XXVI.
Uitschryving van eenen Biddag.
Tot hiertoe, maakte Oldenbarneveld nog geene gedagten altoos, dat men voorhadt, hem te doen sterven; doch onder deeze laatste ondervraagingen, werdt 'er, door de algemeene Staaten, een biddag uitgeschreeven, tegen den zeventienden van Grasmaand: waarvan hy, wat laater, kennis kreeg, en't welk hem deedt denken, om zig ter dood te bereidenGa naar voetnoot(w). In deeze uitschryving las men ‘dat de Kerk en de Staat, eenige jaaren henwaards, door eenige staatzugtigen, tot bevordering hunner byzondere staatzugtige oogmerken, in groot gevaar van het uiterste verderf gebragt zynde, door het byeenroepen der Nationaale Sinode, genoegzaam gered waren; dat men ook, met den eersten, een wettig oordeel verwagtte, over hen, die den staat van 't Land hadden beroerd; waardoor alles zig tot rust scheen te zullen schikken: dat men God hiervoor te danken hadt, en hem, onder anderen, te bidden, dat hy der vyanden raadstagen en beleidingen tegen deeze Landen geliefde te verbreekenGa naar voetnoot(x).’ En 't was gantsch geen wonder, dat de Advokaat, uit zulk eene uitschryving, opmaakte, dat het kwalyk met hem astoopen zou. Veele anderen zagen't eveneens in, en men vondt verscheiden' Predikanten, die zwaarigheid maakten, om zulk een' Biddag