Vaderlandsche historie. Deel 10
(1754)–Jan Wagenaar– AuteursrechtvrijVII.
| |
[pagina 272]
| |
Leden verstonden ‘dat men den Prins, voor de genomen' moeite bedanken zou, te gelyk, verklaarende, dat men vertrouwde, dat hy, in alies, 's Lands best beoogd hadt, en ten zynen goedvinden stelde, of hem, zo hy 't noodig vondt, verzogt, in andere Steden en Plaatsen, van gelyken, te willen doen; waartoe men hem wilde ondersteunen.’ Maar Haarlem, Leiden en Rotterdam verklaarden zig ongelast, om hierop te stemmen. Gouda stelde de zaak ter bescheidenheid van den Prinse. 't Besluit der Leden den Prinse zynde aangediend, verklaarde hy, op nieuws ‘in't gene gedaan en nog te doen was, geen ander inzigt te hebben, dan de vordering van den dienst en rust van den Lande, zonder dat 'er iet byzonders onder gemeend of gemengd ware, ook buiten benadeeling van de geregtigheden en Privilegien des Lands en der Steden’ Voorts, begeerende ‘dat van deeze zyne verklaaring aantekening, gehouden mogt worden, tot meerder kennisse van zyne goede en opregte meeningeGa naar voetnoot(g).’ |
|