Vaderlandsche historie. Deel 10
(1754)–Jan Wagenaar– AuteursrechtvrijXV.
| |
[pagina 302]
| |
omtrent welken zy begreepen, dat men, met veele zagtmoedigheid, te werk gaan moest. Oldenbarneveld in 't byzonder was, huns oordeels, om zyne langduurige diensten, eene gunstige bejegening waardig, en kon bezwaarlyk verdagt gehouden worden van verraaderye, zo men dit woord verstondt, in zyne eigenlyke betekenis, en 'er geene oneenigheid over 't behandelen van Staatszaaken, geen argwaan over iemants groot gezag, noch staatzugt, die de menschen dikwils meer doet onderneemen dan hun betaamt, toe betrokke.’ Voorts, drongen zy ook ‘op het stellen van onpartydige Regters over de gevangenen, en vermaanden de nieuwe Wethouders tot regtvaardigheid en goedertierenheid, omtrent het volk in't gemeen, en tot gemaatigheid jegens hen, die afgezet waren; op dat, zeidenze, de ongestadige Gemeente geene reden hebben mogt, om over 't wegneemen der oude orde te klaagen, en opdat zy, die van hunne bedieningen ontzet waren, de verandering, geduldiglyk, draagen mogtenGa naar voetnoot(g).’ Ga naar margenoot+Op dit voorstel, antwoordden de algemeene Staaten, den negentienden van Wintermaand ‘dat hun toeleg altoos geweest was, en nog bleef, de onderlinge eendragt te handhaaven; dat de verandering der Wethouderen, waarvan, misschien, buitens Lands meer gerugt gemaakt was, dan de zaak ver diende, met voorzigtigheid, gemaatigdheid, en zondereenig geweld of gevaar van bloed- | |
[pagina 303]
| |
storting was verrigt: dat 's Lands gezag, de onderlinge eendragt en de verzekerdheid tegen die van buiten, welken eenige staatzugtige en twistgierige geesten hadden zoeken te stooren, niet zonder groot gevaar voor den geheelen Staat, daardoor, hersteld geworden was. Dat men, in het kiezen van nieuwe Wethouderen, gezien hadt, op bevoegde en vertrouwde luiden, die den welstand des Vaderlands beminden, en, zonder twyfel, 's volks genegenheid zouden zoeken te winnen. Dat men, hiervan, reeds, in veele Steden, blyken zag. Dat de Staaten altoos gehoopt hadden, dat, in de Sinode, een middel tot vrede en eendragt zou gevonden worden, en dat zy 'er zig nog eenen goeden uitslag van beloofden, ter oorzaake van het groot getal van geleerde en godzalige mannen, in dezelve vergaderd. Dat de Staaten, onledig met het vaststellen der Regeeringe, en, bevindende deGa naar margenoot* samenspanning zo groot, dat zy byna alles besmet hadt; den gevangenen niet wel zulk kort regt hadden konnen bezorgen, als zy anders zouden gedaan hebben. Dat zy, nogtans, geen' tyd hadden verzuimd, en nu haast in staat zouden zyn, om een vonnis te vellen, over welks regtmaatigdheid, elk, die den Staat lief hadt, met naame zyne Majesteit van Frankryk, voldaan zou zyn: als waarin zy ook plaats zouden geeven aan behoorlyke zagtheid en genade, waartoe zy, van natuure, geneigd waren.’ Zy beslooten, met een verzoek, dat zyne Majesteit hun liever dan anderen, in zaaken hunne Regeeringe aangaande, ge- | |
[pagina 304]
| |
loof wilde geevenGa naar voetnoot(h).’ Op gelyken zin, schreevenze eenen Brief aan den Koning van Frankryk, hem, met algemeene betuigingen, verzekerende, dat hy, de uitkomst ziende, genoegen zou hebben aan hunne handelingenGa naar voetnoot(i). Ga naar margenoot+Het antwoord der algemeene Staaten op den voorslag der Fransche gezanten voorspelde den gevangenen niet goeds. Zy kreegen van deszelfs inhoud eenige kennis, door middel van eenen geestigen vond van den vermaarden Petrus Scriverius, die toen, te Leiden, woonde. Hy hieldt zig, hier, ten deezen tyde, bezig, met het vervaardigen eener uitgaave der Latynsche Digtwerken van den Haagschen Digter, Joannes Secundus, en bestondt, onder 't drukken, in eenige proef bladen, sommige regels uit te werpen, en de plaats te vullen met anderen, vervattende, 't gene hy den gevangenen wilde bekend maaken. De bladen, die 't geheim inhielden, met voordagt, derwyze, zynde ingenaaid, datze, in 't affnyden, niet geraakt werden, maar geslooten bleeven; zondt men het werk aan Hogerbeets en de Groot. De ingevoegde regels gaven den gevangenen middel aan de hand, om heimelyke berigten te bekomen, meldende hun voorts ‘dat het ondervraagen des Advokaats langzaam voortging; dat men nog iet goeds hoopte van het misnoegen des Franschen Konings, wiens gezanten de zaak der gevangenen zeer toegedaan waren, en tot bescheid gekreegen hadden, dat men hun, in 't kort, regt doen | |
[pagina 305]
| |
zou. Dat de Staaten van Holland, tegen den vyftienden van Louwmaand, vergaderen zouden, wanneer men, gewisselyk, besluiten zou, tot het aanstellen van Regters. Dat de Predikanten, hier, [te Leiden,] veragt werden, en dat men sterk van oorlog sprak. Dat de beroerte, te Rotterdam voorgevallen, mogelyk, eenig nut voortbrengen zou.’ Dit laatste zag op zekere opschudding onder de Remonstrantschgezinde burgery deezerStad, ter gelegenheid, dat de Predikant Grevinkhoven, afgezet zynde van zynen dienst, naar den Haage ontbooden was; waar over veel te doen viel, ter StaatsvergaderingeGa naar voetnoot(k). Voorts waren de gemelde berigten, in deeze Latynsche verzen, begreepen:
Nestoris examen tardum est, longumque guhernal;
Limen ad offensum substitit icta nape.
Seria Liligeri juvat indignatio Regis,
Et facit buc aliquid motus in urbe tua.
Spernitur interpres sacer hîc, Gradivus amatur;
Et terquinque duces, si numerentur, erunt.
Hoec retro quosdam sua vertere lumina cogunt.
Siqua fides dictis, jam citò finis erit.
Talia legati Hectoridûm responsa tulere.
Quos pronos causasae scito favere tuoe.
Conventum patriae mox nostra Batavia cernet,
Quindecimum dederis tu modo Jane diem.
Tunc de Judicibus certum est disponere vestris.
| |
[pagina 306]
| |
De Groot, jonger en lugtiger van geest dan Hogerbeets, merkte 't geheim haast, en bediende zig van de middelen, hem aangeweezen, om nieuwe berigten te bekomen. Doch Hogerbeets leide het boek aan een' kant. Men liet hem, een en andermaal, vraagen, of hy 't al eens gelezen hadt, en deedt 'er hem sterk toe aanspooren. Doch dit gaf agterdogt. 't Boek werdt hem afgevorderd, en met naauwkeurigheid nagelezen, wanneer deeze welbelegde list ontdekt werdt, eer zy, by Hogerbeets, eenigeGa naar margenoot+ uitwerking gedaan hadtGa naar voetnoot(l). Scriverius stelde, wat laater, een Latynsch Lofvers, onder een afbeeldsel van Hogerbeets, welk, ten deezen tyde, in plaat gebragt was: waarin hy, 's mans bedryven, kortelyk, hebbende opgeteld, ten besluite, vraagde, waar nu 't loon bleef van zo veele verdiensten? Hierover, werdt hy, geregtelyk, aangesproken, en in eene boete van tweehonderd guldens verweezen, die hy zig, byGa naar margenoot* panding, af haalen liet. De drukker, Govert Basson, moest gelyke boete opbrengenGa naar voetnoot(m). |
|