Vaderlandsche historie. Deel 10
(1754)–Jan Wagenaar– AuteursrechtvrijXXI.
| |
[pagina *7]
| |
FRANÇOIS VAN AARSENS. Heer van Sommelsdyk, Ambassadeur aan't Hof van Frankryk enz.
Is. Tirion excudit. | |
[pagina 333]
| |
ten zou, 't Verzoek van Sommelsdyk werdt, door agt, afgeslaagen; door zes, toegestaan. Men gaf 'er den Prinse kennis van, door Andries de With, Pensionaris van Dordrecht, wiens eigen Verbaal wy, hier, volgen. Zyne Doorlugtigheid antwoordde ‘dat de gevoelens der Heeren Edelen, in de Vergadering van Holland, eenen tyd lang, uitgeloopen waren op verandering van Godsdienst, en om hem ten Lande uit te dryven; dat zy, eerst, hunne stem hadden gegeven tot de Resolutie van den vierden van Oogstmaand des jaars 1617, daarna, tot den last, den Gemagtigden naar Utrecht medegegeven. Dat hy, hierin, moest voorzien: en schoon hy, by eene Acte der Staaten van Holland, gemagtigd was, om nog eenige verandering te doen, daar hy zulks zou goedvinden; dat hy't, nogtans, niet gaarne, in de Vergadering der Edelen, doen zou.’ De Heeren, die hier by waren, zig geraakt voelende, verschoonden zig, ten besten, en keerden toen naar de Vergadering te rug. Men deedt, op nieuws, omvraage. De Heer van Brederode verklaarde, schriftelyk, van meening te zyn, dat men den Prinse volkomen genoegen geeven moest, en Marquette en Sommelsdyk beide beschry ven. De Heeren van Asperen, Noordwyk, Benthuizen, Wezenburg, Duivenvoorde en Wimmenum voegden zig met hem. Doch de Heeren van Mathenes, Obdam, Schagen, Warmond, Zwieten, Raaphorst en Kroonenburg hielden, zulks te stryden met hunnen eed, en met's Lands en hunne Privilegien; waarom zy 't niet konden goedvinden. De stemmen bleeven dus steeken. De | |
[pagina 334]
| |
With deedt 'er verslag van aan den Prinse, en gaf hem, genoegzaam, te verstaan, welke Edelen voor het beschryven der twee Heeren gestemd hadden. De Prins verklaarde, hierop, dat hy noodig vondt, de stemmen der Edelen, in de Vergadering van Holland, vast en goed te stellen; dat zulks geschieden moest, door vermeerdering van hun getal, of door uitzetting van eenigen: vraagende, wyders, welk van deeze twee middelen de With zou raaden te gebruiken?’ Doch deeze beriep zig op zyne kleine bekwaamheid om in een stuk van zulk een gewigt te raaden: den Prinse, midlerwyl, voorhoudende, welke redenen sommige Edelen, tegen het beschryven van Marquette en Sommelsdyk, hadden ingebragt, met naame tegen den laatsten; ook dat 'er eenige Steden niet toe scheenen te neigen, Welke Steden, vraagde de Prins? ik weet dat veele Steden zulks goedvinden. Doch de With noemde hem geene Steden. Voorts, begeerde zyne Doorlugtigheid, dat de With de Edelen, die zwaarigheid maakten, om de twee Heeren te beschryven, nog eens spreeken zou. Doch hy trof niemant aan dan Mathenes en Obdam; alzo de anderen, Prins Henrik, dien dag, onthaald hebbende, beschonken, of niet by huis waren. De twee gemelde Heeren verklaarden, ‘dat zy getrouwe dienaars waren van het Land en van zyne Doorlugtigheid, voor wien zy goed en bloed veil hadden: doch zy konden hun geweeten en eed geen geweld aandoen. Zy hielden Marquette en Sommelsdyk voor eerlyke, vroome Heeren, die veel aan't Land verdiend hadden; doch konden, in hun ver- | |
[pagina 335]
| |
zoek, als strydig met 's Lands geregtigheid, niet bewilligen.’ Zy voegden 'er by, dat zy ook geene Vergadering op dit stuk beleggen konden; gelyk de With him, uit 's Prinsen naam, verzogt hadt. De Prins moest zelf hiertoe komen, en deedt de Edelen, tegen 's anderendaags, zynde den negentienden van Louwmaand, in de Kamer der Staaten, byeen komen. Van daar, ontboodt hy hen by zig, en hieldt hun, in tegenwoordigheid van Graave Willem, voor ‘hoe hy, tot rust en dienst des Lands, de Magistraaten, in eenige Steden, veranderd hebbende, diergelyke verandering, onder de Edelen, ook wel noodig hieldt; doch, om minder misnoegen te geeven, gedagt hadt, zulks te konnen voorkomen, door het versterken van hunne Vergadering, met de Heeren van Marquette en Sommelsdyk: waarom hy verzogt en begeerde, dat zy deeze Heeren aanneemen zouden, onder schriftelyke verklaaring, dat hun zulks, voor het toekomende, niet tot nadeel zou strekken: ook, datze'er, terstond, op beslooten, terwyl hy in zyne Kamer gaan zou.’ Men deedt dan, wederom, omvraag. De With nam de stemmen op, die ik, in zyn Verbaal, genoegzaam woordelyk, op deeze wyze, vinde aangetekend. Brederode stemde’ onder Acte van non prejuditie en zonder consequentie, beide de Heeren te admitteeren, tot contentement van zyne Excellentie:’ Mathenes ‘dat hy't niet kon goedvinden; en, zo hy overstemd werdt, protesteerde van 't gene aldaar geschiedde: anders te willen blyven en zyn een trouw Vassal van't Land en | |
[pagina 336]
| |
Dienaar van zyne Excellentie.’ Obdam verklaarde ‘zyn goed en bloed te zyn tot dienst van zyne Excellentie; maar dat hy niet kon doen, tegen zynen eed en conscientie.’ Duivenvoorde ‘dat den Heeren bekend waren de redenen, by zyne Excellentie geallegeerd, en dat hy zig conformeerde, met het avis van den Heere van Brederode:’ Wezenburg, dewyl zyne Excellentie het zo ernstig begeerde, dat hy den Heer van Marquette zou admitteeren; maar alzo hem niet bleek van de qualiteit des Heeren van Sommelsdyk, verhoopte hy, dat zyne Excellentie zou goed-vinden, dat hy dien niet kon admitteeren: ook om te ontgaan de offensie van de Majesteit van Frankryk, die gemiscontenteerd was, tegen den Heere van Sommelsdyk voornoemd.’ Noordwyk ‘dat hy de twee Heeren zou admitteeren; dewy het zyne Excellentie zo ernstig begeerde, onder Acte de non prejuditie.’ Asperem ‘conformeerde zig met het avis van den Heere van Brederode.’ Benthuizen zeide ‘dat hy in consideratie hadt gehad het verzoek van zyne Excellentie, en dat hy beide de Heeren zou admitteeren, onder Acte van non prejuditie.’ Schagen verklaarde’ dat, als het wezen moest, hy het dan zou aanzien.’ Warmond’ dat hy als nog niet kon verstaan, zulks in de magt van hun Edelen te zyn, en zig te conformeeren met het avis van den Heer van Obdam. Zwieten conformeerde zig met het avis van den Heer van Brederode, dewyl der Prinsen begeerten commandement ten waren.’ Wimmenum verklaarde ‘dat | |
[pagina 337]
| |
hy oorbaar en dienstig voor het Land bevondt te zyn, dat de twee Heeren werden geadmitteerd, en zig te conformeeren met het avis van den Heer van Brederode.’ Raaphorst meende ‘dat 'er Hollandsche Edelen genoeg in 't Land waren, om te mogen beschryven, en dat men geene vreemdelingen behoorde te admitteeren.’ Kroonenburg verklaarde, ten laatste ‘dat hy 'er niet tegen kon zyn, als zyne Excellentie zulks beliefde: en, gedrongen zynde, om zig duidelyker te verklaaren, heeft hy de admissie, hoewel ongaarne, toegestaan.’ Alle deeze stemmen werden, daarna, den Prinse voorgelezen, en, by de meerderheid derzelven, beslooten, dat de Heeren van Marquette en Sommelsdyk, onder de Ridderschap en Edelen, zouden worden toegelaaten, ter begeerte van den Prinse, en onder uitdrukkelyke verklaaring van niet in gevolge te zullen getrokken wordenGa naar voetnoot(v).De twee Heeren werden, hierop, in 't Lid der Edelen beschreeven. De schriftelyke, Verklaaring, of Acte van non prejuditie luidde, van woord tot woord, als volgt: Alzo, volgens de oude Privilegien, Regten, VryhedenGa naar margenoot+ en loffelyke observantien deezer Landen, niemant toe en komt, noch en competeert het recht, om onder de Ridderschap en Edelen van Holland en Westvriesland beschreeven te worden, dan alleen de geenen, die gebooren Hollanders zyn, van oude adelyke en Ridderlyke Hollandsche stammen, bezittende heer lyke of adelyke Stamgoederen in dm zehen Lande, | |
[pagina 338]
| |
alles, na oude costumen en herkomen; en midsdien wel en te regt gesustineert is dat, Jonker Daniel de Hertaing, Heer van Marquette, Lieut. Genervan de Cavallerie en Ritmeester, zynde een Edelman uit Henegouwen, buiten Holland gebooren, en Heer François Aerssens, Heer van Sommersdyk, eertyds Ambassadeur der Hoog-moog. Heeren Staaten Generaal by de Majesteit van Vrankryk, mede buiten Holland gebooren zynde, tot den voorn. staat, by hen lieden, verzogt, niet geadmitteerd konnen warden, zonder de bovenge noemde observantien te buiten te gaan. Nogtans, aanmerkende de ernstige begeerte van Zyne doorlugtige Excellentie, den Prinse van Oranje, zeer instantelyk begeerende, dat men de voorn. Heeren van Marquette en van Sommersdyk mede onder de Ridderschap en Edelen zoude willen beschryven, ende de Capaciteit van der belde voorn. Heeren Persoonen, met vaste toezegginge, 't zelve niet getrokken te zullen worden in eenige consequentie; zo is 't, dat wy, Ridderschappen en Edelen van den Lande voornoemd, nodig geagt hebben van dies Acte gemaakt te worden van Non prejuditie; by welke wy mede malkanderen, by adelyke trouwe, eer en vroomigheid, beloofd hebben en belooven, by deezen, voor ens, onze erven en nakomelingen, de voorn. oude Privilegien, Regten, Vryheden en loffelyke observantien, in alle toekomende tyden, voortaan, strictelyk, te observeeren en doen observeeren, zonder dezelven meer te laaten infringeeren, directelyk of indirectlelyk: welken volgende, wy ook hebben goedgevonden, te verzoeken zyn hooggemelde Vorstelyke Doorlugtigheid, de voornoemde Acte mede gelieve te confirmeeren en tekenen, op dat zulks de Posteriteit en alle anderen dienen mogeGa naar margenoot* ad perpetuam | |
[pagina 339]
| |
rei gestae memoriam, In kennsse; deezen ondertekend, op den 21 January 1619. |
|