Vaderlandsche historie. Deel 10
(1754)–Jan Wagenaar– AuteursrechtvrijVI.
| |
[pagina 146]
| |
derduitsch voor hun predikte. Christiaan Sopingius, Predikant te Warmond, deedt dit, voor 't eerst, in 't huis van den Timmerman en Houtkooper Willem Sweersen, op Vlooijenburg. Sommige yverige Contraremonstranten spraken den Leeraar openlyk tegen, hem heetende liegen. Doch anderen van dezelfde gezindheid bestraften hen, hierover. Daarna huurden de Remonstranten van Herman Rendorp, een' aanzienlyk' burger, een' grooten Spyker of Pakhuis, op Dwarsboomsloot, die, terstond, tot eene Predikplaats bekwaam gemaakt werdt. De Predikanten der openbaare Kerke namen dit zeer euvel, en predikten 'er tegen. Men vondt verscheiden' schotschriften aangeplakt en gestrooid, tegen het prediken der Arminiaanen, niet zonder bedreigingen van derzelver byeenkomsten te zullen stooren.Ga naar margenoot+ Ook viel het graauw, op den twaalfden van Sprokkelmaand, onder de preeke, in der Remonstranten Vergaderplaats, onder een byster getier van val in, val in, sta dood, sta dood den Predikant, dien scheurmaaker. En werdt hy niet dan met groot gevaar gered, en, door den Brouwer in de Haan, Pieter Evertszoon Hulft, geborgen. Maar alle de glazen van 't Pakhuis werden uitgesmeeten, de houten vensters verbroken, de vergaderden, die elk naar een goed heenkomen zogten, met slyk geworpen, gestooten, verjaagd en nageroepen: waarna de woeste hoop wederom naar't pakhuis keerde, daar banken en predikstoel en al wat los was vernield werdt, tot dat de Schout, des avonds ten zes uuren, derwaards getrokken, de plonderaars verdreef. Tegen den volgenden Zon- | |
[pagina 147]
| |
dag, vondt men wederom verscheiden' dreigende schotschriften aangeplakt, om de Remonstranten af te schrikken van 't prediken. Ook kwam 't graauw, op dien Zondag, zynde den negentienden van Sprokkelmaand, al een uur voor den opgang der Zonne, aan verscheiden' oorden def Stad, op de been, om Arminiaansche vergaderingen te stooren. Een deel liep den Schout agter na, die juist toen goedgevonden hadt, naar Paapsche byeenkomsten onderzoek te doen. Omtrent half negen uuren,Ga naar margenoot+ schoolde een hoop volks samen voor 't huis van Rem Egbertszoon Bisschop, op den Singel of Koningsgraft, het zesde ten noorden der Bergstraate. Deeze man, een broeder van den Professor Episcopius, was bekend voor yverig Remonstrantsch. De Predikant Sopingius hadt by hem t'huis gelegen. En men hadt het graauw diets gemaakt, dat hier gepredikt werdt: 't welk ligtelyk geloof vondt. Men viel dan aan op dit huis, eerst met schellen tot de schel brak, toen met werpen in de glazen, en met bonzen op de deur. De Schout Willem van der Does, verzogt, uit den naam van eenen der Regenten, tot het stillen van den oproer, begaf zig, ten dien einde, derwaards. Zo deedt ook de Onderschout Arend Elbertszoon Haan, met zyne dienaars. Doch zy vertrokken, na een half tuur, wederom, zeggende, geenen last van Burgemeesteren te hebben, om daar, den gantschen dag, te blyven. 't Graauw rieptoen,de Schout gaat weg: 't huis is ons ten prys, met al wat 'er in is. Straks werdt de deur, met een' balk, opgeramd. 't Geboefte viel in 't huis, daar alles geplonderd, vernield en geroofd werdt. | |
[pagina 148]
| |
Rem Egbertszoon hadt, zo wel als de Schout, reeds te vooren, verzekerd, dat 'er geene Vergadering tot zynent gehouden werdt. Doch't hadt hem niet mogen baaten. Hy was nu, met zyne Huisvrouw en gezin, 't gevaar ontweeken. De schade, welke hy, aan geld en goederen, geleeden hadt, begrootte hy, sedert, op meer dan vyf duizend guldens. Hy hieldt voor zeker, dat het graauw, door eenigen, met geld, omgekogt was, om hem tot een voorbeeld te stellen, en elk, in Amsterdam, af te schrikken van het houden en bywoonen der Remonstrantsche Vergaderingen. Doch daarna werden ook de huizen van zynen broeder, Jan Egbertszoon Bisschop, en van anderen gedreigd met plondering, die egter belet werdtGa naar margenoot+Ga naar voetnoot(b). De Wethouderschap verklaarde, by eene Keure van den eenentwintigsten ‘dat de Remonstranten, met het houden hunner afgezonderde vergaderingen, oorzaak gegeven hadden tot den gepleegden moedwil, op welken men, egter, ernstig onderzoek dagt te doen. Te gelyk, werdt gelast, dat elk, die zig aan den waaren Christelyken Hervormden Godsdienst begeerde te houden, zig wagten moest, voor 't bywoonen van afgezonderde vergaderingen, en vooral, voor't leenen of verhuuren van plaats tot dezelvenGa naar voetnoot(c)’ De Staaten van Holland, kennis der plonderinge van Rem Bisschops huis bekomen hebbende, vermaanden, ten zelfden dage, de Steden van 't Noorderkwartier, tegen diergelyke zwaarighede, op haare hoe- | |
[pagina 149]
| |
de te zynGa naar voetnoot(d). Voorts, raakten 'er, te Amsterdam, eenigen in hegtenis, die men handdaadig hieldt aan de plondering; doch zy werden allen, met der tyd, zonder, of met eenigen borgtogt, ontslaagen. De Amsterdamsche Remonstranten vervoegden zig, in Lentemaand, met twee Vertoogen, aan de Staaten van Holland, derzelver bescherming verzoekende, midsgaders, dat hun, in de openbaare Kerke, eenise Predikanten van hun gevoelen mogten vergund worden, of, kon dit niet zyn, dat men hun vryheid gave tot het houden van afgezonderde vergaderingen. De afgevaardigden van Amsterdam ter Dagvaart van Holland noemden het eerste deezer twee vertoogen oproerig, en begeerden 'er zig niet nader op te uiten, voor dat de andere Leden zouden verklaard hebben, of de Stad Amsterdam kwalyk gedaan hadt, dat zy den ouden, waaren, opregten, Chriftely- ken, Hervormden Godsdienst, tot hiertoe, hadt gehandhaafd. Men besloot, eindelyk, de verzoekers te wyzen aan de Wethouders hunner Stad, wien zy een diergelyk smeekschrift overleverden. Doch hun verzoek vondt geenen ingangGa naar voetnoot(e). Zy kreegen, hierom, van tyd tot tyd, grooter' afkeer van de Stads Predikanten, die sommigen hunner, met naame Rem Egbertszoon Bisschop, eerlang, ook het Avondmaal ontzeiden. Sedert, gingen zy, nu en dan, naar Abkoude, naar Vreeland, en elders hieromtrent ter preekeGa naar voetnoot(f). |
|