Vaderlandsche historie. Deel 10
(1754)–Jan Wagenaar– AuteursrechtvrijII.
| |
[pagina *3]
| |
MR. HUGO DE GROOT, Raad en Pensionaris te Rotterdam.
I. Tirion excudit. | |
[pagina 115]
| |
willen voegen by de meerderheid;’ vervolgde hy te zeggen ‘dat de Staaten, met blydschap, verstaan hadden, dat de Stad de tegenwoordige Regeering wilde handhaaven, en misnoegd. was op zulken, die, door woorden of schristen, dezelve Regeeririg veragt of verdagt zogten te maaken: dat hun ook zeer aangenaam geweest was; te verneemen, dat Amsterdam, nevens de andere Leden, begreep, dat den Staaten de hoogste magt toekwam, over kerkelyke en burgerlyke persoonen en zaaken: een begrip, altoos voorgestaan door de Evangelische Leeraars, en welks tegendeel alleen in de Roomsche Kerke gedreeven werdt: een begrip ook, welk van wylen zyne Doorlugtigheid, altoos, was verdedigd. 't Was; ging hy voort, aan de anderezyde, kenlyk; dat de Staaten, menigwerf, opregtelyk verklaard hadden, den waaren Christelyken Hervormden Godsdienst te willen blyven handhaaven, zonder te gedoogen, dat, op dezelve, eenige de minste inbreuk geschiedde. Uit het een en het ander nu, was op te maaken, dat men't, in den voornaamsten inhoud der Resolutien, onlangs, overgezonden aande Steden, Dorpen en Klassen, volkomenlyk eens was. Want deeze Resolutien betroffen twee Hoofdpunten, de Regeering der Kerken, en het verdraagen van eenige Godgeleerde verschillen. Op het eerste punt was niets vastgesteld, dan't gene begreepen was in de Kerkenordening van den jaare 1591, die, by zyne Doorlugtigheid, by de twee Gereatshoven. en zelfs hy my- | |
[pagina 116]
| |
ne Heeren van Amsterdam was goedgekeurd. Delft, Gouda, Rotterdam en Medenblik begreepen toen, dat der burgerlyke Overheid, by deeze Kerkenordening, nog te weinig gezags gelaaten was, waarom zy zwaarigheid gemaakt hadden, in't aanneemen derzelve. Doch nu hadden zy berouw gekreegen van hunne voorgaande naauwge zetheid, en in de Kerkenordening bewilligd. Ook was, by dezelve, genoeg gezorgd, voor 't belang van den Godsdienst, konnende niemant bevorderd worden tot den Kerkendienst, dan na voorgaand kerkelyk onderzoek op zyne Leer en gedrag, en moetende de naamen van Leeraaren en Ouderlingen, voor derzelver bevestiging, der Gemeente worden voorgesteld, op dat elk, die iets op hen te zeggen wist, zigvryelyk zou mogen openbaaren. Doch naardien de Kerk, de Steden en't gantsche Land belang hadden, om te weeten, wie den predikstoel betradt, en tot de gemeente sprak; zo moeft de Overheid hiervoor zonderlinge zorg draagen, die nogtans derwyze gemaatigd was, by de gemelde Kerkenordening, dat de Kerkenraad de helft, en de Gemagtigden der Overheid de andere helft benoemden, mids deeze Gemagtigden den welstand van Kerkeen Godsdienst toegedaan waren. Wat het verschynen deezer Gemagtigden in de Kerkenraaden aanging; zulks was, van't begin der Hervorminge af, in eenige Steden, met naame te Enkhuizen, in gebruik geweest, en strekte tot bevordering van goede verstandhouding tusschen de Overheden en | |
[pagina 117]
| |
Kerkendienaars, die hunne bezwaarnissen, op deeze wyze, te ligter, voor de Overheden konden brengen. En nog werdt dit punt gelaaten aan de bescheidenheid der Wethouderen. Wenschelyk ware't, dat, op deeze en andere punten, al voor veele jaaren, een vaste voet ware beraamd geweest, alzo elke Stad schier eene byzondere wyze volgde, in't verkiezen der Kerkendienaaren, waaruit veele onlusten en beweegingen gereezen waren: waarom de Staaten niet langer hadden konnen nalaaten, eenige orde, by voorraad, te stellen. Het tweede Hoofdpunt der Resolutien, 't verdraagen der verschillende gevoelens over' Gods Voorschikking met het gene 'er aankleesde, steunde, klaarlyk, op deeze grondleer der Hervorminge, dat de Leerstukken waren, of tot den grondslag behoorende, of tot het gebouw. Dat de eersten weinig in getal, klaar om te verstaan, en noodzaakelyk om te gelooven waren. Dat de anderen, zo zy met Gods woord overeenkwamen, by goud en zilver; zo niet, by hooi en stoppels, vergeleeken werden; doch dat de bouwers van zulk hooi en stoppels, nogtans, de zaligheid niet verliezen zouden: waarom zy ook in de Kerke behoorden gedraagen te worden.'t Strydig gedrag des Pausdoms, welk de luiden, om allerlei Leerstukken, bande en verdoemde, hadt men, by ons, altoos, den geest des Antichrists genoemd. En op 't verwyt van verschillende Godsdiensten onder ons, was altoos geantwoord, dat onze verschillende gevoelens geenen verschillenden Godsdienst | |
[pagina 118]
| |
maakten, noch de Kerkelyke eenigheid braken, alzo weinig, als zulks, van ouds, door de verschillende gevoelens der eerste Christen-Leeraaren, plagt te geschieden. Ook hadden de Evangelische Kerken deeze verdraagzaamheid niet slegts geleerd; maar met der daad geoefend. 't Was, eenen tyd lang, gedaan, tusschen Luther en de Zwitsers; daarna, in Poolen en Lithauwen, tusschen de Kerken van de Augsburgsche, Boheemsche en Zwitsersche belydenis, onder welken men, tot heden toe, over en weder, ter preeke en ten Avondmaal ging, elkanderen houdende voor regtzinnige kerken. Tusschen die van de Augsburgsche belydenis en de Hussiten eh Waldenzen in Boheeme, was, insgelyks, kerkelyke eenigheid. De Hervormden in Duitschland haddenze den Lutherschen, meermaalen, aangebooden. De Nederlandsche Kerken zelven hadden 'er toe gearbeid, met redenen enschriften, by verscheiden' gelegenheden. De Luthersche Predikant te Woerden was, in den jaare zestienhonderd en vier, door de Zuidhollandsche Sinode, verzogt tot vereeniging. In Engeland, in Zwitserland en elders, waren, over verscheiden' punten, geschillen gereezen, zonder dat daarom de kerkelyke eenigheid verbroken was. Franciskus Junius, Professor te Leiden, hadt een boek geschreeven, tot aanpryzing der onderlinge verdraagzaamheid. De gemelde Sinode, gewaarschuwd door de Fransche Kerken, tegen eenige doolingen van Piscator, Professor te Herborn, in't Graafschap Nassau, | |
[pagina 119]
| |
hadt deeze Kerken vermaand, de zaak buiten scheuring te houden. Tilenus, Professor te Sedan, 't gevoelen van Piscator toegedaan, met Molinaeus in geschil geraakt zynde, werdt, zo wel alszyne party, in eene en de zelfde Kerke gedraagen. Hier te Lade en elders, waren zy ook altoos vereenigd gebleeven, die de Predestinatie of Goddelyke Voorschikking, onder en boven den val, en onder voorwaarden, leerden; gelyk, in de Haagsche Conferentie, door de broeders, aldaar Contraremonstranten genoemd, verklaard was, dat, hierover, nooit, onder hen, eenig geschil was geweeft. Wie nu, vervolgde de Groot, was zo vermetel, dat hy, 't gene, in degemelde Conferentie, ter eener of ter anderer zyde, over de vyf punten, beweerd was, voor noodzaakelyk ter zaligheid durfde houden? Immers, moesten de noodzaakelyke punten klaar zyn, voor elk: maar de Leer der Predestinatie verstonden veele eenvoudigen niet. Zou men deeze allen uitsluiten van de zaligheid? Beide de gevoelens kwamen hierin overeen, dat Gods besluiten en werkingen omtrent's menschen zaligheid gegrond waren in Christus. Beide behieldenze, derhalve, het fondament, welk Christus is.'t Verschil was, voornaamlyk, over de orde van Gods besluiten en voorweetenschap, die, nogtans, beide van eeuwigheid. waren. En waren, hierover, zulke diepzinnigevraagen voorgesteld, dat 'er de geleerdsten zig naauwlyks hadden weeten door te redden. De verdraagzaamheid omtrent deeze pun- | |
[pagina 120]
| |
ten behoorde zig ook over de Leeraars uit te strekken, die zo wel hunne doolingen en zwakheden hadden, als de gemeene Lidmaaten. Ook was zy, met der daad, onder de Leeraars, geoefend. Bullingerus en Melanchton verschilden met Kalvyn en Beza, over de Leere der Predestinatie. Nogtans onderhielden zy de eenigheid, en bejegenden elkanderen als broeders. De voorgemelde aanbiedingen van vrede aan de Lutherschen, die, behalve 't verschil over 't Avondmaal, ook leerden de algemeene genade, de Predestinatie uit voorgezien geloove, en dat degeloovigen van de genade vervallen konden, beweezen, dat men deeze leeringen gehouden hadt voor verdraaglyk. Zulks hadden ook geoordeeld Perkins in Engeland, en Paraeus, te Heidelberg, beide in 't gevoelen der broederen, die men hier Contraremonstranten noemde. De Kerken van Anhalt en eenige Leeraars in Deenemarke, 't gevoelen houdende der broederen, die hier Remonstranten genaamd werden, bleeven, nogtans, in eenigheid, met andere Hervormde Kerken en Leeraars. In Engeland, waren ook Leeraars van beiderlei gevoelen. Zyne Majesteit van Groot-Britanje hadtze beide, na ryp onderzoek, bestaanbaar geoordeeld, met het waar geloove en 's menschen zaligheid. In Frankryk, stelde Molinaeus de geschillen over de Predestinatie, onder de punten die verdraaglyk waren. In Holland zelf, waren, voor meer dan veertigjaaren, Leeraars aangenomen geweest van het laage gevoelen, nu dat | |
[pagina 121]
| |
der Remonstranten genaamd. De Leidsche Hoogleeraars hadden, ten tyde van Arminius, verklaard, dat, onder hen, geen verschil was, over de grondstukken der Leere. Na 't houden der Haagsche Conferentie, hadt men zelfs, beloofd, onderling, broederschap te zullen houden. De Sinode der Fransche Kerken hadt ook betuigd, hiertoe gezind te zyn. De twist, daarna toegenomen, hadt de natuur der gevoelens niet veranderd. 't Gene te vooren verdraaglyk geweest was, bleef nog verdraaglyk: 't welk veele Leeraars van het hooger gevoelen, ja veele Kerken en Klassen, uit Leeraars van beide de gevoelens bestaande, nog tegenwoordig zo bleeven inzien. Ook waren deeze geschillen zo zwaar en diep, dat 'er nooit eenige Kerkelyke uitspraak over gedaan was. In de vier eerste eeuwen, vondt men 'er geheel geen gewag van. Kalvinus, Beza en anderen hadden zelfs beleeden, dat men 'er toen anders over gesproken hadt, dan zy deeden. Augustyn hadt, daarna, 't stuk wat hooger gevat, en eene volstrekte Predestinatie geleerd, niet zonder tegenkanting van veelen. De Kerkvergaderingen, gehouden tegen de ketters, welken hy bestreedt, en tegen eenige anderen, hadden, nogtans, niets vastgesteld, omtrent de volstrekte Predestinatie. De Roomsche Kerk liet de Dominikaanen met de Jezuiten, en de Jezuiten onder elkanderen, over dit stuk, twisten, zonder uit spraak te doen. 't Was ook niet geschied onder de Protestanten, van 't begin der Hervormin- | |
[pagina 123]
| |
ge af. Hunne belydenissen spraken niet op eenerlei wyze van deeze stoffe. De punten te Lambeth waren zo gesteld, datze van de Leeraars van beide de gevoelens konden aangenomen worden, en desonaangezien hadt zyne tegenwoordige Majesteit dezelven niet willen laaten voegen, by de Geloofsbelydenis der Engelsche Kerke. Om deeza redenen, hadden ook de Staaten geoordeeld, dat het hun toestondt, amptshalve, alle scheuring ter oorzaake van deeze gevoelens te beletten. Eene Sinode, waarop eenigen stonden, was hiertoe niet noodig; 't welk, uit het gene, te vooren, over het gezag der Overheid in 't Kerkelyke, overeenkomstig met Amsterdams verklaaring, gezeid was, kon worden asgenomen. Scheuring, om punten, niet noodig ter zaligheid, was verbooden, in Gods woord. De tegenwoordige geschillen waren, openbaarlyk, zodaanig bevonden. Weshalve, de hooge Overheid niet hadt konnen nalaaten, Gods Wet in 't werk te stellen, en scheuring te beletten. Alle Hervormde Leeraars oordeelden ook, dat het regtom Sinoden te beroepen der hooge Overheid toekwam. Hieronder was begreepen de vryheid om te oordeelen, of de Sinode dienstig ware of niet, welke men haar benam, als men de Sinode, ook na zulk een onderzoek, als te vooren gemeld is, nog voor noodzaakelyk hielde. 't Gestaadig gebruik streedt hier ook tegen. De Koningen van Juda hadden veele kerkelyke zaaken geregeld. Keizer Theodosius hadt eenige kerkelyke geschillen beslist: naar 't | |
[pagina 123]
| |
oordeel veeler Hervormde Leeraaren, met nuttiger uitslag, dan men van eenige Sinode gehad hadt. De Hervorming zelve was niet door Sinoden, maar door Koningen en Overheden ingevoerd en verbeterd. 't Gezag der Overheid was altoos geweest het beste middel, om scheuring te voorkomen. Konstantyn en Honorius hadden, met de meeste vrugt, gearbeid, om de scheuring der Donatisten te heelen. Zyne Majesteit van Groot-Britanje hadt eenigen, die tot scheuring scheenen te neigen, voor zig doen komen, te Hamptoncourt, en uitspraak gedaan op hunne geschillen, die, onder anderen, de Predestinatie betroffen. De Raad van Bern, eenig geschil bespeurende over de Predestinatie, beval, dat men daarvan, niet onbedagtelyk, maar gemaatigd en zonder ergernis, leeren zou: ook, dat niemant naar Geneve, of elders ten Avondmaal loopen, maar dat van den dienaar zyner kerke ontvangen zou: waarmede de moeite een einde genomen hadt. Te zeggen, dat de Sinode noodig zou zyn, om der Overheid onderrigting en goeden raad te geeven, sloot niet, in alle gevallen: konnende eenige zaaken zo klaar gesteld zyn in Gods woord, dat de Overheid daarvan, uit zig zelve, zekere kennis kon hebben, Onder deeze zaaken, waren deezen twee: dat men elkanderen, in punten, niet noodig ter zaligheid, verdraagen moest, en dat de betwistte punten onder de noodigen niet konden gerekend worden. Ook was, uit de overeenstemming van veele treffelyke Leer- | |
[pagina 124]
| |
aaren, wel zo goeden raad en vaste kennis te haalen, als uit eene Sinode. Men hadt Kalvyn, Beza, Hyperius, Ursinus, Witaker, Perkins, Juellius, Danaeus, Junius, Paraeus, Casaubonus, Piscator, Molinaeus slegts te vraagen, of men elkanderen over deeze geschillen niet hadt te verdraagen; en zy zouden, in hunne schristen, ja antwoorden. Drong men dan nog op eene Sinode; veele Sinoden der voorgaande eeuwen, die niets omtrent de volstrekte Predestinatie beslist hadden, leerden ons de verdraagzaamheid. De Sinode te Woerden, de Sinode der Fransche kerken, te vooren gemeld, zo veele Klassen, die de verdraagzaamheid oefenden, waren, als men op de zaak, niet op den naam zag, als zo veele kleine Sinoden te agten. De Haagsche Samenspreekers, die, elkanderen gehoord hebbende, beloofd hadden, broederschap te zullen onderhouden, behoorden in geen minder aanzien te zyn dan eene Sinode. Voorts zou eene Sinode, ten deezen tyde, niet slegts onnoodig zyn; maar ook geenen dienst doen: 'tzy het uitspraak deedt over de geschillen, of de verdraagzaamheid aanbeval. De geschillen waren nooit gehouden van zulk een' aart, dat 'er uitspraak over behoorde gedaan te worden, waartoe, in allen geval, een zuiver en bedaard oordeel vereischt zou worden; welk, uit het dagelyks en driftig prediken en schryven, bleek, hier, kwalyk te zullen konnen gevonden worden. Dat de Sinode ook eenen voet van verdraagzaamheid zou konnen beraamen, die, by allen, aangenomen | |
[pagina 125]
| |
zou worden, mogt gehoopt, maar kon thans, bezwaarlyk, verwagt worden. De ongemaatigden vervielen, of tot ongebondenheid in de leere, of tot scheuring, en hadden geene agting voor den raad der gemaatigden. Wat bescheidenheid, wat vreedzaamheid kon men dan wagten? Hoe dikwils hadt men ook de Sinoden zien scheuren; waarna elk deel het ander veroordeeld hadt. Hoe dikwils haddenze gediend, om 't kerkelyk gezag te styven, tegen dat der Overheid. Moeilyk zou ook zyn het beroepen eener Sinode. Zouden de gemagtigden daartoe, door de Klassen, verkooren worden, of door de Overheid? Zo 't laatste, zou de gantsche Vergadering, of elk Lid der Staaten de afzending doen? Zou men de Remonstranten, of zulken, die eenig bedenken hadden op de Belydenis en Catechismus, hooren, als partyen, of zouden zy zitting hebben in de Sinode? Zou men daar de Belydenis en Catechismus overzien, of niet? Wyders, zou de Sinode zyn moeten Provinciaal, Nationaal of Generaal. In de Provinciaale, was deeze zwaarigheid, behalve de gemelden, dat sommige Klassen gescheurd waren, en elk deel, zig voor de regte Klasse houdende, naar de Sinode zou willen afzenden; zo men anders begreep, dat deeze afzending, door de Klassen, behoorde te geschieden. Omtrent de Nationaale Sinode, stondt te dugten, dat de afgevaardigden uit sommige Gewesten, die zig alreeds te openlyk verklaard hadden, verdagt gehouden zouden worden: ook zouden de Hollandsche Kerken, aldaar, | |
[pagina 126]
| |
ligtelyk overstemd, en by de meerderheid een voet beraamd tonnen worden, die niet gepast was, op den toestand dier Kerken. Tot eene Generaale Sinode, zou te veel tyds vereischt worden. Ook zouden zyne Majesteit van Groot-Britanje en verscheiden' andere Vorsten oordeelen, dat, daartoe, ook de Lutherschen behoorden beschreeven te worden: waaruit, veelligt, nieuwe zwaarigheden zouden ryzen. Men kon ook vraagen, of, na 't eindigen der Sinode, de Overheid derzelver besluiten, blootelyk, zou hebben aan te neemen, of haar na-oordeel vry behouden? 't Eerste streedt met Gods woord, den grond der Hervorminge en 't regt des Lands. Het tweede zou nieuwe gelegenheid tot twist en oproer geeven konnen, wanneer 't gebeuren mogt, dat de Overheid verschilde met de Sinode. Al 't welk egter niet gezeid werdt, om iemant te doen wanhoopen, aan het beroepen en houden eener nuttige Sinode; maar alleenlyk, om te doen zien, dat zy, tegenwoordig, niet te wagten was. Zyne Majesteit van Groot-Britanje en de Staaten van Gelderland en Overyssel hadden ook begreepen, dat de tegenwoordige geschillen behoorden te worden nedergelegd, door 't gezag der hooge Overheid. De Graaven van Holland hadden, al van ouds, groot gezag geoefend over de Geestelykheid, haar gebiedende dienst te doen, tegen 't Pauselyk verbod, en verbiedende, duistere en ergerlyke stoffen op den Predikstoel te brengen. De Staaten zelven hadden, | |
[pagina 127]
| |
eenige jaaaen herwaards, verscheiden' geschillen, uit den twist over de Predestinatie gereezen, in de Steden, door hun gezag, nedergelegd; Gomarus en Arminius tot vrede vermaand, en de scheuring, die, uit het vergen eener ongewoone ondertekening, van de Belydenis en Catechismus, te vreezen stondt, gezogt te voorkomen. Den Haagschen Conferenten of Samenspreekeren haddenze liefde en eenigheid aanbevolen, te gelyk verklaarende, dat zy de vyf punten hielden in staate. Naar deeze vermaaning hadden de wederzydsche Leeraars beloofd, zig te zullen voegen. En 't Besluit, toen, eenpaariglyk, en met goed genoegen van de eene en de andere partye, genomen, was de grondslag geweest van alle de volgende Besluiten, die 't zelfde einde bedoelden; tot op de Resolutie van Louw- en Lentemaand des jaars 1614Ga naar voetnoot(d): waarby 't gevoelen, welk de Staaten verdraaglyk hielden, nader omschreeven werdt, op dat niemant, onder deksel van het zelve, onverdraaglyke leeringen invoeren mogt. Hunne Agtbaarheden hadden zwaarigheid gemaakt, in het aanneemen deezer Resolutie; doch egter verklaard, wel te mogen lyden, dat anderen zig van dezelve bedienden. Maar men hadt, hieruit, naar 't scheen, gelegenheid genomen, om de Resolutie verdagt te maaken, als 't werk van eenige Remonstranten, als partydig en duister ingesteld, ja, als strydig met de waarheid, en | |
[pagina 128]
| |
met de eer der Hervormde Kerken. Hunne Edelheden wisten, dat de Resolutie geen werk der Remonstranten ware: ook, met welk een ryp beraad, en na 't inneemen der verschillende gedagten van Leiden, Rotterdam en anderen, ter eener, en van Dordrecht, ter anderer zyde, men, tot dezelve, gekomen ware. Ook kon men zulk eene Resolutie niet houden voor partydig, vooral niet by de broeders Contraremonstranten, alzo veelen hunner de Resolutie hadden aangenomen. Men bezage de Resolutie zelve. Zy sprak van hevige twisten en wederzydsche nageevingen. Zy vermaande elk, tot gemaatigde gevoelens. Maar hadden niet de Contraremonstranten zelven erkend, dat men van de Predestinatie, voorzigtiglyk en soberlyk, spreeken moest? De Resolutie stelde eenige paalen; maar zy steldeze, aan beide de zyden, en meer voor de Remonstranten dan voor de Contraremonstranten, zynde deeze paalen de zelfde, welken, by de oude Kerkvergaderingen, gesteld waren tegen gevoelens, die aan de Leere der genade nadeelig zouden mogen zyn. De Leer, die de Resolutie voordroeg, was die der Remonstranten niet, voor zo ver zy verschilden van de Contraremonstranten; maar de Leer der Gereformeerden, ja der Christenen in 't gemeen; want hoe men ook 't stuk der Predestinatie begreepe, vast ging het, dat uitverkoorenen, en opregte, standvastige geloovigen ter eener; en verworpenen, en zulken, die ongeloovig stierven, ter anderer zyde, de zelfde persoonen waren. En nog | |
[pagina 129]
| |
verboodt de Resolutie niet, hooger te leeren, schoon zy de voorgestelde Leer voor genoegzaam hieldt. Zy vorderde, op verzoek der Contraremonstranten zelven, dat men, in alle andere punten, bleeve by de Leer der Hervormde Kerken, zonderling in deeze Landen. 't Slot der Resolutie strekte alleen tot vrede en stigting. Nergens bleek hier, derhalve, eenige partydigheid. Ook was de Resolutie met klaare woorden ingesteld. 't Was waar, dat zy niet bepaalde, of de genade wederstaan kon worden, of niet; noch of 't geloof voor de verkiezing, of de verkiezing voor 't geloof ging. Maar klaar te leeren, 't gene klaar was, en het duistere onbeslist te laaten, was niet dubbelzinnig, maar duidelyk spreeken. Zulks was, in verscheiden' Kerkvergaderingen, daar men tot geene beslissing komen wilde, dienstig gevonden. Als ook de Koning van Groot-Britanje riedt, in de zaak eens te zyn; doch de wyze niet naauwkeurig te onderzoeken, riedt hy niet dubbelzinnig te spreeken; maar iet te zeggen, en iet te zwygen. De Resolutie, leerende dat God niemant ter verdoemenisse geschaapen hadt, noch iemant noodzaakte te zondigen, ontkende, daarmede, Gods voorweetenschap of de erfzonde niet. Augustyn en Prosper hadden 't zelfde gezeid: en wie toch hadt Gods voorweetenschap beter verdedigd, de erfzonde meer aangeweezen, dan zy? 't Zeggen der Resolutie, dat God niemant ter zaligheid noodigde, wien hyze niet geeven wilde, was ook niet dubbelzinnig: want het tegendeel | |
[pagina 130]
| |
van dit zeggen was niet, dat God allen, die hy noodigde, beslooten hadt, zalig te maaken; maar dat hy niemant noodigde, dan dien hy de zaligheid eenigermaate gunde, of eenigszins beslooten hadt te geeven: 't welk zeer wel, met het zeggen der Contraremonstranten in de Haagsche Conferentie, en met de gevoelens van oude en nieuwe Kerkenleeraaren overeenkwam. Uit het gezeide, bleek dan, dat de Leer der Resolutie niet met de waarheid streedt. Ook werden 'er de Hervormde Kerken niet door gebrandmerkt, gelyk sommigen waanden. Immers zeiden de Staaten niet, dat de Gereformeerden, of Contraremonstranten eenigen van de genoemde uitersten geloofden. De Belydenissen, de Nederlandsche inzonderheid, leerden duidelyk, dat God de oorzaak der zonde niet was: de Catechismus, dat hy den mensch geschaapen hadt, om hem lief te hebben, en met hem zalig te worden. Verscheiden' Hervormde Leeraars veroordeelden de genoemde uitersten. De Resolutie hadt 'er gewag van gemaakt, om de Hervormde Kerken van allen blaam te zuiveren, en haar te waarschuwen, dat zy, door haare streng, tegen de wederparty, te sterk te trekken, niet te verre loopen zouden: gelyk Nikasius van der Schuuren gedaan hadt, die, geleerd hebbende, dat God den mensch tot de zonde bewoog, naar 't getuigenis der Contraremonstranten in de Haagsche Conferentie, door de Kerken, bestraft was. De Remonstranten werden ook vermaand, by de Resolutie; 't welk zy in 't goede namen, de | |
[pagina 131]
| |
Resolutie verdedigende. En 't zou den Staaten lief geweest zyn, zo de broeders, die men Contraremonstranten noemde, ook de Resolutie verdedigd, en aangeweezen hadden, dat de uitersten, by de zelve afgekeurd, ook door de Hervormde Kerke, veroordeeld werden. Men hieldt dan de Resolutie genoeg verdedigd, als zynde opgesteld in alle billykheid, niemant veroordeelende, de betwistte punten onbeslist laatende, overeenkomstig met de zuivere Leer, en tot eere en stigting der Hervormde Kerken strekkende. Ook was zy, door den Koning van Groot-Britanje, en door verscheiden' Kerkvoogden in Engeland, goedgekeurd, en hier, door veele Klassen en Kerkendienaars; ook door Contraremonstranten, aangenomen. Hunne Agtbaarheden, beter gedagten hebbende dan veelen van het oogmerk der Heeren Staaten, scheenen alleenlyk te vreezen, dat de verdraagzaamheid ongebondenheid en schadelyke nieuwigheden voortbrengen zou, tot benadeeling der Hervormde Leere. En deeze bezorgdheid was mynen Heeren den Staaten aangenaam: ook wilden de Edelen en de andere Steden der Stad Amsterdam, hierin, niet toegeeven. De ongebondenheid ging, dit moestenze bekennen, reeds te ver. Doch dit was aan 't niet verdraagen van verdraaglyke punten te wyten. Zo partyen, geen ander verschil hebbende dan 't gene in de Conferentie verhandeld was, elkanderen de hand booden, niemant zou 't hert hebben van nieuwigheden voor | |
[pagina 132]
| |
te stellen. De Klassen, hier en daar zynde gescheurd, konden geene Kerkentugt oefenen; waarom zy, ten spoedigste, behoorden hereenigd te worden. Andere ongebondenheid kon den Staaten niet geweeten worden, hebbende deezen geene schorsing van kerkelyke straffen verleend, dan voor zo veelze zaaken, in de Conferentie verhandeld, betroffen. Wel was waar, dat de Staaten ook verbooden hadden, tegen de Remonstranten te handelen, by wyze van onderzoek; doch dit was geschied, om dezelfde reden, waarom de Contraremonstranten hadden geweigerd, te antwoorden op eenige vraagen aangaande de verwerpinge, hun voorgesteld, door de Remonstranten. Sedert, hadden de Staaten zelven voorzien tegen ongebondenheid in de Leere, beveelende, dat men zig, in alle andere punten, zou hebben te houden aan de Leer der Hervormde Kerken, met melding zelfs van de Belydenis en Catechismus, die van veel dienst konden zyn, als zy, met bescheidenheid, gebruikt werden. Anderen scheenen bekommerd, of de Resolutien ook strekken mogten, om de Contraremonstranten te dringen uit de Kerken: doch zonder grond, willende de Staaten, duidelyk, beide de partyen geduld hebben. Niemant was, om 't gevoelen der Contraremonstranten, geweerd van den dienst, kennende men geene Stad in Holland, die alleen van Remonstrantsche Leeraars bediend werdt. Ook was niemant, om 't een of 't ander gevoelen, maar alleen om onverdraag- | |
[pagina 133]
| |
zaamheid en scheuring afgezet: waartoe men nog zeer noode gekomen was, en voortaan ook noode zou komen. ‘Men bragt, eindelyk, ook als eene zwaarigheid in, dat, door 't naarkomen der Resolutie, en gevolgelyk door het voorstellen der verschillende gevoelens in de zelfdeKerke, altoos onrust blyven zou in de Gemeente. Doch 't gene aanstoot geeven kon behoefde men niet op den predikstoel te brengen. Den Leeraaren werdt, by de eenvoudigheid, ook de voorzigtigheid aangepreezen. Waarom zouden zy, voor eenen tyd ten minste, niet konnen zwygen van de geschilpunten? Dagt iemant anders; die behoorde, ten minste, te begrypen, dat het verschil zo groot niet was, als eenigen meenden. Het eerste der vyf punten stonden de Contraremonstranten toe: alleenlyk zeggende, dat het de gantsche Predestinatie niet vervatte, 't welk de Remonstranten ook erkenden, belydende zy zekere Predestinatie tot het geloove, en erkennende, dat God, in het roepen of niet roepen, in 't geeven van veel of weinig tyds ter bekeeringe, zyne vrymagtigheid gebruikte. Eenigen, den Contraremonstranten toegedaan, zeiden, dat men, over den rang van Gods besluiten om het geloof en om de zaligheid te geeven, niet behoorde te twisten. De Remonstranten stonden toe, dat geloof en werken de oorzaak der verkiezinge niet waren, en bekenden, omtrent het tweede punt, dat, wat de toeeigening aanging, Christus alleen voor de geloovigen gestorven was. By de Con- | |
[pagina 134]
| |
traremonstranten, wederom, was zyn lyden genoegzaam, om aller menschen zonden te verzoenen. Sommigen zeiden, dat God elks zaligheid wilde, onder zekere voorwaarde, en altoos meerder gaaven schonk aan die de minderen wel gebruikte. Het derde punt was buiten geschil. Over 't vierde, twistte men zo fyn, dat het verschil naauwlyks te merken was. De Remonstranten erkenden, dat God de verlichting des verstands, den lust en kragt ten goede, onwederstandelyk, schonk. De Contraremonstranten, dat hy den mensch tot bekeering bewoog, door inwendige aanraading, die, niet het vermogen om te wederstaan, maar den wederstand zelven wegnam, terwyl de wil, schoon bewoogen door de genade, vry en onbedwongen medewerkte. Wederom, stelden de Remonstranten, dat de genade niet slegts de magt om te gelooven werkte, maar het geloof zelf; dat alle menschen deeze genade niet ontvingen, maar eenigen, in wien zy den wederstand wegnam, hangende onze bekeering ook niet aan onzen wil. Omtrent het vyfde punt, leerden de Remonstranten, dat de geloovigen eenige zekerheid hadden van hunne zaligheid, die toenam, met het toeneemen hunner Godsdienstigheid; dat zy vastelyk vertrouwen moesten op Gods barmhertigheid, voor het tegenwoordige en voor het toekomende, en dat, door alle zonden, de genade niet verlooren werdt, De Contraremonstranten erkenden, aan den anderen kant, dat den roekeloozen de zekerheid der zaligheid niet toekwam; dat zy | |
[pagina 135]
| |
altoos met vreezen en beeven verzeld was; dat eenige beginsels des waaren geloofs konden verlooren worden; dat 'er eene maat des geloofs was, binnen welke, een uitverkoorene niet zekerer zyn kon van zyne zaligheid dan een verworpene; dat sommigen deeze zekerheid, eerst kort voor hunnen dood, verkreegen; dat de geloovigen, ten opzigt van hun zelven, konden uitvallen; en dat zy, door zwaare zonden, de voornaame werking der genade verlooren. Uit al het welke men zien kon, hoe lang men, wederzyds, zelfs over de Predestinatie, zou konnen prediken, zonder tot twist te vervallen vooral, zo men zyne Leer ter betragting wilde aandringen: waartoealle leeringen behoorden te worden gerigt. De Contraremonstranten beoogden, 't werk der zaligheid Gode alleen toe te schryven, den mensch alle verdiensten en roem te beneemen, de waare geloovigen, voor alle wanhoop en slaafsche vreeze, te bewaaren. Wie kon hier iet tegen hebben? De Remonstranten oordeelden, dat men niemant de hoop der zaligheid behoorde af te shyden. Zy zogten den mensch te vermaanen, tegen de verharding en tegen de zorgeloosheid, en tot het vastmaaken zyner roepinge en verkiezinge, door goede werken. Wat Contraremonstrant zou dit willen wederspreeken? En genomen, dat men de verschillen, ook op het naauwste, begeerde te verhandelen; waarom zou zulks niet konnen geschieden, behoudens de liefde en vrede, als't maar zonder schelden en bescheidenlyk gedaan werdt, en als men tyd en plaatse, voorzigtiglyk, in agt nam? | |
[pagina 136]
| |
Hunne Agtbaarheden hadden nu, ten besluite, nog op 't gewigt der zaake te letten. Zomen. de verdraagzaamheid verwierp, zou één van deeze drie dingen geschieden moeten. Men zou alle de Leeraars tot één gevoelen moeten brengen; 't welk onmogelyk was: of, men zou de eene party de andere moeten laaten veroordeelen: 't welk noch Christelyk was, noch, ter oorzaake van het groot getal der Predikanten van beide de partyen, geschieden kon: of, men zou twee Hervormde Kerken moeten toelaaten; dat zeer verderfelyk zyn zou: alzo de scheuring, eens gemaakt zynde, geduurig grooter, en eindelyk ongeneeslyk worden zou: ook veele nieuwe en gevaarlyke doolingen uitbroeijen, waarvan de oude en laatere geschiedenissen verscheiden' voorbeelden uitleverden. Scheuringen teelden ook nieuwe scheuringen. Stondt het vry, om het verschil tusschen de Remonstranten en Contraremonstranten, te scheuren; waarom ook niet over andere punten, waarin deeze laatsten onderling verschilden? Dit zag men, aan veele voorbeelden, met naame aan de Herdoopers, die reeds in zo veele deelen gescheurd waren, dat 'er naauwlyks iemant gevonden werdt, dieze allen wist op te noemen. Ook zou de scheuring gevaarlyk zyn voor den staat des Lands, die, voornaamlyk, door den band van Godsdienst, verknogt gehouden werdt. Vyandschap van gewest tegen gewest, van Stad tegen Stad, partyschap in de Steden zelven, ja tot in de huizen toe, was uit zulk eene scheuring te wagten. Verscheidenheid van | |
[pagina 137]
| |
openbaare Godsdiensten was, in Koningkryken, schadelyk; in vrye Staaten, ten hoogste verderselyk. En wat moeilykheden, hieruit, in deeze volkryke Stad, zouden konnen ryzen, liet men de Heeren zelven nadenken. Meer andere zwaarigheden zou de scheuring na zig sleepen, die beter bedagt dienden, dan gezeid. 't Omhelzen eener wel bepaalde verdraagzaamheid zou, daarentegen, terstond, rust en stilte baaren. Leeringen, strydig met het algemeen geloove, zouden, eendragtiglyk, verbannen worden. De Kerkendienaars zouden in vriendschap met elkanderen omgaan, en dus den weg bereiden, tot het houden eener wettige en onpartydige Sinode, daar de gevoelens nader vergeleeken zouden konnen worden. De Gemeente zou gestigt, en tot liefde en gehoorzaamheid vermaand worden. De vriendschap en 't goed verstand, tusschen de Edelen en Steden, tusschen de Steden onderling, en tusschen de beste ingezetenen, liefhebbers van den waaren Christelyken Hervormden Godsdienst, zouden, meer en meer, aanwassen, tot grootmaaking van Gods naam, tot welstand des Vaderlands, en tot opbouwing der Kerke. Waartoe de Staaten al wat van hun eenigszins kon gevorderd worden, en de Gemagtigden den dienst van hunne Persoonen, als hiertoe herwaards gezonden, gaarne aanbooden; welken dienst zy baden, dat voor aangenaam gehouden mogt wordenGa naar voetnoot(e) |