Vaderlandsche historie. Deel 10
(1754)–Jan Wagenaar– AuteursrechtvrijXXVIII.
| |
[pagina 364]
| |
nis en op 't gene den Regteren verder gebleekenGa naar margenoot+ was’. In het zelve, werdt hem, voor misdaad, toegerekend ‘dat hy gedreeven hadt, dat elk Gewest, in 't zyne, alleen magt hadt, om over Kerkelyke zaaken te beschikken; en dat hy 't Protest der drie Gewesten, zonder last, opgegeven hadt. Voorts, het verzoeken en verwerven van byzondere Brieven van den Koning van Groot Britanje; het schryven aan den Koning van Frankryk, op den naam der algemeene Staaten; het bevorderen van onregtzinnige Leeraars; het beleggen van afzonderlyke Vergaderingen; het niet verhinderen der strenge Plakaaten tegen de belyders van den waaren Godsdienst, die hy vreemdelingen, Puriteinen en Vlaamschgezinden genoemd hadt; het bewerken eener samenspanning tusschen agt Steden van Holland; het instellen der scherpe Resolutie van den vierden van Oogstmaand 1617, waarop het aanneemen der Waardgelderen gevolgd was; het zenden van Gemagtigden naar den Briele, tot het vorderen van eenen nieuwen eed van de bezetting; het raaden tot ligtinge van Krygsvolk in Utrecht; het goedkeuren van een nieuw Berigtschrift voor dit Krygsvolk, waarby het zelve verbonden werdt, tegen elk te dienen; het kennen van eenen Brief, te Utrecht ontworpen, om den Prins te verzoeken van niet in de Stad te willen komen; het vermaanen tot waaken aan de poorten van Utrecht, en op 't krygsvolk, welk van buiten komen mogt, in een Briefje aan Ledenberg, welk hy begeerd hadt, dat ver- | |
[pagina 365]
| |
brand zou worden; het bewerken van een Verbond tusschen de agt Steden, en het arbeiden, ten zelfden einde, te Utrecht, door Moersbergen en van de Poll; het ontraaden van de opening aan den Prinse, op het afdanken der Waardgelderen te Utrecht; het weeten en goedkeuren van 't verhandelde ten huize van Uitenbogaard en Tresel; het toestaan, dat de Stad Schoonhoven 's Lands middelen gebruikte, tot betaalinge haarer Waardgelderen, en dat andere Steden ongewoone voorwaarden by haare consenten gevoegd hadden; het belasteren van zyne Doorlugtigheid, als of dezelve stondt naar de Souvereiniteit; het kennis geeven aan die van Leiden van 's Prinsen vermoedelyke komst aldaar; het bedroefd zyn over 't bezetten van den Briele door den Prinse, en 't vermaanen aan Gekommitteerde Raaden, om andere Steden, tegen diergelyke onderneemingen, te waarschuwen; het vorderen, dat het gewoonlyk krygsvolk den Staaten, betaalsheeren, en den byzonderen Staaten van 't Gewest, daar het lag, getrouw ware en diende, ook tegen de algemeene Staaten en den Prinse; het bewerken der bezending naar Utrecht, als de Prins derwaards stondt te gaan, om de Waardgelders af te danken, welk afdanken hy hieldt voor geweld, dat men, met geweld, wederstaan mogt; het ontdekken der geheimen van den Staat; het afslaan, op eigen gezag, van zeker merkwaardig Verbond, waaraan den Staat veel gelegen was; het bewerken van handsluiting aan verscheiden' Geregtshoven, en, einde- | |
[pagina 366]
| |
lyk, het ontvangen van groote geschenken van eenige uitheemsche Mogendheden, Heeren en Kollegien, zonder daarvan behoorlyke kennis te geeven.’ Om al het welke, hy veroordeeld werdt tot het zwaard, met verbeurdverklaaring zyner goederenGa naar voetnoot(i). Ga naar margenoot+De Advokaat hadt zig, onder 't leezen van deeze Sententie, zitten keeren en draaijen, schynende, somtyds, iet te willen zeggen. Doch hy bedwong zig, tot dat alles gelezen was. Toen gaf hy te verstaan, dat men hem meer te last leide, dan men uit zyne bekentenisse trekken kon. Ook hadt hy 'er iet tegen, dat men dyne goederen verbeurd verklaarde. Maar de Voogd, een der Regteren, viel hem in de reden, zeggende, uwe sententie is gelezen, voort, voort. Toen tradt de oude man, met zyn stokje in de hand, zeer kloekelyk, van de Rolle, over de zaale, naar 't schavot. Hier gekomen, sloeg hy 't gezigt hemelwaards, zeggende,Ga naar margenoot+ o God, wat komt 'er van den mensch! Toen knielde hy neder, op de bloote planken, alzo 'er geen kussen by der hand was. Terwyl sprak Lamotius het gebed, welk omtrent een vierendeel uurs duurde. Daarna, scheen hy beter gemoed dan te vooren; ontkleedde zig, met hulp van zynen dienaar, en sprak, toen, of voor het ontkleeden, het volk aan, met deeze woorden,Ga naar margenoot+Mannen, gelooft niet, dat ik een Landverraader ben. Ik heb opregt en vroom gehandeld, als een goed Patriot; en die zal ik sterven. Daarna, eischte hy zyne fluweelen slaapmuts, die hy voor zyne oogen trok. In 't gaan naar 't zand, sprak hy | |
[pagina 367]
| |
eenige schietgebeden. Of hy, ten deezen tyde, nog eenige hoop hade van den dood te zullen ontgaan, en, hierom, zynen knegt gevraagd zou hebben, of 'er niemant kwam, is twyfelagtig. Nog voor half tien uuren, knielde by neder, zeggende, tegen den scherpregter, maakGa naar margenoot+ het kort, maak het kort. Met een, hief hy de handen, al biddende, zo na aan den hals, dat hem, met het hoofd, ook eenige stukjes van de vingeren afgehouwen werden. Veelen doopten hunne neusdoeken in het bloed, dat, met drie of vier sterke straalen, uit het lighaam liep; anderen bonden 'er 't bloedig zand in, en droegen 't met zig, of verkogten 't. Zelfs sneedt men bloedige spaanders van de planken, ten gelyken eindeGa naar voetnoot(k): al het welke egter geschiedde, met verschillende inzigten van liefde, haat of wraakgierigheid. De Groot heeft ook, eenige jaaren laater, openlyk, geschreeven, dat Oldenbarnevelds vyand, waarmede hy den Prins schynt te meenen, zynen dood aanschouwd heeftGa naar voetnoot(l).'t Lighaam werdt, den volgenden nagt,Ga naar margenoot+ in stilte begraaven. De papieren, die in zyne gevangenkamer versteken waren, werden daarna, door de Regters, gevonden. 't Is twyfelagtig, of zy nog ergens voorhanden, of reeds voorlang vernietigd zyn. De Advokaat was, in den ouderdom van eenenzeventig jaaren, zeven maanden en agttien dagen gestorvenGa naar voetnoot(m). De algemeene Staaten, de Sententie des Advokaats,Ga naar margenoot+ die terstond gedrukt werdt, zendende aan de byzondere Gewesten, schreeven, te | |
[pagina *9]
| |
's Lands Advokaat, Joan van Oldenbarneveld, op't Hofschavot in den Haage gereed om onthalst te worden, in't jaar 1619.
Is. Tirion excudit. | |
[pagina 368]
| |
gelyk ‘hoe hun, door de Regters, getoond was, dat 'er verscheiden' punten, niet vermeld in de Sententie, ten zynen laste gebragt waren, die groot vermoeden gaven, of hy zyne oogen niet wel mogt gehad hebben naar den vyand; doch dat men, daarop, naar regten, geen vonnis zou hebben konnen vellen, zonder scherper onderzoek; waarvan men hem, om zynen hoogen ouderdom en andere redenen, hadt willen verschoonenGa naar voetnoot(n).’ Doch de Groot merkt aan, dat dit schryven kwam van eenigen der Regteren, die den naam van algemeene Staaten slegts aangenomen hadden. Ook meent hy, dat men het pynigen niet zou gemyd hebben, om 's mans ouderdom, hadt men grond gehad om hem van ontrouw te verdenken; alzo men zig niet ontzag, hem, in zyne hooge jaaren, door Beuls handen, te doen stervenGa naar voetnoot(o). De Sententie werdt ook naar Frankryk gezonden, nevens eenen Brief aan den Koning, waarin geklaagd werdt, over 't gedrag van Maurier, wien de Koning zou gelieven te belasten, zig voortaan te onthouden van het voeden of ondersteunen van diergelyke partyschappen in den Staat. Voorts, werdt Oldenbarneveld, in deezen Brief, ook schuldig verklaard aan onvergeeflyke misdaaden, die niet in de Sententie vermeld warenGa naar voetnoot(p). In Frankryk, hieldt men deezen Brief geschreeven te zyn, door den Heere, van Sommendyk, dien, in zeker schryvens aan den Heere van Maurier, de naam van garnement gege- | |
[pagina 369]
| |
ven werdt. Ook nam de Koning het zeer kwalyk, dat men, hier, zo weinig agt geslaagen hadt op zyn verzoek.Ga naar voetnoot(q). Jeannin en Boisise, naderhand,Ga naar margenoot+ in Frankryk, met Uitenbogaard, spreekende, over de dood des Advokaats, oordeelden beide, dat hyze onschuldig geleeden hadt, en voornaamlyk, om dat hy zig te sterk gekant hadt tegen den Prinse: waarin hy zig, naar Jeannins gevoelen, wel wat hadt behooren te maatigenGa naar voetnoot(r). Doch het deerlyk lot deezes mans heeft ons reeds lang genoeg bezig gehouden. Van zyne persoonlyke hoedaanigheden zal ik, alleenlyk, spreeken met de Resolutien van Holland, in welken zyn dood, op den dertienden van Bloeimaand, aangetekend staat: waarna deeze woorden volgen: een man van grooten bedryve,Ga naar margenoot* besoigne,Ga naar margenoot† memorie onGa naar margenoot§ directie, jaGa naar margenoot* singulier in alles. Die staet; siet toe dat hy niet en valle, ende sy Godt syne siele genadigh. AmenGa naar voetnoot(s). |
|