Vaderlandsche historie. Deel 10
(1754)–Jan Wagenaar– AuteursrechtvrijXIX.
| |
[pagina 440]
| |
en bewerkten, in Zomermaand des volgenden jaars, een nieuw Verdrag, aan welks naarkoming, de Staaten de hand hielden, door de bezetting, die zy in de Stad Embden en in de Sterkte Lieroord gelegd hadden. Doch na 't uitgaan van 'tBestand zogt Graaf Enno zig en zyn Graafschap te doen aanmerken, als onzydig: ook verwierf hy dit, eerlang, by de Aartshertoginne Izabelle, mids hy zorg droege, dat de Vesting Lieroord geruimd werdt, door de Staatsche bezetting.Ga naar margenoot+ Hy deedt zyn best, om de Staaten hiertoe te beweegen. Doch zy hadden 'er geene ooren naar. Zy verzogten hem, beleefdelyk, dat zy de Vesting nog eene wyle tyds mogten bezet houden, en deeden, midlerwyl, de vervallen' werken derzelve herstellen. Hy beriep zig, daarentegen, op de belofte, vodrheen, door de Staaten, gedaan. Men overwoog 's Graaven eisch met Prinse Maurits, die begreep, dat men zyn woord behdorde te houden; doch dat het te wenschen ware, dat men Graaf Enno beweegenkon, om 'er niet sterk op te staan, alzo het te dugten was, dat de vyand het Huis, terstond, zou bezetten. Terwyl hierover, met schryven en herschryven, gehandeld werdt, rees 'er nieuw ongenoegen tusschen den Graave en de Stenden van Oostfriesland, over 't stuk der belastingen, waarin de Staaten, als middelaars,Ga naar margenoot+ gemengd waren. De ontruiming van Lieroord werdt, hierop, verschooven. In Bloekmaand des jaars 1621, kwam Sixtus van Amarus in den Haage: uit 's Graaven naam, sterk aanhoudende opdeeze ontruiming, en zelfs op die van Embden, welk, buiten 's Graaven kennis, door de Staaten, bezet was. De geschillen met | |
[pagina 441]
| |
de Stenden en vooral met Embden moesten, zyns oordeels, door 't Keizerlyk Hofgerigt, niet door de Staaten, beslist worden. Amamas voorstel werdt ondersteund, door den Groot-Britannischen Gezant Karleton. Prins Maurits en de Gemagtigden tot de Oostfriesche zaaken oordeelden, eindelyk, dat men verpligt was, Lieroord te ruimen, en den Graave Acte van onzydigheid te geeven, zo hy belooven wilde, de buitenwerken der Vesting te doen slegten, en 't Huis niet wederom te doen bezetten door krygsvolk van de Spaansche zyde. Doch deeze voorwaarden werden niet aangenomen. Hierop volgde, in 't begin deezes jaars, 't beslaan van eenige Embder schepen in Spanje, 't welk de Staaten agterlyker maakte, in 't handelen, met den Graave: die, in Bloeimaand daaraan, eenen scherpen Brief schreef aan de Staaten, waarin hy klaar en onbewimpeld antwoord verzogt, of men Embden en Lieroord begeerde te ruimen, of niet; zullende hy, na 't ontvangen van zulk een antwoord, met zyne vrienden en bloedverwanten, overleggen, wat hem te doen zou staan. Op dit schryven, verzogten de Staaten den Graave, Gemagtigden naar den Haage te willen schikken, om de hangende geschillen aldaar af te doen. Hy antwoordde, dat hy van geene geschillen wist, die niet, door den gewoonen weg van Regte, beslist konden worden; dat hy, hierom, de bezending naar den Haage noodeloos hieldt, en nogmaals verzogt, dat men Lieroord, zonder langer uitftel, ontledigde van bezetting. In deezen staat der zaaken, was de GraafGa naar margenoot+ van Mansfeld in den Haage gekomen: dien | |
[pagina 442]
| |
men eerst asbetaalde, en van eenig geschut voorzag. Toen zondt men hem, met zyne Ruitery, naar den RynkantGa naar voetnoot(m), om aldaar de Winterlegeringen te betrekken. Doch de Keizersche troepen beletteden hem dit, hem noodzaakende, van Schenkenschans, den Yssel langs, benedenwaards, te trekken. In Slagtmaand, viel hy in Oostfriesland, niet zonder kennis, meent men, van Prinse Maurits en van de voornaamsten uit de Regeeringe der Vereenig de Gewesten, en tot heimelyk genoegen van de gantsche Vergadering der Staaten, die lang een kwaad oog gehad hadden, op den bedekten handel van Graave Enno en Spinola. Mansfeld eischte driemaalhonderdduizend Ryksdaalers van Graave Enno, of overlevering zyner vaste Huizen, van welken hy zig, kort hierop, meester maakte, den Graaf zelven, op een deezer Huizen, zo goed als gevangen houdende.Ga naar margenoot+ Enno viel terstond klagtig aan de Vereenigde Staaten, over deezen vyandlyken inval. Uit de stad Embden kwamen zelfs Gemagtigden in den Haage, die gelyke klagten deeden. De Staaten verklaarden, geene kennis te hebben van Mansfelds onderneeming; gelyk 'er de Vergadering ook geene kennis van schynt gehad te hebben. Doch zy deeden geene ernstige poogingen, om Mansfeld uit Oostfriesland te doen verhuizen. Midlerwyl, handeldemen, in den Haage, wederom, over de geschillen tusschen den Graave en de Stenden: welke handeling lang gerekt werdt. Rudolf Christiaan, 's Graaven oudste Zoon, kwam, op 't einde des jaars, | |
[pagina 443]
| |
in den Haage, begeerende, dat de Staaten hunne magt gebruiken zouden, om Mansfeld, uit een onzydig Land, gelyk Oostfriesland was, te verjaagen. Doch de Staaten verklaarden, dat zy, uit aanmerking van de diensten, hun, voorheen, door Mansfeld, gedaan, hiertoe niet besluiten konden. Nogtans zonden zy, in Louwmaand des jaars 1623, de Heeren Muis en Schaffer naar Oostfriesland, die egter geenen uitdrukkelyken last hadden, om Mansfeld te doen vertrekken; maar alleen om eenen beteren voet te beraamen, op het invorderen der brandschattingen. De Staaten oordeelden 't van hun belang, dat Mansfelds Leger op de been gehouden werdt, en zogten, midlerwyl, hunne Bondgenooten te beweegen, om hiertoe de hand te leenen. 't Liep tot diep in 't najaar aan, eer men ernstelyk begon te handelen, over 't vertrek der Mansfeldschen, uit Oostfriesland. 't Gewest was nu kaal geschoorenGa naar voetnoot(n) en Graaf Enno gedwee gemaakt. Groot-Britanje en Zweeden drongen de Staaten sterk, tot het bevorderen der ontruiminge. De Staaten van Stad en Lande klaagden ook, dat zy 't Leger van Mansfeld niet langer voorzien konden van mondbehoesten. Men vreesde, daarenboven, voor eenen inval des Graaven van Tilly, die de Oostfriesche grenzen reeds naderde. Ook hadt men, in Hooimaand, beslooten, voor rekening van de Ridderschap, de Steden Norden en Aurik en den Huismans Stand van Oostfriesland, benevens de Heerlykheden Ezens en Witmund, drie tonnen Schats op te neemen, tot voldoe- | |
[pagina 444]
| |
ning van de Mansfeldsche troepenGa naar voetnoot(n), en vyftigduizend Ryksdaalers te schieten, tot betaaling der zeshonderd man, binnen Embden bezetting houdende. Doch 't liep nog lang aan, eer de genoemde Oostfriesche Stenden zig verbinden wilden, om de drie tonnen schats wederom af te leggen. Zy kwamen 'er egter, allengskens, toe, op Ezens en Witmund na: 't welk gelegenheid gaf, dat de Staaten, eerlang, de Huizen in deeze twee Heerlykheden en eenige anderen bezetten deeden, nadat dezelven,Ga naar margenoot+ door de Mansfeldschen, ontruimd waren. De Staaten, den Graave van Mansfeld toen honken derdenvyftigduizend guldens verschaft hebbende op rekening, verpligtten hem, eindelyk, gantsch Oostfriesland te verlaaten, in Louwmaand des jaars 1624. Wy zullen, hierna, zien, wat gebruik verder gemaakt werdt van zyn Leger, Graaf Enno viel toen wederom klagtig, over 't bezetten zyner Huizen en der Vesting Lieroord. Ook zogten die van Embden hunne verschillen met den Graave, door bemiddeling der Staaten, te doen vereffenen. Doch dit laatste gelukte niet. De meeste Huizen werden egter ontruimd, na dat men de Vestingwerken, door Mansfeld, daaraan gemaakt, geslegt hadt. De Staaten booden ook aan, Lieroord te verlaaten, zo hun behoorlyke verzekering gedaan werdt, dat deeze Vesting niet wederom bezet zou worden, en zo de Aartshertogin Izabelle den Graave eene Acte van onzydigheid leverde, tot genoegen van hunne Hoog-Mogendheden. Doch hiertoe was deeze Vorstin niet te beweegen. | |
[pagina 445]
| |
Lieroord bleef, derhalven, in de magt der Staaten, en Graaf Enno deedt, sedert, niet dan vergeefsche poogingen, om hen dit Huis te doen ruimenGa naar voetnoot(o). Doch zyne andere vastigheden werden hem wederom overgeleverdGa naar voetnoot(p). 't Verhaal der Oostfriesche zaaken, dat niet wel afgebroken kon worden, heeft ons gevoerd buiten de orde van verscheiden' andere gebeurtenissen, van welken wy nu verslag zullen doen. |
|