Vaderlandsche historie. Deel 10
(1754)–Jan Wagenaar– AuteursrechtvrijXIII.
| |
[pagina 160]
| |
al vroeg, ondernomenGa naar voetnoot(p), hoewel 't mislukt was. Doch nu, sterker en openlyker ondersteund wordende, begonden de Contraremonstranten zulke veranderingen, aan verscheiden oorden, met beteren uitslag, in 't werk te stellen. Men beproefde zyne kragt eerst in de kleine Steden, die geene stem hebben ter Staatsvergaderinge, van zins, naar 't schynt, om, daarna, tot de stemmende Steden van Holland over te gaan. De Advokaat Oldenbarneveld bespeurde wel haast, waar 't op aangelegd ware. Verscheiden' Leden der Vergaderinge ontdekten 't, zo wel als hy. En naardemaal weinigen geneigd waren, het bewind, hun toevertrouwd, af te staan, raadpleegde men, terstond, op de beste middelen, om zig te verzekeren, tegen beroerten in de Steden, waaruit verandering in de Regeering te dugten was. Veelen begonden zelfs te gelooven, dat de Godsdiendt slegts tot een' dekmantel gebruikt werdt, om deeze verandering uit te werkenGa naar voetnoot(q). Men kreeg vermoeden, dat zyne Doorlugtigheid zelve hieronder roeide, of dat, ten minsten, eenigen zyner voornaamste aanhangeren, hunne eigen' bevordering zoekende door 's Prinsen verheffing, hem gaarne tot Graave van Holland, waartoe wylen Prins Willem zo goed als aangenomen was, of tot Heere der Vereenigde Gewesten zouden hebben zien verklaaren, dat zy meenden, niet dan na 't veranderen der tegenwoordige Regeeringe, 't welk, dagt men, alleen door oproer te bewerken was, te zullen konnen ge- | |
[pagina 161]
| |
schieden. Ook hadt men den Prinse doen gelooven, dat de Advokaat en de tegenwoordige Regeering de vermindering van zyn gezag zogtenGa naar voetnoot(r), immers niet ligt bewilligen zouden in zyne verheffing: en dat de Contraremonstranten, daarentegen, zeer op het vermeerderen van 's Prinsen gezag gesteld waren: waarom men hem, t'eenigen tyde, hadt hooren zeggen, dat hyze hieldt voor de oude Gereformeerden, die zynen Vader op den stoel gezet haddenGa naar voetnoot(s). Op zulke vermoedens en redenen, beslooten dan de tegen woordige Regenten, dat zy, voor de rust in de Steden, waarvan de behoudenis hunner agtbaarheid af hing, op eene byzondere wyze, behoorden te waaken. |
|