Vaderlandsche historie. Deel 10
(1754)–Jan Wagenaar– AuteursrechtvrijX.
| |
[pagina 415]
| |
aan de Groot gekend, en, na 't gebruiken, te rug gezonden werden. Want terwyl hy hier zat, schreef hy verscheiden' geleerde en Godvrugtige werken: waartoe hy veele boeken noodig hadtGa naar voetnoot(b). De Kommandeur van 't Slot, Jakob Prounink gezeid Deventer, Zoon van den berugten Utrechtschen Burgemeester, Gerard Prounink Deventer, plagt dit koffer, in 't eerst, te doen openen; doch alzo hy'er niets dan boeken in vondt, liet hy 't, ten laatsten, op- en afgaan, zonder 'er naauwer agt op te geeven. De Groots Huisvrouw kreeg den eersten inval, om haaren man, in dit koffer, van 't Slot te laaten draagen. De vond geviel den gevangen' niet kwalyk. Men bragt de kist in zyn Schryfvertrek, en bezogt, verscheiden' reizen, of hy 'er in leggen, en hoe lang hy 't 'er, beslooten, in harden kon. Toen nam men eenen dag waar, dat Prounink naar Heusden verreisd was, zynde den tweeëntwintigsten van Lentemaand, en verzogt zyne vrouw verlof, om een koffer met Arminiaansche boeken te verzenden: 't welk gereedelyk verleend werdt. Met het aanbreeken van den dag, begaf de Groot, na 't storten van een vuurig gebed, zig in de kist; daar hy zeer ongemakkelyk in lag, alzo zy maar vier voet min twee duim lang was, en geene lugt inliet dan door 't sleutelgat. Hy was in linnen onderkleeding, en men hadt de holligheden in de kist, met boeken en eenig garen, gevuld. In 't afdraagen, klaagden de soldaaten over de zwaarte van 't koffer, vraagende elkanderen, of 'er de Arminiaan ook in mogt zyn? waarop de | |
[pagina *13]
| |
Hugo de Groot zig bereidende tot de vlugt uit de Loevesteinsche gevangenis, in 't jaar 1621.
Is. Tirion excudit. | |
[pagina 416]
| |
Groots Huisvrouw antwoordde, 't zyn Arminiaansche boeken. Men bragt dan 't koffer scheep, om, over den stroom, naar Gorinchem gevoerd te worden. Elsje van Houwening, Dienstmaagd van de Groot, die van 't geheim wist, hadt last om mede over te vaaren, en de vereischte zorg voor 't koffer te draagen. 't Kwam gelukkiglyk en spoedig teGorinchem: en werdt daar, door den Schipper en zyn' Zoon, agter in 't huis van Daatselaar gebragt. Elsje, de draagers betaald hebbende, liep naar vooren, en luisterde der Vrouwe van Daatselaar in 't oor, dat zy haaren Heer daaragter in een koffer hadt, dien men weg helpen moest. De Vrouw tradt, zeer ontsteld, met de Dienstmaagd, naar agteren. Men opende het koffer; daar de Groot omtrent twee uuren in gelegen hadt, en slegts wat flaauw en verzet wederom uitkwam. Terstond verzogt hy, Daatselaar zelv' te mogen spreeken; doch deeze vondt zulks ongeraaden, zyner vrouwe de zaak geheellyk bevolen laatende, die, in korten tyd, door middel van haaren Zwager, Kornelis Jakobszoon van der Veen, de Groot een metselaars kleed wist te beschikken. Hiermede vermomd, tradt hy, verzeld van Jan Lambertszoon, Meester Metselaar, met een' maatstok in de hand, over eene volle markt, alzo 't juist kermis was, naar het veer, daar men hem voor een' metselaars knegt nam. Overgevaaren zynde, werdt de Groot, van den Metselaar, te voet, naar Waalwyk gebragt, daar zy met het vallen van den avond aankwamen. Hier huurde men een' wagen, die de Groot, den volgenden dag, op den middag, te Antwerpen bragt, daar hy, terstond, van Grevinkhoven en | |
[pagina 417]
| |
Episkopius ontvangen en geherbergd werdt. Van hier schreef hy aan de Prinsen Maurits en Fredrik Henrik; ook aan de algemeene Staaten, tot verontschuldiging van zyne ontkominge ‘dat de trek tot vryheid elk natuurlyk was; en dat hyze zig verworven hadt, zonder te breeken, of iemant om te koopen.’ Hy begaf zig, eerlang, naar Parys, daar hy verscheiden' ballingen vondt, en onder anderen Uitenbogaard. De Bevelhebber Prounink, in den avond, van Heusden te rug gekeerd, en geen licht verneemende in 't schryfvertrek van de Groot, kreeg arg vermoeden, en ontdekte haast, dat de gevangen hem ontsnapt was. De wyze van zyne ontkoming kon toen niet bedekt blyven. Prounink begaf zig, terstond, naar Gorinchem, daar Daatselaars huis bezet en doorzogt werdt, zonder dat men vondt, 't gene men meest zogt. 't Koffer werdt egter agterhaald, in 't Delftsche. Veerschip; doch daar was niet in, dan garen en doek. De Groots Huisvrouw zat nog eenigen tyd op Loevestein: doch werdt, eerlang, ontslaagen, en kwam, in Herfstmaand, by haaren man, te ParysGa naar voetnoot(c). |
|