde muiterye, die, inzonderheid, door de Engelsche troepen, aangevangen was, viel 'er een gesprek voor, tusschen Prins Maurits en den Engelschen Gezant, Dudlei Karleton, welk wy waardig agten, uit de eigen' brieven van den laatsten, kortelyk, te boek te stellen. 't Gesprek viel voor, in den lusthof van denGesprek tusschen Prinse Maurits en den Engelschen Gezant Karleton. Prinse, en liep, eerst, over de schaarsheid van penningen in den Staat, en over de middelen, om 'tKrygsvolk beter te voldoen, waarin, zo de Prins oordeelde, van de Engelsche zyde, weinig hulp te wagten zou zyn, zo lang men met Spanje in onderhandeling bleeve. Terwyl Karleton hierop zyne aanmerkingen maakte, vraagde de Prins, onverhoeds, hoe staat het met uw {==488==} {>>pagina-aanduiding<<} Huwelyk? ziende op de handeling over een Huwelyk, tusschen den Prins van Walles en de Infante van Spanje. Karleton hernam, dat deeze handeling stil stondt, om dat men over het te rug geeven van de Palts niet eens kon worden. Hy voegde 'er by ‘dat de Staaten hiertoe 't hunne behoorden by te brengen, en, door het ondersteunen der Koninginne van Boheeme, de gunst van zynen meester, haaren Vader, te herwinnen.’ Maurits nam hieruit gelegenheid, om te klaagen over de vervreemding, die tusschen Groot-Britanje en deezen Staat, ter oorzaake der handelinge met Spanje, ontstaan was. Maar Karleton, om hem niet schuldig te blyven, dreef ‘dat de vervreemding van der Staaten zyde begonnen was: eerst, door Barneveld en zyne Arminiaanen, die nieuwe verbindtenissen met de Hanze-Steden te wege gebragt hadden, zonder 'er den Koning, zynen meester, kennis van te geeven; daarna, door de trotse en straffe wyze van handelen, welke men omtrent zyne Majesteit gebruikt hadt, en, eindelyk, door het belemmeren van den Koophandel der Engelschen, in Oostindie en elders: alles, onaangezien de verpligting, welke men aan zyne Majesteit hadt, wegens 't bewerken van 't Bestand, het herleveren der verpande Steden, het deel neemen in de jongste binnenlandsche geschillen, het bemiddelen der Oostindische twisten, en het verdraagen van veelerlei geweldenaaryen op zee, zonder 'er wraak van te neemen.’ Voorts ontkende hy niet ‘dat de Zoning, dus behandeld door de Staaten, {==489==} {>>pagina-aanduiding<<} het oor hadt begonnen te leenen aan de voorslagen, welken hem, door Spanje, gedaan waren; doch alzo de handel met het Spaansche Hof nu stil stondt, zou men, gaf hy voor, 's Konings gunst, ligtelyk, herwinnen konnen, zo men hem verzekering gave van vriendelyker behandeling voor het toekomende.’ De Prins hervatte hierop, ‘dat een Vorat, die der Staaten zyde hieldt tegen Spanje, op derzelver duurzaame vriendschap vasten staat maaken kon; en zo de Koning zulk een besluit nam, zouden zy goed en bloed voor hem ten beste hebben.’ Maar Karleton antwoordde ‘dat men, om zyne Majesteit gerust te stellen, iets meer dan bloote woorden geeven moest. Dat hem niet onbekend was, hoe dikwils Juffrouw Serklaas,’ eene oude Haagsche Vrouw, die men de Koppelaarster van 't Bestand noemde ‘over en weder reisde, om voorslagen te doen tot Bestand of tot Vrede; dat de afgelegenste Gewesten sterk luisterden naar deeze voorslagen, en dat men, veelligt, haast besluiten zou, den last des krygs van zynen eigen op 's Konings hals te schuiven: waarom het, misschien, meest geraaden zou zyn, een Verbond te sluiten van onderlinge bescherminge.’ De Prins erkende’ dat de genoemde Vrouw en anderen, meermaalen, met zulke voorslagen, herwaards gekomen waren; doch hy hadtze, zeide hy, altoos by zig gehouden, zonderze den Staaten der byzondere Gewesten over te leveren.’ Hy voegde 'er by ‘dat hem, onlangs, van Brussel gemeld was, dat {==490==} {>>pagina-aanduiding<<} Spinola en Pekkíus, dit ontdekt hebbende, nu beslooten hadden, luiden, in den schyn van Koopluiden en Reizigers, herwaards te schikken, die diergelyke vorslagen doen zouden aan de Staaten der byzondere Gewesten: 't welk hy, uit al zyn vermogen, zou zoeken te beletten. Ook waren, besloot hy, hunne zaaken derwyze gesteld, dat niets dan de uiterste wanhoop hen tot Vrede of Bestand met Spanje zou konnen doen besluiten.’ Karleton sprak hierop van de verzekering, die de Koning zou moeten hebben, eer hy zig naauwer met de Staaten verbondt; gelyk, zeide hy, Koningin Elizabet hen ook, niet zonder behoorlyke verzekering, ondersteund hadt: waarop Maurits hernam, ‘dat, zo de Koning zig jegens den Staat gedraagen wilde, als Koningin Elizabet gedaan hadt, de Staat zig, omtrent hem, als omtrent de Koningin, gedraagen zou.’ Ongetwyfeld zag de Engelsche Gezant op het leveren eeniger vaste Plaatsen; waartoe de Prins hem hoop scheen te geeven. Hy riedt, hierom, na 't eindigen van dit gesprek, welks inhoud hy den Hertoge van Buckingham, terstond, overschreef, het vernieuwen van een Verbond met deezen Staat, ernstelyk, aan. 't Moest, dagt hy, zo 't geschieden zou, zonder uitstel geschieden, en nog by 't leeven van Prinse Maurits, die, schreef hy, zo sterk afgenomen was, dat men, op 't einde des jaars 1622, niet gedagt hadt, dat hy de volgende Bloeimaand. gehaald zou hebben (e). {==491==} {>>pagina-aanduiding<<} Ook was dit schryven, naar 't schynt, onder anderen, oorzaak, dat 'er, kort hierna, een Verbond tusschen Groot-Britanje en deezen Staat getroffen werdt; gelyk wy, terstond, zien zullen. De Staaten van Holland waren, dit voorjaar, bezig met uitvinden van nieuwe middelen, tot het vervallen der lasten van oorloge. Prins Maurits, oordeelende, dat zy, hierin, te traag waren, verscheen, een en andermaal, in hunne Vergadering, hen op 't ernstigst vermaanende, niet te scheiden, zonder in de noodige middelen te hebben voorzien (f): waartoe zy ook eindelyk beslooten. XXVIII. Handeling met verscheiden' Mogendheden; Na dat Frankendaal der Infante Izabelle in handen was gesteld, was de gantsche Palts Koning Fredrik ontweldigd. De Opper-Palts was, reeds in 't voorleeden jaar, aan den Hertoge van Beyeren opgedraagen, door den Keizer, nevens de waardigheid van Keurvost (g). De Vereenigde Gewesten waren alleen niet in staat, om Fredrik in de verlooren' waardigheid en goederen te herstellen. Zy hadden Frankryk, Deenemarke, Zweeden en de Hanze-Steden, al veor eenigen tyd, vermaand, om hiertoe de hand te leenen, of om den Staaten tegen de Spaanschen by te staan, 't welk ook, door het ondersteunen van Koning Fredrik, kon geschieden. Doch deeze Ryken en Steden toonden hiertoe kleine genegenheid. Deenemarke wilde zig niet in nieuwen last steeken, zonder eerst te zien wat anderen deeden. Zweeden lag met Poolen over hoop, en {==492==} {>>pagina-aanduiding<<} de Hanze-Steden begreepen, dat het Verbond van onderlinge bescherming, met de Staaten gemaakt, alleen op Zweeden zag. De Koning van Frankryk hadt, in zyn eigen Ryk, de handen vol werks, en scheen den Hertoge van Beyeren ten hoogste genegen (h). Koning Jakobbyzonderlyk, met Jakob den I. de I. was, derhalve, de eenigste, die, door 't belang zyns Schoonzoons, tot hiertoe flaauwlyk van hem behertigd (i), behoorde bewoogen te worden, om de Staaten en daardoor ook hem te ondersteunen. Men hadt hem, van hier, een buitengewoon Gezantschap toegeschikt, om hem over te haalen tot het aanneemen der wapenen (k). Doch zyn ouderdom en vreedzaamheid en bovenal de meergemelde Huwelykshandeling, tusschen zynen Zoon Karel en eene Zuster van Spanje, hadden hem, tot hiertoe, verhinderd, een hertig besluit te neemen. Zo zeer helde hy over de Spaansche zyde, dat hy de Vereenigde Staaten, in 't voorleeden jaar, durfde vergen, Willem van Ophoven, Prioor der Predikmonniken te Antwerpen; die, wegens een' aanslag, om Heusden, door verraad, aan de Spaansche zyde te brengen, in hegtenis zat, op vrye voeten te stellen: waarop hem egter weigerend antwoord gegeven was, hoewel Ophoven, naderhand, werdt uitgewisseld, tegen eenen Bevelhebber van Yzendyke, die, diergelyken aanslag op Grevelingen gesmeed hebbende, in 't net gelokt was (l). Maar in den aanvang deezes jaars, was' er iet voorgevallen, {==493==} {>>pagina-aanduiding<<} welk den Koning van gedagten deedt veranderen. De Huwelykshandeling, nu op 't punt van ten einde gebragt te worden, was plotselyk afgebroken, zonder dat 'er de eigenlyke oorzaak ooit klaarlyk van gebleeken is; hoewel sommigen vermoeden, dat 'er de Vereenigde Staaten onder geroeid hebben (m). Koning Jakob heeft, naderhand, verklaard, dat het wedergeeven van de Palts een der voorwaarden van het Huwelyk zou geweest zyn; dat Filips de IV. deeze voorwarde niet hadt willen naarkomen, en dat de onderhandeling hierop afgebroken was (n). Wat 'er van zy; de Staaten, Karleton, door Prinse Maurits, eerst nader gepolst hebbende (o), namen 'er aanleiding uit, om François van Aarsens, Heer van Sommelsdyk en de Plaate, en Albert Joachimi, Ridder, Heer van Oostende en Odekensterke, in Sprokkelmaand, naar Engeland te zenden: die; nevens Noël van Karon, gewoonlyken gezant der algemeene Staaten, op den vyfden van Zomermaand, te Londen, een Verbond slootenVerbond van onderlinge bescherming met Groot Britanje. voor den tyd van twee jaaren ten minste, strekkende tot verzekerdheid der wederzydsche Ryken en Staaten, en om 's Konings Schoonzoon, den Keurvorst Paltsgraave, in deszelfs waardigheden en goederen, te doen herstellen. De Koning stondt, by het zelve, den Staaten toe ‘het ligten van zesduizend man in zyne Koningkryken, die, binnen zes weeken, herwaards gevoerd, en door den {==494==} {>>pagina-aanduiding<<} Koning betaald zouden worden, mids hem de Staaten, na 't einde des oorlogs, 't zy door eene Vrede of door een lang Bestand, de uitgeschooten' penningen voldeeden. De Staaten verbonden zig, daarentegen, den Koning, in geval men hem, in zyne Ryken, den oorlog aandeedt, met vierduizend man, te zullen ondersteunen, te betaalen, door de Staaten, die hun verschot, ook na 't einde des krygs, van den Koning te rug zouden bekomen (p).’ In gevolge van dit Verbond, werden, eerlang, zesduizend man herwaards ingsscheept. De Koning deedt ook twaalfduizend man werven, die onder den Graave van Mansfeld dienen zouden, om de Palts te herwinnen. Mansfeld zelf was in Engeland gekomen, om deeze werving te bevorderen. Men verzogt den doortogt voor deeze troepen aan den Koning van Frankryk, die dubbelzinnig antwoord gaf. Men keerde zig toen tot de Infante Izabelle, die rondelyk verklaarde, dat zy geene magt hadt, om doortogt naar het Duitsche Ryk te verleenen. Mansfeld ging egter scheep; doch voor Calais genaderd, wilde men hem niet aan land laaten komen, met zyn volk. Hy wendde dan den steven naar Zeeland, daar hy dezelfde zwaarigheden ontmoette. De Zeeuwen verklaarden, geenen leeftogt te hebben, voor zo veel manschap. Men zondt naar Londen en naar den Haage, om de zwaarigheden weg te neemen. Ondertusschen stierf het volk, door ongemak, op de schepen, in grooten getale. Men meent, dat 'er {==495==} {>>pagina-aanduiding<<} slegts een derde van overgebleeven was, toen menze, eindelyk, aan land liet komen, daar zy nog meest verliepen, of onder de zesduizend man, te vooren geworven, gesteken werden; zo dat 'er, van die tweede Leger, niets in wezen bleef (q). Koning Jakob was, nogtans, zo ver vervreemd van eenige nadere verbindtenis met Spanje, dat hy, kort na 't afbreeken der Huwelykshandeling te Madrid, over een Huwelyk tusschen Prins Karel, zynen Zoon, en eene Zuster des Konings van Frankryk, in onderhandeling tradt, welk, in 't volgende jaar, voltrokken werdt (r). XXIX. Verbond van onderlinge bescherming met den koning van Frankryk. Terwyl de Staaten met Koning Jakob handelden, haddenze ook een buitengewoon Gezantschap, bestaande uit Henrik van Essen, Raad in den Hove van Gelder en Zutfen, Nikolaas van Boekhorst, Heer van Noordwyk, en Adriaan Pauw, Ridder, Heer van Heemstede, naar Frankryk gezonden. Die van Zeeland hadden 'er gaarne eenen Zeeuw onder gehad, gelyk te vooren wel geschied was (s). Doch men hadt niet geraaden gevonden, hun hierin te wille te zyn. De Vereenigde Staaten zagen klaarlyk, dat zy, zonder't vernieuwen der voorige verbindtenissen met Frankryk en Groot-Britanje, den Spaanschen, te lande, geene genoegzaame afbreuk konden doen, en slegts verweerenderwyze konden oorloogen; waarom zy geraaden von den, Frankryk aan te zoeken, om onderstand (t). De gelegenheid was {==496==} {>>pagina-aanduiding<<} hun thans gunstig. De Huwelyks handeling met Groots - Britanje was begonnen. Lodewyk de XIII. hadt, daaren boven, tot zekere onderneeming van gewigt, eene Vloot noodig, welke de Staaten hem zouden konnen verschaffen. De handeling hadt dan eenen gewenschten uitslag. Den tienden van Zomermaand, slooten de buitengewoone gezanten, nevens Gideon van Boetselaar en Asperen, Vryheer van Langerak, der Staaten gewoonlyken gezant, een Verdrag met den Koning, waarby hy beloofde ‘hun, in dit jaar, twaalf honderdduizend, en in ieder der twee volgende jaaren, een millioen ponden op te schieten, welke penningen zy hem, drie jaaren na het treffen van Vrede of Bestand, wederom voldoen zouden. Ook beloofden zy geene Vrede of Bestand te zullen maaken, zonder den raad en tusschenkomst zyner, Majesteit. Voarts, zouden zy den Koning, op zyne begeerte, eenige Oorlogsschepen verhuuren of verkoopen, en hem, zo hy in oorlog raaken mogt, met de helft der opgemelde somme, of met manschap en schepen naar evenredigheid, ondersteunen; indien zy zelven vrede hadden, of indien de veiligheid van hunnen Staat zulks konde gedoogen.’ De Koning hadt begeerd, dat zyne bewilliging vereischt werdt, tot het sluiten van Vrede of Bestand doorde Staaten. Doch hunne Gezanten wisten dit zynen Gemagtigden te ontleggen. By een afzonderlyk punt, werdt beraamd, dat de onderdaanen des Konings, Krygsluiden en anderen, den Roomschen Godsdienst zouden mogen bywoonen, in 't Huis van 's Konings Gezant in den Haage; doch dat {==497==} {>>pagina-aanduiding<<} zulks geenen on derzaaten der Vereenigde Staaten zou vrystaan (u). Men handelde, wyders, over verscheiden' byzondere zaaken, den Koophandel en Zeevaart aangaande, zonder iets te sluiten (v). XXX. Prins Maurits zoekt Breda te ontzetten. Prins Maurits bevondt zig, in 't najaar, in 't Land van Kleeve, met het Staatsche Leger. Hy nam hier Gennep wederom in. Ook Kleeve, by verdrag (w). Doch 't voortzetten der Belegeringe van Breda, door den Markgraave Spinola, deedt hem, eindelyk, besluiten, te rug te keeren, om de Stad, waarvoor hy, in den beginne, weinig vrees getoond hadt, ware 't mogelyk, te ontzetten. Doch hy kwam te laat, om een' voordeeligen post in te neemen, by Oosterhout, alwaar Spinola zig, voor hem, gelegerd hadt, met een gedeelte van zyn volk. Prins Maurits lag niet verre van hier, zonder egter iet tegen den Markgraave te onderneemen. Heimelyk, loerde hy, ondertusschen,Aanslag op Antwerpen. op Antwerpen, zendende derwaards duizend knegten en tweehonderd Ruiters, die zig, onder weg, als Spaanschen, uitgestreeken hadden, om de boeren te misleiden. Zy beklommen de Stad, by nagt; doch werden ontdekt en afgeweezen. De Prins was zeer, verdrietig, over't mislukken deezes aanslags. Hy brak, niet lang hierna, op met zyn Leger; dat, toen, in twee hoopen, verdeeld, en, onder Fredrik Henrik en Ernst Kasimir, in de Langestraat en te Roozendaal, gelegd werdt (x), om {==498==} {>>pagina-aanduiding<<} den toevoer naar 't Leger voor Breda te beleteen. Prins Maurits keerde, ziekelyk, naar den Haage, daar hy, den agttienden van Slagt-maand, aankwam (y). XXXI. Prins Maurits wordt ziek. Hy sukkelde den gantschen Winter, aan eene verstopping in den Lever (z), die, naar sommiger oordeel, uit verdriet over 't beleg van Breda en over andere voorvallen ontstaan was (a). Zyne zwakheid nam toe, tegen den aanvang der Lente. Nogtans liet hy niet na, zig geduurig bezig te houden met het overleggen en regelen der gewigtigste zaaken vanHy dringt zynen Broeder tot het Huwelyk met de Graavinne van Solms. Staat en van oorloge. Ook riedt (b) of drong hy, op zyn ziekbedde, zynen Broeder, Fredrik Henrik, tot het aangaan van een Huwelyk met Amelia, Dogter van Joan Albert, Graave van Solms, die, in 't gezelschap der Koninginne van Boheeme, in Holland gekomen was (c). Het Huwelyk werdt, zeer haastig, in 't begin van Grasmaand, voltrokken (d): hebbende de Gekommitteerde Raaden den ondertrouwden ontslag van de gewoone Huwelyks geboden verleend: welk, naderhand, door de Staaten, ten overvloede, bekragtigd werdt (e). Prins Henrik hadt, zo men verzekert, kleine genegenheid getoond tot deeze verbindtenis. Maar Prins Maurits was 'er zeer op gezet geweest. Doch of hy, om zynen Broeder te beweegen, gedreigd zou hebben, zo hy 't weigerde, zelf {==499==} {>>pagina-aanduiding<<} zekere adelyke Jongkvrouwe, by welke hy eenige natuurlyke kinderen hadt, te zullen trouwen; waardoor deeze kinderen gewettigd, en Prins Henrik van zyns Broeders erfenis versteken zou zyn geweest, zouik niet durven bevestigen. Prins Maurits leefde nog geene drieHy sterft. weeken, na 't vokrekken van zyns Broeders Huwelyk, stervende, op het Hof in den Haage, den drieentwintigsten van Grasmaand (f), in 't agtenvyftigste jaar zyns ouderdoms, en in 't eenenveertigste van zyn bewind over de Vereenigde Gewesten (g). 't Lighaam werdt, terstond, geopend. Men vondt 'er geene tekens van vergif in. Doch in den Lever werdt een hard gezwel ontdekt, welk gehouden werdt voor de naaste oorzaak van's Prinsen dood (h). De Predikant Joannes Bogerman, gewezen Voorzitter op de Dordrechtsche Sinode, die den Prins, op zyn doodbedde, meermaalen, bezogt hadt, en een Verhaal van zyn afsterven in 't licht gaf, getuigt, dat hy, met berouw over zyne zonden, met een voorneemen ter verbeteringe, en met hoop op vergeevinge, gevestigd alleen op de verdiensten des Heilands, overleeden is. Hy was nimmer gehuwdZyne natuurlyke kinderen. geweest; doch liet, by N. van Mechelen, gesprooten uit adelyken stamme in Brabant, vercheiden' natuurlyke kinderen na: waarvan de twee oudste Zoonen, Willem en Lodewyk, zig meest vermaard gemaakt hebben. Prins MauritsInhoud van zynen Uitersten wil. hadt, eerst op den dertienden van Grasmaand, tien dagen voor zyn overlyden, zy- {==500==} {>>pagina-aanduiding<<} nen Uitersten Wil doen schryven, door zynen Griffer,Paulus de Jonge, en dien, ten zelfden dage, eigenhandig bekragcigd; (1). Hy stelde, by den zelven ‘tot beter behoudenis der waardigheid en luister. van zyn Huis, zynen Broeder, Henrik Fredrik, tot zynen eenigen erfgenaam aan, en by mangel van hem, en van deszelven wettige marinelyke kinderen en nakomelingen, zynen Neef, Ernst Kasimir, en deszelven wettige mannelyke kinderen en nakomelingen. Aan zyne Zuster, de Prinsesse van Portugal, of derzelver kinderen, maakte hy zevenduizendvyf honderd ponden. 's jaars, losbaar tegen den penning twintig: aan haaretwee Zoonen, Emmanuel en Christoffel, ieder tweeduizend guldens 's jaars, insgelyks, losbaar tegen den penning twintig; en aan haare Dogters, elk duizend guldens 's jaars, losbaar als boven; mids beide Zoonen en Dogters, op 's Prinsen overly den, nog in leeven waren; doch deeze Renten moesten van den eerststervenden op den langstleevenden deezer Zoonen en Dogteren en derzelver wettige kinderen en nakomelingen versterven, en na 't overlyden van den langstleevenden, wederom aan de erfgenaamen komen. Aan zynen natuurlyken Zoon, Willem, maakte hy zyne Heerlykheid van de Lek, met het regf toe de Visscherye in de {==501==} {>>pagina-aanduiding<<} Merwe, en aan zynen tweeden natuurlyken Zoon, Lodewyk, de Heerlykheden van Polanen, Monster en Monster - Ambagt, als Poeldyk, ter Heide, en Half Loosduinen: waarby hy nog eene erfelyke Rente van vyfduizend guldens 's jaars, voor ieder, voegde. Doch deeze Heerlykheden en Renten moesten ook van den eenen op den anderen Zoon of derzelver kinderen en nakomelingen versterven, en, by mangel derzelven, aan de erfgenaamen des Prinsen komen. Aan juffrouwe van Mechelen, Moeder deezer twee Zoonen, maakte hy eene Lyfrente van vierduizendtweehonderd guldens 's jaars (i).’ By een afzonderlyk Codicil, besprak de Prins aan vyf Bastaarden, gelyk hyze noemt, vierduizend guldens 's jaars aan eenen Zoon, drieduizend aan eenen anderen, en aan drie Dogters, tweeduizend guldens 's jaars ieder. Het Lyk zyner Doorlugtigheid werdt, volgens zyne begeerte, in 't graf zyns Vaders, te Delft, bygezet: 't welk, op den zestienden van Herfstmaand, geschiedde (k). Te Leiden werdt, ten zelfden dage, eene Lykrede gedaan, ter zyner eere; doch buiten kosten van den Lande (l). XXXII. Zyne gedaante, aart, deugden en gebreken. Zodanig was de uitgang van Maurits, Prinse van Oranje, den eersten Stadhouder onder de Staatsche Kegeeringe; want zyn Heer Vader, gelyk by eene andere gelegenheid getoond is (m), bekleedde hooger waardigheid, {==502==} {>>pagina-aanduiding<<} na't ontstaan van denoonog, en na 't afzweeren des Konings van Spairje, en heeft nimmer, gelyk de Zoon, last als Stadhouder gehad van de Staaten. Maurits werdt in 't gemeen gehouden voor eenen der grootste Krygsluiden zyner eeuwe (n) Ontbrak hem zeldzaam aan voorzigtigheid of moed. Hy heeft de Krygskonst gebragt tot hooger' trap van volkomenheid, dan iemant, vobr zynen tyd; hadt konnen doen (o); en, vooral voor de tyden van 't Bestand, veel toegebragt, tot bevestiging van den Staat. Na't uitgaan van 't Bestand, gedoogde de vervallen staat van 's Lands geldmiddelen niet, dat men den vyand; met zo veel gewelds als in vroeger' tyd, te keer ging; waarom Maurits weinige of geene gelegenheid hadt, om zyne Krygszugt, die veelligt ook afnam met de jaaren, te voldoen. Ook was men nu zo naauw niet verbonden met Frankryk en Engeland, als te vooren. Waarby, mogelyk, nog gekomen is, dat zy, die, door 's Prinsen beleid, na de verandering des jaars 1618, in 't bewind der hooge Regeeringe, gekomen waren, voor den aanwas van 's Prinsen eezag vreesden, en hierom zo sterk niet voor den oorlog yverden: 't welk Maurits niet dan onaangenaam heeft konnen zyn. De slegte uitslag der zaaken van Boheeme en de Palts heeft hem ook geweldig gespeeten. Hier sloeg 't Beleg van Breda toe, welk hy niet of naauwlyks zag te doen opbreeken. Alle welke redenen, in den laatsten tyd zyns leevens, {==503==} {>>pagina-aanduiding<<} zeer gemelyk en verdrietig maakten: 't welk gelegenheid gaf, om te verspreiden, dat hy van verdriet gestorven was. Toen hy in de kragt zyns leevens was, was hy zeer sterk en onvermoeid. Voorts, grooter van gestalte dan hy scheen, alzo hy zeer zwaarlyvig was. Hy hadt een bloozend weezen, en droeg eenen breeden blonden baard. Een zyner geliefdste uitspanningen was net Schaakspel; daar hy zig, als hy niet te velde was, en vooral ten tyde van 't Bestand, dikwils mede vermaakte. In de verkeering, was hy guller en openhertiger (p), maar ook driftiger en oploopender dan zyn Vader. Be aanzienlyke staatigheid zyns hoss wist hy, naar 't getuigenis van zulken, die hem gekend hebben, bescheidelyk, met zuinigheid te paaren (q). Hy schiep, somtyds, vermaak in boerten. Wiskonstenaars en schrandere Vestingbouwers waren by hem in hooge agtinge (r). De Ampten, die in zyne Heerlykheden openvielen, gaf hy gemeenlyk aan zyne Huisgenooten, zonder zig met dezelven vrienden te willen maaken onder de Regenten der Steden, gelyk eenigen zyner opvolgeren gedaan hebben (s). Eenigen beschryven hem, als agterdogtig van aart (t): 't welk egter meest schynt ontstaan te zyn, uit het gene hy zig, nu en dan, van Oldenbarneveld ontvallen liet, dien hy van ongeoorlofden handel met den Spanjaard scheen verdagt te houden. Ook meent men, dat hy zig, {==504==} {>>pagina-aanduiding<<} somtyds, niet gemeenzaam genoeg gedroeg (u). De President Jeannin noemt hem, in zyne Brieven, dikwils, een wys en eerlyk man, die 't gene hem, in zynen persoon, aanging, niet dan door zagte middelen, zogt (v). Doch 't gebeurde in de jaaren 1618 en 1619 heeft veelen zyner tydgenooten en de meesten zyner nakomelingen anders van hem doen oordeelen. De dood van Oldenbarneveld, die men den Prinse weet, verwekte, terstond na datze was voorgevallen, groot misnoegen onder veelen (w), en werdt, in 't gemeen, voor te geweldig een middel tot bevordering van 's Prinsen gezag aangezien. De nakomelingen hebben 'er niet gunstiger van geoordeeld (x): en de roem, door Maurits, in den oorlog, verworven, is, in hun oog, naauwlyks, in staat geweest, om de schande, behaald, door zo streng een vonnis, over 's Lands ouden Dienaar, eenigszins, op te weegen. {==505==} {>>pagina-aanduiding<<} Lyst der printverbeeldingen. Willem Lodewyk, Graaf van Nassau, Stadhouder van Friesland en Groningen, te plaatsen tegen over Bl. 58. Mr. Hugo de Groot, Pensionaris van Rotterdam 114. Mr. Rombout Hogerbeets, Pensionaris van Leiden 172 François van Aarsens, Heer van Sommelsdyk 332. 's Lands Advokaat, Joan van Oldenbarneveld, op 't Schavot 366. Louise de Coligni, Prinsesse Weduwe van Oranje 406. Hugo de Groot zig bereidende tot de vlugt, uit Loevestein. 414. {==507==} {>>pagina-aanduiding<<} By den Drukker van dit werk, zal in 't korte uitgegeven worden De Hedendaagsche Historie of Tegenwoordige Staat van GROOT BRITTANNIE, behelzende eene naauwkeurige Beschryving van het Land, een kort begrip van de Historie, de Godsdienst, Zeden, Wetten, Gewoontens, Regeering, Konsten en Wetenschappen, Koophandel, Handwerken, Landbouw, Landziektens, Planten, Dieren, Mineraalen en andere zaaken, tot de Natuurlyke Historie dienende. Uit het Engelsch van den Heere Salmon en andere Schryvers vertaald en opgesteld; met naauwkeurige Landkaarten en fraaie Printverbeeldingen versierd. Dit Werk is een Vervolg op de Hedendaagsche Historie of Tegenwoordige Staat van alle Volken, waar van nu reeds Twintig Deelen in het ligt gegeven zyn, behelzende dezelve als volgt: Het I. Deel behelst eene Beschryving van het Keizerryk China en Japan, als mede van de Ladrones, de Filippynsche en Molukkische, of Specery-Eilanden. II. Deel vervat eene Beschryving van de Sunda Eilanden, en wel inzonderheid van Borneo, Java, Sumatra, en de Koningryken Siam, Cochim China en Tonkin. III. Deel beschryst de Tegenwoordige Staat van de Koninkryken Pegu, Ava, Arrakan, Acham, als mede van het Eigentlyke India, of het Ryk van den Grooten Mogol en Malabaer, Kormandel en het Eiland Ceilon. IV. Deel houdt in de Beschryving van Persie, Arabie en 't Asiatisch Tartaryen. V. Deel betreft de Tegenwoordigen Staat van het Turksche Ryk in Asia en Afrika, enz. VI. Deel behelst eene Beschryving van den Tegenwoordigen Staat van 't Gebied der Turken in Europa, Klein Tartaryen, en van gantsch Griekenland; als mede eene Historie van den Tegenwoordigen Staat der Grieksche Kerk in Turkyen: insgelyks de Tegenwoordige Staat van 't Koningryk Polen en 't Groot-Hertogdom Litthauwen. VII. Deel vervat den Tegenwoordigen Staat der Noordsche Ryken, als Rusland, Zweden, Deenemarken, Noorwegen; als mede van Nova Sembla, Groenland, de Straat Davis enz. VIII. en IX. Deel behelst eene Beschryving van 't Duitsche Keizerryk in 't algemeen; gelyk ook van alle de Landen in deszelfs byzondere Kreitsen; insgelyks van Bohemen, Silesie, Hungarie, Zevenbergen en de Frontier-Landen des Keizerryks. X. Deel beschryft dat gedeelte der Nederlandsche Provincien, 't welk onder 't Gebied van Oostenryk, Vrankryk en Pruissen behoort. Dis Deel is op nieuws beschreeven en met een byzondere Tytel gedrukt: om by de Tegenwoordige Staat der Vereenigde Nederlanden te konnen worden gevoegd. {==508==} {>>pagina-aanduiding<<} XI. Zynde het Eerste Deel van den Tegenwoordigen Staat der Vereenigde Nederlanden, vervat eene Algmeene Beschryving des Lands, der Zeden, en Godsdienst van de Inwooners, een kort begrip van 's Lands Historie, eene Beschryving der Hooge en mindere Generaliteits Kollegien, der Maatschappyen van Oosten en Westen, en der Handwerken, Visscheryen, Zeevaart en Koophandel. XII. Zynde het Tweede Deel der Vereenigde Nederlanden, behelst eene Beschryving van alle de Generaliteits Landen, als de Meiery van 's Hertogenbosch, 't Markgraafschap van Bergen op Zoom, de Barony van Breda, het Land van Kuik en de Stad Graave, Steenbergen, Prinsenland, Willemstad, de Schansen aan de Schelde, Maastricht, het Land van Overmaaaze, Staars Vlaanderen en Staats Opper-Gelderland enz. XIII. Zynde 't Derde Deel der Vereenigde Nederlanden, behelst eene naauwkeurige Beschryving van gantsch Gelderland. XIV. Zynde het Vierde Deel der Vereenigde Nederlanden, behelst eene Beschryving van de Gelegenheld, Regeering enz. van Holland in 't gemeen, en byzonderlyk van de Steden Dordrecht, Haarlem, Delft en Leiden. XV. Zynde het Vyfde Deel der Vereenigde Nederlanden, behelst eene Beschdryving van de Steden Amsterdam, Gouda, Rotterdam, Schiedam, Gornichem, Schoonhove, Brielle, Alkmaar, Hoorn, Enkhuizen, Edam, Monnikendam, Medenblik en Purmerend. XVI. Zynde het Zesde Deel der Vereenigde Nederlanden, behelst eene Beschryving van 's Gravenhaage en van alle de Dorpen enz. in Rynland en Delftand. XVII. Zynde het Zevende Deel der Vereenigde Nederlanden, behelst eene Beschryving van Schieland, het Land van Voorne en van gantsch Zuidholland. XVIII. Zynde het Agtste Deel der Vereenigde Nederlanden, behelst eene Beschryving van Woerden, Gooyland, Amstelland, Kennemerland, Westfriesland, Waterland, de Eilanden enz. XIX. Zynde het Negende Deel der Vereenigde Nederlanden, behelst eene Beschryving van Zeeland in 't algemeen en van de Steden, Middelburg en Zierikzee in 't byzonder. XX. Zynde het Tiende Deel der Vereenigde Nederlanden, behelst eene Beschryvinge van de Steden, Goes, Tholen, Vlissingen en Veere; benevens alle de byzondere Eilanden, Dorpen, Heerlykheden enz. van Zeeland. Het XXI. XXII. en XXII. Deel zal behelzen de Beschryving van Utrecht, Vriesland, Overyssel, Groningen en Drente. Terwyl nu deeze Deelen ter Drukpersse vervaardigd worden, om zoo spoedig mogelyk uitgegeven te worden, zal de Drukker de Hedendaagsche Historie der andere Ryken en Landen vervolgen, op dat dit nuttige Werk ten spoedigste tot volkomenheid gebragt worde. (a) Meteren XXXI. Boek, ƒ 592 vers. 593. (b) Meteren XXXI. Boek, ƒ 581. vers. XXXII. Boek, ƒ 629. (c) Resol. Holl. 24 Nov. 23 Dec. 1609. bl. 4. Meteren XXXI Boek, ƒ 580 vers. (d) Zie Resol. Holl. 8 Febr. - 3 April 1610. bl. 14, 55. Groot-Plakaatb. II. Deel, kol. 1170. (e) Zie Resol. Holl. 5 May 1611. bl. 93. Groot-Plakaatb. II. Deel, kol. 2268. (f) Zie Groot-Plakaatb. I. Deel, kol. 71. II. Deel, kol. 581, 1211. Du Mont Corps Diplom. Tom. V.P. II p. 119, 141. Meter. XXXI. Boek, ƒ 593 vers. (g) Meteren XXXI. Boek, ƒ 581, 598. (h) Resol. Holl. 19 Febr. 1609. bl. 45. (i) Meteren XXXI. Boek, ƒ 1609. bl. 45. (k) Zie Groot-Plakaatb. II. Deel, kol. 2261. Meter. XXXII, Boek, ƒ 618 vers. (l) Baudart. Memor. VIII. Boek, bl. 62. (m) Meteren XXXI. Boek, ƒ 584, 591. (n) Meteren XXXI. Boek, ƒ 590 vers. (o) Meteren XXXII. Boek, ƒ 625. (p) IX. Deel, bl. 435. (q) Aitzema I. Deel, bl. 245, 254. Du Mont Corps Diplom. Tom. V. P. II. p. 103, 123. (r) Voiez Du Mont Corps Diplom Tom. V. P. II. p. 126. (s) Resol. Holl. 8 Febr. - 3 April 1610. bl. 2, 5, 32. (t) Meteren XXXI. Boek, ƒ 598-603. XXXII. Boek, ƒ 610. (u) IX. Deel, bl. 375, 406, 426. (u) Vossius Hist. Pelag. Libr. III. P. I. Thes. I. p. 278 & seqq. Thes. II. p. 283 & seqq. P. II. Antith. I. p. 300 & seqq. Libr. VII. P. II. p. 733 & seqq. Grotius Hist. Libr. XVII. p. 551. J. Basnage Hist. de l'Eglise, Tom. I. Livr. XI. Ch. I-VI. p. 593-643. (v) Vide Euseb. Hist. Eccl. Libr. V. Cap. XX. p.m. 237. (w) Vide Vossii Hist. Pelag. Libr. VI. Thes. VIII. p. 550. (x) Vossius Libr. III. P. II. Thes. I. p. 294. Thes. IV. p. 308. (y) Vossius Libr. VI. Thes. X. p. 571. (z) Groth Hist. Libr. XVII. p. 551. Trigland. Kerk. Gesch bl. 9, 17. (a) Vossius Libr. VII. P. IV p. 776. (b) Fra Paolo Hist. du Conc. de Trente Libr. II. p. 419. (c) Brandt Reform. I. Deel, bl. 98, 99. (d) Vossius Libr. VI. Thes. XII, p. 586. (d) Protocol van Leeuwaarden, bl. 337, 339, 349, 352, 354, 355, 356, 361, 362. (e) C. Branth Vit. Arminii. p. 190. (f) Vide Gomari Opera P. I. p. 428. P. II. p. 27, 277, 280. (g) Vide Arminii Opera p. 283, 288, 389, 943. (h) Groth Hist. Libr. XVII. p. 551. (g) Resol. Holl. I May 1607. bl. 153. (h) Baudart. Memor. I. Boek, bl. 9. (i) Brandt II. Deel, bl. 77. (k) Groth Hist. Libr. XVII. p. 553. (l) Resol. Holl. 30 April 1608. bl. 85. (m) Resol. Holl. 26 Janu. en verv. 1608. bl. 50. (n) Resol. Holl. 12 Decemb. 1608. bl. 2. C, Branth Vit. Arminii. p. 352, 359. (o) Groth Hist. Libr. XVII. p. 553. Van den Sande. V. Boek, bl. 59. (p) Resol. Holl. 12 Aug. en verv. 1609. bl. 194, 195, 197, 193, 201, 202, 203, 205, 207, 208. Brandt II. Deel, bl. 97. (q) C. Branth Vit. Armin. p. 431. (r) Uytenbogaert Kerk. Hist. bl. 544. (s) Uytenbogaert Kerk. Hist. bl. 454, 456, 458-462. (t) Uytenbogaert, bl. 487. (u) Van den Sande Ned. Hist. V. Boek, bl. 57. (1) Deezen waren Reinoud van Brederode, Heer van Veenhuizen, President, Leonard de Voogd en Romhout Hogerbeets, Raadsheeren in den Hoogen Raade, en Jonkheer Steven van der Does, Heer van Noordwyk, Raadsheer in 't Hof. (v) Trigland. Kerk. Gesch. bl. 507. (w) Resol. Holl. 8 Febr. - 3 April 1610. bl. 6, 59, 60, 75, 112, 126. Trigland. Kerk. Geschied. bl. 500-512. (x) Brandt II. Deel, bl. 112, 113, 114. (y) Zie Brandt II. Deel, bl. 528-539. (z) Winsemius Chron. XX. Boek, bl. 891, 892. (a) Van den Sande V. Boek, bl. 57 Meter. XXXI. Boek, ƒ 595 vers. (b) Winsemius Chron. XX. Boek, bl. 894, 895, 896. (c) Zie VIII. Deel, bl. 301. (d) Lyst der Utr. Regeer. in 't Groot Utr. Plakaatb. III. Deel, bl. 176, 177, (e) Van den Sande V. Boek, bl. 60. (f) Regeer. Lyst als bov. bl. 177. (g) Regeer. Lyst als bov. bl. 180. (2) Te weeten Hugo Ruisch, Raad in den Hove van Utrecht, Anse'mus Salmius, Schepen, en Jakob van Medenblik, Raad der Stad. (h) Regeer. Lyst als bov. bl. 180. (i) Groot Utr. Plakaatb. I. Deel, bl. 738. (k) Groot Utr. Plakaatb. I. Doch, bl. 738. (k) Groot Utr. Plakaatb. I. Deel, bl. 190, 192. (l) Resol. Holl. 8 Febr. - 3 April 1610. bl. 9-12. Meteren XXXI. Boek, ƒ 595 vers. 598. (m) Uit de Sententien, gedrukt te Utrecht, in 't jaar 1611. (n) Meteren XXXII. Boek, ƒ 621 vers. Brandt Reform. II. Deel, bl. 156. (o) Groot Utr. Plakaatb. I. Deel, bl. 739. (p) Groot-Plakaatb. I. Deel, kol. 429. Resol. Holl. 4, 5, 7, 8 Maart 1611. bl. 2.5. (q) Van den Sande V. Boek, bl. 60. (r) Haagsche Confer. bl. 425. Brandt II. Deel, bl. 128. (s) Haagsche Confer. bl. 1. Uytenbogaert, bl. 524, 525. (t) Uytenbogaert bl. 529. Trigland. bl. 536. (v) Brandt II. Deel, bl. 132. (w) Trigland bl. 544. Uytenbogaert bl. 534. Brandt II, Deel, bl. 159, 160. Meteren XXXI. Boek, ƒ 605 vers. (x) Trigland. bl. 545-552. (y) Brandt II. Deel, bl. 163. (z) Hier voor, bl. 9. (a) Journael der Ambass. W. v. Brederode, C. van der Myle en J. de Maldere. M.S. (b) Daniel Tom. X. p. 443, 444. (c) Bentivoglio Verhaalb. bl. 524. Meter. XXXI. Boek, ƒ 595. (d) Resol. Holl. 28 May - 12 Juny 1610. bl. 22 enz. (e) Daniel Tom. X. p. 446-448. (f) Meteren XXXII. Boek, ƒ 611 vers. 612. (g) Voiez Du Mont Corps Diplom. Tom. V. P. II. p. 138. (h) Meteren XXXII. Boek, ƒ 607. (i) Rapport van den Ambassad. van der Myle. M S. (k) Resol. Holl. 26 May - 12 Juny 1610. bl. 27. Meter. XXXII. Boek, ƒ 608 vers. 609. (l) Meteren XXXII, Boek, ƒ 609 vers. 610. (m) Zie Groot-Plakaatb. II. Deel, kol. 646. (n) Meteren XXXII. Boek, ƒ 613 vers. - 616. (o) Meteren XXXII. Boek, ƒ 620. (p) Bl 4. (q) Meteren XXXII. Boek, ƒ 620. (r) Meteren XXXI. Boek, ƒ 580 vers. (s) Meteren XXXII. Boek, ƒ 606, 607. (t) Resol. Holl. 28 May - 12 Juny 1610. bl. 16 enz. (u) Meteren XXXII. Boek, ƒ 617 vers. 618, 625. Van den Sande V. Boek, bl. 61. (v) Groot-Plakaatb. I. Deel, kol. 549. (w) Zie P. de la Rue Gelett. Zeel. bl. 483. (x) Meteren XXXII. Boek, ƒ 620 vers. (y) Negotiat. de Jeannin Tom. III. p. 217, 222. (z) Meteren XXXII. Boek, ƒ 622 vers. 623, 627. (a) Meteren XXXII. Boek, ƒ 629 vers. (b) Baudart Memor. IV. Boek, bl. 218. (c) Voiez Du Mont Corps Diplom. Tom. V.P. II. p. 642. (d) Meteren XXXII. Boek, ƒ 624 vers. (e) Baudart. Memor. IV. Boek, bl. 179. (f) Zie Resol Holl. 26 Nov. 21 Dec. 1612. bl. 35. Groot-Plakaatb. III. Deel, bl. 383. Du Mont Corps Diplom. Tom. V. P. II. p. 205. (g) Groot-Plakaatb. II. Deel, kol. 1331, 1333 enz. (h) Van den Sande V. Boek, bl. 64. (i) Meteren XXXI. Boek, ƒ 584. XXXII. Boek, ƒ 619. (k) Zie Groot-Plakaatb. I. Deel, kol. 970. (l) Meteren XXXII. Boek, ƒ 629. (m) Meteren XXXII. Boek, ƒ 629. (n) Van den Sande V. Boek, bl. 64. (o) Zie IX. Deel, bl. 312. (p) Resol. Holl. 8 Febr. - 3 April 1610. bl. 5. (q) Meteren XXXI. Boek, ƒ 591 vers. (r) Meteren XXXII. Boek, ƒ 624 vers. (s) Zie hier voor, bl. 37. (t) Baudart. Memor. II. Boek, bl. 38. (u) Uytenbogaert, bl. 574. (v) Trigland. bl. 625. (w) Uytenbogaert, bl. 590. (x) Brandt II. Deel, bl. 170. (y) Zie Groot-Plakaatb. III. Deel, bl. 459. (z) Groot Plakaatb. III. Deel, bl. 460. (a) Groot Utr. Plakaatb. I. Deel, bl. 359. (b) Brandt II. Deel, bl. 180-184. (c) Van den Sande V. Boek, bl. 63. (d) Baudart. Mem. II. Boek, bl. 97 Van den Sande V. Boek, bl. 66. (e) Resol. Holl. 6 Aug. 27 Sept. 1612. bl. 191, 237. Uytenbogaert, bl. 600, 601. Brandt II. Deel, bl. 116. (f) Van den Sande V. Boek, bl. 65. (g) Meteren XXXII. Boek, ƒ 629 vers. (h) Zie VII. Deel, bl. 172. (i) Voiez Du Mont Corps Diplom. Tom. V. P. II. p. 192. (k) Uytenbog, Leven en Kerkel. bedien. Cap. II. bl. 14. (l) Brandt II. Deel, bl. 169, 170. (m) Uytenbog. Dagregister by Brandt II. Deel, bl. 206. (n) Resol. Holl. 5-29 Maart 1613. bl. 3. Trigland. bl. 642-648. Uytenhog. bl. 601-605. (o) Zie Resol. Holl. 5-29 Maart 1613. bl. 42, 23. (p) Grotius Verantw. Hoofdst. VI. bl. 56. (q) Rapin Tom. VII. p. 71, 72. (r) Brandt II. Deel, bl. 165. (s) Grotius Verantw. Hoofdst. VI. bl. 56. (t) Uytenbog, bl. 613-617. Trigland. bl. 665. (u) Groot-Plakaatb. I. Deel, kol. 457. (v) Brandt II. Deel, bl. 235. (w) Zie Brandt II. Deel, bl. 232. (x) Zie Resol. Holl. 4 Nov. 1613 - 23 Januar. 1614. bl. 44. Groot-Plakaatb. III. Deel, bl. 460. (y) Trigland. bl. 678. (z) Zie Resol. Holl. 1-23 May 1613. bl. 28. Groot-Plakaatb. IV. Deel, bl. 273. (a) Zie Groot-Plakaatb. IV. Deel, bl. 267, 271. Resol. Holl. 1-31 May 1613. bl. 18. (b) Voiez Du Mont Corps Diplom. Tom. V.P. II. p. 226. (c) Van den Sande V Boek, bl. 66. Baudart. Memor. V. Boek, bl. 44. (d) Zie Bentivoglio Verhaalb. bl. 296, 297. (e) Zie Groot-Plakaatb. IV. Deel, bl. 275. (f) Zie Groot-Plakaatb. IV. Deel, bl. 278. (g) Zie 't Koop-Contract by Du Mont Corps Diplom. Tom. V.P. II. p. 223. (h) Baudart. Memor. V. Boek, bl. 43. (i) Zie Groot-Plakaatb. I. Deel, kol. 669, 671, 673, 675. Velius Hoorn, bl. 550. (k) Groot-Plakaatb. I. Deel, kol. 563. (l) Resol. Holl. 4-17 Maart 1615. bl. 5. (m) Rapin Tom. VII. p. 76. Uytenbogaert, bl. 601. (n) Vide Act. Publ. Angl. Tom. VII. P. II. p. 205. (o) Grotius Verantw. Hoofdst. XIX. bl. 209, 214. C. Brandt Leven van H. de Groot, bl. 45. (p) Groot-Plakaatb. I. Deel, kol. 673. (q) Van den Sande V. Boek, bl. 72. (r) Groot-Plakaatb. II. Deel, kol. 2272, 2273. (s) Baudart. Memor. IV. Boek, bl. 222, 227, V. Boek, bl. 28, 42, VI. Boek, bl. 8. (t) Baudart. Memor. VI. Boek, bl. 12. (u) Voiez Du Mont Corps Diplom. Tom. V.P. II. p. 179, 181, 183, 193, 195, 196, 197. Meter. XXXII. Boek, ƒ 628. (v) Bentivoglio Verhaalb. bl. 437, 438. (w) Baudart. Memor. IV. Boek, bl. 177. (x) Bentivogl. bl. 438, 439, 454. Baudart. Memor. V. Boek, bl. 43. (y) Bentivoglio bl. 442, 443. (z) Baudart. Memor. VI. Boek, bl. 24. (a) Bentivogl. bl. 453. Baudart Memor. VI. Boek, bl. 38. (b) Bentivoglio bl. 445, 446. (c) Bentivoglio bl. 459, 463. (d) Bentivoglio bl. 448. (e) Bentivoglio bl. 451. (f) Bentivoglio bl. 456, 457. (g) Bentivoglio bl. 462. (h) Resol. Holl. 1-19 July 1614. bl. 69, 70. Baudart. Memor. VI. Boek, bl. 39. (i) IX. Deel, bl. 23. (k) Grotii Hist. Libr. XVII. p. 472. (l) Meteren XXVI. Boek, ƒ 497-499. (m) Meteren XXXII. Boek, ƒ 623. (n) Voiez Du Mont Corps Diplom. Tom. V.P. II. p. 235. (o) Baudart. Memor. VI. Boek, bl. 34, 40. (p) Baudart. Memor. VIII. Boek, bl. 69 enz. (q) Baudart. Memor. VI. Boek, bl. 41. (r) Baudart. Memor. VI. Boek, bl. 42. (s) Baudart. Memor. VI. Boek, bl. 43. (t) Bentivoglio, bl. 486. (u) B. Duinglo Verantw. I. Deel, bl. 161 enz. (v) Bentivoglio bl. 489-492. Baudart. Memor. VI. Boek, bl. 42, 43. (w) Voiez Du Mont Corps Dipl. Tom. V. P. II. p. 259, 261. (x) Bentivoglio. bl. 500-503, 506. (y) Baudart. Memor. VI. Boek, bl. 51. (z) Baudart. Memor. VI. Boek, bl. 25. (a) Baudart. Memor. VI. Boek, bl. 23. (b) Vide Epist. Select. e Musaeo J.G. Meelii Dec. III. Ep. I. II. VI. p. 79, 81, 90. (c) Brandt II Deel, bl. 236, 237. (d) Velius Hoorn, bl. 543. Trigland. bl. 834-842. (e) Resol. Holl. 17-20 July 1613. bl. 37. Brandt II. Deel, bl. 214. (f) Brandt II. Deel, bl. 245, 246. (g) Brandt II. Deel, bl. 247-251. (h) Brandt II. Deel, bl. 261 enz. (i) Baudart. Memor. VII. Boek, bl. 11. (k) Uytenb. Berigt op 't nader Adv. bl. 18. (l) Brandt II. Deel, bl. 277, 291. (m) Baudart. Memor. VII. Boek, bl. 8, 9. (n) Resol Holl. 1-22 Dec. 1615. bl. 33. Groot-Plakaatb. III. Deel, bl. 461. (o) Brandt II. Deel, bl. 312. (p) Groot-Plakaatb. I. Deel, kol. 439. (q) Bl. 24. (r) Van den Sande V. Boek, bl. 69. (s) Winsem. Chron. XX. Boek, bl. 898. (t) Van den Sande V. Boek, bl. 69. (u) IX. Deel, bl. 201. (v) Zie hier voor, bl. 65. (w) Baudart. Memor. VI. Boek, bl. 9. (x) Baudart. Memor. IV. Boek, bl. 72. (y) Zie het by Du Mont Corps Dipl. Tom. V. P. II. p. 277. (z) Aitzema I. Deel, bl. 186. Du Mont Corps Diplom. Tom. V.P. II. 274. Groot Plakaatb. IV. Deel, bl. 280. (a) Baudart. Memor. VIII. Boek, bl. 44. (b) Van den Sande V. Boek, bl. 70. (c) Baudart. Memor. VIII. Boek. bl. 35. (d) Resol. Holl. 1 Maart - 26 April 1616. bl. 7. (e) Resol. Holl. 1 Maart - 26 April 1616. bl. 11 Baud. Memor. VIII. Boek, bl. 42, 44. (f) Groot-Plakaatb. II. Deel, kol. 125, 130. (g) Groot-Plakaatb. II. Deel, kol. 294, 294. I. Deel, kol. 551. (h) Baudart. Memor. VIII. Boek, bl. 101 enz. Van den Sande V. Boek, bl. 71. (i) Baudart. Memor. VIII. Boek, bl. 53. (k) Resol. Holl. 18 Maart 1617. bl. 66. (l) Baudart. Memor. ƒ 180. van den eersten Druk. (m) Spilberg. Reis rondsom den Aardkl. bl. 20, 39, 46, 50, 61, 62, 63, 65, 66. Baudart. Memor. ƒ 170 van den eersten Druk. (n) Baudart. Memor. ƒ 239 vers. van den eersten Druk. (o) Waar. Hist. van J. v. Oldenbarnev. bl. 111. (p) IX. Deel, bl. 260, 355. (q) Rapin Tom. VII. p. 75. (r) Rapin Tom. VII. p. 105. (s) Act. Publ. Angl. Tom. VII. P. II. p. 203, 313. (t) Rapin Tom. VII. p. 105, 106. (u) Negotiat. de Jeannin Tom. II. p. 95. (v) Zie IX. Deel, bl. 344. (w) IX. Deel, bl. 175. (x) Rapin Tom. VII. p. 107. (y) Rapin Tom. VII. p. 50. (z) Act. Publ. Angl. Tom. VII. P. II. p. 210. (a) Burnet Hist. of his own Time Vol. I. p. 15. Rapin Tom. VII. p. 108, 109, 110. (b) Notul Zeeland, 20 May, 30 Juny 1616. bl. 73, 97. Cabala or Mysteries of State P. I. p. 190, 191. Act Publ. Angl. Tom. VII. P. II. p. 211, 212. (c) Aitzema I. Deel, bl. 24. Baudart. Memor. VIII. Boek, bl. 52. Alkemade Briel, I. Deel, bl. 136, 375. (d) T. Birch Negotiat. from 1592, to 1617. p. 396. (e) Aubery Memoir. p. 319. (f) Groot-Plakaatb. I. Deel, kol. 1170. Baudart. Memor. VIII. Boek, bl. 64. (g) Groot-Plakaatb. I. Deel. kol. 776, 780. (h) Baudart. Memor. VIII. Boek, bl. 64. (i) Groot-Plakaatb. I. Deel, kol. 776, 780. (k) Groot-Plakaatb. I. Deel, kol. 766. (l) Groot-Plakaatb. II. Deel, kol. 2277, 2279. (m) Voiez Du Mont Corps Dipl. Tom. V. P. II. p. 165, 166. (3) Omtrent deezen tyd, begon men het deel der Nederlanden, welk onder de Aartshertogen stondt, naar de voornaamste gewesten, Vlaanderen, of ook wel Brabant te noemen. (n) Du Mont Corps Diplom. Tom. V.P. II. p. 215, 217. Supplem. au Corps Diplom. Tom. II. P. I. p. 283. (o) Baudart. Memor. VIII. Boek, bl. 43. (p) Baudart. Memor. VIII. Boek, bl. 81. (q) Baudart. Memor. VIII. Boek, bl. 93. (r) Aubery Memoir. p. 383-396 Daniel Journ. de Louis XIII. p. III-VIII. (s) Resol. Holl. 30 Sept. - 22 Octob. 1616. bl. 22. Baud. Memor. VIII. Boek, bl. 62. IX. Boek, bl. 115. (t) Voiez Du Mont Corps Diplom. Tom. V. P. II. p. 304. (a) Resol. Holl. 1 Maart - 26 April 1616. bl. 4. (b) Baudart. Mem. VIII. Boek, bl. 9. Uytenbog. bl. 343. (c) Brandt II. Deel, bl. 344. (d) Zie hier voor bl. 63. (e) Verhael der Deputatie naer Amsterd. gedrukt 1616. (f) Verhael der Deput. bl. 94. enz. Brandt II. Deel, bl. 983 enz. (g) Grotius Verantw. Hoofdst. VIII. bl. 89. (h) Trigland, bl. 754. (i) Zie Resol. Holl. 30 Sept. - 22 Octob. 1616. bl. 15 enz. Brandt II. Deel, bl. 387. (k) Trigland. bl. 354. (l) Brandt II. Deel, bl. 407-414. (m) Hoofts Brieven N. 48. bl. 41. (n) Trigland. bl. 765. (o) Van den Sande V. Boek, bl. 74. Trigland. bl. 791. (p) Brandt II. Deel, bl. 419. (q) Resol. Holl. 4 Nov. - 22 Dec. 1616. bl. 34. Trigland. bl. 894. Brandt II. Deel, bl. 423. (r) Baudart. Memor. VIII. Boek, bl. 1. Brandt II. Deel, bl. 440. (s) Baudart. Memor. VIII. Boek, bl. II. Uytenbog. bl. 701. (t) Baudart. Memor. VIII. Boek, bl. 32. (u) Uytenbogaert, bl. 701. Trigland. bl. 689. Baudart. Memor. IX. Boek, bl. 1, 26. (v) Zie de Acte by Brandt II. Deel, bl. 462. (w) Brandt II. bl. 465. (x) Brandt II. Deel, bl. 464-468. (y) Zie Brandt II. Deel, bl. 523. (z) Resol. Holl. 2 Maart 1617. by Brandt II. Deel, bl. 468. (a) Bl. 26. (b) Brandt II. Deel, bl. 473-500. (c) Baudart. Memor. IX. Boek, bl. 56. (d) Resol. Holl. 21 Febr. 1617. bl. 32. (e) Resol. Holl. 10, 21. Maart 1617. bl. 57, 71. Brandt II. Deel, bl. 503, 508, 510. (f) Brandt II. Deel, bl. 501, 502, 512. (g) Uytenbog. Leven en Verantw. Cap. VIII. bl. 69 106. Trigland. bl. 874-888. (h) Uytenbog. Leven Cap. IX. bl. 107, 108. (i) Resol. Holl. 28 January 1617. bl. 15. Uytenbog. Aant. by Brandt II. Deel, bl. 340. (k) Uytenbog. Leven Cap. IX. bl. 108, 109. (l) D. Carletons Letters in the Cabala or Mysteries of Stare P. I. p. 173. (m) Uytenbog. Leven Cap. IX. bl. 122, 123, 124, 134. (n) Resol. Holl. II, 27 July 1617. bl. 164, 170. (o) Uytenbog. Leven Cap. IX. bl. 135. (p) Resol. Holl. 23 Maart 1617. bl. 75. (q) Uytenbog. Leven Cap. IX. bl. 141. (1) Ik vind deezen naaw, reeds in de Resolutien van Holland van den 16 November 1618, bl. 366. (r) Baudart. Memor. IX. Boek, bl. 85. Brandt II. Deel, bl. 556, 646, 647. (s) Remonst. in de Waaragt. Hist. van J. v. Oldenbarnev. bl. 168, 169. (t) Resol. Holl. 25 Febr. 22 April 5, 12, 20, 25 May 1617. bl. 39, 106, 117, 123, 127, 130, 153. Trigland. bl. 1024. (v) Grotius Verantw. Hoofdst. IX. bl. 96. (w) Resol. Holl. 5 Aug. 1617. bl. 177. (x) Grotius Verantw. Hoofdst. IX. bl. 96. (y) Baudart. Memor. IX. Boek, bl. 59. (z) Brandt II. Deel, bl. 525. (a) D. Carletons Letters in the Cabala or Mysteries of State P. I. p. 173. (b) Zie Brant II. Deel, bl. 545-553. (c) Resol. Holl. 23 Maart 1617. bl. 80. Notul. Zeel. 13 Apr. 1617. bl. 93, Baudart. Memor. IX. Boek, bl. 100, 109. Van den Sande V. Boek, bl. 72. (d) Aurery Memoir. p. 398. (e) Baudart. Memor. IX. Boek, bl. 109. (f) Baudart. Memor. IX. Boek, bl. 202. (g) Baudart. Memor. IX. Boek, bl. 126. Zie ook Resol. Holl. 23 Maart 1617. bl. 76. (h) Baudart. Memor. IX. Boek, bl. 100, 101. (i) Zie IX. Deel, bl. 337. (k) W.C. Schoutens Reize bl. 79, 80. (l) Voiez Supplem. au Corps Diplom. Tom. II. P. I. p. 282. (m) Baudart. Memor. IX. Boek, bl. 97, 202. (n) Resol. Holl. 8, 9 Juny 1617. bl. 142. Groot-Plakaatb. II. Deel, kol. 1719. (o) Zie hier voor, bl. 22, 24. (p) Zie bl. 25. (q) Grotius Verantw. Cap. XIX. bl. 194. Zie ork de Voort. (r) Uytenbog. Leven en Verantw. Cap. IX. bl. 122, 124, 135. Cap. X. bl. 156. (s) Uytenbog. Dagreg. by Brandt II. Deel, bl. 558. (t) Grotius Verantw. Cap. X. bl. 105. (u) Zie Baudart. Memor. IX. Boek, bl. 37. (v) Resol. Holl. 4, 5. Aug. 1617. bl. 176, 177. (w) Baudart. Memor. IX. Boek, bl. 31. (x) Resol. Holl. 29 Aug. 12 Sept. 1617. bl. 185, 191. Baudart. Memor. IX. Boek, bl. 68. (y) Zie C.P. Hoofts Redev. by Brandt II. Deel, bl. 563. (z) Grotius Verantw. Cap. VI. bl. 63-61. Brandt. II. Deel, bl. 568. enz. (a) Brandt II. Deel, bl. 571. (b) Zie het by Baudart. Memor. IX. Boek, bl. 45 en by Brandt II. Deel, bl. 572. (c) Zie Notul. Zeel. 14, 17 Aug. 1617. bl. 142, 143, 151. Brandt II. Deel, bl. 583. (d) Notul. Zeel. 19 Aug. 1617. bl. 159. en Brandt II. Deel, bl. 591-620. (e) Brandt II. Deel, bl. 621, 622. (f) Grotius Verantw. Cap. XIX. bl. 231. (g) Van den Sande VI. Boek, bl. 79. (h) Uytenbog. bl. 887-889, 905 enz. Trigland. bl. 940. Grotius Verantw. Cap. XIX. bl. 216. Brandt II. Deel, bl. 702. (i) Zie hier voor, bl. 96. (k) Zie Grotius Verantw. Cap. XIX. bl. 230. (l) Brandt II. Deel, bl. 252. (m) Grotius Verantw. Cap. XIX. bl. 230. (n) Baudart. Memor. IX. Boek, bl. 81. (o) Brief van Oldenbarnev. aan zyne Excell. van 24 Apr. 1618, in de Waar. Hist. bl. 139. (p) Verclaringe van Ledenb. den 27 Aug. 1618 Stylo Vet. M.S. (q) Extr. uit de Resol. der Staat. en des Raads van Utrecht van 26 en 28 Aug. 1617. M.S. Zie ook Grot. Verantw. Cap XIX. bl. 229. (r) Verclar. van Roetert van Lanscroon Cap. eener Comp. Waardgeld. van 27 Aug. 1618. ouden styl. M.S. (s) Uytenbog. bl. 791-798. Trigland. bl. 821-834. (t) Resol. Holl. 27 Sept. 3 Oct. 17 Nov. 30 Dec. 1617. bl. 198, 303 enz. 227, 262. (u) Brandt II. Deel, bl. 647, 651-662. (v) Memor. van R. Hogerbeets, by Brandt II. Deel, bl. 662-666. Zie oak Resol. Holl. 3 Nov. 16 Dec. 1617. bl. 228, 230. (w) Baudart. Memor. IX Boek, bl. 63. Brandt II. Deel, bl. 625-630. (x) Grotius Verantw. Cap. XIX. bl. 246. (y) Zie Uytenbog. bl. 811. (z) Notul. Zeel. 17 Aug. 1617. bl. 139, 140, 236. Brandt II. Deel, bl. 596. (a) Resol. Holl. 19 Sept. 1617. bl. 200. (b) Grotius Verantw. Cap. XIX. bl. 246. Brandt II. Deel, bl. 630. (c) Uytenbog. Memor. by Brandt II. Deel, bl. 631. (d) Notul. Zeel. 14 Aug. 1617. bl. 139, 140. by Brandt II. Deel, bl. 593. (e) Brandt II. Deel, bl. 699. (f) Instr. voor en Rapp. van de Gedep. ter Gener. in de Notul. Zeel. van 1617. bl. 192, 213. (2) Gerrit Jakob Witsen, die, wegers Amsterdam, in de Gekommitteerde Raaden zat. (g) Baudart. Memor. IX. Boek, bl. 40 enz. Uytenbogaert, bl. 865 enz. Brandt II. Deel, bl. 632-638. (h) Brandt II. Deel, bl. 638. (i) Uytenbog. Leven. Cap. XIII. bl. 261. Dagreg. op 9 April 1617. by Brandt II. Deel, bl. 640. (k) T. Birch Negotiat. from 1592 to 1617. p. 205. (l) Zie Baudart. Memor. IX. Boek, bl. 69. Uytenbogaert, bl. 829. (m) Zie dit Antwoord by Uytenbog. bl. 832-859. (n) Uytenbogaert, bl. 859 enz. (o) Interrog. van Suylesteyn. Art. LXXXIII. Interrog. van Ledenb. van 10 Sept. 1618. Art. I. II. MSS. (p) Uytenbogaert Leven. Cap. XIII. bl. 263. Cap. XIV. bl. 268. (q) Zie Brandt II. Deel, bl. 643. (r) Zie Resol. Holl. 15. Dec. 1617. bl. 249. Brandt II. Deel, bl. 673. (s) Aubery Memoir. p. 319, 370, 372. (t) Baudart. Memor. IX. Boek, bl. 97. Brandt II. Deel, bl. 666, 667. (u) Zie den Brief by Brandt II. Deel, bl. 668. (v) Resol. Holl. 31 Nov. 1617. bl. 233. Trigland. bl. 981. Brandt II. Deel, bl. 671. (w) Resol. Holl. 13 Dec. 1617. bl. 245. Brandt II. Deel, bl. 673. (x) Trigland. bl. 963, 1042 enz. Uytenbog. bl. 880, 881, 882. (y) Zie deeze Verklaaring by Grotius Verantw. Cap. XIX. bl. 236. Verg. Resol. Holl. 27 Jan. 1618. bl. 26. (z) Grotius Verantw. Cap. XIX. bl. 243. Brandt II. Deel, bl. 721. (a) Zie Brandt II. Deel, bl. 733, 722. en Resol. Holl. 11 Maart 1618. bl. 57. (b) Grotius Verantw. Cap. XIX. bl. 235. (c) Grotius Verantw. Cap. XIX. bl. 235. (d) Zie zyn Leven en Verantw. Cap. XIII. bl. 260. (e) Brief der Gedep. van Utrecht ter Gener. van 11 Febr. 1618. aangeh. in de Interrogat. van J. van Renesse van Suylesteyn. Art. LXVIII. LXIX. M.S. (f) Grotius Verantw. Cap. XIX. bl. 245. (g) Brief, boven gemeld, in de genoemde Interrogat. Art. LXX. LXXI. Zie ook Uytenbog. Leven Cap. XIII. bl. 260. (h) Zie deeze Procuratie by Brandt II. Deel, Byvoegs. bl. 989. Baudart. Memor. X. Boek, bl. 7. Grotius Verantw. Cap. XIX. bl. 248. (i) Zie II. Deel, bl. 384. (k) Zie VIII. Deel, bl. 360. (l) Remonstrantie der ontsl. Regent. aan de Staat. Gen. MS. (m) Brief van Geerlick van den Capelle, Martin Gregory, Honrick van Essen, Goossen van Varick en Jan van Golisteyn aan hunne Hoog. Mog. in date 1/13 January 1618. MS. (n) Resol. Holl. 24 Febr. 23, 24 Maart 1618, bl. 49, 73, 75, 76, 77. Brandt II. Deel, bl. 709. (o) Baudart. Memor. X. Bock, bl. 7. Landd. Recess. der Staat. van Geld. van XIII. en XIV. Maart by Brandt II. Deel, bl. 711, 712. (p) Zie Resol. van Ridd. en Steden by Grotius Verantw. Cap. V. bl. 49. (q) Uytenbog. bl. 988. Trigland. bl. 1059, 1060. (r) Aubery Memoir. p. 305, 400. (s) K. Brandt Leven van H. de Groot, bl. 119. (t) Uytenbog. by Brandt II. Deel, bl. 744. Zie ook Uytenbog. Leven Cap. X. bl. 171. (3) Den agtsten van Wintermaand des jaars 1616. (u) Uytenbog. Leven Cap. IX. bl. 122. (v) Uytenbog. Leven en Verantw. Cap. X. bl. 159. (w) Zie Resol. Holl. 18, 21 Juny 1608. bl. 122, 124. (x) Resol. Holl. 7, 11 April 7. Nov. 1618. bl. 93, 98, 332. (y) Uytenbog. Leven en Verantw. Cap. X. bl. 171 enz. Histor. bl. 938 enz. (z) Zie deezen Brief by Uytenbog. bl. 942 en in de Waaragt. Hist. van Oldenbarnev. bl. 132 enz. (a) Remonstr. in de Waat. Hist. bl. 146-199. Zie ook Resol. Holl. 7 April 1618. bl. 93. (b) Zie Resol. Holl. 20, 22, 25 Juny 1618. bl. 154, 155, 159. Groot-Plakaatb. I. Deel, kol. 457. (c) Resol. Holl. 21 May 1618. bl. 122. Uytenbog. bl. 954, 951. Brandt II. Deel, bl. 751. (d) Zie het by Brandt II. Deel, bl. 751. (e) Resol. Holl. 22 Juny 1618. bl. 156. (f) Interrog. van Suylesteyn Art. LIX. - LXIII. M.S. (g) Uytenbog. Leven en Verantw. Cap. XIII. bl. 257, 258. (h) Interrog. van Suylesteyn Art. LXXIV. - LXXXII. M.S. (i) Interrog. van Suylesteyn Art. XVI-XXXIII. Interrog. van F. van Baexen, Heer van Conincxvry Art. XXVIII-XXXIV. Interr. van J. de Goyer Art. XVII-XXIII. Interrog. van Dirick van Eck Art. XIII. Verclar. van Ledenb. van 27 Aug. 1618. O.S. MSS. (k) Interrog. van Conincxvry Art. XXXV-XXXVIII. van de Goyer Art. XXV.-XXIX. van Johan van Grovesteyn Art. XXI.-XXIV. van Dirick van Eck Art. XIII. XIV. MSS. (l) Waaragt. Hist. van J. v. Oldenbarnev. bl. 214. (m) Uytenbog. by Brandt II. Deel, bl. 804. (n) Zie Brandt II. Deel, bl. 804. (o) Vercl. van Ledenb. van 27 Aug. 1618. Styl. Vet. MS. (p) Zie Grotius Verantw. Cap. XIX. bl. 259. (q) Verbaal van de Gecomm. van Utrecht in den Haghe. M.S. (r) Interrog. van Jan Both de Jonge, van 27 Dec. 1618. M.S. (s) Grotius Verantw. Cap. XIX. bl. 255. Zie ook bl. 259. (t) Uytenbog. Leven en Verantw. Cap. XII. bl. 231. Grot. Verantw. Cap. XIX. bl. 252. (u) Grotius Verantw. Cap. XIX. bl. 253. (v) Interrogat. van W. v. Nyenrode Art. XIV-XVI. M.S. (w) Brandt II. Deel, bl. 806. (x) Resol. Holl. 11, 12 July 1618. bl. 181, 185. Grotius Verantw. Cap. XIX. bl. 255. (y) Resol. Holl. 16, 24 July 1618. bl. 188, 198. (z) Grotius Verantw. Cap. XIII. bl. 137. Cap. XIX. bl. 261. (a) Resol. Holl. 21 July 1618. bl. 197. (b) Resol. Holl. 24 July 1618. bl. 199. (c) R. Hogerbeets Aant. by Brandt II. Deel, bl. 801. (d) Grotius Verantw. Cap. XIX. bl. 266. (e) Zie de Propositie in Grotius Verantw. Cap. XIX. bl. 267. (f) Brandt II. Deel, bl. 809. (g) Grotius Verantw. Cap. XIX. bl. 277. (h) H. de Groot Memor. in zyn Leven door K. Brandt bl. 126. (i) Uytenbog. Leven en Verantw. Cap. XII. bl. 232. (k) Interrog. van Suylesteyn Art. LXXI. M.S. (l) Resol. Holl. 25 July 1618. bl. 200. (m) Uytenbog. bl. 978. Trigland. bl. 1044. (n) Grotius Verantw. Cap. XIX. bl. 269, 270. (o) Brandt II. Deel, bl. 811. (p) Grotius Verantw. Cap. XIX. bl. 262. (q) Resol. Holl. 27, 28, 29, 30 July 1618. bl. 203, 204, 206, 208, 210. Uytenbog. bl. 981 enz. Trigland. bl. 1089 enz. (r) Grotius Verantw. Cap. XIX. bl. 266. (s) R. Hogerbeets by Brandt II. Deel, bl. 813. (t) Grotius Verantw. Cap. XIX. bl. 272. (u) Interrog. van Suylesteyn. Art. XXIX. XXX. van Conincxvry Art. XXIII. MSS. (v) Interrog. van Suylesteyn Art. XXXV.-XLIII. van Conincxvry Art. XLI.-LII. van de Goyer Art. XLIV.-XLVI. van Grovesteyn. Art. XXVII-XXXII. MSS. (w) Interrog. van Conincxvry. Art. XVIII. M.S. (x) Interrog. van D. van Eck. Art. XV. M.S. (y) Grotius Verantw. Cap. XIX. bl. 273. (z) Interrog. van Grovesteyn. Art. XXXIII. M.S. (a) Grotius Verantw. Cap. XIX. bl. 274, 275. K. Brandt Leven van H. de Groot. bl. 129. (b) Brandt II. Deel, bl. 815, 816. (c) R. Hogereeets Memor. by Brandt II. Deel, bl. 816, 817. (d) Uytenbog. bl. 982 enz. Brandt II. Deel, bl. 816. (e) Resol. Holl. 1, 3 Aug. 1618. bl. 211, 212, 218. (f) Trigland. bl. 1090. (g) Brandt II. Deel, bl. 818. (h) Zie Groot Utr. Plakaatb. III. Deel, bl. 96. (i) Zie Brandt II. Deel, bl. 818, 990, 991, 992. (k) Groot Utr. Plakaatb. I. Deel, bl. 200, 202. (l) Groot Utr. Plakaatb. I. Deel, bl. 304, 305, 306. (m) VIII. Deel, bl. 247. (n) Groot Utr. Plakaatb. I. Deel, bl. 599. (o) Grotius Verantw. Cap. XIX. bl. 255. (p) Grotius Verantw. Cap. XIX. bl. 271. (q) Brandt II. Deel, bl. 818, 819, 820. (r) R. Hogerbeets, by Brandt II. Deel, bl. 820. (s) K. Brandt Leven van H. de Groot bl. 132. (t) Uytenbog. bl. 991. Trigland. bl. 1091. Brandt II. Deel, bl. 826 enz. (u) Grotius Verantw. Cap. X. bl. 106. Cap. XIX. bl. 280. (v) Zie het by Brandt II. Deel, bl. 821 en anderen, Voiez aussi Aubery Memoir. p. 374. (v) Uytenbog. bl. 993. (w) Notul Zeel. 26 Octob. 1618. bl. 164. (x) Zie Brandt II. Deel, bl. 733. (y) Uytenbog. Aant. by Brandt II. Deel, bl. 755, 756, 820. (z) Trigland. bl. 1051. (a) Zie Trigland. bl. 1051, 1054. (b) Zie Trigland. bl. 1055. (c) Zie Brandt II. Deel, bl. 769. (d) Brandt II. Deel, bl. 780, 784, 790. (e) Zie Grotius Verantw. Cap. VI. bl. 68. (f) Uytenbog. bl. 957. Grotius Verantw. Cap. VI. bl. 72. (g) Grotius Verantw. Cap. XIX. bl. 202. (h) Uytenbog. bl. 959, 965. Trigland. bl. 1067. Baudart. Memor. IX. Boek, bl. 75. (i) Uytenbog. bl. 965. Brandt II. Deel, bl. 803. Grot. Verantw. Cap. XIX. bl. 203, 208. (k) Resol. Holl. 24, 25 Aug. 1618. bl. 242, 247. by Brandt II. Deel, bl. 831-839. (l) Uytenbog. bl. 1204. (a) K. Brandt Leven van H. de Groot, bl. 116. (b) Uytenbog. Leven en Verantw. Cap. X. bl. 157. (c) Grotius Verantw. Cap. XX. bl. 291. (d) Aubery Memoir. p. 295. (1) Graaf Fredrik Henrik hadt deeze Heerlykheid gekogt van den Granve van Aremberg, voor driehonderdenzestigduizend guldens. Resol. Holl. 6 Aug. 1612. bl. 190. (e) Zie van Loon Aloude Regeer. V. Deel, bl. 514. en hier voor III. Deel, bl. 548. (f) H. De Groot Memor. in zyn Leven door K. Brandt bl. 176. (g) Uytenbog. Brief aan zyne Exc. in zyn Lev. Cap. XII. bl. 212. (h) Grotius Verantw. Cap. IX. bl. 96. (i) Uytenbog. Leven. Cap. IX. bl. 124. (k) IX. Deel, bl. 455. (l) Uytenbog. Leven. Cap. X. bl. 155, 156. (m) Aubery Memoir. p. 203, 295, 369. (n) Zie hier voor, bl. 21, 24, 25. (o) Zie Uytenbog. Leven en Verantw. Cap. II. bl. 16, 17. (p) Notul. Zeel. 17 Sept. 1618. bl. 147. (q) H. de Groot Memor. in zyn Leven. bl. 134. (r) Resol. Holl. 7 Aug. 1618. bl. 225. (s) Resol. Holl. 16 Aug. 1618. bl. 238. (t) Uytenbog. Dagreg. by Brandt II. Deel, bl. 841. (v) Uytenbog. Leven. Cap. IX. bl. 147. Dagreg. by Brandt II. Deel, bl. 841. (w) Velius Hoorn, bl. 562. (x) Baudart. Memor. X. Boek, bl. 62. Uytenb. Hist. bl. 995. (y) K. Brandt Leven van H. de Groot. bl. 135. (z) Grotius Verantw. Cap. XIII. bl. 141. Uytenbog. bl. 995. (a) Uytenbog. bl. 1005. K. Brandt Leven van H. de Groot, bl. 149. (b) Uytenbog. Leven en Verantw. Cap. XIII. bl. 244. (c) Memor. by Brandt II. Deel, bl. 841. (d) Resol. Holl. 29 Aug. 1618. bl. 257. by Brandt II. Deel, bl. 843. (e) Resol. Gener. 29 Aug. 1618. by K. Brandt Leven van de Groot, bl. 237. (f) Resol. Holl. 29, 30 Aug. 1618. bl. 258, 260. by Brandt II. Deel, bl. 843, 844, 845. (g) By Brandt II. Deel, bl. 842. (h) Brandt II. Deel, bl. 842. (i) Geschreev. Memorie wegens den Hre. van der Myle. (k) Uytenbog. Leven en Verantw. Cap. IX. bl. 147. (l) Interrog. van J. de Goyer. Art. LXI. M.S. (m) Grotius Verantw. Cap. XV. bl. 154. (n) Brandt II. Deel, bl. 820, 933. (o) Zie Repert. der Gener. Plakaat. bl. 24. (p) Zie dit Biljet by Brandt Hist. der Rechtspl. bl. 2. (q) Grotius Verantw. Cap. IX. bl. 94. Cap. XV. bl. 154. Baudart. Memor. X. Boek, bl. 63, 64. (r) Attest. van G. v. Harter. en J. de Weede van Weede van XXIV. July 1618. ouden styl M.S. (s) Cap. XIV. bl. 142. (t) Resol. Holl. 30, 31 Aug. 1618. bl. 261, 263. (u) Resol. Holl. 30, 31 Aug. 1618. bl. 260, 263. by Brandt II. Deel, bl. 845. (v) K. Brandt Leven van H. de Groot, bl. 339. (w) R. Hogerbeets Memor. by Brandt II. Deel, bl. 846. (x) Uytenbog. bl. 1009. (y) Van den Sande VI. Boek, bl. 80. (z) Zie deezen Brief by Brandt II. Deel, bl. 848. Zie ook Uytenbog. Leven Cap. XI. bl. 205. (a) Uytenbog. bl. 1011. (b) Brandt II. Deel, bl. 850, 891, 852, Byvoegs. bl. 993, 994, 995. (c) Velius Hoom, bl. 359. (d) Velius Hoorn, bl. 567 (e) Baudart Memor. X. Boek, bl. 68. Brandt II. Deel, bl. 857. Byv. bl. 995. (f) Brandt II. Deel, bl. 857. (g) Resol. Holl. 12, 19 Octob. 1618. bl. 295, 307. by Brandt II. Deel, bl. 859. (h) Uytenbog. Dagreg. by Brandt II. Deel, bl. 873. (i) Bl. 167. (k) Orlers Leyden, bl. 597. Baudart. Memor. X. Boek, bl. 68, 69. Uytenbogaert, bl. 910, 1010. (l) Baudart. Memor. X. Boek, bl. 69. (m) Ampzing Haarl. bl. 484. Schrevel. Haarl. bl. 192. Brandt II. Deel, bl. 362. Byv. bl. 995. (n) Brandt Rechtspl. bl. 242 enz. (o) Brandt II. Deel, bl. 264. (p) K. Brandt Leven van H. de Groot, bl. 356. (q) Brandt II. Deel, bl. 865. (r) Baudart. Memor. X. Boek, bl. 69, 70. (2) Hooft zag, hiermede, op de geschillen over den Overtoom, die, voor eenige jaaren, aan den Prinse verbleeven waren. Zie Resol. Holl. 8 April 11 en 18 Decemb. 1604. bl. 123, 316, 321. * Arrest. * Complot. (s) Aaatek. van C.P. Hooft by Brandt II. Deel, bl. 167. (t) Lyst der Raaden voor de Handv. van Amst. op 't jaar 1613. Brandt II. Deel, bl. 867 enz (3) Deeze was, meen ik, Kornelis van Terenstein Adriaanzoon. * gecarseerd. (u) Beverw. Dordrecht, bl. 360. Brandt II. Deel, bl. 873. (v) Resol. Holl. 15 Sept. 1618. 286. Baud. X. Boek, bl. 70. (w) Resol. Holl. 2 Aug. 1618. bl. 214. (x) Grotius Verantw. Cap. IX. bl. 96, 97, 103. (y) Uytenbog. bl. 1012. Brandt II. Deel, bl. 869. (z) Baud. Memor X. Boek, bl. 70. Trigland. bl. 1097, 1099. (a) Uytenbog. bl. 1013 Grotius Verantw. Cap. IX. bl. 103. (b) Zie Resol. Holl. 7, 16, 17 Nov. 1618. bl. 345, 366, 372. Baud. Memor. X. Boek, bl. 70. Uytenbogaert bl. 1012. (c) Zie Brandt II. Deel, bl. 876. (d) Resol. Holl. 30 Aug. 1618. bl. 260. Uytenbog bl. 1002, 1003, 1007, 1008. (e) Zie Brandt II. Deel, bl. 877-881. (f) Brandt Reschspl. bl. 12. (g) K. Brandt Leven van H. de Groot, bl. 139-148. (h) Brandt Rechtspl bl. 8. (i) Baudart. Memor. X. Boek, bl. 70. (k) Aantek. van Jan Franken in de Waaragt. Hist. bl. 548, 551, 552, 553. (l) Resol. Holl. 15 Sept. 1618. bl. 277. by Brandt II. Deel, bl. 877. (m) Brandt Rechtspl. bl. 4. (n) R. Hogerb. Gedenkscht. by Brandt Rechtspl, bl, 4. (o) Verel van Ledenbergh van 27 Aug. 1618. styl. vet. MS. (p) Interrogat. van Ledenb. van 31 Aug. 1618. ouden styl. MS. (q) H. De Groot Memor. in zyn Lev. door K. Brandt bl. 149. (r) Uytenbog. bl. 1005. Grotius Verantw. Cap. XIV. bl. 145. (s) Baudart. Memor. X. Boek, bl. 65. Trigland. bl. 1092. (t) Uytenbog. bl. 1005, 1006, 1007. Trigland. bl. 1092. Brandt II. Deel, bl. 275. (u) By Brandt Rechtspl. bl. 6. (v) Grotius Verantw. Cap. XV. bl. 153. (w) Grotius Verantw. Cap. XX. bl. 228. (x) K. Brandt Leven van H. de Groot, bl. 151-155. (y) Bl. 245. (z) K. Brandt Leven van H. de Groot, bl. 176. (a) Resol. Holl. 9, 13, 14, 17 Nov. 1618. bl. 348, 356, 359, 374, 375. Brandt Rechtspl. bl. 16. (b) Brandt Rechtspl. bl. 27 enz. (c) R. Hogert Gedenkscht. by Brandt Rechtspl. bl. 22 enz. (d) R. Hoger B. Gedenkshr. by Brandt Rechtspl. bl. 24 enz. (e) Zie hier voor, bl. 261. (f) K. Brandt Leven van H. de Groot, bl. 161-165. (4) Den twaalfden van Wintermaand. (g) Zie de Propositie by Brandt II. Deel, bl. 963. (h) Zie dit Antw. by Brandt II. Deel, bl. 965. (i) Zie Brandt II. Deel, bl. 970. (k) Resol. Holl. 14 Nov. 1618. bl. 359. Brandt II. Deel, bl. 944. (l) Brandt Rechtspl. bl. 26 enz. K. Brandt Leven van H. de Groot. bl. 164. (m) Resol. Holl. 8 Maart 1619. bl. 53. Brandt Rechtspl. bl. 58 enz. (n) Baudart. Memor. XIII. Boek, bl. 74. (o) Van den Sande VI. Boek, bl. 81. Baudart. Memor. X. Boek, bl. 122, 136. (p) Rapin Tom. VII. p. 122. (q) Resol. Holl. 23 May 18 Sept. 1618. bl. 127, 282. H. de Groot Brief aan zyne Exc. in zyn Leven, bl. 149. (r) Baudart. Memor. X. Boek, bl. 98. (s) Baudart. Memor. X. Boek, bl. 106. (t) Zie I. Deel, bl. 274. II. Deel, bl. 54. (u) Baudart. Memor. X. Boek, bl. 101. (v) Brandt II. Deel, bl. 971. Baud. Memor. X. Boek, bl. 102. (w) Baudart. Memor. X. Boek, bl. 99. Aubery Memoir. p. 236. (x) Voiez Du Mont Corps Diplom. Tom. V. P. II. p. 305. en Aitzema I. Deel, bl. 444. (y) Resol. Holl. 3, 27 Octob. 1618. bl. 291, 325. en hier voor, bl. 239. (z) Baudart. X. Boek, bl. 67. Brandt II. Deel, bl. 884. (a) Baudart. Memor. X. Boek, bl. 38. (b) Zie Trigland. bl. 1100, 1101. (c) Trigland. bl. 1101. Brandt II. Deel, bl. 907 enz. 937, 939. (d) Brandt II. Deel, bl. 920 enz. 948. (e) Uytenbog. bl. 1044 enz. Brandt II. Deel, bl. 929. (f) Brandt II. Deel, bl. 927. (g) Brandt III. Deel, bl. 4, 10, 12. (h) Acta Synodal. Deput. Helvet. MSS. (i) Brandt III. Deel, bl. 15. (k) Handel, der Nation. Sinode. Sess. I. bl. 2, 3, 4, 5, 6, 7, 8. (l) Zie hunne geheime Iustr. by Brandt III. Deel, bl. 18. (m) Sinod. Handel. Sess. II. bl. 12. (n) Brandt III. Deel, bl. 27, 28. (o) Sinod. Handel. Sess. III. bl. 13. Sess. IV. bl. 18. (p) Sinod. Handel Sess. IV. bl. 20, 21. Sess. V. bl. 21. (q) Brandt III. Deel, bl. 37-40. (r) Sinod. Handel. Sess. VI. - XXII. bl. 24-72. (s) Historisch Verhaal, ƒ 10. (t) P.A Limborch VII. Episcopii p. 118. (u) Historisch Verhaal, ƒ 14. (v) Sinod. Handel, Sess. XXIII. bl. Halis Briev, bl. 71, 103. (w) Sinod. Handel. Sess, XXIII, bl. 75 enz. Acta Synod. Remonstr. p. 24 & seqq. (x) Acta Synodal. Deput. Helvet. MSS. (y) Sinod. Hand. Sess. XXX. bl. 154, Acta Synod. Rem. p. 65. (z) Hales Brieven, bl. 81. (a) Sinod. Handel. Sess, XXIII. bl. 91. (b) Acta Synod, Remonstr. p. 38 & seqq. (c) Sinod. Hand. Sess. XXV. XXVI. XXVII. XXIX. bl. 115, 116 enz. 131 enz. 136 enz. (d) Acta Synod. Remonstr. p. 71, 73, 74, 76, 77, 80. (e) Historisch Verhaal, ƒ 62, 63. (f) Acta Synod. Remonstr. p. 83 & seqq. (g) Historisch Verhaal, ƒ 96, 97, 98 99, 102, 103, 106, 107. Hales Brieven, bl. 115 enz. (h) Hales Brieven, bl. 140. (i) Histor. Verh. ƒ 107, 108, 109, 110, 111, 112, 113, 114, 115. (k) Brandt III. Deel, bl. 233. (l) Sinod Handel. Sess. XXXIX. - XLVI. bl. 196-253. Hist. Verhael, ƒ 118 enz. (m) Hales Brieven, bl. 140 enz. (n) Synod. Hand. Sess. LIV. bl. 258, 266. Histor Verb. ƒ 132 139. (o) Synod. Hand, Sess. LVII, bl. 268 enz. Histor. Verh. ƒ 140, 141, 142, 143. (p) Hales Briev. bl. 170. Balcanquals Briev. bl. 225, 243. (q) Brandt III. Deel, bl. 401, 403. (r) Brandt III. Deel, bl. 441. (s) Brandt II. Deel, bl. 941, 947. (t) Uytenbog. bl. 1152, 1159. (u) Brandt III, Deel, bl. 490. (v) Balcanquals Briev. II. bl. 262 enz. (w) Balcanquals Briev. bl. 272. (x) Sinod. Hand: Sess. CII-CXXV. bl. 326-332. (y) Acta Synod. Deput. Helvet. MSS. Balcanquals Briev. bl. 309. en Aant. bl. 323. (z) Zie Groot-Plakaatb. I. Deel, kol, 135. (a) Balcanquals Aant. bl. 326. (b) Zie Groot-Plakaatb. I. Deel, kol. 164. (c) Groot-Plakaatb. I. Deel, kol. 167. (d) Balcanquals Aant. bl. 330 enz. (e) Acta Synod. Deput. Helvet. MSS. Balcanquals. Aant. bl. 350 enz. 367 enz. (f) Synod. Hand. Sess. CLII. bl. 416. (g) Zie Groot-Plakaatb. I. Deel, kol. 163. (h) Synod. Hand. Sess. CXXXII. bl. 333. Balcanq. Aantek. bl. 334. (i) Synod. Hand. Sess. CLIII. CLIV. bl. 418-437. Hist. Verh. ƒ 212-215. (k) Vide Post Acta Synod. Nation. in 't Groot-Plakaatb. III. Deel, bl. 416. (l) Zie Bor. Auth. Stukk. III. Deel, bl. 11 enz. en Groot-Plakaatb. III. Deel, bl. 464. (m) Historisch Verhaal, ƒ 218. (n) Zie Post Acta Sess. CLXXX. in 't Groot-Plakaatb. III. Deel, bl. 440. en Brandt III. Deel, bl. 661. (o) Historisch Verhaal, ƒ 256. (p) Intertog. van Suylesteyn Art. V. van Conincxvry Art. V. van van Eck. Art. IX. MSS. (q) R. Hogerbeets Gedenkscht. by Brandt Rechispl. bl. 47. (r) Zie Brandt Rechtspl. bl. 43. Grotius Verantw. Cap. XIX. bl. 214. (s) Zie de Propos. in 't Leven van Oldenbarneveld, bl. 279. (t) Vide A. Matthaet Fund. Sacr. Aedium. Fund. XIII. in Anal. Tom. III. p. 498. (u) Resol. Holl. 19 Octob. 1618. bl. 308. Grotius Verantw. Cap. IX. bl. 103, 104. (v) Verbaal gehouden by Andries De With, Raadpens. van Dordrecht. MS. (w) Resol. Holl. 22, 23, 25, 27 Jan. 1619. bl. 5, 6, 9, 11. (x) Zie Brandt Rechtspl. bl. 41. (y) Resol. Holl. 30, 31 Januar. 1619. bl. 13, 15. (z) Grotius Verantw. Cap. XV. bl. 150. (5) De Rasdsheer Kouwenhoven, de Groot in den graad van Agter-Zusters-Kinderen bestaande, verzogt verschoond schoond te worden van over zyne zaak, als Regter, te zitten; doch het Hof verstondt, dat hiertoe geene genoegzaame reden was, te minder, om dat hy, by partye, niet gewraakt werdt. Zie Decis. en Resol. van den Hove van Holland gedrukt 1751. N. 138. bl. 78. (a) Grotius Verantw. Cap. XVI. bl. 158. (b) Zie de Commissie by Uytenbog. bl. 1196. (c) Baudart. Memor. XI. Boek, bl. 6. (d) Resol. Holl. 4 Febr. 1619. bl. 20. Brief van Moersberg, van 14 Maart O.S. by Brandt Rechtspl. bl. 81. (e) Zie VII. Deel, bl. 371. (f) R. Hogerbeets Gedenkschr. by Brandt Rechtspl. bl. 55. (g) Bl. 245. (h) Memor. van H. de Groot by K. Brandt in zyn Lev. bl. 175-179. (i) Zie deeze Deductie by K. Brandt Leven van H. de Groot, bl. 181 enz. (k) Memor. van H. de Groot in zyn Lev. bl. 179, 180. (l) Brandt Rechtspl. bl. 79. (m) Zie hier voor, bl. 183, 297. (n) Brandt Rechtspl. bl. 80, 81. (o) IX. Deel, bl. 271. (p) Depositie van den Greffier Aerssens MS. (6) Dit moet al eenige jaaren geleeden geweest zyn, alzo men vindt, dat de Advokaat, in de Lente des jaars 1611, het Huis van Aremberg gekogt heeft: 't welk hy, sedert, bewoonde, Resol. Holl. 9 April 1611. bl. 58. (q) Interrogat. van N. van Berck, Art. I. II. III. IV. MS. (r) Interoog. van N. van Berck. Art. V. MS. (s) Zie den Brief in zyn Leven Cap. XI. bl. 188, 191. (t) Zie den gemelden Brief bl. 192, 193. (u) Uytenbog. Leven en Verantw. Cap. XIII. bl. 253. (7) Hiermede wordt, denk ik, Reinier Pauw, Burgemeester van Amsterdam, gemeend. Zie Uytenbogaerts Leven en Verantw. Cap. X. bl. 155, 156, 157, 158. (v) Zie Brandt Rechtspl. bl. 87 enz. (w) Uytenbog. Leven en Verantw. Cap. XVIII. bl. 387. (x) Uytenbog. bl. 1143. Achabs Bidd. bl. 2. (y) Zie Baudart. Memor. XI. Boek, bl. 22. (z) Brandt Rechtspl. bl. 99, 100. (a) Zie Brandt Rechtspl. bl. 101, 102. (b) Zie VIII. Deel, bl. 86. (c) Zie Brandt Rechtspl. bl. 104 enz. (d) Leven van Oldenbarn. bl. 184 enz. Brandt Rechtspl. bl. 133, 120, 125. (e) Leven van Oldenbarnev. bl. 225. (f) Aant. van Volk. Overlander, Schepen van Amn. by Brandt Rechtspl. bl. 133. (g) Leven van Oldenbarnev. bl. 226, 227. (h) Brandt Rechtspl. bl. 135-164. (i) Zie de Sentent. by Brandt Rechtspl. bl. 164 enz. (k) Achabs Biddagh bl. 38. (l) CL. Sarravii Epist. p. 196. (m) Brandt Rechtspl. bl. 176-184. (n) Zie Brandt Rechtspl. bl. 185. (o) Grotius Verantw. Cap. XX. bl. 289. (p) Zie Brandt Rechtspl. bl. 187. (q) Uytenbog. bl. 1208. (r) Uytenbog. Lev. en Verantw. Cap. XV. bl. 300, 302, 303, 305. (s) Resol. Holl. 13 May 1619. bl. 102. (t) Zie Brandt Rechtspl. bl. 205, 206. (u) K. Brandt Leven van H. de Groot, bl. 195, 196. (v) Uytenbog. bl. 1007. (w) By Trigland. bl. 1092. (x) Zie de Sententien by Brandt Rechtspl. bl. 207, 219 en elders. (y) Zie hier voor, bl. 141. (z) Brandt Rechtspl. bl. 232. (a) Zie zyn' Brief by Brandt Rechtspl. bl. 81 enz. (b) Resol. Holl. 23 May 1619. bl. 106. (c) Zie Brandt Rechtspl. bl. 237-242. (d) Brandt Rechtspl. bl. 245-254. (e) Uytenbog. Lev. Cap. XIII. bl. 238. (f) Baudart. Memor. XI. Boek, bl. 74. (g) Grotius Verantw. Cap. XV. bl. 296. (h) Grotius Verantw. Cap. XV. bl. 157. Cap. XIX. bl. 282. (i) Resol. Holl. 31 Maart 1623. bl. 39. 3 Octob. 1624. bl. 127. (k) Brandt Rechtspl. bl. 268,269. (l) Zie Resol. Holl. 14 Maart 26 Aug. 31 Dec. 1619. bl. 64, 209, 313. (m) Uytenbogaert by Brandt Rechtspl. bl. 269. (n) Resol. Holl. 12 Maart 1620. bl. 40. (o) Resol. Holl. 15 Septemb. 1620. bl. 202. (p) Aubery Memoir, p. 325. (q) Zie Brandt Rechtspl. bl. 269. (r) C.V. Bynkershoek, Quaest. Juris publ. Libr. II. Cap. XVIII. p. 316, 317. (s) Id. eod. Oper. Libr. II. Cap. II. p. 201. (t) Id. eod. Oper. Libr. II. Cap. XXIII. p. 363. (u) Id. cod. Oper. Libr. II. Cap. II. p. 201. (v) Grotius Verantw. Cap. I. II. bl. 1, 14. see also Burnet Hist of his own Time. Vol. I. p. 13. (w) VIII. Deel, bl. 335. (x) Baudart. Memor. XI. Boek, bl. 55. (a) Baudart. XI. Boek, bl. 16. Brandt III. Deel, bl. 357-388. (b) Brandt III. Deel, bl. 390 enz. (c) Baudart. Memor. XI. Boek, bl. 20. Trigland. bl. 1141. Velius Hoorn, bl. 572 enz. Historisch Verhaal, ƒ 177 enz. Brandt III. Deel, bl. 472 enz. (d) Brandt III. Deel, bl. 502. (e) Histor. Verhaal, ƒ 216 enz. Brandt III. Deel, bl. 662-699. (f) Brandt III. Deel, bl. 764 enz. (g) Zie de Plak. agt. Uytenbog. Onderz. derzelven. (h) Brandt III. Deel, bl. 809. (i) Resol. Holl. 17 Nov. 1618. bl. 375. (k) Brandt III. Deel, bl. 845-852, 888-898, 918-925. (l) Brandt III. Deel, bl. 853-888. 912-917. 925-939. (m) Brandt III. Deel, bl. 939-976. IV. Deel, bl. 1 enz. (n) Brandt IV. Deel, bl. 16. (o) Brandt IV. Deel, bl. 40-51. (p) Brandt IV. Deel, bl. 52-57, 69-71. (q) Resol Holl. 18, 29 Octob. 14 Dec. 1619. bl. 240, 243, 244, 290. Brandt IV. Deel, bl. 157. (r) Resol. Holl. 21 Decemb. 1620. bl. 265. (s) Resol. Holl. 21 Decemb. 1621. bl. 258. (t) Resol. Holl. 23 Maart 4 May 1622. bl. 55, 85. (u) Resol. Holl. 31 Octob. 1619. bl. 246. 7, 10 July 1620. bl. 120, 126. (v) Brandt IV. Deel, bl. 291. (w) Brandt IV. Deel, bl. 78. (x) Resol. Holl. 2 Aug. 14, 20 Dec. 1619. bl. 194, 289, 290, 305. (y) Resol. Holl. 19 Jan. 1621. bl. Brandt IV Deel, bl. 292-301. (z) Resol. Holl. 6, 10 Maart. 1520. bl. 34, 38. Brandt IV. Deel, bl. 203enz. (a) Geschr. Aant. van deezen tyd. (b) Brandt IV. Deel, bl. 164-176. (c) Brieven van Verm. mannen. bl. 227, 236. Brandt IV. Deel, bl. 183-192, 610-617. (d) Baudart. Memor, XI Boek, bl. 6. (e) Baudart. Memor. XI. Boek, bl. 7, 95. (f) Velius Hoorn bl. 596. (g) Baudart, Memor. XI. Boek, bl. 23. (h) Act. Publ. Angl. Tom. VII. P. III. p. 115. Aitzema I. Deel, bl. 12. (i) J. Camphuys Batavias Grondvest. in Valentyn Oostind. IV. Deel, I. Stuk, bl. 489. (k) Camphuys bl. 435. (l) Camphuys bl. 421-434. (m) Camphuys bl. 435-457. (n) Camphuys bl. 459-483. (o) Camphuys bl. 484-489. (p) Camphuys bl. 457. (q) P. van den Broecke Voyagie, bl. 99. (r) Camphuys bl. 489-491. (s) Apol. Ordin. Regni Bohem. sub utraque edit. 1619. Struvii Corp. Hist. Germ. Tom. II. p. 2051. (t) Baudart. Memor. XI. Boek, bl. 24. (u) Struvii Corp. Hist. Germ. Tom. II. p. 2059. (v) Baudart. Memor. XI. Boek, bl. 24. (w) Groot-Plakaatb. II. Deel, kol. 294. (x) Rapin Tom. VII. p. 125-129, 130-132. (y) Resol. Holl. 31 Aug. 1620. bl. 194. (z) Rapin Tom. VII. p. 133-135. (a) Van den Sande VI. Boek, bl. 86. (b) Van den Sande VI. Boek, bl. 87. (c) Resol. Holl. 9 Maart - 8 April 1621. bl. 45. Aitzema I. Deel, bl. 46. (d) Baudart. Memor. XII. Boek, bl. 69. Brandt IV. Deel, bl. 394-399. Aubery Memoir. p. 197 & suiv. (e) Aitzema I. Deel, bl. 2. (f) Aitzema I. Deel, bl. 2. (g) Brandt IV. Deel, bl. 285. (h) Aitzema I. Deel, bl. 7. (i) Winsem. Chron. XX. Boek, bl. 910. (k) Resol. Holl. 2, 7 Dec. 1620 bl. 245, 254. (l) Resol. Holl. 17 Dec. 1619. bl. 292. (m) Resol. Holl. 13, 21 July, 17, 21 Dec. 1620. bl. 132, 151. 268, 274. 21 Januar. 1621. bl. 16. (n) Resol. Holl. 9 Maart - 8 April 1621. bl. 9. (o) Grotius Verantw. Cap. XVIII. bl. 106, 167, 168. (p) Brandt IV. Deel, bl. 288. (q) Uit den eigenhand. Brief, gedagt. Fontainebleau 18 Apr. 1621. (r) Resol. Holl. 25 May - 26 Juny 1621. bl. 126. Brandt IV. Deel, bl. 518. (s) Brandt IV. Deel, bl. 260-273, 353-376, 462-468, 476-478, 542-547. (t) Brieven van Verm. mannen, gedrukt 1682. bl. 246. (u) Brandt IV. Deel, bl. 474. (v) Brandt IV. Deel, bl. 560-577. (w) Brandt IV. Deel, bl. 577, 578. (x) Brandt IV. Deel, bl. 543-558. (y) Brandt IV. Deel, bl. 579-588. (z) K. Brandt Leven van H. de Groot, bl. 217. (a) K. Brandt als bov. bl. 231. (b) K. Brandt bl. 217, 235, 236, 237. (c) K. Brandt Leven van H. de Groot, bl. 242-280. (d) Resol. Holl. 1621. bl. 35, 104, 121, 140. Van den Sande VI. Boek, bl. 86. Velius Hoorn bl. 600. (e) Van den Sande VI. Boek, bl. 87. (f) Uytenbog. Leven en Verantw. Cap. XIV. bl. 279-286. Brandt IV. Deel, bl. 341 enz. (g) Uytenbog. Lev. Cap. XIV. bl. 291, 292. Brandt IV. Deel, bl. 430-434, 492, 493. (h) Van den Sande VI. Boek, bl. 23. (i) Aantek. van deezen tyd. (k) Resol. Holl. 9 Maart - 8 April 1621. bl. 23, 26, 28. Notul. Zeel. 26, 29 Maart 1621. bl. 71, 75. Aitzema I. Deel, bl. 37. Wassenaar Hist. Verh. I. Deel, ƒ 20, 21, 22. (l) Wassenaar I. Deel, ƒ 74 vers. 75. (m) Sententien van J. Mom, E. v. Botbergen er. A. v. Eindhouts, gedrukt 1621. (n) Cabala or Mysteries of State P. I. p. 223. (o) Wassenaar I. Deel, ƒ 22. (p) Wassenaar I. Deel, ƒ 65. (q) Resol. Holl. 8 Sept. 1621. bl. 170. (r) Memoir. de Fred. Henri p. 2, 3, 4. (s) Aitzema I. Deel, bl. 49, 50. Wassenaar I. Deel, ƒ 79. (t) Aitzema I. Deel, bl. 50. (u) Memoir. de Fred. Henri p. 4, 5. Wassenaar I. Deel, ƒ 78, 79. II. Deel, ƒ 73 vers. 74. Aitzema I. Deel, bl. 76, 105. (v) Wassenaar II. Deel, ƒ 10. (w) Wassenaar I. Deel, ƒ 12 vers. (x) Resol. Holl. 9 Maart - 8 April 25 May - 26 Juny 10 Sept. 1-22 Dec. 1621. bl. 8, 115, 174, 238. (y) Aitzema I. Deel, bl. 46-48, 52-61. Wassenaar I. Deel, ƒ 22 vers. 29. (z) Wassenaar I. Deel, ƒ 3O-33, 34 vers. - 36, 60-69, 70, 73, 75-77. II. Deel, ƒ 13-19, 21-26, 48, 49, 51, 66-68. (a) Rapin Tom. VII. p. 159, 191. (b) K. Brandt Leven van H. de Groot, bl. 238. (c) Instruct., Memor., Brieven, Resolut. en andere Acten van de jaaren 1620 en 1621. MSS. (d) Aitzema I. Deel, bl. 12. (e) Aitzema I. Deel, bl. 26. (f) Resol. Holl. 9 Maart - 8 April 1621. bl. 20, 27, 28, 44. (g) XXXVII. Boek, bl. 60, 61. (h) Resol. Holl. 24 January 1622. bl. 24. (i) Aitzema I. Deel, bl. 40-44. (k) Resol. Holl. 17, 20 Dec. 1621. bl. 254, 257. 15, 24 Maart 1622. bl. 43, 58. (l) Resol. Holl. 25 May - 26 Juny 1621. bl. 135. (m) Aitzema I. Deel, bl. 48, 49. (n) Zie Aitzema I. Deel, bl. 114. (o) Groot-Plakaatb. I. Deel, kol. 565, 577. (p) Groot-Plakaatb. I. Deel, kol. 579. Aitzema I. Deel, bl. 61 enz. (q) Velius Hoorn, bl. 605. (r) Groot-Plakaatb. I Deel, kol. 896, 898, 902, 922. (s) Resol. Holl. 11 Sept. 8 Oct. 2 Dec. 1619. bl. 175, 214, 239. (t) Groot-Plakaatb. I. Deel, kol. 439. (u) Resol. Holl. 24 Sept. 1621. bl. 198. (v) Daniel Journal Hist. de Louis XIII. p. xxii. Wassenaar I. Deel, ƒ 49, 71. III. Deel, ƒ 38, 73, 91. IV. Deel, ƒ 64. Aitzema I. Deel, bl. 94. (w) Memoir. de Freder. Henri. p. 6, 7. (x) Memoir. de Freder. Henri p. 7. (y) Memoir. de Freder. Henri p. 8, 9. (z) Memoir. de Freder. Henri p. 10, 11. (a) Aitzema I. Deel, bl. 117-120. (b) Memoir. de Freder. Henri p. 5. (c) Memoir. de Freder. Henri p. 13. (d) Aitzema I. Deel, bl. 116, 120, 121, 122, 132. (e) Rapin Tom. VII. p. 191, 192. (f) Memoir. de Freder. Henri p. 15, 16. Aitzema I. Deel, bl. 122, 123, 124, 125. (g) Memoir. de Freder. Henri p. 16. (h) Aitzema I. Deel, bl. 122. (i) Memoir. de Fred. Henri p. 14. Aitzema I. Deel, bl. 123. (k) Zie XXXVII. Boek, bl. 53. (l) Baudart. Mem. XI. Boek, bl. 95. (m) Memoir. de Freder. Henri p. 17. (n) Missive van A. Joachimi en anderen in de Notul. van Zeer. 11 Sept. 18 Nov. 1623. bl. 213, 274, 275. (n) Resol. Holl. 14 July 26 Sept. 5 Dec. 1623. bl. 66, 104, 178. (o) Aitzema I. Deel, bl. 97-105, 131, 166, 224-228, 343-350. (p) Resol. Holl. 7 Maart 10, 15 May 1624. bl. 14, 59, 65. (q) Memoir. de Freder. Henri p. 17. (r) Wassenaar IV. Deel, ƒ 72. Aitzema I. Deel, bl. 132. (s) Wassenaar I. Deel, ƒ 65. II. Deel, ƒ 79. Aitzema I. Deel, bl. 166. (t) Resol. Holl. 12 May 1622. bl. 93. (u) Groot-Plakaatb. II. Deel, kol. 2993. (v) Aitzema I. Deel, bl. 135, 142-152. (w) Aitzema I. Deel, bl. 153. (x) Brandt IV. Deel, bl. 704, 714, 715. (y) Brandt IV. Deel, bl. 874-894, 1062-1093. (z) Brandt IV. Deel, bl. 1096-1100. (a) Resol. Holl. 15 July 1622. bl. 113. (b) K. Brandt Leven van H. de Groot, bl. 287-302. (c) Groot-Plakaatb. I. Deel, kol. 451. (d) K. Brandt Leven van H. de Groot, bl. 306-310. (e) Brandt IV. Deel, bl. 824. (f) Sentent. van R. van Oldenbarneveld. gedr. 1623. (g) Dwinglo Verantw. bl. 222, 223-229, 240, 304, 306. (h) P. Scriverius Oud Batav. Aanh. bl. 192. (i) Zie hier voor, bl. 412. (k) Brandt IV. Deel, bl 859 enz. (l) Sentent. van Jan Klaasz. Herman Hermansz. en Dirk Leendertsz. gedrukt 1623. (m) Uit verscheiden' Sententien. (n) Sentent. van Abrah. en Jan Blansaart en Willem J. Parthye aanslag. gedrukt 1623. (o) Resol. Holl. 5 Dec. 1623. bl. 179. (p) Brandt IV. Deel, bl. 900-942. (q) Brandt IV. Deel, bl. 942-950. (r) Brandt IV. Deel, bl. 951 enz. (s) Brandt IV. Deel. bl. 953-955. (t) Annhangs. op Oud Batav. bl. 193. Brandt IV. Deel, bl. 956. (u) Brandt IV. Deel, bl. 957-960. (v) Resol. Holl. 15 Maart 1623. bl. 27. (w) Baudart. Mem. XV. Boek, bl. 36. Brandt IV. Deel, bl. 960-964, 990. (x) Brandt IV. Deel, bl. 989. (y) Brandt IV. Deel, bl. 965. (z) Brandt IV. Deel, bl. 993-995. (a) Brandt IV. Deel, bl. 1033-1044, 1053-1059, 1074, 1075, 1076, 1077, 1078. (b) Brandt IV. Deel, bl. 1044-1052. (c) Brandt IV. Deel, bl. 1075-1087. (d) Baudart. Mem. XV. Boek, bl. 98. (e) Sentent. van J.P. Lyndraeyer, S. de Plecker en G. Cornelisz. Cleermaecker gedr. te Leyden 1623. (f) Brandt IV. Deel, bl. 1110-1116. (g) B. Dwinglo Verantw. I. Deel, bl. 142, 196. (h) Sentent. van Claas Mich. Bontebal gedr. te Rotterd. 1623. (i) Brandt IV. Deel, bl. 941. Zie Baudart Memor. XV. Boek, bl. 27-73. (k) Voiez Memoir. de Fred. Henri p. 16. (l) Memoir. de Freder. Henri p. 18. (m) Aitzema I. Deel, bl. 230 (n) Resol. Holl. 1, 5 Aug. 21 Octob. 1623. bl. 84, 89, 140. (o) Act. Publ. Angl. Tom. VII. P. IV. p. 48, 55. (p) Act. Publ. Angl. Tom. VII. P. IV. p. 57. (q) Aitzema I. Deel, bl. 254. (r) Rapin Tom. VII. p. 202. (s) Resol. Holl. 30 Sept. 1623. bl. 132. (t) Aitzema I. Deel, bl. 216-222. (u) Aitzema I. Deel, bl. 229. (v) Voyage van Jaques L' Hermite bl. 3. (w) J. de Laat Verh. van Westindie, bl. 7. (x) Voyage van L'Hermite bl. 40, 45, 50, 58, 60, 61. Aitzema I. Deel, bl. 488. (y) Aitzema I. Deel, bl. 211-214. (z) Wassenaar VI. Deel, ƒ 62. (a) Wassenaar VI. Deel, ƒ 35, 36 vers. (b) Aitzema I. Deel, bl. 269. (c) Memoir. de Freder. Henri p. 20-22. Aitzema I. Deel, bl. 269-271. (d) Aitzema I Deel, bl. 271. (e) Dudley Carletons Letters in the Cabala or Mysteries of State P. I. p. 177. (f) Resol. Holl. 12, 23 Maaart 2, 26 April 1624. bl. 18, 25, 33, 43. (g) Voiez Du Mont Corps Dipl. Tom. V. P. II. p. 416. (h) Aitzema I. Deel, bl. 166. (i) See the Cabala or Mysteries of State P. I. p. 245, 246. (k) Secr. Instr. der Ambassad. by Aitzema I. Deel, bl. 193. (l) Aitzema I. Deel, bl. 228. Brandt IV. Deel, bl. 1101. (m) Rapin Tom. VII. p. 221, 225. (n) Brief van Koning Jakob I. by Aitzema I. Deel, bl. 254. en zyne Aanspr. bl. 272. (o) D. Carletons Letters in the Cabala P. I. p. 180. (p) Zie Aitzema I. Deel, bl. 273. (q) Rapin Tom. VII. p. 241, 253. (r) Rapin Tom. VII. p. 227, 246. Aitzema I Deel, bl. 295, 429. (s) Missive der Staat. van Zeeland ann zyne Excell. in de Notul. van 't jaar 1624. bl. 39. (t) Instruct. voor de Ambassad. in dato 13 Febr. 1624. MS. (u) Art. particulier du Traité. M.S. (v) Traité entre la France & les Prov. Unies M.S. Zie ook Aitzema I. Deel, bl. 284 enz. 351 enz. (w) Memoir. de Freder. Henri p. 25. (x) Memoir. de Freder. Henri p. 28. (y) Aitzema I. Deel, bl. 332, 334, 335, 376, 357. (z) Wassenaar IX. Deel, ƒ 37. (a) Aubery Memoir. p. 329. (b) Memoir. de Freder. Henri p. 30. (c) Aubery Memoir. p. 331. (d) J. Commelyn Freder. Henrik, bl. 7. (e) Resol. Holl. 16. April 1625. bl. 52. (f) Resol. Holl. 23 April 1625. bl. 56. (g) Wassenaar IX. Deel, ƒ 37 vers. (h) Resol. Holl. 24, 26 April 1625. bl. 57, 59. (1) In de Resolutien van Holland 3 May 1625. bl. 66. wordt gewaagd van een Testament van April 1621. en van een Codicil van den vyfden April 1625: 't welk ik, met de dagtekening van het Testament in Aitzema, niet weet overeen te brengen. (i) Zie Aitzema I. Deel, bl. 453. (k) Notul. Zeel. 27. Octob. 1625. bl. 394. Aitzema I. Deel, bl. 441. (l) Resol. Holl. 11 Sept. 1625. bl. 108, 109. (m) VIII. Deel, bl. 335. (n) Negotiat. de Jeann. Tom. II. p. 311. Tom. IV. p. 297. Zie ook de getuigenisten van vreemden, by Heemsk. Batav. Arc. bl. 317, 318. (o) Memoir. de Freder. Henti p. 31. (p) Negotiat. de Jeannin Tom. III. p. 124. Tom. IV. p. 99. (q) Hoofts Brieven N. III. bl. 7. (r) Aubery Memoir. p. 269-284. (s) Aitzema I. Deel, bl. 455. (t) Negotiat. de Jeannin Tom. I. p. 211. (u) Negotiat. de Jeannin Tom. III. p. 325. (v) Negotiat. de Jeannin Tom. II. p. 507. Tom. III. p. 46, 176, 206. Tom. IV. p. 297. (w) Negotiat. de Jeannin Tom. IV. p. 296. (x) Remonstr. van Rott. in't Aanh. op't Loev. v. H. de Groot, bl. 24.