Vaderlandsche historie. Deel 10
(1754)–Jan Wagenaar– Auteursrechtvrij
[pagina 241]
| |
Vaderlandsche historie.
| |
[pagina 242]
| |
lem, te Rotterdam, te Gouda en te Amsterdam. Te Dordrecht wordtze voorkomen. IX. Oordeelen over deeze verandering. De Prins wordt 'er, plegtiglyk, voor bedankt. X. De Fransche Gezanten arbeiden, ten voordeele der gevangenen. XI. Hogerbeets wordt verhoord. Ook Ledenberg te Utrecht, die zig zelv' het leeven beneemt. XII. Tweede ondervraaging van Hogerbeets: De Groot wordt verhoord. Zyn gesprek met de Voogd en Manmaaker. XIII. Gemagtigden tot onderzoek der gevangenen aangesteld. De Advokaat wordt ondervraagd. XIV. Derde verhooring van Hogerbeets. De Groot wordt verder gehoord. XV. Voorstel der Fransche Gezanten. Antwoord op het zelve. Vond van Scriverius, om den gevangenen iet te berigten. XVI. Verlof tot opregting eener Westindische Maatschappye. Handel met Engeland en Deenemarke. Venetie ondersteund. Grondslagen eener oude Stad, by Goereede, ontdekt. Prins Filips Willem sterft. XVII. Staat der Kerkelyke zaaken. XVIII. Aanvang der Nationaale Sinode, te Dordrecht. Handelingen derzelve. De Remonstranten worden 'er uit gezet. XIX. Zy komen te Rotterdam byeen. Hunne Leer wordt, in de Sinode, veroordeeld. De Sinode scheidt. XX. Onderzoek te Utrecht. Hogerbeets ten vierde maale gehoord. De Engelsche Gezant arbeidt tegen de gevangenen. XXI. 't Lid der Edelen wordt, ten verzoeke van Prinse Maurits, met twee nieuwe Heeren vermeerderd. XXII. Raadpleegingen op het stellen van Regteren over de gevangenen. Naamen der vierentwintig Regteren. Zy hooren Hogerbeets. De Heer van Moersbergen wordt gevat. De Groot komt voor de Regters. XXIII. Ook Oldenbarneveld. XXIV. Verklaaringen van | |
[pagina 243]
| |
den Griffier Aarsens en den Burgemeester Berk: waaruit de Advokaat beschuldigd wordt. XXV. Belydenis des Advokaats, voor de Regters. XXVI. Bededag uit geschrecven. XXVII. Boisise en Maurier spreeken voor de gevangenen. De Advokaat wil geene vergiffenis verzoeken. Zyn gedrag, in zyn uiterste. XXVIII. Inhoud van zyn vonnis. Hy wordt onthalsd. Oordeel over hem en zyn vonnis, in Frankryk. XXIX. De Groot en Hogerbeets laaten zig ook niet beweegen, tot het verzoeken van vergiffenis. Zy worden tot eene eeuwige gevangenis verweezen, en naar Loevestein gevoerd. Vonnis over Ledenbergs Lyk. XXX. Moersbergen verwerft eene soort van vergiffenis. XXXI. Vonnissen over de Haan, Tresel en Uitenbogaard. XXXII. Gerugten wegens eene aanstaande verbeffing van Prinse Maurits. Bedenkingen over de vonnissen van Oldenbarneveld, Hogerbeets en de Groot. | |
I.
| |
[pagina 244]
| |
was hy, door eenige uitgegeven' schriften, voor eenen voorstander der Remonstranten, bekend geworden. Maar men begreep nog niet, dat hy, hierom, verdiend hadt, in hegtenis te worden genomen. 't Zal dan niet ondienstig zyn, agt ik, de oorzaaken van den ramp deezer drie mannen, hier, wat omstandiger, en, zo veel doenlyk zy, naar waarheid, te ontvouwen. Ga naar margenoot+Het voorig gedeelte deezer geschiedenisse heeft ons doen zien, dat 'er, in deezen Staat, niemant was, met zo veel gezags bekleed, als Prins Maurits en de Advokaat Oldenbarneveld. Zo bekend was dit, dat Graaf Willem Lodewyk hen, by Uitenbogaard, genoemd hadt ‘twee Personaadjen, op welken 's Lands welvaart genoegzaam rustteGa naar voetnoot(b).’ De waardigheden en ampten, welken zy bekleedden, gaven hun dit aanzien alleen niet; maar zy hadden't, voornaamlyk, te danken, aan menigvuldige gewigtige diensten, door Maurits, in den oorlog; door Oldenbarneveld, in verscheiden'. Staatshandelingen, den Landen gedaanGa naar voetnoot(c).Ga naar margenoot+ Doch 't ongeluk wilde, dat deeze twee Persoonaadjen, meermaalen, verschillende inzigten hadden; waaruit, dikwils, merkelyk misnoegen gereezen was, tot agterdeel van 't Land. Zigtbaarst was dit bespeurd, in den handel over 't Bestand, welk de Advokaat hadt weeten door te dry ven, in weêrwil van den Prinse, die, hierover, een misnoegen tegen hem opvatte, welk hy, zo sommigen willenGa naar voetnoot(d), nimmer heeft konnen afleggen. Het naderend ein- | |
[pagina 245]
| |
de van 't Bestand, waarna, de voorige geschillen over 't hervatten van den kryg, of het sluiten van de Vrede, wederom leevendig stonden te worden, gaf beide den Prinse en den Advokaat aanleiding, om, by tyds, verdagt te zyn, op de bekwaamste middelen, om zig, tot het doorzetten der maatregelen, die elk hunner heilzaamst hieldt, in staat te stellen. De AdvokaatGa naar margenoot+ zogt zyn gezag te behouden by de Steden, welker belang haar tot vrede neigden, en wist, door zyne aanpryzing, in veelen derzelven, Wethouders en Amptenaars in 't bewind te doen stellen, welker inzigten by kende, en die, door hem bevorderd zynde, ook byzondere verpligting aan hem hadden. Maar Amsterdam; de aanzienlykste Stad van Holland, en, hierom, meerdan eenige andere, gebelgd over 't groot gezag des Advokaats; ten tyde der handelinge van't Bestand, ter oorzaake van het Koopbelang, met hem oneens geworden zynde; hadt hy, nimmer, sedert, konnen winnen. In 't Lid der Edelen, welk eerst stemt, ter Vergaderinge van Holland, waren zyne twee Schoonzoonen, de Heeren van Veenhuizen en van der Myle, beschreeven geweest. Ook hadt hy 'er nog andere vrienden: 't welk de voornaame reden was, waarom dit Lid, waarin, ten deezen tyde, weinige Edelen beschreeven waren, tot hiertoe, zo bestendig, de zyde gevolgd hadt van den Advokaat. Men was, sedertGa naar margenoot+ eenigen tyd, in overleg geweest, om het gezag van het Lid der Edelen nog meerte vergrooten, en een Persoonaadje van merkelyk aanzien, in het zelve, te beschryven, die, deeze eer, voornaamlyk, zullende te danken heb- | |
[pagina 246]
| |
ben aan het beleid van de vrienden des Advokaats, ook geschaapen stondt, zyne zyde te houden. Graaf Fredrik Henrik was, in den jaare, 1612, door koop, eigenaar geworden der Heerlykheid van Naaldwyk in DelflandGa naar voetnoot(1), aan welke, van ouds, de eer van Erfmaarschalk, of, gelyk men nu spreeken zou, Erfgrootftalmeester des Graaven van Holland, plagt verknogt te zynGa naar voetnoot(e). Men leide dan in heimelyk beraad, om hem, als Heervan Naaldwyk, onder de Edelen te beschryven: waarvan de Groot iet ontdekt hadt, uit van der Myle. Doch 't bleef agter, om dat men 't niet zonder kennis van Prinse Maurits durfde doen, en bedugt was, dat hy 't af keuren zou, als men 'er hem over sprakGa naar voetnoot(f). Ondertusschen was dit overleg zo bedekt niet gebleeven, of het hadt eenige vrienden van den Prinse, en, veelligt, zyne Doorlugtigheid zelve in 't vermoeden gebragt, dat men hem den voet dagt teligten, en eenen anderen te bekleeden, met zyne waardighedenGa naar voetnoot(g): welk vermoeden, egter, van de zyde des Advokaats, altoos, als geheel ongegrond, is aangemerkt. Ga naar margenoot+Doch, 't zy hieruit, of uit eenige andere oorzaak, 't is zeker genoeg, dat Prins Maurits, al sedert lang, in 't begrip was geweest, dat de Advokaat en de zynen toeleg maakten, op het verminderen van zyn gezag, onaangezien zy | |
[pagina 247]
| |
altoos beweerd hebben, dat zy 's Prinsen wettig verkreegen gezag veel eer gezogt hebben te handhaavenGa naar voetnoot(h). Men hadt zyne Doorlugtigheid, in Louwmaand des jaars 1617, in woorden geraakt zynde, met den Advokaat, hooren zeggen ‘Monsieur Barneveld, ik heb myne eer zo lief, als gy de uwe.’ En des anderendaags, tegen eenigen uit de Geregtshoven ‘Ik weet wel, dat men my kan kleiner maaken; maar zyn dit myne verdienstenGa naar voetnoot(i)?’ Zyne vrienden, die geene vrienden des Advokaats waren, sterkten hem in deeze gedagten. Wy hebben, te voorenGa naar voetnoot(k), verhaald, dat, men, omtrent den tyd van 't sluiten van't Bestand, gesproken hebbende, over 't veranderen van den vorm der Regeeringe, en 't vermeerderen van 't gezag zyner Doorlugtigheid; zulken, die toen aan 't roer zaten, hadden weeten te wege te brengen, dat deeze raadpleegingen verschooven, en eindelyk versloft waren Men weet dit den Advokaat, meer dan iemant, en men hieldt zig verzekerd, dat hy zig voorgesteld hadt, den Prins kleiner te maaken. Eenigen van's Prinsen vrienden, met naame Reinier Pauw, Burgemeester van Amsterdam, en François Franken, Raadsheer in den Hoogen Raade, hadden, omtrent dien tyd, eenige poogingen aangewend, strekkende, naar 't scheen, om den Advokaat, door middel van Uitenbogaard, te beweegen, tot handeling met den Prinse, op gelyken voet, als waarop men, weleer, met wylen Prinse Wil- | |
[pagina 248]
| |
lem, gehandeld hadt. Doch Uitenbogaard hieldt zig bier buitenGa naar voetnoot(l). Louis Aubery, Zoon van Benjamin Aubery, Heere van Maurier, en, sedert het jaar 1613, Ambassadeur van't Hof van Frankryk in den Haage, verhaalt, dat de Prinsesse Weduwe van Oranje Oldenbarneveld, over dit stuk, ook getoetst hadt; doch dat de Advokaat haar, met veele redenen, hadt getoond, dat de Prins, de opperste magtzoekende over den Vereenigden Staat, zyn eigen verderf zogt; waarna zy afgelaaten hadt, hierop verder te dringen. Zy en Oldenbarneveld beide zouden, naderhand, dit voorval aan den Heere van Maurier verhaald hebbenGa naar voetnoot(m). |
|