Vaderlandsche historie. Deel 10
(1754)–Jan Wagenaar– AuteursrechtvrijIV.
| |
[pagina 22]
| |
dat 'er luiden toe benoemd werden, die 't met de Klassis, en luiden, die 't met de klaagende Predikanten hielden. 't Geviel, dat Prins Maurits, die de verkiezing, naar gewoonte, doen moest, alleen luiden van de eersteGa naar margenoot+ soort verkoos, die, op den vierentwintigsten van Wintermaand, beëedigd werdenGa naar voetnoot(t). Hierop, ontstondt veel gemors onder een groot gedeelte der Gemeente, welk 't met Venator hieldt. Men riep, dat 'er eenige Leden in de Vroedschap waren ingedrongen, daartoe niet bevoegd, als elkanderen te na in den bloede bestaande. Ook werdt 'er gemompeld, dat de Wethouders voorhadden, twee of drie vendels in de Stad te laaten komen, tot verdrukking der gemeente. De Hopluiden der Schutterye gaven van dit misnoegen kennis aan de Regeering, en aan de Staaten van Holland, en bragten, terstond, hunne vendels op de been, die 't Stadhuis bezettedenGa naar voetnoot(u), en, dag en nagt, de wagt hielden. Midlerwyl, trokken 'er eenigen uit de Hopluiden naarGa naar margenoot+ den Haage, die, op den vyfden van Louwmaand, met vier Gemagtigden van Prinse Maurits en Gekommitteerde RaadenGa naar voetnoot(1), te rug keerden. De Gemagtigden, na verscheiden' onderhandelingen, geenen kans ziende, om de Wethouders te bevredigen met de Ge- | |
[pagina 23]
| |
meente, ontsloegen, uit last der Staaten, alle Wethouders en Vroedschappen van hunnen dienst, op den twee-entwintigsten van Sprokkelmaand, onder schriftelyke verklaaring, dat zy, door dit ontslag, niet zouden geagt worden, in hunnen goeden naam, gekwetst te zyn, al werden sommigen niet wederom op nieuws verkooren. Voorts, werden, uit de ontslaagen' Vroedschappen, zes aangesteld, die 't met de Klassis gehouden hadden, en elf, die Venator waren toegedaan: waarby tien nieuwen gevoegd werden. De Vroedschap deedt, daarna, eene benoeming van een dubbel getal: waaruit de Gemagtigden de verkiezing van Burgemeesteren en Schepenen doeden: die ook, naar den zin der goedgunneren van Venator, uitviel. Eenigen uit de ontslaagen' Vroedschappen waren, te vooren, naar den Haage gereisd, om zig te verdedigen, en om te bewerken, dat zy in 't bewind bleeven; doch sommigenGa naar voetnoot(v) verhaalen, dat zy nergens gehoor vonden, dan op ééne plaats, vermoedelyk by den Prinse, alwaar hun egter te verstaan gegeven werdt, dat het nog geen tyd was, om hun dienst te doen. De nieuwe Vroedschap stelde, vervolgens, eenen nieuwen Kerkenraad aan, ontsloeg twee Predikanten van hunnen dienst, en deedt Venator stilstaanGa naar voetnoot(w); doch na eenig verloop, zynen dienst wederom waarneemen, niet zonder ongenoegen van eenigen uit de Ge- | |
[pagina 24]
| |
meente, en van de Klassen van Hoorn en Enkhuizen, die den Alkmaarschen Kerkenraad voor wetteloos hielden. Doch de Staaten van Holland keurden 't gedrag der tegenwoordige Alkmaarsche Regeeringe goedGa naar voetnoot(x); waarna de hevigheid, aldaar, voor eenen tyd, bedaarde. Venator nogtans, in 't jaar 1617, een Boekje in 't licht gegeven hebbender, welk men zeer onregtzinnig oordeelde, werdt van zynen dienst afgezet, en Week, in 't volgende jaar, naar Frankryk, daar hy overleeden isGa naar voetnoot(y). |
|