Vaderlandsche historie. Deel 10
(1754)–Jan Wagenaar– Auteursrechtvrij
[pagina 138]
| |
III.
| |
[pagina 139]
| |
den' voorstellingen, sedert net jaar 1611, gedaan; ook niet in den voorslag van der Staaten Gemagtigden. Dat men wyders, niet kon toestaan, dat, op den naam der Stad Amsterdam, eenige Plakaaten werden gemaakt, veel min uitgevoerd, tegen die van de Religie, dan na het overweegen en verhandelen der geschillen, in eene wettige Sinode. Dat men, eindelyk, tot dien tyd toe, ook niet zou konnen gedoogen, dat eenige Contraremonstrantsche Predikanten in hunnen dienst geschorst, of van den zelven afgezet werden, om dat zy, met de Remonstranten, geene kerkelyke eenigheid konden houden; noch dat de Contraremonstranten gehinderd werden, in hunnen Godsdienst, onder deksel van scheuring, of als zy zwaarigheid maakten, om de Predikaatsien der Remonstranten, of der zulken, die't met de Remonstranten hielden, te hoorenGa naar voetnoot(h).’ MenGa naar margenoot+ bragt dit Besluit in de Vergadering der Staaten van Holland, die, midlerwyl, wederom, by meerderheid van stemmen, hadden vastgesteld, dat de voorige Resolutien op de vrede der Kerken zouden stand grypen, met die meening nogtans, dat het gene, in eenigen derzelven, van de Belydenis en Catechismus gezeid was, niet zo moest begreepen worden, als of men deeze twee schriften gelyk stelde met Gods woord: men hieldtze alleen als Formulieren van eenigheid, die, naar Gods woord, verklaard moesten worden. Voorts werden Gekommitteerde Raaden | |
[pagina 140]
| |
gelast en gemagtigd, om de Resolutien, alomme, in de Steden en ten platten Lande, te doen naarkomenGa naar voetnoot(i).’ |
|