Vaderlandsche historie. Deel 10
(1754)–Jan Wagenaar– AuteursrechtvrijVIII>
| |
[pagina 273]
| |
HollandGa naar voetnoot(h). Des anderendaags, werdt de Vroedschap, te Leiden, ontslaagen: en, terstond daarna, eenigen wederom hersteld. Doch tweeentwintig van de veertig bleeven geheel verlaaten. Onder de nieuwe Vroedschappen, waren 'er eenigen, die zig, wegens 't stuk der Waardgelders, gekant hadden tegen de voorige Regeering, en een, die zynen naam getekend hadt, in den kring, waarvan wy, bovenGa naar voetnoot(i) gewaagden. De Hopluiden der Schutterye, by den Prinse ontbooden zynde, werden tot eenigheid en onderwerping aan de Wethouderschap vermaand. Om 't graauw, welk reeds if gaande werdt tegen de Remonstranten, te stuiten, deedt de Prins, met goedvinden der Magistraat, allen overlast en moedwil, by openbaare afkondiging, verbiedenGa naar voetnoot(k). Van Leiden, trok zyne Doorlugtigheid naarGa naar margenoot+ Haarlem. Binnen deeze Stad, waren, den vierentwintigsten, drie vendelen gezonden, behalve 's Prinsen Lyfwagt. Dit volk stondt, by de aankomst van den Prinse, in 't geweer. Doch den schutteren, die ook in de wapenen gekomen waren, hadt de Prins belast, af te trekkenGa naar voetnoot(l). Hy kwam, ten vier uuren, met een gevolg van omtrent tagtig wagens, in de Stad. Voorts, de gantsche Vroedschap, tegen 's anderendaags, op 't Stadhuis ontbooden hebbende, ontsloeg hyze van eed en dienst. Daarna ontboodt hy de nieuwe Vroedschappen, on- | |
[pagina 274]
| |
der welken hy dertien ouden herstelde. Negentien bleeven 'er verlaaten. Ook werden 'er nieuwe Burgemeesters en Schepens gesteld. De Hopluiden der Schutterye tot gehoorzaamheid vermaand, en allen overlast, gelyk te Leiden geschied was, by afkondiging verbooden hebbendeGa naar voetnoot(m), keerde de Prins naar den Haage. 's Daags na de verandering der Regeeringe te Haarlem, kwam de Pensionaris de Haan, te rug gekeerd van de Dagvaart, welke hy, tot hiertoe, bygewoond hadt, in de Kamer van Burgemeesteren. Arend Meindertszoon, die toen voorzat, vraagde hem, wat hy daar te doen hadt. Ik kom, was het antwoord, om, naar gewoonte, verslag te doen van 't gene op de Dagvaart is voorgevallen. Doch de Burgemeester zondt hem naar huis, zeggende, dat men hem wel ontbieden zou, als men hem noodig hadt. Maar als niemant, in twee maanden tyds, zynen dienst vereischte, verstoutte hy zig, den Burgemeester te vraagen, wat men met hem voorhadt? U te verlaaten van uw ampt, zeide men hem, zonder dat men zig gehouden agt, u reden tegeeven. Dit geschiedde ook, terstond. Naderhand, van verscheiden' kanten, gewaarschuwd, dat men hem zou vasthouden, week hy, in den aanvang des volgenden jaars, ten Lande uitGa naar voetnoot(n). Van Haarlem, begaven zig, op's Prinsen last, twee vendelen, onder de Graaven Ernst en Jan van Nassau, naar Rotterdam: alwaar nog een Fransch vendelGa naar margenoot+ lag. Zy kwamen 'er, op den negenentwintigsten van Wynmaand, gevolgd van 's Prin- | |
[pagina 275]
| |
sen Lyfwagt: en eerlang van den Prinse zelv'. Des anderendaags, werdt de Regeering veranderd. Zeven oude Vroedschappen werden, op nieuws, aangenomen: vyftien geheel verlaaten: twee waren overleeden: voorts, werden 'er nieuwe Burgemeesters en Schepens gesteld, en de Hopluiden der Schutterye, naar gewoonte, tot gehoorzaamheid vermaand. Ten zelfden dage, zondt de Prins een vendel knegten naar Gouda, en, den volgenden dag, zyne LyfwagtGa naar voetnoot(o). Doch eer hy zelf, derwaards, vertrok, ontdekte hy iet, te Rotterdam, 't welk hem, zo men meent, zeer misnoegd maakte, op de Groot. In het Eedboek der Stad, was de gewoonlyke eed der Amptenaaren gesteld, in eenen tyd, dat Prinse Willem de hooge Overheid was opgedraagen: waarom, in deezen eed, gewaagd was van getrouw te zyn aan den Prinse van Oranje. Doch na 's Prinsen dood, hadt Oldenbarneveld, die toen hier Pensionaris was, volgens een besluit der Vroedschap, in den eed, gesteld, in plaats van aan den Prinse van Oranje, aan de Hooge Overheid van Holland. Inde Groots tyd, in 't jaar 1616, was hierby nog eene kleine verandering gekomen, in gevolge van een besluit der Vroedschap, geschreeven met de hand van den Sekretaris Anthony van der Aa, ter gelegenheid, dat sommigen den algemeenen Staaten de hooge Overheid der Landen begonden toe te schryven. Men stelde, naamlyk, agter de woorden Hooge Overheid, tot verklaaring, dat is, de Staaten van Holland. Nu hadt men den Prinse diets ge- | |
[pagina 276]
| |
maakt, dat dat de Groot den naam zyner Doorlugtigheid, met eigen' hand, in den eed, doorgeschrabt hadt. Hy begeerde dan, enkelyk, het Eedboek te zien, en vondt 'er de gemelde veranderingen; die de Groot, zo hy zelf, naderhand, begreep, veel kwaads deeden by den Prinse, by wien hy, hier, thans geenen verdediger hadt,Ga naar voetnoot(p). Ga naar margenoot+Zyne Doorlugtigheid, van Rotterdam naar Gouda vertrokken, veranderde, aldaar, de Regeering, op den eersten van Slagtmaand. Tien Vroedschappen bleeven hier verlaaten. Voorts, werden 'er vier nieuwe Burgemeesters gesteld. Doch de Schepens bleeven in hunne bedieningen. De Hopluiden der Schutterye deeden ook belofte van getrouwheid aan de tegenwoordigeGa naar margenoot+ RegeeringeGa naar voetnoot(q). Van Gouda, trok de Prins naar Amsterdam, daar hy, den tweeden van Slagtmaand, werdt ingehaald, met alle betoorg van eere, staande de twintig vendelen schutters en de drie vendelen Stads soldaaten in 't geweer. In deeze Stad, die, sedert eenige jaaren, de meening, welke nu bovendreef, gevolgd hadt, in 't stemmen ter Dagvaart, scheen geene verandering der Regeeringe vereischt te worden, gelykze ook niet geschied was, te Enkhuizen, te Edam, en te Purmerende, die, altoos, met Amsterdam gestemd hadden. Doch als men zig herinnert, 't gene wy, te vooren, hebben aangemerkt, dat de besluiten der Vroedschap, hier, geduuriglyk door eene meerderheid van zeer weinige stemmen, gemaakt waren, en daarby bezeft, | |
[pagina 277]
| |
hoe ligt zulk eene meerderheid, door sterven of andere toevallen, de minderheid worden kan, zal men, zonder moeite, begrypen, dat de meerderheid hier ook belang vondt by de verandering; waarom zy 'er, meent men, den Prins toe bewoogen heeft. Op den derden vanGa naar margenoot+ Slagtmaand, 's morgens ten tien uuren, verscheen de Prins in de Raadkamer, alwaar de Vroedschap, door zynen last, byeengeroepen was. Hy deedt 'er dit voorstel: ‘myne Heeren, dewyl hier, in den Raad, gelyk ook in andere Steden, groot verschil is geweest, over zaaken en geschillen van Godsdienst en Regeeringe, waaruit verdere zwaarigheden zouden mogen ontstaan; zo ben ik hier gekomen, uit last van de Regeerders des Lands, om ook daarin te voorzien; gelyk ik, in andere Steden, gedaan heb. Ten dien einde, bedank ik deeze zesendertig Raaden voor hunnen dienst, en ontslaze van hunnen eed, ook van den eed en 't regt, welk hun, als Schepenen geweest zynde, in 't kiezen van Burgemeesteren, toekomt.’ Hierby, voegde hy ‘dat hy van deezen last en moeite gaarne verschoond was geweest; maar dat de hooge nood en dienst van den Lande dit vereischten, om alle misverstanden en oneenigheden, die 't Land kwelden, weg te neemen en voor te komenGa naar voetnoot(r).’ Terwyl de Raaden vast opstonden, om te vertrekken, vraagde de Oud - Burgemeester, Kornelis Pieterszoon Hooft, den Burgemeesteren, Jakob Hoing en Dirk Bas, of zy, daarbp, niet begeerden te | |
[pagina 278]
| |
zeggen. Zy zeiden neen; en niemant anders openbaardeGa naar margenoot+ zig. Hooft verklaarde toen, dat hyzig verpligt vondt, kortelyk, iet voor te stellen: waartoe verlof verzogten verkreegen hebbende van zyne Doorlugtigheid, hief hy aan, op deezen zin. ‘'t Zal, doorlugtige Vorst, op Lichtmisse eerstkomende, vyfendertig jaaren zyn, dat ik in den Raad ben beroepen, en, geduurende al dien tyd, heb ik myne genegenheid tot net Huis van Nassau dikwils betoond. Dikwils ben ik, van deezer Stede wege, ter Vergaderinge van Holland, ook ter Generaliteit verscheenen. Verscheiden' misverstanden zyn, in dien tyd, tusschen deeze Stad en de Steden Haarlem en Leiden, ontstaan, die ter scherpe, geregtelyke en andere handelingen uitborsten; zo dat men goedvondt, uwe. Vorstelyke Doorlugtigheids tusschenspraak en bemiddeling, daarover, te verzoeken, waardoor die verschillen, eindelyk, waren nêergeleidGa naar voetnoot(2). Des agt ik my gelukkig, dat ik myn gemoed, in deeze gesteltenis van zaaken, voor uwe Vorstelyke Doorlugtigheid, mag ontlasten. Ik zal anders niet zeggen, dan dit weinige. De geheele Vergadering van deezen Raad was, by dauren eede, verbonden, tot voorstand van de voorregten en vryheden deezer Stede. De Heeren Raaden hebben zig, hierin, tot nog toe, na behooren, en, met groote eendragt en zorgvuldigheid, ge- | |
[pagina 279]
| |
kweeten, met naame omtrent drie punten, die my nu in den zin komen: eerst, om, by middel vanGa naar voetnoot* beslag op persoonen of goederen, alhier, regtsgebied te vestigen, en allerlei zaaken bankvast te maaken: 't welk, somtyds, met groote moeite en onlust, tegen eenige Steden, met naame tegen Rotterdam en Middelburg, is gehandhaafd: ten anderen, het Privilegie de non evocando, medebrengende, dat men geene burgers voor eenen vreemden vierschaar of regtbank mag betrekken: ten derden, dat geene burgers in gevangenis mogen gehouden worden, als zy vermogen borg te stellen van, ter aanmaaninge des Regters, voor 't geregt te verschynen. Doch deeze punten zyn niet te vergelyken, by de punten, die nu in geschil staan. 't Is wel waar, dat het welvaaren van den Staat de opperste Wet moet zyn; maar ik houde het daar voor, dat zelss niemant uit den Raad, ter zaake van de strydigheid der gevoelens, die, somtyds, in den Raad zyn geweest, eenig besluit poogde te maaken, ten nadeele van de Leden, die de minste stemmen uitbragten, als of die niet, zo wel als de anderen, voor eerlyke en vroome luiden, voor goede Patriotten en tegenstanders van Spanje mogten bestaan. En hoewel die Heeren, welken de minstestemmen hadden, hun inzigt en gevoelen over de zweevende geschillen met goeden ernst, volgens hunnen pligt, voorstelden; zo heeft, nogtans, niemant uit hun zig ooiteenigeGa naar voetnoot* samenrotting, of iet diergelyks, in 't minste, onderwonden, om de anderen, met slinksche | |
[pagina 280]
| |
middelen, te verkloeken: waardoor de zaaken ook zyn uitgevallen, gelyk men nu ziet. Die ook de Vergaderingen van Holland en ter Generaliteit wat veel bezogten, weeten, wat strydigheden en hevigheden, daar, menigmaal, onder de Leden voorvielen; hoe dikwils de zaaken werden uitgesteld, van de eene dagvaart en vergadering tot de andere, tot datze, na lang geduld, nog, eindelyk, tot eene goede uitkomst zyn gebragt, zonder dat men ooit heeft gepoogd, op dusdaanige wyze, tegen iemant te handelen, Indien men zulks, in diergelyke verscheidenheid van gevoelens, zou hebben gedaan, 't zou een werk zonder einde, en dikwils te doen geweest zyn. Dies bid ik uwe Vorstelyke Doorlugtigheid, dat het hem gelieve, deeze goede Stad en deeze eerlyke Vergadering te verschoonen, naar behooren.’ 's Prinsen antwoord was kort: Bestevaêr, zeide hy, 't moet nu voor deez' tyd zo zyn. De nood en dienst van 't Land vereischt het. Op dit woord, scheidde de VergaderingGa naar voetnoot(s). Zeven Raaden bleeven verlaaten van 't Vroedschaps ampt, te weeten Ysbrand Ben, Herman van de Poll en Pieter Matthyszoon, Oud Schepens; Doktor Sebastiaan Egbertszoon en Jakob de Graaf, Oud Burgemeesters; Dirk de Vlaming van Oudshoorn, Oud Schepen, en Laurens Janszoon Spiegel, regeerend Schepen. De Burgemeesters en Schepens bleeven in hunne bedieningen. Spiegel behieldt het Schepens-ampt, en de andere ontslaagen' Vroedschappen bleeven in hunne an- | |
[pagina 281]
| |
dere araptenGa naar voetnoot(t). De laatste verandering geschiedde in's Graavenhaage, op welks Regeering de Prins ook misnoegd was, om den tegenstand, voorheen, den Contraremonstranten daar ter Stede gedaan. Eenigen hadden gaarne gezien, dat te Dordrecht ook verandering gemaakt was. Reinier Pauw, Burgemeester vanGa naar margenoot+ Amsterdam, dreef dit sterk, tegen Hugo Muis van Holy, Schout van Dordrecht. Beide waren zy zeer gezien by den Prinse. Men hadt reeds een' Lyst gemaakt van elf Persoonen, welken men meende, dat uit de Vroedschap moesten gezet worden. Burgemeester Willem van Beveren was 'er onder. Doch Muis hieldt de verandering tegen, aanwyzende ‘dat de Wethouders, te Dordrecht, aan elkanderen, door huwelyken en bloedverwantschap, naauw verknogt waren; waarom het ongelyk van eenigen allen treffen zou.’ Veelligt, gebruikte hy nog andere redenen, die bedekt gebleeven zyn. De Prins, sedert, te Dordrecht gekomen, werdt, door Muis en den ThesaurierGa naar voetnoot(3), verwelkomd. Zyne Doorlugtigheid begeerde, na eenige redenwisseling, het Magazyn te zien. Toen hy omtrent het Stadhuis gekomen was, traden zyne Hellebaardiers, gelykze in andere Steden gewoon waren, de trappen op. Doch de Prins beval hun, dat zy te rug keeren zouden. En als zy 't niet scheenen te verstaan, riep de Thesaurier, veel luider, dat zy, aan de andere zyde, zouden afgaan, | |
[pagina 282]
| |
Waarop de Prins, lagchende, zeide, Heer Thesaurier, gy zoudt niet gaarneGa naar voetnoot* afgedankt zyn. Burgemeester van Beveren, die verandering vreesde, hadt zig in huis gehouden. Doch de Prins verzogt hem, des avonds, by zig, bejegende hem vriendelyk, en, als 't gefprek, by geval, op de Indien viel, deedt hy hem een treffelyk Boek schenken, welk van de Indische zaaken handeldeGa naar voetnoot(u). Voorts, vertrok hy uit Dordrecht, zonder eenige verandering gemaakt te hebben. Midlerwyl, was, op's Prinsen begeeren, het Lid der Ridderschap van Holland, in 't begin van Wynmaand, met vyf van nieuws beschreeven' Edelen vermeerderd: te weeten, Walraven van Brederode, Heer tot Brederode, Adriaan van Zwieten, Heer van Zwieten, Nikolaas van Boekhorst, Heer van Wimmenum, Henrik van Raaphorst, Heer tot Raaphorst, en Anthonis van der Linde, Heer van Kroonenburgen LoenenGa naar voetnoot(v). Omtrentzes weeken te vooren, waren de Heeren van Schagen en Warmond, naar 't schynt, voornaamlyk, door 't beleid des Advokaats, onder de Edelen beschreeven gewordenGa naar voetnoot(w): waarom zyne Doorlugtigheid te noodiger hieldt, de eenigheid onder dit Lid te bevorderen, door eene byvoeging van vyf nieuwe Edelen. |
|