Vaderlandsche historie. Deel 10
(1754)–Jan Wagenaar– AuteursrechtvrijXXIX.
| |
[pagina 227]
| |
haver, Oud Burgemeester van Haarlem, naar Utrecht te zenden. Doch in Boetselaars plaats, vertrok, sedert, Jan Janszoon Engelsman, Oud Burgemeester van Hoorn, reeds te vooren benoemdGa naar voetnoot(p). Dordrecht en Amsterdam, daarna ingevolgd van Schiedam, Enkhuizen, Edam en Purmerende, hadden, ondertusschen, de bezending, door de andere Leden beraamd, tegengesproken en voor nietig verklaard, zig, voorts, ook bereidende, tot de reize naar UtrechtGa naar voetnoot(q). Hier, gaven de Hollandsche GemagtigdenGa naar margenoot+ den Staaten, den zevenentwintigsten, te verstaan ‘dat 'er gerugten liepen van eenig voorneemen om eene Kerk te vermeesteren, vraagende, wyders, of 't niet geraaden zou zyn, nader orde te stellen op de wagten, en op 't bezetten der poorten en andere plaatsen van belang, mids men hiervan sprake met zyne DoorlugtigheidGa naar voetnoot(r).’ Doch men bespeurde, ten deezen tyde, zo groote oneenigheid, verwarring en drift, in de Vergadering der Staaten, dat 'er niets beslooten werdt, op deezen voorslagGa naar voetnoot(s). Men begon, onder de Staaten, te vermoeden, dat zyne Doorlugtigheid voorhadt, de Waardgelders, daadelyk, af te danken, en vraagde elkanderen, wat men, in zulk een geval, doen moest? Eenigen meenden, dat men 't zou moeten aanzien, gemerkt de Prins altoos groot gezag over 't Krygsvolk | |
[pagina 228]
| |
geoefend hack, en de Groot heeft, naderhand, geschreeven, dat hy van dit gevoelen was, schoon hy niet dagt, dat de Prins tot daadelyke afdanking besluiten zouGa naar voetnoot(t). Doch anderen zagen 't stuk anders in. Zy vreesden, dat de Prins, gesterkt door de uitheemsche bezetting binnen Utrecht, of veelligt ook, door ander Krygsvolk, welk hy, van buiten, derwaards, ontbieden zou mogen, de Waardgelders daadelyk zou afdanken. Over den weg, dien men hadt in te slaan, om dit, of, ten minste, de zwaarigheden, die 'er uit zouden volgen, te voorkomen, was men in woorden geraakt onder de Staaten: daar sommigen schynen te hebben uitgeslaagen van zig te willen verzetten tegen 't gene de Prins mogt voorneemen; terwyl anderen begreepen, dat men behoorde te wyken, zonder dat men elkanderen verstaan, of tot een eenpaarig besluit komen kon. In deezen onzekeren toestand, hebben eenigen, byzonderlyk Ledenberg, den Pander Jakob van Door, naar Nieuwersluis, en anderen, naar elders gezonden, om het Krygsvolk, dat naar of over 't Stigt trekken mogt, op te houden, en den Staaten, zonder uitstel, kennis te geeven van hun wedervaarenGa naar voetnoot(u).Ga naar margenoot+ Ook vergaderden, op den dertigsten van Hooimaand, verscheiden' Leden der Regeeringe ten huize van Joan van Renesse van Zuilestein, om raad te pleegen. Des morgens verscheenen hier, behalve Zuilestein zelven, Koningsvry, Hoeflaken, Zandenburg, Ryzenburg, | |
[pagina 229]
| |
Moersbergen, de Gooyer, Grovestein, van Eck, en Joan van Zuilen, Heer van Zevender, Schout van Utrecht. Jonkheer Joan van GrovesteinGa naar margenoot+ diende den overigen aan, dat Gysbrecht van Harteveld, oudste Hopman der Waardgelders, hem, pas te vooren, aangezeid hadt, dat hy en de andere Hopluiden niet begeerden te dienen, tegen de algemeene Staaten, noch tegen den Prinse. De meesten van deeze Heeren, ook Ledenberg, verscheenen, des nademiddags, ter zelfder plaatse. Grovestein was toen, zo hy zelf naderhand getuigd heeft, ter maaltyd geweest, by de Hollandsche Gemagtigden; die, zo hy zig inbeeldde, dagten, dat men, met de Waardgelders en Schutters, iet byzonders zou hebben konnen doen. Voorts, hadt hy Harteveld bewoogen, om den Heeren, ten huize van Zuilestein vergaderd, in persoon, aan te zeggen, 't gene hy hem, des morgens, verklaard hadt. Harteveld deedt dit, met byvoeging, dat zyn volk zelf ook onwillig was; waarop hooge woorden gereezen waren, tusschen hem en de meeste Heeren. Sommigen vraagden, wie hem belast hadt, tegen de Staaten en zyne Doorlugtigheid te dienen? Anderen, met naame Ledenberg, verweeten hem zyne blooheid: waarop hy, toornig, vertrokGa naar voetnoot(v). En toen schynt men Fredrik van Baexen, Heere van Koningsvry, verzogt te hebben, om 't opperbevel over de Waardgelders te willen aanneemen, gelyk hy deedtGa naar voetnoot(w). In eene deezer byeenkomsten, werdt | |
[pagina 230]
| |
ook een brief gelezen, door den Advokaat geschreeven aan Ledenbergs, en meldende, dat hy, voor deezen tyd, geene hulp wist te doen aan de Stad; doch dat de Fransche gezanten gekomen of voorhanden waren, door welker middel, men zyne Doorlugtigheid uit Utrecht zou zoeken te trekkenGa naar voetnoot(x).’ Moersbergen, Grovestein en Ledenberg begaven zig, hierop, naar de Hollandsche Gemagtigden, welken zy aandienden, 't gene hun van Harteveld voorgehouden was. De Hollandsche Gemagtigden veroordeelden 't gedrag van Harteveld, zeggende, zo Grovestein verklaard heeft, dat hy zynen meesteren, die hem betaalden, getrouwer behoorde te zyn. Doch de Groot heeft, naderhand, geschreeven, dat hun slegts gezeid was, dat Harteveld zwaarigheid maakte, de wagten waar te neemen, die hem, by de Staaten, en by de Wethouderschap der Stad, zouden belast worden; en dat zy, hierop, diergelyk antwoord gegeven haddenGa naar voetnoot(y).Ga naar margenoot+ Terstond hierop, ontboodenze eenige Hopluiden der gewoonlyke bezetting, staande ter betaalinge van HollandGa naar voetnoot(z), welken zy den eed voorhielden, en bevel gaven, om den Staaten van Utrecht gehoorzaam te zyn. Ook leverdenze hun toen de brieven over, waar by hun diergelyk bevel gegeven werdt, door de Staaten van Holland, gelyk zig de meerderheid noemde. Vooraf, haddenze den Prinse verklaard ‘dat zy de uitvoering van dit gedeelte van hunnen last, tot hiertoe, hebbende | |
[pagina 231]
| |
uitgesteld, nu daarmede niet langer draalen durfden, uit vreeze dat de schade, by verder verzuim te wagten, hun mogt geweeten wordenGa naar voetnoot(a).’ Men vindt, dat de Prins hierop gezeid zou hebben, dat, zo zy den soldaaten betaaling weigerden, by andere Afgevaardigden uit Holland te gemoet zag, die zulks geen gestand zouden doen. Ook hadden de Bevelhebbers Ernst van Nassau, Ogle, Vere en anderen twyfelagtig antwoord gegeven. Men verstondt, tenGa naar margenoot+ zelfden tyde, dat de Prins, des anderen daags, zelf de afdanking der Waardgelderen doen zou. Tegen den avond, kreegen de Oversten der gewoonlyke bezettinge last, om, des anderendaags, voor vier uuren, met hun volk, in de wapenen te komen, op de Neude of 't Marktveld. Ogle kwam den Hollandschen Gemagtigden nog eens vraagen, wat hem te doen stondt? Zy rieden hem, zorg te draagen, dat alles zonder bloedstorting afliep. Met den dag, kwam de bezetting in 't geweerGa naar voetnoot(b). DeGa naar margenoot+ Hollandsche Gemagtigden, toen in Utrecht niets meer te verrigten hebbende, en verneemende, dat de meeste Leden der Regeeringe, ook Ledenberg, bedugt voor erger, de Stad verlaaten hadden, beslooten, insgelyks, te vertrekken. Voor dat zy afreeden, zagen zy de Afgevaardigden van Dordrecht, Amsterdam, Schiedam, Enkhuizen, Edam en Purmerende, voor de Herberg de Hulk, van de wagen stappen. Naderhand vernamenze, dat zy geen half uur langer in Utrecht moesten ge- | |
[pagina 232]
| |
bleeven zyn, of men zou hen op Haazenberg gebragt hebbenGa naar voetnoot(c). In den Haage gekomen, deeden zy verslag van hunne verrigtingen: waarin de meerderheid genoegen namGa naar voetnoot(d); doch die, door de zes Steden, wederom werden afgekeurdGa naar voetnoot(e). Ga naar margenoot+De Prins hadt, te Utrecht, de toegangen naar 't Marktveld, en andere plaatsen van belang, door het gewoone garnizoen, en door eenige vendels, den voorigen dag, in de Stad gebragt, doen bezetten. Toen, begaf hy zig naar de Markt, verzeld van de Gemagtigden der algemeene Staaten, en van eenen grooten stoet van Heeren. By het halve vendel Waardgelders, welk hier de wagt hielde, werdt, terstond, de andere helft, die elders waakte, ontbooden. De Prins beval hun, de wapenen af te leggen, en ontsloeg hen van eed en dienst. Zy gehoorzaamden terstond. De vyf andere vendels, by trommelslag, op de markt, vergaderd, werden, op dezelfde wyze, afgedankt, Alles ging toe, in de uiterste stilte; 't welk sommigen toeschryven aan de verzekering van betaaling, door die van Amsterdam, aan de Hollandsche vendelen gedaanGa naar voetnoot(f). Na dat het werk verrigt was, kwamen eenige Leden der Regeeringe, die, te vooren, 's Prinsen toeleg begunstigd hadden, of, nu de zaaken zo afliepen, hem toevielen, zyne Doorlugtigheid begroeten en bedanken, hem te gelyk verzoekende, dat hy, nevens de Gemagtigden der al- | |
[pagina 233]
| |
gemeeneStaaten, orde wilde stellen op de verzekerdheid van't Gewest en deStad. Des anderendaags, vervoegde de Prins zig in de Kamer der Wethouderschap van Utrecht, daar eenige Burgers, zig noemende Gemagtigden der Gemeente, kwamen begeeren, dat de Regeering veranderd mogt worden: hoewel men, naderhand, zeide, dat zy alleenlyk last hadden, eene Kerk te verzoeken, voor de ContraremonstrantenGa naar voetnoot(g). Hierop volgde, den vierden van Oogstmaand,Ga naar margenoot+ de verandering der Regeeringe: aan welke zelfs eene nieuwe gedaante gegeven werdt, wordende de Vroedschap, uit veertig Raaden bestaande, nu voor haar leeven aangesteldGa naar voetnoot(h), daar zy, te vooren, jaarlyks, plagt vernieuwd te worden. De Prins stelde deezen Raad, voor deeze reize, uit de dienende Raaden, en uit eene benoeming van veertig anderen, door deeze Raaden, en van twintig, door zyne Doorlugtigheid zelve, gedaan. In het Lid der Gekoorenen en in dat der Ridderschap, geschiedden, naderhand, ook merkelyke veranderingen; zo dat men, eerlang, eene geheele nieuwe Staatsvergadering kreeg. De Sekretaris Ledenberg werdt ook verlaaten van zyn AmptGa naar voetnoot(i). De voornaamsten, die, ten deezen tyde, uit het bewind raakten, waren Joan de Gooyer en Jonker Joan van Grovestein, die tot het Lid der Gekoorenen behoord hadden. In hunne plaats, kwamen eerlang Jonker Gysbrecht van Harteveld, die eerste Hopman der Waardgelders geweest was, en Meester Joan | |
[pagina 234]
| |
StrikGa naar voetnoot(k). Uit het Lid der Ridderschap, werden verlaaten Jonkheeren Justus van Ryzenburg, Heer tot Ryzenburg, Willem Bor van Amerongen, Heer van Zandenburg, Adolf van de Waal, Heer van Moersbergen, en Fredrik van Baexen, Heer tot Koningsvry. Te vooren was het Lid der Ridderschap reeds met zeven nieuwe Edelen vermeerderdGa naar voetnoot(l). De voorouders der ontslaagen' Heeren hadden ook het ongeluk gehad van in de ongunst van den Graave van Leicester gevallen te zyn, en, in den jaare 1587, gevangen genomen te worden; gelyk wy, op zyne plaatsGa naar voetnoot(m), hebben aangetekend. Voorts, werdt Nikolaas van Berk Burgemeester der Stad, in de plaats van Ryzenburg. Hy was, in 't jaar 1611, uit het Lid der Gekoorenen ontslaagenGa naar voetnoot(n), en, sedert, buiten bewind gehouden. Kornelis van de Poll bleef, nevens hem, Burgemeester. Hy was ook in de byeenkomst by Tresel geweest. En de Groot heeft, meen ik, op hem het oog gehad, als hy van eenen spreekt ‘die, van toen af, reeds voorgenomen hadt, de Resolutien, welken hy hadt helpen neemen, te vernietigen, en de Staaten van Utrecht ten beste te geeven, om zyn voordeel te doen, met de verandering der RegeeringeGa naar voetnoot(o).’ Ook blykt, van elders, dat hy, wegens 't verhandelde by Tresel, ten nadeeleGa naar margenoot+ van de Groot, getuigd heeftGa naar voetnoot(p). De nieuwe | |
[pagina 235]
| |
Vroedschap was zo dra niet gesteld, of de Contraremonstranten verzogten en verkreegen de Buurkerk tot hun gebruik. Daarna, werdt den Remonstranten gelast, hun de Domkerk in te ruimen, en zig te behelpen in de BuurkerkGa naar voetnoot(q). De groote verandering in Utrecht baande den weg tot de gevolgde verandering in Holland, en tot het houden der Nationaale Sinode. Te Leiden, was men bedugt geweest voor de komst van den Prinse, die, den twaalfden Van Oogstmaand, van Utrecht vertrokken was. Doch hy deedt de Stad, voor deeze reize, niet aanGa naar voetnoot(r). In den Haage te rug gekeerd, werden hyGa naar margenoot+ en de Gemagtigden, ter algemeene Staatsvergaderinge, verslag van 't gehandelde te Utrecht gedaan hebbende, plegtiglyk bedankt. Zulks geschiedde ook, door de zes Hollandsche Steden, Dordrecht, Amsterdam, Schiedam, Enkhuizen, Edam en Purmerende. Men drong toen de andere Leden wederom tot het afdanken der Waardgelderen in Holland. Terwyl zy 'er over raadpleegden, en Rotterdam, op den raad van de Groot, reeds tot de afdanking beslooten hadtGa naar voetnoot(s), vervoegden zig eenige Leidsche Burgers, met een smeekschrift, aan de Vergadering der algemeene Staaten, waarin zeer geklaagd werdt, over den moedwil der Waardgelderen, binnen deeze Stad, en over de Wethouders en Staaten van Holland, die deezen moed wil niet bed wongen. De meerderheid der algemeene Staaten besloot, hier- | |
[pagina 236]
| |
op, het afdanken der Waardgelderen, by een streng Plakaat, te beveelen. Die van Holland hadden gaarne gezien, dat het vaststellen en af kondigen van dit Plakaat, nog eenige dagen, uitgesteld was geworden. Doch hun verzoek vondt geenen ingang. 't Plakaat werdt, den eenentwintigsten van Oogstmaand, in den Haage, afgekondigd. Te Leiden, hadt men de verdeelde schuttery wederom vereenigd, eer 't Plakaat in de Stad kwam: waarop men, den drie-entwintigsten, aldaar, de Waardgelders afdankte. De afdanking volgde ook, in de andere StedenGa naar voetnoot(t), op goede toezegging, schryft de GrootGa naar voetnoot(u), dat alles, hiermede, in rust blyven zou. |
|