Vaderlandsche historie. Deel 10
(1754)–Jan Wagenaar– Auteursrechtvrij
[pagina 353]
| |
XXV.
| |
[pagina 354]
| |
genheid, gedaan hebben. Nu hadt hy 'er slegts in 't byzonder van gesproken, en geregelde handeling over zulk een gewigtig punt goedgevonden; doch een schrik gehad, voor oproer en verwarring. Hy hadt, uit de schotschristen, eenige jaaren herwaards gestrooid, en uit eenige daadelykheden, vreeze geschept, dat men verandering van Regeeringe zogt, door oproer; en daarvan, nu drie of vier jaaren geleeden, opening gedaan in de Vergadering van Holland: ook hadt hy 'er den Prinse, vrymoediglyk, over gesproken, hem zeggende, dat 'er gerugten liepen, dat de Contraremonstranten niet te vrede zouden zyn, of zyne Doorlugtigheid moest Graaf van Holland wezen, en dat hem, van goederhand, gezeid was, dat zeker Burgemeester van eene goede StadGa naar voetnoot(7) geoordeeld hadt, dat het aan den Advokaat stondt, zulks voor te slaan; hoewel deeze Burgemeester, daarover, op zyn verzoek, gesproken zynde, verklaard hadt, zulks een misverstand te wezen. 't Zelfde hadt hy ook aan Graave Willem voorgehouden. In zyne Brieven aan Karon, die, met een bedroefd gemoed, geschreeven waren, en hierom, meende hy, verschooning verdienden, hadt hy gezien op zulke Kerkelyken, Puriteinen en vreemdelingen, die der Overheid 't gezag in Kerkelyke zaaken onttrekken wilden. De Resolutien tot vrede en verdraagzaam- | |
[pagina 355]
| |
heid hadt hy bevorderd, met een goed oogmerk, oordeelende hy de geschillen niet van zulk een gewigt, dat 'er de vrede der Kerke om behoorde gestoord te worden: en te minder, om dat, by 't aanneemen der wapenen, niet slegts vryheid van geweeten; maar ook oefening van verscheiden' Godsdienst was toegestaan; hebbende de Lutherschen en alle soorten van Doopsgezinden, by goede kennisse, hunnen Godsdienst, van 't begin des oorlogs, geoesend. De verklaaring der drie Gewesten, Holland, Utrecht en Overyssel, tegen de Sinode hadt hy opgegeven, de Groot geschreeven, tot bewaasring van het regt der Gewesten. Holland en Utrecht hadden ook, beweerde hy, regt, om Waardgelders, ter hunner verzekering, aan te neemen, en mogten dezelven, niet buiten hunne bewiliging, worden afgedankt. Hy hadt ook aan eenige Kolonellen gezeid, dat zy vooral aan de Staaten, hunne betaalsheeren, en aan de Staaten en Wethouders der Steden, daar zy lagen, gehouw en getrouw zyn moesten, volgens hunnen eed, in zaaken, de hoogheid en wetten der byzondere Gewesten, en niet de algemeene Staaten betressende.’ Dit was 't voornaamste, welk de Advokaat, zo ver men weet, in deeze ondervraagingen, beleeden heest. Men vindt, wyders, dat hem nog eenige vraagen gedaan zyn‘ omtrent zyne woorden tegen de Sinode, 't verkrygen van Brieven van den Koning van Groot-Britanje in den jaare 1612, en 't verzoeken van gelyke Brieven, in den jaare 1618; omtrentzekeren zynen voorstag, | |
[pagina 356]
| |
om twee Bisschoppen te zenden van de Remonstranten, en omtrent verscheiden' an dere punten,’ zonder dat men gemeld vindt, wat hy op dit alles antwoorddeGa naar voetnoot(v). |
|