Vaderlandsche historie. Deel 10
(1754)–Jan Wagenaar– AuteursrechtvrijXXX.
| |
[pagina 370]
| |
vot staat 'er nogGa naar voetnoot(t). De Huisvrouw van de Groot werdtook, van hooger hand, aangepord, om vergiffenis te begeeren voor haaren man. Dan zy wees deezen raad, rustig, van de hand, zeggende, Ik zal 't niet doen: en heeft hy't verdiend; men sla hem 't hoofd af. Nogtans, sprak zy den Prinse, die haar meer niet zeide dan dat men den weg van regt of genade moest inslaan. 't Stuk werdt, daarna, in ernstige overweeging genomen by de vrienden van Hogerbeets en de Groot, onder welken, gelyk het gaat, eenig verschil viel 't Besluit was, nogtans, geen vergiffenis te verzoeken; maar 't vonnis te verwagtenGa naar margenoot+Ga naar voetnoot(u). Midlerwyl, was 'er, op den vyftienden, Sententie gegaan, over het Lyk van Ledenberg, welk, met de kist, op eene horde, naar buiten gesleept zynde, aan eene halve galg gehangen werdt. Doch 't werdt, kort daarna, heimelyk, weggehaald, en, buiten Utrecht, in de Kapelle van 't Huis te Zuilen, zynen Schoonzoon Lokhorst toebehoorende, begraavenGa naar voetnoot(v). De reden, waarom men hem deeze schande, na zynen dood, waardig oordeelde, is, uit het voorig gedeelte deezer geschiedenisse, ligtelyk, op te maaken; en, in de SententieGa naar voetnoot(w), uitgedrukt. By dezelve werden, tegen zyne verwagting, alle zyne goederen verbeurd verklaard. De Groot hadt het leezen deezer Sententie op de rolle, gelyk, te vooren, die des Advokaats, in zyne Kamer, konnen hooren. Ook zeide men 'er Hogerbeets iet van: waarop | |
[pagina 371]
| |
zy zig beide een doodelyk vonnis voorstelden. Op den agttienden van Bloeimaand, werdt deGa naar margenoot+ Groot, door den Fiskaal Sylla, voor de Regters, ontbooden, om zyne Sententie te hooren: en, terstond na hem, Hogerbeets, door den geweldigen Provoost, Karel Nys. Zy werden beide verweezen ter eeuwiger gevangenisse, met verbeurd verklaaring hunner goederenGa naar voetnoot(x). 't Gene men hun, als misdaad, te last leide is, uit het gene wy van hunne bekentenissen en van de Sententie des Advokaats gemeld hebben, genoeg op te maaken. De Groot werdt, in 't byzonder, bezwaard, over 't ontwerpen der Keure van SchielandGa naar voetnoot(y): Hogerbeets, over't raadpleegen om Woerden te verzekeren. De Groot sprak niets op de Sententie. Maar, eenige jaaren laater, heeft hyze uitvoerig wederlegd, in openbaaren druk. Hogerbeets, onder 't leezenzeer ontsteld geworden, zeide, dat zyne Sententie niet overeenkwam met het gene by verklaard hadt, en dat by betering der zelve verzogt. En als men hem geboodt te zwygen, sloeg hy met de hand op de borst, onder 't gebruiken van Horatius woorden
Hic murus aheneus esto,
Nil conscire sibi, nulla palescere culpa.
dat is, ‘Dit zy een kop'ren muur, zig niets bewust te wezen,
‘En door geen' misdaad te verbleeken, of te vreezen.
| |
[pagina 372]
| |
Doch hy begreep, naderhand, dat deeze hevigheid te ver gegaan was, waarom hy, deswege, vergiffenis verzogt van hunne Hoog-Mogendheden. Daarna, gunde men hem en deGa naar margenoot+ Groot 't bezoek hunner naastbestaanden. Op den vyfden van Zomermaand, des nagts omtrent elf uuren, werden zy beide, onder een geleide van vyfentwintig soldaaten, op wagens, gevoerd naar Delftshaven, en van daar, te schepe, naar Dordrecht, en voorts, wederom op wagens, door Papendrecht en Gorinchem, naar 't Huis te LoevesteinGa naar voetnoot(z), aan 't Westeinde der Bommelerwaard, op Hollandschen bodem, schuins over Woudrichem. Hier werden zy, elk afzonderlyk, opgeslooten. Loevestein is, van toen af, eerst regt vermaard geworden in 's Lands Geschiedenissen, en heeft, naderhand, meermaalen, gediend, tot eene gevangenis van Staat. |
|