Vaderlandsche historie. Deel 10
(1754)–Jan Wagenaar– AuteursrechtvrijXXVII.
| |
[pagina 358]
| |
dig bevonden werden. Ook beweerde hy, dat men zo veele agting behoorde te hebben voor 's Konings voorspraak, als men, eertyds, getoond hadt voor die der Koninginne van Engeland, om wier wille, men den Admiraal Treslong hade geslaaktGa naar voetnoot(b). Prins Maurits, in 't byzonder, zogt hy te doen zien, hoe edelmoedig en Vorstelyk hy zig gedraagen zou, zo hy zyne gunst bewees aan zulken, door welken hy meende verongelykt te zynGa naar voetnoot(c). Doch deeze aanspraak deedt geene vrugt, De Huisvrouw en Kinderen des Advokaats, reeds dikwils Verzockschriften in zyn voordeel hebbende ingeleverd, gaven nu drie Vertoogen, na elkanderen, over aan de Regters, waarin zy hem, tegen de voornaamste beschuldigingen, verdedigdenGa naar voetnoot(d). Doch alle deeze poogingen waren vergeefs. De Advokaat zelf hadt, op den eersten van Bloeimaand, voor de Regters verscheenen zynde, begeerd, op nieuws over eenige punten gehoord te worden. Doch ik vind niet,Ga naar margenoot+ dat hem dit verzoek werdt ingewilligdGa naar voetnoot(e). Men was nu bezig, met het opmaaken van zyn vonnis, en hy vernam, uit berigten, hem, heimelyk, op den elfden van Bloeimaand, toegekomen, dat het reeds geveld lag, en den veertienden of vyftienden zou uitgesproken worden. Doch 't geschiedde nog eerder. Omtrent deezen tyd, arbeidden Graaf Willem en de Fiskaal Duik, by Prinse Maurits, om Oldenbarneveld by 't leeven te bewaaren. De Prins bewilligde | |
[pagina 359]
| |
'er in, mids de vrienden des Advokaats vergiffenis voor hem verzogten. Dit werdt hun, door de Prinsesse Weduwe, bedektelyk, in den mond gegeven. Zy spraken 'er, onderling, over; doch konden 'er niet toe verstaan. Zelfs verklaarden zy der Prinsesse, dat zy 'er niet een' voet om verzetten wilden, al zou hy 'er den hals moeten. laatenGa naar voetnoot(f). Men ging dan voort, met het vonnis. De Advokaat was, des Zondags, den twaalfdenGa naar margenoot+ van Bloeimaand, een groot deel van den dag bezig geweest, met het leezen der ontvangen' berigten, en met het versteeken van zyn geheim schryfgereedschap, schriften en aantekeningen, welke laatsten, voor een groot gedeelte, onder een Spaansch stoeltje, en agter de tapyten, genaaid werdenGa naar voetnoot(g). Doch des avonds, omtrent half zes uuren, kwamen de Fiskaalen van Leeuwen en Sylla in zyne kamer. Van Leeuwen voerde het woord: hem, uit den naam der algemeene Staaten en der Heeren Regteren, aanzeggende, dat hy, op morgen, hade te komen hooren de Sententie des doods. Hy zeide, hierop, meer verwonderd dan verslaagen, de Sententie des doods! de Sententie des doods! Dat hadt ik niet verwagt. Ik meende, dat men my nog zou hebben gehoord. Ik hadt sommige dingen gesteld, die ik meende te veranderen, als door gramschap verrukt zynde. Daarna, verzogt hy verlof,Ga naar margenoot+ om zyne Huisvrouw, voor't laatst, te mogen achryven. 't Werdt hem vergund. Onder 't schryven, hoorde men hem zeggen, dat ik toch | |
[pagina 360]
| |
wist, waarom ik sterven zal? waarop een der Fiskaalen zeide, gy weet het wel; dosh zult het, hierna, nog byzonderer booren. Hy schreef nog, toen Anthonius Walaeus, Predikant en Professor te Middelburg, binnen trade. Deez' hadt men, van Dordrecht, uit de Sinode, gehaald, om den Advokaat, in zyn uiterste, te troosten. Hy was een bescheiden en verstandig Leeraar, en een der bekwaamsten, dien men, tot deezen dienst, zou hebben konnen verkiezen. Ook hadt de Advokaat goed genoegen in de gesprekken, welken hy, den volgenden nagt, met hem hieldt. Voorts, werden 'er twee soldaaten in de kamer gesteld, die den Advokaat beletteden, in 'tGa naar margenoot+ heimelyk, met zynen dienaar, te spreeken. De Advokaat begeerde op Walaeus, dat hy den Prinse van Oranje, uit zynen naam, twee dingen verzoeken zou, eerst, vergiffenis, zo hy iet tegen hemmisdaan mogt hebben; en, ten anderen, dat hy zynen kinderen gunstig wilde zyn. Walaeus vraagde, of by, door vergiffenis, ook verstondt, het ophouden van het vonnis des doods? waarop de Advokaat, zig een weinig bedagt hebbende, antwoordde, dat zyn verzoek zo ver niet strekte. Omtrent tien uuren des avonds, deedt Walsaeus deeze boodschap aan den Prinse, terwyl de Haagsche Predikanten, Lamotius en Beyerus, denGa naar margenoot+ Advokaat gezelfchap hielden. Zyne Doorlugtigheid, Walaeus gehoord hebbende, antwoordde, met traanen in de oogen: 't ongeluk van den Advokaat is my leed. Ik heb hem altyd lief gehad, en dikwils vermaand anders te doen. Dewyl by, eenigen tyd herwaards, eenen anderen norm van Regeeringe heeft zoeken in te voeren, die Kerk en Staat zou bebben t'ondergebragt, heb ik my tegen hem | |
[pagina 361]
| |
moeten stellen. Maar 't gene hy, tegen my, misdaan heeft, vergeef ik hem, gaarne: hoewel hy zulks wel zonder voorwaarde hadt konnen verzoeken; want hy heeft het krygsvolk van den eed, dien zy my, als hunnen Veldoverste, schuldig waren, zoeken af te trekken. Twee dingen hebben my wat gespeeten: het eene, dat hy gezeid heeft, dat ik stondt naar de Souverainiteit: het ander, dat hy my, te Utrecht, in zulk een gevaar heeft gebragt. Dan ik beveel 't aan uwe voorzigtigheid, of gy hem deeze dingen bekend wilt maaken, of niet; want ik zoek niet anders dan 's mans zaligheid. Ook heb ik op de Regters begeerd, dat het gene hy tegen my heeft misdaan hem tot geene misdaad zou toegerekend worden. Wat zyne kinderen aangaat, die zalik gunstig zyn, zo lang zy wel doen. Walaeus, met dit bescheid vertrekken willende, werdt te rug geroepen door den Prinse, die hem vraagde, spreekt hy van geen pardon? De Predikant antwoordde, dat hy daarvan, met waarheid, niet hadt verstaan. Voorts, bragtGa naar margenoot+ hy 's Prinsen zeggen den Advokaat, voorzigtiglyk, over; die 'er op antwoordde ‘dat hy, voor zyne kinderen, niet meer begeerde: en dat zyne Doorlugtigheid miste, als hy dagt, dat hy voor zig zelven pardon zogt. Dat hy, waarlyk, al sedert het jaar 1600, gevreesd hadt, dat de Prins stondt naar de Souverainiteit, of meerder gezag. Doch dat het gene te Utrecht gedaan was strekte, tot voorkominge van oproer.’ Na dit gesprek, bereiddeGa naar margenoot+ de Advokaat zig, geheellyk, tot sterven; schoon de Predikanten hem niet konden doen bekennen, dat hy de dood verdiend hadt. Voorts, hieldenze eenig gesprek over de Goddelyke Voorschikking, waaromtrent de Ad- | |
[pagina 362]
| |
vokaat zig zo verklaarde, dat Walaeus hem hieldt te zyn in 't gevoelen der Contraremonstranten. Doch anderen meenen, dat hy zig wat zagter uitdrukte. By zekere gelegenheid, toonde hy zyne zugt voor de andere gevangenen, vraagende, zal myn Grotius ook sterven? en vok Hogerbeets? Doch Beyerus zeide ‘hiervan nog niet vernomen te hebben.’ 't Zou my van hun jammeren, hernam de Advokaat, zy zyn nog jong, en zouden den Landen nog veel dienst konnen doen. Ook zogt hy, toen 't nu laat in den nagt werdt, wat te rusten. Doch 't mogt hem niet gebeuren. Des las hy, eene lange wyle, in zyn Fransch Psalmboek. Ook liet hy zig, door Beyerus, iet voorleezen. Omtrent vyf uuren, werden de Predikanten ontbooden voor de Regters, die reeds vergaderd waren. De Advokaat rees toen ook uit het bedde en deedt zyn hemd, door zynen dienaar, van vooren, open snyden: ook gaf hy deezen zyne slaapmuts, omze hem te rug te geeven, als hyze eischen zou. Alles geschiedde, in de grootste bedaardheid. De Predikanten, wederom, by hem gekomen zynde, deedt Walaeus het morgen-gebed.Ga naar margenoot+ Voor vier uuren, hadden de Huisvrouw en Kinderen des Advokaats, 's avonds te vooren, zynen bitteren afscheidbrief ontvangen hebbende, verzogt, hem, nog eens, voor 't laatst, te mogen spreeken. De Regters hadden den ouden man, hierop, doen vraagen, of hy ook lust hadt, om zyne Huisvrouw, kinderen of kindskinderen nog eens te zien? Doch hy, niet weetende dat zy zelven't begeerden, vondtGa naar margenoot+ zulks ongeraaden. Dit antwoord deeden de Regters stellen op 't Verzoekschrift der vrien- | |
[pagina 363]
| |
den, die hierop af hielden. De Prinsesse Weduwe, verneemende, dat de Advokaat sterven zou, zogt hem nog, door haare voorbede, te redden. Doch kon geen gehoor krygen, by Prinse Maurits. De Fransche Gezant Maurier verzogt, ten vyf uuren des morgens, gehoor by de algemeene Staaten. Doch 't werdt hem geweigerd. Des schreef hy, terstond, eenen Brief aan de Staaten, waarin hy verzogt, dat de doodstraf in ballingschap mogt veranderd worden Maar zyn verzoek vondt geen' ingang. Ten zeven uuren, schreef de Advokaat nog een briefje aan zyne Huisvrouw en Kinderen, voornaamlyk om zynen dienaar, Jan Franken, aan hunne gunst te beveelen, en hun kennis te geeven van 't verzoek, welk hy aan den Prinse gedaan hadt. |
|