Vaderlandsche historie. Deel 10
(1754)–Jan Wagenaar– Auteursrechtvrij
[pagina 266]
| |
Schoonhoven, daar de dienende Wethouders, Vroedschappen enGa naar margenoot* Kiezers ontslaagen werden, en anderen, door den Prinse, in derzelver plaatsen gesteld. Op den tienden, geschiedde het zelfde, in den Briele. In beide deeze Steden, lag eene bezetting van eenige vendelen, die t'eenemaal afhingen van den Prinse. Zyne Doorlugtigheid, van hier, naar Delft getrokken, deedt, aldaar, gelyke verandering, op den vyftienden. Hier lag, insgelyks, gewoone bezetting. Van Delft, toog hy naar Schiedam, naar Gorinchem, naar Oudewater, en naar Woerden, op alle welke Plaatsen, nog in Herfstmaand, verandering gefchiedde in de Regeering. Te Monnikendam, volgde zulks, op den eersten van Wynmaand. In deeze kleine Steden, was de Prins genoeg beschermd door zyne Lyfwagt, die, onlangs, ter gelegenheid van een los gerugt wegens een' toeleg op's Prinsen leeven, merkelyk vergroot zyndeGa naar voetnoot(a), toen hy, den dertigsten van Herfstmaand, binnen Monnikendam kwam, uit driehonderd soldaaten bestondtGa naar voetnoot(b). Tegen welke menigte, niemant het hert hadt, zig te verzetten. De verandering geschiedde, derhalve, hier, en in grooter en sterkerGa naar margenoot+ Steden, daar bezetting lag, zonder eenige moeite. Maar, te Hoorn, hadt dit werk meer voeten in de aarde. Hier lag geene bezetting, en het voornaamste lighaam der burgerye hieldt het met de tegen woordige Regeeringe. Sommigen melden, dat de Prins, al vroeg in 't voorjaar, bezetting in Hoorn hade zoeken te werpen; doch | |
[pagina 267]
| |
dat de knegten, door't ys en tegenwind, belet zynde gelykelyk aan te komen, op bevel van Burgemeesteren, buiten gehouden warenGa naar voetnoot(c). De Prins bevondt zig, na 't veranderenGa naar margenoot+ der Regeeringe te Monnikendam, in de nabuurige Stad Edam, daar egter geene verandering gemaakt werdt, zo ver my gebleeken is. Hier kreeg hy kennis, dat men, te Hoorn, Vroedschap belegd, en in dezelve beslooten hadt, hem te ontvangen, zo hy zig derwaards begave. Hy vertrok dan, des anderendaags, den tweeden van Wynmaand, van Edam, en was reeds naby Hoorn, toen men hem, uit den naam der Wethouderen en Raaden, verzogt, dat hy toch met geen groot gevolg in de Stad komen wilde. De Prins vondt dit verzoek zeer ontydig. Hy antwoordde ‘dat hy bereid was, eenen anderen weg te neemen, zo die van Hoorn hem niet in de Stad hebben wilden. Doch dan zou hy zien, wat hem, naderhand, te doen stondt. Wat zyn gevolg betrof, dat wilde hy niet verminderen, ook niet van een' eenigen Paadje.’ De afgezondenenGa naar margenoot+ hieldt hy, ondertusschen, by zig, tot dat hy aan de Stad gekomen was. Hier was de Poort geslooten, op 't winket na. De afgezondenen vooruit getreden zynde, om der Wethouderschap, die, buiten de poort, op 't Hoofd, stondt, verslag te doen, besloot men, terstond, den Prins, met zyn gevolg, binnen te laaten. De Schuttery was in de wapenen: tussschen twee ryen van welke, de Prins begeleid werdt, tot aan zyne herberge, tegen over welke, eene | |
[pagina 268]
| |
houten Loots, voor's Prinsen muskettiers, opgeslaagen was. Men hieldt de maaltyd met zyne Doorlugtigheid, met groot betoog van wederzydscheGa naar margenoot+ vriendelykheid. Doch 't bezetten van 't Stadhuis, de Waage, de wagthuizen en poorten, door twee vendelen Schutters, op heimelyk bevel den Wethouderschap, baarde byster omzien, onder den Adel van 's Prinsen gevolg. Ook haakten veele schutters, om aan den man te komen met de muskettiers; en de Stad stondt in gevaar van in een e zorgelyke beroerte te vallen, hadden de Wethouders, hiertoe, maar het minste verlof willen draagen. Doch zy vonden raadzaamer, zig stil te houden. Ook hielden zig eenige Burgers gereed, om den Prinse dehand te bieden, zo men hem tegenstand wilde doen. Des morgens, ontboodt zyne Doorlugtigheid de Hopluiden der Schutterye, hun afvraagende, waarom zy zo sterk waakten? daar by hun, immers, geene reden gegeven hadt, om hem te mistrouwen. Zy beriepen zig op den last van Burgemeesteren, en deezen op de Vroedschap, die, terstond, byeengeroepen zynde, den Prins, gelykerhand, kwam verzoeken ‘dat hy geene verandering maaken wilde in de Wethouderschap,’ daar by voegendeGa naar margenoot+ ‘dat zulks met de Privilegien streedt, welken zy verpligt waren voor te staan; dat 'er ook groot misnoegen, twist en onrust uit ontstaan zou, onder de burgerye. Hadt men op iemant iet te zeggen; men zou hem aanklagen, en zyne verant woording hooren. Den schuldigen mogt de Prins afzetten, of anders straffen. Zy waren bereid, zig met eede te zuiveren van 't gene hun nagegeven | |
[pagina 269]
| |
werdt, dat zy zyner Doorlugtigheid zouden hebben willen den voet ligten, of zyn voorig gezag verminderen.’ Eindelyk, badenze ‘dat, zo hy immers iet wilde veranderen, hy liever 't getal der Vroedschappen vermeerderen wilde, met eenige Persoonen, ter zyner keuze.’ Deeze laatste voorslag scheen den Prinse te behaagen, waarna men, op zynGa naar margenoot+ sterk aanhouden, den schutteren beval naar huis te gaan. Toen, vernieuwde de Vroedschap haar voorig verzoek. De Prins nam aan, zig daarop, met den eersten, te zullen beraaden, en haar dan wederom te ontbieden. Dus verliep deeze dag, en de volgende. Maar op den derden dag, zynde den vyfden van Wynmaand, wanneer nu verscheiden' vendelen knegten, uit Friesland en van elders, teschepe, aangekomen waren in de haven; liet de Prins de Magistraat byeen roepen op 't Stadhuis, om zyne meening te verstaan. Zy was zoGa naar margenoot+ dra niet vergaderd, of de Prins, verzeld van veele Edelen, en van eenige honderden soldaaten, die zig, in eene halve maan, op de markt plaatsten, trade naar 't Stadhuis, bedankte de geheele Vroedschap, en ontsloegze van eed en dienst Doch agt oude Vroedschappen werden, terstond, wederom aangenomen, en de plaats der twaalf, die verlaaten bleeven, met twaalf nieuwen, gevuld. Voorts, werden 'er vier nieuwe Burgemeesters gesteld. Na den middag, zette de Prins ook eenige Hopluiden der schutterye af. Doch de Schepens, Weesmeesters en andere Amptenaars liet men hunne ampten behouden, onaangezien 'er verscheiden' ontslaagen' Vroedschappen onder waren. De | |
[pagina 270]
| |
Schout, den Prinse gevraagd hebbende, hoe't daarmede gaan zou? kreeg tot bescheid, daar is al genoeg veranderd, ja, al te veel. Zyne Doorlugtigheid, eene bezetting van negenhonderd of duizend man, onder den Luitenant Kolonel Eisinga, een' geschikt' Friesch' Edelman, binnen Hoorn, gekaten hebbendeGa naar voetnoot(d), begaf zig, des anderendaags, naar Enkhuizen, daar geeneGa naar margenoot+ verandering geschiedde. Van hier toog hy Op Medenblik, alwaar, op den agtsten, elf Wethouders verlaaten bleeven, en vyf ouden van nieuws aarigesteldGa naar voetnoot(e). Van Medenblik, nam de Prins zyne reize naar Purmerende, en, van daar, zonder iet veranderd te hebben, naarGa naar margenoot+ Alkmaar. Hier was zyne Lyfwagt, den agtsten, reeds binnen gekomen. Hy volgde, den tienden, verzeld met omtrent honderd wagens, van welken eenigen dervoorsten omtrent honderd muskettiers voerden. De Schuttery was in de wapenen. Doch 's Prinsen Lyfwagt hadt het Stadhuis bezet. Ook lag 'er een vendel Schotten in de Stad, welk, insgelyks, in't geweer stondt. De Prins, op den elfden, verscheenen zynde in de Vroedschap, die toen uit zevenentwintig Leden bestondt, ontsloegze allen van eed en dienst; en stelde, van nieuws, eene Vroedschap van vierentwintig Persoonen aan, onder welken, maar agt ouden waren. Onder de zestien nieuwe Vroedschappen, waren 'er vyf, die, in den jaare 1610, door Gemagtigden der Staaten van Holland, van hunne ampten verlaaten geweest waren. Voorts werden, | |
[pagina 271]
| |
hier, ook nieuwe Burgemeesters en Schepens gesteddGa naar voetnoot(f). |
|