Vaderlandsche historie. Deel 7
(1752)–Jan Wagenaar– AuteursrechtvrijXXXIII. Verscheiden' aanslagen tegen den Prinse ontdekt en gestraft.Na dat zyne Doorlugtigheid, van de gevaarlyke wonde, hem, in Lentemaand des jaars 1582, toegebragt, gelukkiglyk genezen was, lieten zyne vyanden niet na, te loeren, op nadere gelegenheid, om hem van kant te helpen Van den toeleg van Nikolaas Salseda, beide tegen hem en Anjou, hebben wy reeds gewaagd. In Lentemaand des jaars 1583, raakte, te Antwerpen, een Spanjaard in hegtenis, Pedro Dordogno genoemd, die ook beleedt, voorneemens geweest te zyn, om den Prins te vermoorden: waarop hy met de dood gestraft werdtGa naar voetnoot(o). Een Fransch Hopman, le Goth genoemd, door den Markgraave van Rysburg, gevangen zynde, werdt ook, omtrent den aanvang deezes jaars, aangezogt, tot het ombrengen van den Prinse: waarin hy scheen te bewilli- | |
[pagina 529]
| |
gen. Doch losgelaaten, ten deezen einde, bragt hy 't stuk uitGa naar voetnoot(p). Met het begin van Lentemaand, hadt een Fries, Aukema geheeten, eenen Hans Hanszoon, Koopman te Vlissingen, beschuldigd van eenen toeleg, om den Prins, tegen wien hy eenen byzonderen haat opgevat hadt, met buskruid, gelegd onder 't vertrek, daar hy te Vlissingen de maaltyd hieldt, of omtrent zynen stoel in de Kerke, of op eenige andere wyze, al was 't ook met eigene hand, het leeven te beneemen. Hans Hanszoon werdt gevat, en beleedt zyn voorneemen, scherpelyk ondervraagd zynde: te gelyk, dat hy 'er, met den Spaanschen Ambassadeur in Frankryk, over gehandeld hadt: waarop hy onthalsd werdtGa naar voetnoot(q). Doch omtrent deezen tyd, onthielden zig te Delft vier verscheiden' Persoonen, een Franschman, een Lotharinger, een Engelschman en eên Schot, die allen vier gingen op 't leeven van den Prinse, zonder van elkanderen te weetenGa naar voetnoot(r). De vyfde, die 't stuk uitvoerde, was een Bourgondier. In 't beginGa naar margenoot+ van Grasmaand, was hy eerst te Delft verscheenen, zig noemende François Guion, Zoon van Pieter Guion, te Besançon, ter zaake van zekeren aanslag tot vordering van 't Hervormd geloof, omgebragt. Om zig by 't hofgezin van den Prinse bekend en bemind te maaken, ging hy vlytig ter kerke. Zelden zag men hem, zonder een' bybel of psalmboek onder den arm. Dus zogt hy toegang | |
[pagina 530]
| |
tot den Prinse, dien hy, eerlang, te verstaan gaf ‘dat hy, te Luxemburg, Opperklerk zynde geweest van Du Pré, Sekretaris van Graave Pieter Ernst van Mansfeld, 's Graaven Zegel dikwils in handen gehad hadt; dat hy 'er eenige afdruksels van hadt gemaakt, welken hy zyner Doorlugtigheid aanboodt, hebbende hy, eer hy te Luxemburg aan werk raakte, reeds herwaards op weg geweest, om zig in 's Prinsen dienst te begeeven.’ De Prins, ziende weinig gebruiks te maaken van deeze afdruksels, kreeg egter in gedagten, dat de Maarschalk van Biron, dien 't bevel over Kameryk toegedagt was, zig, veelligt, van dezelven, tot Paspoorten, zou konnen bedienen. Hy hieldt 'er dan eenigen by zig, en zondt Guion, met de overigen, naar Frankryk, in 't gevolg van Noël van Karon, Heere van Schoonewal, die toen derwaards reisde, om den Hertoge van Anjou 't Besluit der Staaten, op het gene laatstelyk met hem gehandeld was, bekend te maaken. Schoonewal zondt, kort hierna, Guion wederom naar Holland, met de tyding van 's Hertogs dood, waarover hy den Prins, nog te bedde leggende, in persoon, onderhieldt. Toen zou hy hem, zo hy daarna verklaard heeft, den doodsteek al gegeven hebben, hadt hy geweer by zig gehadt. Daarna, werdt hem aangezeid, dat hy vertrekken moest, waarop hy, wyzende op zyne slegte kousen en schoenen, om een weinig gelds verzogt, welk de Prins hem geeven deedt. Doch in plaats van kousen en schoenen, kogt hy 'er, 's anderendaags, | |
[pagina 531]
| |
twee Zinkroers of Pistoolen voor, van twee soldaaten der wagt, met eenen van welken, die hem gekapte kogels weigerde, hy nog in woorden raakte, zonder dat men, dat vreemd schynt, eenige agterdogt tegen hem opvatte. Ten volgenden middage, zynde den tienden van Hooimaand, wagtte hy den Prinse op, en vraagde hem, in 't gaan naar de tafel, om een Paspoort, met zulk een verbaasd gelaat en beevende stemme, dat de Prinses 't oog op hem vallen liet, en haaren Gemaal, daarna, vraagde, wie die mensch ware met dat kwaad opzigt. De Prins antwoordde, dat by zyn Paspoort begeerde, welk men gereed maakte. De valsche Guion voegde zig, tegen 't einde der maaltyd, by de deur der eetzaale, met den mantel op de linker' schouder, en de Pistoolen aan den riem, gelaaden het eene met drie, het andere met twee kogels. Ten twee uuren omtrent, stondt deGa naar margenoot+ Prins op van de tafel, en komende op de eerste nieuwe trappe van zyn Hof, in S. Aagten Klooster, werdt hy ontmoet van den moorder, die, de mynen maakende van zyn Paspoort te vorderen, het Pistool, welk met drie kogels gelaaden was, op hem loste, hem treffende, dwars door 't lyf, of in 't hertGa naar voetnoot(s), want, dat byzonder is, dit vindt men, by niemant onzer Schryveren, naauwkeuriglyk gemeld, zo gewis, dat hy terstond den geest gaf, zeggende alleenlyk, in 't suizelenGa naar voetnoot(t), monGa naar margenoot+ Dieu, mon Dieu, ayez pitié de moi, & de ton | |
[pagina *11]
| |
Willem de Eerste, Prins van Oranje, te Delft, doorschooten, in 't jaar 1584.
Is Tirion excudit | |
[pagina 532]
| |
pauvre Peuple, dat is, myn God, myn God, erbarm u over my, en over uw arm volkGa naar voetnoot(5). Ga naar margenoot+ De moorder was, terstond, agter uit, door de stallingen, daar hy 't ander Pistool vallen liet, weggevlugt, tot aan de veste, alwaar hy, meenende zig te water te begeeven, door twee van 's Prinsen dienaaren, agterhaald en gevat werdt. Men bragt hem, terstond, in de Conchergerie. Hier, door 't Geregt der Stede, waarby, daarna, Gemagtigden kwamen, uit den Hoogen Raade en 't HofGa naar margenoot+ van Holland, ondervraagd zynde, beleedt hy ‘dat hy Balthazar Gerards genoemd en te Villefans in 't Graafschap Bourgondie gebooren was. Dat hy, al lang, van wille was geweest, en gelegenheid hadt gezogt, om den Prins om te brengen. Dat hy, eindelyk, van zyn voorneemen kennis gegeven hadt aan eenen Jezuit te Trier, die hem hadt geraaden, deswege, te spreeken met den Prinse van Parma. Dat hy, | |
[pagina 533]
| |
hierop, naar Doornik, aan deezen geschreeven hadt; doch geen antwoord durven afwagten, uit vreeze, dat hem 't overdraagen der zegels van den Graave van Mansfeld, in wiens dienst hy waarlyk geweest was, kwalyk genomen zou worden. Dat hy hierop herwaards was gekomen, en eindelyk hadt uitgevoerd, daar hy de reis nog om doen zou, alschoon hy zig, ten deeze tyde, duizend mylen van hier bevondt.’ Men vondt twee blaazen by hem, met behulp van welken hy over de graft dagt te zwemmenGa naar voetnoot(u). Voorts toonde hy zig bedroefd, dat de Prins, dit hadt men hem wys gemaakt, nog leefde. Doch verneemende dat hy gewond was, geliet hy zig, blyde te zyn, verzekerende dat hy de dood niet ontgaan zou: waaruit men vermoeden mag, dat hy 't lood vergiftigd of hoekswyze gevormd hadt. Daarna, gepynigd zynde, verklaarde hy ‘in zyn opzet gesterkt te zyn, door Gery, Minderbroeder te Doornik, die hem zynen zegen gegeven, en door den Jezuit te Trier, die hem verzekerd hadt, dat hy, omkomende, onder de martelaars, zou gesteld worden.’ Andermaal gepynigd, bekende hy ‘zyn voorneemen den Prinse van Parma geopenbaard te hebben, die hem geweezen hadt naar den Raadsheer Assonville, met wien hy afgesproken was, dat hy zig, om toegang by den Prinse te krygen, voor eenen François Guion uitgeeven zou. Voorts | |
[pagina 534]
| |
hadt de Raadsheer hem ernstiglyk en by herhaaling vermaand, dat hy, betrapt wordende, den Prins van Parma niet melden moest.’ Den volgenden dag, bleef hy, ook buiten pyne, by de gemelde bekentenis, daarby voegende ‘dat hy uit Assonville verstaan hadt, dat Parma den toeleg prees, en hem 't loon, by den Ban beloofd, verzorgen zou: ook dat men den Graave van Mansfeld zyn zegel zou doen veranderen, om de vervoerde afdruksels nutteloos te maaken.’ Voorts, volhardde hy by de betuiging ‘dat hem zyne onderneeming niet rouwde, die hy nog ter hand slaan zou, al moestze hem duizend leevens kosten. 't Pynigen verklaarde hy te lyden, om zyne voorgaande zonden. Om 't stuk, aan den Prinse begaan, hadt hy, als een wakker voorvegter der Roomsche Kerke, den Hemel verdiend.’ Nogtans ontviel hem, tusschen beide, dat hy 't ondernomen hadt, uit begeerte naar rykdom. Gegeesseld zynde, paste hy op zig toe de woorden, door Pilatus, gesproken van den Heere Christus,Ga naar margenoot+ Ecce Homo, zie hier den mensch. Op den dertienden, werdt hy door de Gemagtigden uit den hoogen en Provinciaalen Raade, en door die van den Geregte en Schepenen van Delft, gevonnist ‘om op een schavot voor 't Stadhuis gebragt te worden, daar hem de regterhand, tusschen een toesluitend heet yzer, geschroeid, 't vleesch voorts, op zes plaatsen, met gloeiende tangen, uit zyn lighaam geneepen zou worden. Zyn lighaam zou men, daarna, van onderen | |
[pagina 535]
| |
op, leevende vierendeelen, 't hert daaruit haalen, en hem in 't aangezigt werpen. 't Hoofd, van den romp gehouwen, zou, agter 's Prinsen huizing, op een' staak, op den schooltooren, gesteld, de vier deelen zyns lighaams, aan de bolwerken van vier poorten der Stad, gehangen worden. Voorts zouden zyne goederen verbeurd zynGa naar voetnoot(v).’ 't Hooren van dit vonnis ontstelde hem dermaate, dat hy het uur vervloekte, waarin hy eerst, te Dole, den pleithandel leerde: 't welk hem ter kennisse der grooten ingewikkeld, en, uit zugt tot staat, tot zulk een' ramp gebragt hadt. Hy herstelde zig egter spoedig. Des anderendaags, den veertienden van Hooimaand, werdt het vonnis uitgevoerd, welk hy met veel hardvogtigheid doorstondt. Toen hem de hand, metGa naar margenoot+ een gloeiend wafelyzer, gekneld was, schudde hy de stomp nog, als ware het om een kruis te maaken, en 't volk te zegenen. Op gelyke wyze, verdroeg hy de rest zyner straffe. De Roomsche Geestelykheid verhief zyn bedryf en bestendigen uitgang hemelhoog. Ook werdt 'er, over 's Prinsen dood, door haar, zelfs te 's Hertogenbosch, Te Deum laudamus gezongen. Doch eenige Spaanschen verfoeiden den moord, dien aanmerkende als een schelmstuk van den aanraader en uitvoerer beide. de ontsteltenis, die 'er, te Delft, en door 't gantsche Land, over ontstondt, is niet te beschryvenGa naar voetnoot(w). |
|