Vaderlandsche historie. Deel 10
(1754)–Jan Wagenaar– AuteursrechtvrijXXXIL.
| |
[pagina 370]
| |
ders op Gulik, Kleeve en Berg zouden worden afgestaan. Dan alle deeze gerugten verdweenen, door den tydGa naar voetnoot(m). Ook vindt men 'er weinig spoor van, in egte bescheiden. Alleenlyk, deedt Amsterdam, in 't volgende jaar, een' voorslag ter Dagvaart, die 't gemeene Land en 's Prinsen Persoon betrof, en om welken, in. geheim, in 't byzyn van den Prinse, te hooren, Marquette en drie Heeren van Dordrecht, Amsterdam en Hoorn benoemd werden; met last, om 'er, zonder verslag te doen, op te mogen besluitenGa naar voetnoot(n). Doch ik weet niet, wat deeze voorslag inhieldt, veel min, of 'er iet op beslooten werdt. Eenige maanden laater, werdt, op twee Memorien, door Haarlem en Amsterdam, ingeleverd, en, naar 't schynt, deezen zelfden voorslag betreffende, beslooten, elkanderen eerst, daarop, nog nader teGa naar margenoot* polsen, om elkanders oogmerken te verstaanGa naar voetnoot(o). Sedert, schynt de handeling over dit punt, van tyd tot tyd, verschooven te zyn. Sommigen hebben geschreeven, dat men te groote zwaarigheden ontmoette, in de uitvoering van het ontwerp, op's Prinsen verheffing gemaaktGa naar voetnoot(p), en dat 'er de gemoeden van 's Prinsen beste vrienden zelve gantsch niet toe bereid waren; waarom het agtergebleeven zou zyn. Doch anderen hebben geoordeeld, dat alle deeze gerugten slegts uitstrooisels waren, om dien Vorst, by de liefhebbers der vrye Staats-Regeeringe, haatelyk te maaken, en de ondernee- | |
[pagina 377]
| |
ming van zulk een' toeleg voor te komenGa naar voetnoot(q). Dat den gevonnisten het vreezen en zeggen, dat zyne Doorlugtigheid naar de Souverainiteit stondt, openlyk, tot misdaad toegerekend was, maakt het ook onwaarschynlyk, dat de Vorst, of iemant zyner vertrouwde vrienden, ten deezen tyde, zulk een oogmerk gehad zou hebben. Doch eer wy van deeze merkwaardige Regtspleeging,Ga naar margenoot+ geheellyk, afftappen, en dit Boekbesluiten; konnen wy niet nalaaten aan te merken, dat men, in laater' tyden, onder grooten en kleinen, de vonnissen der drie gevangenen onbillyk geoordeeld heeft. Een beroemd Regtsgeleerde heeft zig verwonderd ‘met welk een aangezigt, de Regters den Advokaat en anderen tot eene hoofdmisdaad hebben durven toerekenen het begrip, dat elk Gewest het regt heeft, om over Kerkelyke zaaken te beschikken; daar men, in de nader verklaaring op het dertiende Artikel der Utrechtsche Vereeniging, met ronde woorden las, de meening niet te zyn, dat de eene Provincie of Stad hem 't fait van de andere, in 't point van de Religie, zou ondevmindenGa naar voetnoot(r).’ Voorts, stelt hy vast ‘dat Hogerbeets en de Groot, ja Oldenbarneveld zelf, naauwlyks om eenige andere reden, veroordeeld zyn, dan om den raad, dien zy den Staaten, of den byzonderen Magistraaten gegeven hadden, of om de uitvoering van 't gene hun, door de Staaten of Magistraaten, gelast was, alles | |
[pagina 378]
| |
zonder eenige kwaade trouwe: 't welk ook oorzaak geweest is, dat men, na meer dan veertig jaaren verloops, de Wethouderschap van Leiden en Rotterdam, door den Hoogen Raade, heeft zien veroordeelen, om den erfgenaamen van Hogerbeets en de Groot betaaling te doen der Wedden, die men deezen Pensionarissen nogschuldig was. Ook zou den erfgenaamen des Advokaats eenige vergoeding gedaan zynGa naar voetnoot(s).’ Op eene andere plaats, handelende van het eerste Lid der Utrechtsche Vereeniging, waarin gezeid werdt ‘dat, in geschillen tusschen byzondere Gewesten, Steden of Leden, de andere Gewesten, Steden of Leden zig niet zullen steeken, dan tot bemiddeling; zo lang partyen zig 't regt onderwerpen;’ heeft hy zelfs, duidelyk, te verstaan gegeven, dat men, zyns oordeels, in den jaare 1619, tegen dit punt is aangegaan, alzo de gevangenen niet alleen niet weigerden; maar zelfs ernstelyk begeerden, dat men hen, voor hunnen gewoonlyken Regter, te regt stelde: waarop hy deeze woorden volgen laat: Zo gy weeten wilt, met wat regt dan de gemagtigde Regters der algemeene Staaten over deeze zaak, geoordeeld hebben; moet gy ervarener' luiden raadpleegen: ik ben niet in staat, om 't u te zeggenGa naar voetnoot(t). Elders, zegt hy ‘dat alwat, in de jaaren 1618 en 1619, tegen Barneveld, Hogerbeets en de Groot gedaan en geweezen is, op geen ander regt steunt, dan op 't gene deGa naar margenoot* Regter gezeid wordtte wyzen, | |
[pagina 379]
| |
ook dan, wanneer hy onregtvaardiglyk vonnistGa naar voetnoot(u).’ Ten besluite, 't gantsche geschil over deGa naar margenoot+ regtvaardigheid of onregtvaardigheid der vonnissen, van welken wy spreeken, hangt af van dit ander, of den algemeenen Staaten de opperste magt toekomt, over de Vereenigde Gewesten, dan of de Staaten van elk Gewest, binnen elk Gewest, de opperste magt hebben, over alles, wat niet aan 't bondgenootschap afgestaan is 't Laatste is nu 't gemeen gevoelen, en 't was ook 't gevoelen van Oldenbarneveld en van hun, die 't met hem hiddenGa naar voetnoot(v). 't Eerste werdt, door Prinse Maurits en door veele anderen, staande gehouden. En wy hebben, by eene andere gelegenheid, aangemerktGa naar voetnoot(w), dat dit stuk, ook in vroeger' tyd, niet eveneens begreepen geweest is; waarom het niet vreemd schynen moet, dat men, deswege, ook in den tyd, waarvan wy handelen, verschillende gedagten hadt. Maar hieruit moest ook een verschillend oordeel volgen, over 't gedrag der beschuldigden. Zo den algemeenen Staaten de opperste magt toekwame, waren zy, zekerlyk, schuldig, om dat zy zig dikwils gekant hadden, tegen de besluiten der algemeene Staaten. Doch zo de opperste magt ware, by de Staaten der byzondere Gewesten, waren zy ondchuldig, om dat zy niets gedaan hadden, dan op last dier Staaten, en binnen de paalen van derzelver ge- | |
[pagina 380]
| |
bied. En hiertegen dient niet, dat zy zelven, tot het geeven van zulk een' last, geraaden hadden, om dat zy om te raaden waren aangenomen, en, zo veel gebleeken is, niet ter kwaader trouwe geraaden hebben. De Advokaat hadt, agt ik, op dit verschillend begrip over de opperste magt het oog, als hy, naar sommiger verhaal, in den jongsten nagt van zyn leeven, tegen de Predikanten, zeide, Ik wil de Regters niet beschuldigen; maar ik kom in eenen tyd, waarin men andere grondregels van Regeeringe volgt dan men plagt: welk zeggen, den Prinse, naderhand, zynde aangediend, van hem, in deezer voege, beantwoord werdt: de Advokaat heeft die grondregels in den Staat niet gevonden; maar zoeken in te voerenGa naar voetnoot(x). Wiens meening naast aan de waarheid kwame, blyve het oordeel des onpartydigen Leezers aanbebevolen. |
|