Vaderlandsche historie. Deel 10
(1754)–Jan Wagenaar– Auteursrechtvrij
[pagina 175]
| |
men, omtrent deezen tyd, zo zeer te vreezen voor opschudding, dat men in beraad lei, om, of eenige wagten aan te neemen, of eenige vendels te verzoeken, die belooven zouden, de Wethouderschap en de openbaare Plaatsen te zullen beschermen. Hangende deeze raadpleegingGa naar voetnoot(x), of, gelyk anderen verhaalenGa naar voetnoot(y), en gelyk ook waarschynlyker is, na dat de Gekommitteerde Raaden Ruikhaver en Meerman de bezetting reeds hadden doen zweeren, dat zy den Staaten van Holland, en, in derzelver afzyn, den Gekommitteerden Raaden en den Wethouderen der Stad getrouw zyn, en de Kerken en openbaare Plaatsen tegen allen overlast beschermen zoudenGa naar voetnoot(z); vertrok de Prins, van zynen Broeder Fredrik Henrik verzeld, schielyk, by nagt, op den negenentwintigsten van Hersstmaand, naar den BrieleGa naar voetnoot(a). In de Stad zynde, deedt hy daar binnen komen twee vendelen voetvolks, een van welken den Wethouderen zeer onaangenaam was. Men hadt verwyling verzogt van deeze vermeerdering van bezetting, of, ten minste, dat de twee vendelen ook belooven mogten, dat zy de Magistraat zouden beschermen. Doch de Prins vondt geen van beide geraaden. Voor reden van dit bezetten van den Briele gaf hy, sedert ‘dat hy, verstaan hebbende, hoe men van zins was, Waardgelders aan te neemen, 't welk hy onbehoorlyk hieldt, zulks, op | |
[pagina 176]
| |
deeze wyze, hadt will en voorkomen.’ OnderGa naar margenoot+ 't volk werdt verspreid, dat Oldenbarneveld de Stad aan den Spanjaard verraaden hadt, en dat zy reeds zou zyn geleverd geweest, zo de Prins zulks, door zyne wakkerheid, niet hadt voorkomenGa naar voetnoot(b). Ten zelfden tyde, liep 'er een gerugt, dat Vlissingen, door bestel van den Advokaat, aan zekeren kant open lag, op dat het te ligter zou konnen ingenomen worden, door den SpanjaardGa naar voetnoot(c), 't Gemeen werdt geaasd met deeze gerugten, die, by de verstandigsten, geenen ingang vonden. Ondertusschen hadt de maar van's Prinsen. voorneemen om den Briel te bezetten, eenige weeken te vooren, reeds gelegenheid gegeven, dat men hem, by den Graave van Leicester, vergeleeken, en gezeid hadt, dat hy zig meester zogt te maaken van het Land; 't welk hy, egter, verklaarde, niet gedagt, maar alle zyne daaden, in tegendeel, gerigt te hebben, om't Land, naar den Inhoud zynerGa naar margenoot* Lastbrieven, te dienenGa naar voetnoot(d). In den Briele, bleef het, sedert, zo onrustig, dat de meerderheid der Staaten, in Louwmaand des volgenden jaars, besloot, den Hoofden der bezettinge aan te schryven, dat zy't gezag der Wethouderen hadden te handhaaven, en 't inneemen van Kerken of andere openbaare Plaatsen te belettenGa naar voetnoot(e). |
|