Vaderlandsche historie. Deel 10
(1754)–Jan Wagenaar– AuteursrechtvrijIX.
| |
[pagina 411]
| |
gemeene Staatsvergaderinge, besloot, in zes jaaren tyds, geene voorspraak noch verzoek voor de verweezen' en gebannen' Persoonen toe te laaten. Men nam, kort hierop, ook diergelyk Besluit in de Vergadering van Holland, vaststellende, in gelyken tyd van zes jaaren, geene verzoeken te ontvangen, tegen Ordonnantien of bevelen over veroordeelde, gebannen' of vastgezette Persoonen, door de Regters, de algemeene Staaten, of die der byzondere Gewesten, gegevenGa naar voetnoot(r): waardoor de weg tot alle verder verzoek, vooreerst, geheellyk afgesneeden werdt. De Vergaderingen der Remonstranten, binnenGa naar margenoot+ en buiten verscheiden' groote Steden, werden, dit jaar, en het volgende, sterk voortgezet, onaangezien zy, dikwils, geweldiglyk gestoord werden, gelyk, onder anderen, wederom buiten Rotterdam, te Leiden en te Gouda geschiedde: in welke laatstgemelde Stad, de soldaaten, met steenen, werden afgekeerd. Verscheiden' luiden werden, ter oorzaake van 't aanleggen of bywoonen deezer Vergaderingen, in regten betrokken en in boeten beslaagen: sommigen, die men hieldt deel aan eenig oproer gehad te hebben, werden gebannenGa naar voetnoot(s). Doch van de Predikanten, die deeze Vergaderingen bedienden, raakten 'er, ten deezen tyde, eenigen in hegtenis. Samuel Prince, weleer PredikantGa naar margenoot+ te Baardwyk, by Heusden, werdt, op Goereede, betrapt, en, sterk gebonden, naar | |
[pagina 412]
| |
den Haage gevoerd, werwaards, wat laater, ook gevangen gebragt werdt Joannes Grevius, voorheen Predikant te Heusden, dien men, teEmmerik, gevat hadt. Ook voerde men, gevangkelyk, derwaards Bernherus Vezekius, gewezen Predikant te Egteld, in Gelderland. Men smeet deezen in een afzigtelyk gat, daar hy agt of negen dagen eenen stank verdroeg, die, zo hy schreef, naauwlyks te lyden wasGa naar voetnoot(t). Grevius en Prince werden, eerlang, door de algemeene Staaten, gevonnist, om in het Rasphuis te Amsterdam bewaard, en als andere Tugtelingen gehandeld te worden. Vezekius werdt, te Haarlem, in 't Tugthuis gezet. Zy zaten tot in 't volgende jaar. Toen raakte, in Zomermaand, ook Isaak Welsing, weleer Predikant te Hoorn, te Gouda, in hegtenis.Ga naar margenoot+ Hy werdt naar den Haage en op de Gevangenpoort gebragt, en daarna voor't Hof te regt gesteld. Doch na eenige weeken zittens ontkwam hy, by nagt, uit de gevangenis, door hulp van twee Saay werkers van Leiden; die zig, hiertoe, door den afgezetten Predikant, Bernardus Dwinglo, hadden laaten beweegenGa naar voetnoot(u). In Oogstmaand daarna, werdt Sapma, te Amsterdam, gevat, en meer dan eens verhoord voor Schepenen, die met den man verlegen scheenen. Hy zat tot den tweeëntwintigsten van Herfstmaand. Op dien dag, kwam zyne Huisvrouw hem in de gevangenis bezoeken, en deedt hem haare kleederen aantrekken, in welken hy, tegen den avond, uit de gevangenis ging, zonder van iemant gekend te worden; alzo hy een' doek digt om de kin gespeld hadt, | |
[pagina 413]
| |
met welken, zyne vrouw, als of zy met tandpyn gekweld geweest was, hem, te vooren, was komen zienGa naar voetnoot(v). Zy bleef eenige dagen zitten: doch werdt toen los gelaaten. Twee dagen voor 't uitkomen van Sapma, was Vezekius, eenen verroesten sleutel hebbende weeten te bekomen, met welken hy de deur openen kon, uit het Tugthuis te Haarlem ontsnaptGa naar voetnoot(w). Doch dit ontkomen gaf den Staaten van Holland aanleiding tot een besluit, om de gebannen' Predikanten, die men in handen kreeg, voortaan, naar Loevestein te voeren: welk besluitGa naar margenoot+ eerst te werk gesteld werdt aan Simon Lucoe Bysterus, gewezen Predikant te Ingen, in de Betuwe, die, in Oogstmaand, buiten Rotterdam gevat en naar den Haage gebragt was, alwaar hy, eerlang, tot eene eeuwige gevangenis, veroordeeld werdt. Men voerde hem, in Wynmaand, naar Loevestein, daar hy omtrent tien jaaren gezeten heeftGa naar voetnoot(x). Grevius en Prince, die te Amsterdam in 't Rasphuis zaten, zouden, meent men, ook derwaards gebragt geweest zyn, zo Sapma en eenige anderen geen middel gevonden hadden, om hen, des nagts tusschen den twaalfden en dertienden van Wynmaand, te verlossen. Men hadt de sleutels van de Kamers, daar zy zaten, weeten naargemaakt te krygen; en hielp hen, met touwladders op het dak, en langs houten ladders, zwart geverwd, om in den donker minder gezien te worden, naar benedenGa naar voetnoot(y). 't Ontkomen van | |
[pagina 414]
| |
verscheiden' Predikanten agtereen, uit de gevangenissen en Tugthuizen, was oorzaak, dat 'er, naderhand, weinigen in hegtenis raakten, die niet naar Loevestein gebragt werden. Nogtans scheenenze, in deezen kerker, ook niet wel genoeg bewaard te zyn: 't welk, eenige maanden te vooren, gebleeken was aan de zonderlinge ontkoming van Hugo de Groot, die ons, hier, een weinig omstandiger, staat te verhaalen. |
|