Vaderlandsche historie. Deel 10
(1754)–Jan Wagenaar– AuteursrechtvrijV.
| |
[pagina 400]
| |
eene eeuw, openlyk belydenis gedaan van tweederlei Godsdienst. De Hussiten, welker belydenis sub Utraque genoemd werdt, om dat zy het Avondmaal onder beide de gedaanten ontvingen, en de Roomsch-Katholyken, welker Leer men sub Una noemde, om dat zy 't Avondmaal bedienden onder de gedaante van brood alleen; beleefden hun begrip even vry volgens de wetten. Zelfs was Keizer Sigismond niet voor Koning erkend, dan na hy toegestaan hadt, dat niemant dan die in 't gevoelen der Hussiten was, Burger in Praag zyn mogt. Men onderhieldt dit Verdrag, tot in 't jaar 1570, wanneer Maximiliaan de II. te wege bragt, dat een Roomsch-Katholyk, met het Burgerschap, vereerd werdt. Een ander verwierf dezelfde gunst, in 't jaar 1599. Daarna, werdt het Verdrag met Sigismond, meer dan eens, gekrenkt. De Jezuiten werden, in Praag, ontvangen. 't Getal der Roomschgezinden nam, door den tyd, zo sterk toe, dat de Hervormden zig te vrede moesten houden, dat hun, door Rudolf den II, vergund werdt, de Ampten van Regeering, te gelyk met de Roomschgezinden, te mogen bekleeden. De Keizerlyke Amptenaars in Boheeme weigerden, egter dit Verdrag af te kondigen, beweerende, dat het te nadeelig ware voor den Roomschen Godsdienst, en dat men 't den Keizer, belemmerd met den kryg tegen de Turken, zyns ondanks, hadt afgedrongen. Matthias, zynen Broeder Rudolf, in 't jaar 1614, zynde opgevolgd, gaf den Hervormden nog meer stof tot klaagen, over 't schenden hunner voorregten. De Keizer, daarna, zynen Neef, Ferdinand, tot zynen aanstaanden opvolger in 't Koningkryk, | |
[pagina 401]
| |
willende doen verklaaren, beschreef, ten dien einde, de Stenden van Boheeme alleen, zonder daaronder te rekenen, die van Silezie, Moravie en Opper- en Neder-Lausnits, schoonze met die van Boheeme vereenigd waren. De Boheemsche Hervormden, hierover te onvrede, verscheenen, in kleinen getale, op den Landdag, alwaar de Roomschen, verre de meerderheid hebbende, volkomen voldeeden aan 's Keizers begeerte. Ferdinand werdt zelfs gekroond binnen PraagGa naar voetnoot(s), en hieldt, sedert, zyn hof te Gratz. Maar de Verdedigers des Koningkryks, een zeker getal van aanzienlyke luiden, aangesteld door de Stenden, om de hand te houden aan 't naarkomen der oude voorregten, beschreeven de Stenden des Ryks en der ingelyfde gewesten, in welker Vergadering, een smeekschrift werdt ingesteld, waarby men den Keizer, om 't herstellen der voorregten, verzogt. Voorts, besloot men, in den Zomer des jaars 1618, wederom te vergaderen, om 's Keizers antwoord te overweegen. Maar Matthias gaf, in plaats van te antwoorden, zynen Stedehouder in Boheeme bevel om den Stenden het byeenkomen te beletten. Deez' vondt zig, hiertoe, nogtans niet magtig. De Stenden, zyns ondanks, vergaderd zynde, hadden herts genoeg, om zig van eenige Keizerlyke Amptenaars te verzekeren drie van welken, uit de vensters van 't Kasteel, werden dood gesmeeten. Terstond daarna, verbonden zy zig, onderling, tegen elk, die hun zou willen aantasten; en, verneemende, dat de | |
[pagina 402]
| |
Keizer zig tegen hen toerustte ten oorloge, steldenze vierentwintig Beschermers aan, die magt kreegen, om krygsvolk te werven, en belastingen teleggen op de onderzaaten des Koningkryks en der ingelyfde Landschappen. De Aartshertogen Albertus en Izabelle deeden ook een Leger verzamelen ten dienste des Keizers, die den Graave van Bucquoi het opperbevel gaf over den voorgenomen togt naar Boheeme. De Graaf Ernst van Mansfeld hadt het gebied over 't Leger der Stenden. Ga naar margenoot+In deezen stand der zaaken, overleedt Keizer Matthias, op den twintigsten van Lentemaand deezes jaars 1619Ga naar voetnoot(t). Ferdinand deedt zig, terstond, uitroepen voor Koning van Boheeme, en kwam, in die hoedaanigheid, te Frankfort, alwaar hy, op den agtentwintigsten van Oogstmaand, ook tot de Keizerlyke waardigheidGa naar margenoot+ verheeven werdtGa naar voetnoot(u). Maar de Stenden van Boheeme, gezwooren hebbende, dat zy hem niet voor Koning erkennen zouden, verkooren, tot deeze hoogheid, Fredrik, Paltsgraaf aan den Ryn, die, in den jaare 1612, getrouwd was, met Elizabet, Dogter van Jakob den I, Koning van Groot-Britanje. Hy begaf zig, terstond, naar Praag, alwaar hy, in Slagtmaand, gekroond werdt. Midlerwyl, hadden ook de Stenden van Hongarye Ferdinand verworpen, en Bethlehem Gabor, Vorst van Zevenbergen, met de Koningklyke waardigheid, vereerd. |
|