Vaderlandsche historie. Deel 10
(1754)–Jan Wagenaar– Auteursrechtvrij
[pagina 195]
| |
land nog zat, vertrok de Prins, in Lentemaand, naar Gelderland, en, in Bloeimaand, naar Overyssel, om de Landdagen, aldaar, by te woonen, en deeze Gewesten, tot eenparige bewilliging in de Nationaale Sinode, over te haalen. Ook porde zeker verschil met eenige Nieuwmegenaars hem tot de reize naar Gelderland. 't Getal der Remonstranten in dit Gewest was, sedert eenige jaaren, sterk toegenomen, vooral in 't Kwartier van Nieuwmegen, daar zy,Ga naar margenoot+ door de Regeering, begunstigd werden. Ook hebben wy gezien, dat Christoffel Biesman, Burgemeester van Nieuwmegen, zig, in den Haage, tegen 't beroepen eener Nationaale Sinode, buiten bewilliging van Holland, verklaard hadt. De Regeering in deeze Stad was verdeeld. Tien Leden waren tegen, zeven voor 't houden der Nationaale Sinode. Prins Maurits hadt, in Hooimaand en Slagtmaand des voorleeden jaars, de oneenigheid, reeds, door Gemagtigden, gezogt by te leggen; doch 't was niet gelukt. Eenigen uit de burgerye, die 't met de minderheid hielden, hadden zyne Doorlugtigheid, sedert, een' Lyst toegeschikt van zulken, die zy, by de aanstaande verandering der Regeeringe, in Louwmaand, gaarne tot Burgemeesters, Raaden en Gemeentsluiden aangesteld zagen; niet zonder, in een bygevoegd geschrift, de meeste tegenwoordige Regenten lelyk af te schilderen, en voor Arminiaanen uit te maaken. Doch deezen, hiervan kennis bekomen hebbende, vervoegden zig, insgelyks, by den Prinse, hem verzoekende, in 't kiezen der nieuwe Wethouderen, agt te geeven op hun meeste genoegen: 't welk zy | |
[pagina 196]
| |
verklaarden te zyn, dat van het grootste deel der Burgerye. Doch alzo hun verzoek niet uit den naam der gantsche Wethouderschap geschiedde, sloeg 'er de Prins weinig agt op. Zy merkten 't, en beslooten, sedert, de Wet te veranderen, op den gewoonlyken tyd, zonder den Prins te kennen. Zie hier, op welken grond. Nieuwmegen hadt, als eene vrye Ryksstad, van oude tyden af, het regt gehad, om zyne eigen' Wethouders te stellen; 't welk, door Gemagtigden der Burgerye of Gilden, plagt te geschieden. Men hadt dit regt zelfs voorbehouden, toen de Stad, in den jaare 1248, aan Otto den II, Graave van Gelder, verpand werdtGa naar voetnoot(i). Doch by 't overgaan der Stad aan Prinse Maurits, in den jaare 1591, werdt de Magistraatsbestelling, geduurende den oorlog, verbleeven aan den Prinse, als Stadhouder van Gelderland, van wege de algemeene StaatenGa naar voetnoot(k). Ook hadt hyze, sedert, gedaan; wordende hem de nieuwe Regenten, jaarlyks, voorgeslaagen, door de ouden. Maar het Bestand, dat, in veele opzigten, naar eene volkomen' vrede geleek, als waardoor veelen, zelfs in verbeurd verklaarde goederen en voorregten, hersteld werden, hadt, meende men, een einde van den oorlog gemaakt, en derhalven ook van het Verdrag, wegens de bestelling der WetGa naar voetnoot(l). De Prins oordeelde, daarentegen, dat het Bestand niet; maar eene volkomen' Vrede alleen voor het einde van den oorlog kon gehouden worden; en dat hy, hierom, het regt behieldt, welk hy, by | |
[pagina 197]
| |
't overgaan der Stad, bedongen hadt; gelyk men 't hem, verscheiden' jaaren na 't sluiten van 't Bestand, onverhinderd, hadt laaten gebruiken. Hy begaf zig dan, tegen den tyd der gewoonlyke verandering, in Louwmaand deezes jaars, naar Nieuwmegen, verzeld van den Kantzler, twee Raaden en een' Rekenmeester van Gelderland, nevens den Rigter van Veluwen-Zoom. De bezetting kreeg last, om zig gereed te houden, tot het weeren van beroerte, voor welke zyne Doorlugtigheid bedugt was; alzo de burgers, in 't vermoeden geraakt, dat de Prins voorhadt, iet te doen tot krenking hunner Privilegien, Vertoogen hiertegen gereed maakten, en tekenen lieten. Hierna begaf zig de Prins naar 't Raadhuis, daar de gantsche Wethouderschap bedankt, doch te gelyk verzogt werdt, in een ander vertrek, nog een weinig te willen toeven. Zy verdeelde zig egter in twee byzondere Kamers; waarna de Prins eenigen uit de genen, die, te vooren, de minderheid gehad hadden, ontboodt, omze, nevens eenige nieuwen, aan te stellen. Doch zy weigerden, op éénen na, zig, van nieuws, te laaten beëedigen. Op hun verzoek, werden, daarna, alle de ontslaagen' Regenten ontbooden by den Prinse: wien zy, by monde van den Syndicus, Joan Biel, voorhielden, dat de tegenwoordige wyze van handelen streedt met de Privilegien, en dat het Verdrag van den jaare 1591, met het Bestand, geëindigd was: 't welk zyne Doorlugtigheid ontkende. Waarna Biel, uit den naam der ontslaagen' Regenten, protesteerde tegen 't gene'er geschied was; zig van het zelve beroepende op de algemeene Staa- | |
[pagina 198]
| |
ten, uit welker naam de Prins, in 't jaar 1591, verdraagen was, en van welken hy, meendenze, nu gelast moest geweest zyn. Doch de Prins vondt niet geraaden, hun Protest te aanvaarden. Ondertusschen, traden zy zelven tot eene nieuwe Magistraatsbestelling. De Prins stelde ook nieuwe Wethouders, onder welken, meen ik, maar één uit de ouden was. De Gemeentsluiden werden ook veranderd, door zyne Doorlugtigheid. De Sekretarissen, de Roêdraagers, de Poortiers en Boden kreegen last, om geene andere Wethouders te erkennen, dan die, door den Prinse, gesteld warenGa naar voetnoot(m). De anderen vervoegden zig, sedert, aan de algemeene Staaten, en aan de Staaten van Holland, klaagende, over 't schenden hunner vryheden. De agt Steden beslooten, terstond, ten voordeele der klaagende Regenten, te schryven aan de Staaten van Gelderland. Doch Dordrecht en de vier anderen wilden niet gedoogen, dat de Brief, op den naam der Staaten, afgezonden werdt: waarom hy te minder klem hadt, in GelderlandGa naar voetnoot(n). Wat den algemeenen Staaten betreft, zy hoorden den Prins, in hunne Vergadering, tegen die van Nieuwmegen, en weezen deezen, daarop, naar de Staaten van Gelderland, die zyner Doorlugtigheid, in Lentemaand, in persoon op den Landdag verscheenen, in alles gelyk gaven, en dankten, voor 't gene hy, tot herstelling der orde en rust te Nieuwmegen, ge- | |
[pagina 199]
| |
daan hadt. 't Gene Biesman en van Brienen, te vooren, in den Haage, verklaard hadden, werdt hier ook veroordeeld, als stryden de met het besluit des Landschaps. Voorts beslooten de Staaten, eenpaariglyk, hunnen Gemagtigden in den Haage te belasten, op het houden der Nationaale Sinode, ernstelyk, aan te dringen, en, te gelyk, overeenkomstig met eenen voorslag van zyne Doorlugtigheid, op het afdanken der Waardgelders in HollandGa naar voetnoot(o). In Bloeimaand, vertrok de Prins naar denGa naar margenoot+ Landdag in Overyssel, die toen, te Deventer, gehouden werdt. Hy verzogt, hier, den Staaten ‘dat zy toch in het houden der Nationaale Sinode wilden bewilligen, alzo men niet voorhadt, dezelve te doen strekken, anders, dan tot bemiddeling der geschillen in 't Kerkelyke, zonder de Gewesten, of derzelver Leden ergens in te verkorten, of iemant, ter zaake van den Godsdienst, te bezwaaren.’ Hy voegde hierby ‘dat men de Gewesten, die nog zwaarigheid maakten, met goede redenen, zou zoeken te brengen tot bewilliging, en dat de besluiten der Sinode niet van waarde gehouden zouden worden, dan nadatze, door de Gewesten, goedgekeurd en bekragtigd waren.’ En onder deeze voorwaarden, bewilligden de Staaten, eindelyk, in 't houden der SinodeGa naar voetnoot(p), hoewel Kampen, daar men strengst was, te- | |
[pagina 200]
| |
gen de Contraremonstranten, het besluit langst tegen hieldt. 't Besluit der Staaten werdt, egter, niet voor OogstmaandGa naar voetnoot(q), in den Haage gebragt; wanneer de zaaken, in Utrecht, reeds geheellyk veranderd waren van gedaante, en, in Holland, op 't punt stonden van te veranderen, gelyk wy, wel haast, zien zullen. |
|