Vaderlandsche historie. Deel 10
(1754)–Jan Wagenaar– AuteursrechtvrijVII.
| |
[pagina 34]
| |
niemant, daadelyk, door zynen dood, verzoend werdt, dan de geloovigen. 3. Dat de mensch het zaligmakend geloof niet hadt van zig zelven, noeh uit zynen vryen wil; maar dat hy daartoe, Gods genade, in Christus, behoefde. 4. Dat deeze genade 't begin, de voortgang en voltrekking van 's menschen zaligheid was; dat 'er alle goede daaden aan toegeschreeven moesten worden; doch dat zy egter niet onwederstandelyk werkte. 5. Dat Gods genade den waaren geloovigen genoegzaame kragt gaf, om het booze te overwinnen; maar, of zy de genade niet konden verliezen, zou nader onderzogt moeten worden, eer zy 't, met volle verzekerdheid, zouden durven leeren.’ Doch naderhand verklaarden zy zig duidelyker, wegens dit vyfde punt, zeggende ‘dat een waar geloovige, door eigen' schuld, geheellykGa naar margenoot+ van God afwyken, en het geloof verliezen konGa naar voetnoot(r).’ Voorts, badenze, dat hunne Edele Mogendheden, wien zy het hoogste gebied over kerkelyke en weereldlyke zaaken toekenden, geliefden te maaken, dat zy, in eene wettige en vrye Sinode, gehoord werden: of, kon dit niet gevoeglyk geschieden, dat men elkanderen, ondertusschen, broederlyk verdroege, waartoe zy zig, van hunnen kanr,Ga naar margenoot+ overboodig verklaardenGa naar voetnoot(s).’ Naar deeze Remonstrantie, werden de overleveraars en allen, die van hun gevoelen waren, se- | |
[pagina 35]
| |
dert, Remonstranten genaamd, gelyk wyze, in 't vervolg, ook noemen zullen. De Staaten van Holland beslooten, eerlang, by meerderheid van stemmen, den Klassen aan te schryven ‘dat zy, tot nader' last, niemant iet, boven de vyf punten, in de Remonstrantie ter neder gesteld, zouden vergen te belyden, en, ondertusschen, arbeiden, tot behoudenis der onderlinge eendragtGa naar voetnoot(t)’: naar welk bevel, sommige Klassen, met naame die van Leiden, verklaarden, zig niet te konnen voegenGa naar voetnoot(v). |
|