Vaderlandsche historie. Deel 10
(1754)–Jan Wagenaar– AuteursrechtvrijXVI.
| |
[pagina 66]
| |
jaaren met eenige Keur en andere Vorsten van Duitschland, te weeten, Palts, Wurtenberg, Hessen, Baden, Anhalt, Brandenburg en Oetingen, welk, voornaamlyk, op Kleefsche en Guliksche zaaken, zag, en, in 't volgende jaar, nader verklaard en bevestigd werdtGa naar voetnoot(a). De Duitsche Vorsten beloofden by dit Verbond, de Staaten, in geval van oorloge, met drieenveertigduizend guldens ter maand, te zullen ondersteunen. De Staaten zouden hun, daarentegen, met vierduizend man, bystaanGa naar voetnoot(b). Doch Christiaan de IV, bedugt voor de gevolgen van het Verbond met Lubek, schreef den Staaten, terstond, dat hy de tollen verminderen zou, en hunnen onderzaaten niets, boven 't gene zy, twee jaaren te vooren, plagten te geeven, doen afvorderen: waarmede de gevreesde verwydering voorkomen werdtGa naar voetnoot(c): schoon 't Verbond met Lubek niet nalaaten kon eenige verkoeling te maaken tusschen Koning Christiaan en de VereenigdeGa naar margenoot+ StaatenGa naar voetnoot(d). Doch het gaf, daarentegen, den Koning van Zweeden, Gustaaf Adolf, aanleiding, om zynen Hofraad, Jakob van Dyk, herwaards te zenden, om, over diergelyk Verbond van onderlinge bescherming, vriendschap en koophandel, in onderhandeling te treeden. Het werdt, insgelyks, voor vystien jaaren, op den vysden | |
[pagina 67]
| |
van Grasmaand des jaars 1614, geslootenGa naar voetnoot(e). By nader Verdrag van den zelfden dag, werdt verklaard, dat men elkanderen, in geval van oorloge, met vierduizend man, bystaan zouGa naar voetnoot(f). Te vooren, In Grasmaand des jaars 1613, hadden de algemeene Staaten tweehonderd schippond of zestigduizend ponden Zweedsch Koper, tot veertig Ryksdaalders het schippond, van den Koning van Zweeden gekogt, om te Stokholm te ontvangenGa naar voetnoot(g), en, waarschynlyk, hier, tot het gieten van geschut, of eenig ander werk, te gebruiken. Ondertusschen, kon de Koning van Deenemarke zulk eene enge verbindtenis met Zweeden ook met geene gunstige oogen aanzien. De Verbonden met Zweeden en Lubek diendenGa naar margenoot+ tot beveiliging der Scheepvaart en Handel, die, omtrent deezen tyd, nog verder Noordwaards werdt voortgezet. Ter gelegenheid der verscheiden' togten naar Nova Zembla en de Straat Waaigats, om eene vaart naar China op te spooren, hadt men ontdekt, dat zig, hoog in 't Noorden, menigte van walvisschen, walrussen, robben, zeehonden en andere dieren onthielden, wier spek, huid en tanden, met merkelyk voordeel, verhandeld konden worden. Ook hadden de Engelschen zig, al sedert eenige jaaren, begonnen toe te leggen op de Walvischvangst, die zy nog bleeven aanhouden. De onzen kreegen 'er dan ook lugt op. Eenige | |
[pagina 68]
| |
Hollandsche Koopluiden rustten twee schepen uit op de Walvischvangst:, die, nogtans, door twee Engelschen, aangetaft, en van vangst en vischwant beroofd werden, zonder dat zy, in Engeland, hoe zeer 'er de de Staatsche gezant Karon op aanhieldt, vergoeding van schade bekomen kondenGa naar voetnoot(h).Ga naar margenoot+ Zy gaven, nogtans, den moed niet op. Lambert van Tweenhuizen, Jacques Nicquet, Jacques Mercys, Gillis Dodeur, Leonard Rans, Ysbrand Dobbens, Nikasius Kien, Antoni Monier, Dirk Adriaanszoon Levestein, en veele andere ingezetenen der Vereenigde Gewesten maakten eene Maatschappy uit, die, op den zevenentwintigsten van Louwmaand des jaars 1614, van de algemeene Staaten Oktroi verwierf, om, in dat en de twee volgende jaaren, alleen te mogen handelen en visschen, op de kusten en Landen van Nova Zembla, tot de Straat Davis toe, met Spitsbergen, 't Beeren Eiland, Groenland en de andere Eilanden hieromtrent daaronder begreepen. Dit Oktroi werdt, naderhand, meer dan eens, verlengd. Ook kreeg, in 't jaar 1622, eene Zeeuwsche Maatschappy verlof, om, dat jaar nevens de Hollandsche, op 't Eiland Mauritius, anders Jan Mayen Eiland, te mogen visschenGa naar voetnoot(i). De visschery bragt der Noordsche Maatschappye, in 't eerst, merkelyke voordeelen aan. Doch deezen verminderden, door den tyd; voornaamlyk, doordien men, gelyk vermoed werdt, met al te sterk te vis- | |
[pagina 69]
| |
schen, de walvisschen schuw gemaakt en verjaagd hadt. 't Laatste Oktroi der Maatschappye, welk, met het jaar 1642, ten einde liep, werdt niet wederom vernieuwd, en 't leedt niet lang daarna, of de Maatschappy was geheellyk vernietigd. Sedert, is de Walvischvangst omtrent Groenland en Straat Davis, door byzondere Koopluiden, voortgezet; gelyk nog tegenwoordig geschiedt. Kort na het opregten der Noordsche Maatschappye,Ga naar margenoot+ welke men hoopte te zullen gelegenheid geeven, tot het ontdekken van nieuwe Landen, verleenden de algemeene Staaten, by openbaaren Plakaate, aan elk, die eenig onbekend gewest opspoorde, verlof, om vier reizen agtereen, met uitsluiting van alle anderen, op het zelve te mogen handelen; mids hy, van de eerste ontdekking t'huis gekomen, binnen veertien dagen, verslag van zyn wedervaaren deedt, aan de aigemeene StaatenGa naar voetnoot(k). |
|