Vaderlandsche historie. Deel 7 Jan Wagenaar GEBRUIKT EXEMPLAAR exemplaar collectie INL, Leiden ALGEMENE OPMERKINGEN Dit bestand biedt, behoudens een aantal hierna te noemen ingrepen, een diplomatische weergave van Vaderlandsche historie. Deel 7 van Jan Wagenaar uit 1752. REDACTIONELE INGREPEN Het boek heeft geen indeling in hoofdstukken met hoofdstuktitels; deze zijn in deze digitale versie aangebracht. Dit is gedaan door van de margenoten met romeinse nummers titels te maken. Bij de omzetting van de gebruikte bron naar deze publicatie in de dbnl is een aantal delen van de tekst niet overgenomen. Hieronder volgen de tekstgedeelten die wel in het origineel voorkomen maar hier uit de lopende tekst zijn weggelaten. Ook de blanco pagina (p. II) is niet opgenomen in de lopende tekst. [pagina I] VADERLANDSCHE HISTORIE, VERVATTENDE DE GESCHIEDENISSEN DER VEREENIGDE NEDERLANDEN, INZONDERHEID DIE VAN HOLLAND, VAN DE VROEGSTE TYDEN AF: Uit de geloofwaardigste Schryvers en egte Gedenkstukken samengesteld. Met Konstplaaten en Kaarten opgehelderd. ZEVENDE DEEL, Beginnende in 't jaar 1574, en eindigende met de dood van WILLEM DEN EERSTEN, Prinse van Oranje, in 't jaar 1584. Te AMSTERDAM, By ISAAK TIRION, MDCCLII. Met Privilegie van de Ed. Gr. Mog. Heeren Staaten van Holland en Westfriesland. 2010 dbnl wage004vade07_01 unicode scans Jan Wagenaar, Vaderlandsche historie. Deel 7. Isaak Tirion, Amsterdam 1752  DBNL-TEI 1 2010-04-21 CB colofon toegevoegd Verantwoording Dit tekstbestand is gebaseerd op een bestand van de Digitale Bibliotheek voor de Nederlandse Letteren (https://www.dbnl.org) Bron: Jan Wagenaar, Vaderlandsche historie. Deel 7. Isaak Tirion, Amsterdam 1752  Zie: https://www.dbnl.org/tekst/ques002lauw01_01/colofon.php In dit bestand zijn twee typen markeringen opgenomen: paginanummering en illustraties met onderschriften. Deze zijn te onderscheiden van de rest van de tekst door middel van accolades: {==13==} {>>pagina-aanduiding<<} {==Figuur. 1: Onderschrift van de afbeelding.==} {>>afbeelding<<} {==*1==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding FILIP van MARNIX, Heer van S. Aldegonde. Is. Tirion excudit==} {>>afbeelding<<} {==1==} {>>pagina-aanduiding<<} Vaderlandsche historie. Vyfentwintigste boek. Inhoud. I. Staat der Regeeringe van Holland. Orde op de Vergadering der Staaten. II. Moeite in 't Noorderkwartier. Verschil tusschen de Edelen en Steden. De Prins van Oranje vordert, dat men hem ontsla van 't bewind. III. De Staaten draagen hem de opperste magt op, geduurende den oorlog. Zyn misnoegen. IV. Aanslag op Antwerpen. V. Regeering van Holland en Zeeland. Landraad. Verbond van Vereeniging tusschen Holland en Zeeland. De Landraad loopt te niet. VI. Gelegenheid tot eene nieuwe Vredehandeling. Gemagtigden tot dezelve. VII. Byeenkomst te Breda. Handeling aldaar. Voorslag van een Bestand. De Vredehandeling wordt afgebroken. VIII. Inzigten des Landvoogds. IX. 't Barndegat bemagtigd, door Sonoi. Verlaaten. X. Harde bandel van Sonoi, omtrent eenige Roomschgezinden. XI. Buuren, Klundert, Fynaard en Ruigenhil ingenomen, door de Spaanschen. Zy veroveren Oudewater. XII. Schoonhoven verlooren. De schansen te Krimpen en te Paapen- {==2==} {>>pagina-aanduiding<<} drecht, insgelyks. XIII. Woerden belegerd, door den Graave van Megen. Verlaaten. XIV. Oranje trouwt, voor de derde reize. XV. Togt der Spaanschen naar Schouwen. XVI. Vosbergens list, tot behoud van Zierikzee. Bommenede verlooren. XVII. Verlegenheid om geld, aan de Spaansche en Staatsche zyde. XVIII. Handel over 't zoeken van uitheemsche hulpe, en over 't verlaaten van den Koning. XIX. Gezantschap naar Engeland. Uitslag van deszelfs handeling. XX. Aanvang der onderhandelingen met Frankryk. XXI. Krimpen herwonnen. 's Prinsen wanhoopige voorslag. XXII. Dood des Landvoogds. Jaarbegin op Louwmaand vastgesteld. XXIII. Gevolgen van de dood des Landvoogds. XXIV. 't Verbond van Vereeniging tusschen Holland en Zeeland wordt geslooten. Opdragt der hooge Overheid aan den Prinse van Oranje. XXV. Lasten van Holland en Zeeland. Aanslagen des Prinsen. XXVI. Zierikzee verlooren. XXVII. Twist met Engeland bygelegd. XXVIII. Muitery van 's Konings Krygsvolk in Schouwen. Aalst bemagtigd. Opschudding te Brussel. De Raad van Staate in hegtenis genomen. Roda gedraagt zig, als Landvoogd. XXIX. De Vlaamingen verzoeken Oranje om hulp. XXX. Opening tot de Gendsche Vredehandeling. XXXI. Maastricht en Antwerpen geplonderd, door de muitelingen. XXXII. Gendsche Pacificatie of Bevrediging. Oranje bezet Zierikzee en Oudewater. {==3==} {>>pagina-aanduiding<<} I. Raadpleegingen op den vorm der Regeeringe over Holland en Zeeland. Staat der zelve, van den aanvang der beroerten. EEne der voornaamste zaaken, die de Staaten van Holland en Zeeland, geduurende den loop van dit en het volgende jaar, bezig hielden, was het beraamen van eenen vasten voet op 's Lands Regeeringe, die, tot hiertoe, gelyk wy, reeds by eene andere gelegenheid (a), hebben aangemerkt, zeer wankel gestaan hadt. De Prins van Oranje hadt, van den aanvang der beroerten af, 't voornaam bewind der Regeeringe in handen genomen, en Staats- en Oorlogszaaken, somtyds, op eigen naam en onder zyn byzonder zegel (b), somtyds, als 's Konings Stadhouder, geregeld en bestierd. Ook was 't, eer nog de Steden, in merkelyken getale, den Spanjaarden waren afgevallen, niet te verwagten, dat de Staaten zig, te gelyk met den Prinse, de Regeeringe zouden aantrekken. Veele Wethouders hielden, daarenboven, de Spaansche zyde, en konden hierom niet besluiten, eene lyn te trekken met zyne Doorlugtigheid. Men moest hem dan wel met de Regeeringe beworden laaten. Hy stelde Stedehouders onder zig aan, aan welken de Staaten eerbiedenis en gehoorzaamheid beloofden: hy gaf bestellingen uit, te water en te lande: hy plaatste Bevelhebbers in de byzondere Steden, en voorzagze van bezetting: hy regelde 't stuk der munte (c): met één woord, hy voerde, onder den naam van 's {==4==} {>>pagina-aanduiding<<} Konings Stadhouder, geen minder gezag, dan de Koning, als Graaf van Holland en Zeeland, zelf zou hebben vermogen te voeren. De Staaten moesten dit te minder vreemd vinden, om dat zy, onder 't bewind der laatste Graaven, genoegzaam in geene zaaken van Regeeringe plagten gekend te worden; en alleenlyk, over zaaken van belastingen, of over 't beveiligen der zeevaart en visschery, waarmede belasting verknogt was, werden samengeroepen, blyvende byna alle zaaken van Politie of Regeeringe den Graave of zynen Stadhouder en Raaden aanbevolen. Doch toen nu de meeste Steden den Prinse waren toegevallen, en men den kryg tegen de Spanjaards begon door te zetten, veranderde dit allengskens. De Staaten, veel meer dan te vooren moetende opbrengen ten dienste der gemeene zaake, begonden zig ook meer te moeijen, met het stuk der Regeeringe. Men zag wederom, 't gene men, onder de Graaflyke Regeeringe, dikwils, gezien hadt, dat het draagen van zwaare lasten 't gezag der Steden ryzen deedt. Aan Alva hadt men, in Holland, met veel moeite, tweehonderdeenenzeventigduizend guldens in 't jaar toegestaan (d); en nu bewilligde men, met Zeeland, doch zonder Haarlem en Amsterdam, eerlang, in tweehonderdentienduizend guldens ter maand (e): zo dat men, met regt, zeggen mogt, dat de Landzaaten alles gaven, op dat zy den tienden penning niet zouden behoeven te geeven (f), hoewel 't {==5==} {>>pagina-aanduiding<<} ook waar is, dat de lasten, niet terstond, maar allengskens en by trappen, zo hoog geklommen zyn. Doch de Staaten verkreegen zig, door zo zwaare inwilligingen, ook meer deel aan de Regeeringe. De Prins verbondt zig, om met hunne Gemagtigden te handelen, over zaaken van oorloge, beide te water en te lande. 't Krygsvolk en de voornaame Amptenaars deeden den eed wel aan den Prinse, maar ook aan de Staaten. 's Prinsen Stedehouder, Lumei, moest over zaaken, de Regeering en de welvaart der Landen betreffende, met 's Lands Staaten raadpleegen. Ook benoemden zy eenige Amptenaars, die de Prins alleenlyk te bevestigen hadt: anderen verkoos hy, uit de benoeming van een ruimer getal, door de Staaten gedaan (g). In Herfstmaand des voorleeden jaars, haddenDe Staaten stellen orde op hunne Vergadering. die van Holland zelfs een nieuw Reglement op de Regeering ontworpen, welk, in Sprokkelmaand deezes jaars, nader bevestigd, en waarby verklaard was ‘dat de Vergadering der Staaten van Holland, by voorraad en geduurende den oorlog, zou worden uitgemaakt, door de Edelen, naar ouder gewoonte, en door de Steden, die toen hunne zyde hielden’ naamlyk, Dordrecht, Delft, Leiden, Gouda, Rotterdam, Schiedam, Gorinchem, Schoonhoven, Oudewater en Woerden, maakende de Steden van 't Noorderkwartier eene afzonderlyke Staatsvergadering uit. ‘Dat deeze Vergadering, gewoonlyk, alle zes weeken, zit- {==6==} {>>pagina-aanduiding<<} zitten zou, en voorts zo dikwils, als zy, door den Prinse, beschreeven zou worden; dat zy dan 's gemeenen Lands zaaken in overweeging neemen, en op dezelven besluiten zou. Dat de Prins van Oranje de beslissing zou hebben van de geschillen, over welken de Leden elkanderen niet zouden konnen verdraagen. Dat men, na 't afhandelen der zaaken, 't gemeene Land betreffende, op deeze Vergadering, ook de zaaken van byzondere Steden, Dorpen, Kollegien en Persoonen, in orde, zou afdoen. Dat de kleine Steden ook Gemagtigden ter Dagvaart zouden mogen zenden over haare byzondere zaaken, en dat zy, beschreeven zynde, gehouden zouden zyn te verschynen. Dat, eindelyk, de besluiten der Vergadering, door de Leden, elk in 't zyne, zouden moeten worden ter uitvoeringe gebragt (h).’ Aan al het welke men ligtelyk bespeuren kan, dat de Staaten voorhadden, zig 't stuk der Regeeringe, meer en meer, aan te trekken. De Steden maakten 'er vooral haar werk van; schoon zy, begrypende hoe noodig zy thans den Prins van Oranje hadden, hem zeer naar de oogen bleeven zien. II. Moeite in 't Noorderkwartier. Maar in 't Noorderkwartier, daar men, van ouds, driftiger plagt voort te slaan, rees, in den zomer deezes jaars, eenig ongenoegen tusschen de Staaten en 's Prinsen Overste Diderik Sonoi. De eersten klaagden, dat Sonoi alles voornam en deedt, zonder hen te kennen, en dat hy hun, naderhand, de {==7==} {>>pagina-aanduiding<<} schuld gaf van 't mislukken zyner aanslagen. Sonoi was ook misnoegd op de Staaten: onder welken 'er, zyns oordeels, eenigen waren, die 't kwalyk meenden met den Godsdienst, en hem by 't gemeen in veragtinge bragten. 't Stuk kwam voor den Prinse, die Gemagtigden afzondt naar 't Noorderkwartier, met brieven van den derden van Hooimaand, inhoudende ‘dat zyne Doorlugtigheid genegen was, Sonoi van zyn Ampt te ontslaan, en den Graaf van den Berge, 's Prinsen zwaager, in deszelfs plaatse, te stellen: alleenlyk begeerde hy te weeten, of de Staaten niet zouden konnen verstaan, dat Sonoi zo lang in 't bewind bleeve, tot dat de Graaf van den Berge zou aangekomen zyn.’ Doch de Staaten hadden zo groot eenen afkeer van den Graave van den Berge, 't zy om dat hy Gelderland, naar 't gemeen gevoelen, al te schandelyk verlaaten hadt (i), of om andere redenen, dat zy zynen naam naauwlyks hadden hooren noemen, of zy verzoenden zig wederom met Sonoi, die zyne waardigheid, sedert, behieldt. De Prins, die dit, vermoedelyk, beoogd en verwagt hadt, betoonde 'er zyn genoegen over, aan de Staaten (k). Doch terwyl de Steden inzonderheid zigVerschil tusschen de Edelen en Steden van Holland. de zaaken der Regeeringe, meer dan te vooren, begonden te onderwinden, rees 'er ook eenig misnoegen, tusschen haar en de Edelen, die, omtrent deezen tyd, den Prinse ver- {==8==} {>>pagina-aanduiding<<} toonden ‘dat de Steden toeleg maakten, om hun en het platte land, waarvan zy, van ouds, geagt waren voorstanders te moeten zyn, van alle vryheden, voorregten en neeringen te berooven.’ Zy voegden 'er een verzoek by, om, in de plaats van uitheemschen, wederom, gelyk eertyds, in 's Lands dienst, gebruikt te mogen worden. Eindelyk, begeerdenze ook, dat het Hof alleen over 's Lands Edelen mogt te regt zitten, daar dezelven nu, somtyds, voor andere Regtbanken, betrokken werden. De Prins, zelf een der breedste geërfden in Holland, zag niet ongaarne, dat de Adel waakte tegen 't besnoeijen der oude voorregten, en beoogde, naar 't schynt, deszelfs gezag in stand te houden, of te vermeerderen, op dat het tot een tegenwigt strekken mogt, van het gezag, welk de Steden begonden te gebruiken. Hy gaf hun dan niet slegts goede woorden op hun vertoog, hun voorhoudende, ‘dat alles, in zulk eenen kommerlyken tyd, niet terstond in de uiterste orde gebragt kon worden, en dat men de uitheemschen, die, van den aanvang der beroerten af, in bewind waren geweest, niet zo gemaklyk verzetten kon’; maar hy stelde hen ook, in Wynmaand, aan, om, met behulp van twee of drie van den Raade in Holland, te regt te zitten over zekere misdaaden, voorheen begaan, en om welken, ten deezen tyde, eenigen gevangen zaten (l), waarover {==9==} {>>pagina-aanduiding<<} de Edelen gaarne goed regt zagen geschieden. 't Schynt, dat de Steden deeze gevangenen spoediger wilden afgevaardigd hebben dan de Edelen: alzo men vindt, dat de Edelen, de regtspleeging wat slapper behandelende dan in 't eerst, door de Steden, in Wintermaand, vermaand zyn, om daarmede meer voortgang te maaken (m). In 't Noorderkwartier, ontstondt, omtrent het einde des volgenden jaars, diergelyk een twist, tusschen de zeven Steden, die 't geheele bewind aan zig getrokken hadden, en die van het platte land, welken, twee derde deelen der gemeene lasten te draagen hebbende, ook gaarne zitting en stem hadden in de Staatsvergaderingen. 't Geschil kwam voor den Prinse, die zig niet ongenegen toonde, om die van het platte land eenig genoegen te geeven, en, midlerwyl, drie Persoonen magtigde, om de Vergaderingen der Steden by te woonen. Doch de Steden weigerden hen ter Dagvaart toe te laaten, den Prinse verzoekende, den gegeven last wederom te willen intrekken. Toen begeerde hy, dat zy slegts eenen Gemagtigde van 't platte land zitting ter Dagvaart wilden geeven; doch zy bleeven volharden by de weigering (n): en de benaauwdheid der tyden, liet den Prinse niet toe, dit stuk toen sterker te dryven. In Lentemaand te vooren, hadt hy egter te wege gebragt, dat Grootebroek, eene open' Stede by Enkhuizen, plaats ter algemeener Dag- {==10==} {>>pagina-aanduiding<<} vaart van alle de Hollandsche Steden vergund werdt (o). Doch men heeft 'er weinig of geen gebruik van gemaakt. De twist met Sonoi, die zig, zelfs naar 't oordeel des Prinsen, meer gezags aanmaatigde in 't Noorderkwartier, dan zyne Doorlugtigheid elders deedt, herleefde wederom, in den zomer des jaars 1576; doch werdt, op nieuws, door den Prinse, tot redelyk genoegen der Steden, beslist. By deeze gelegenheid, schreef de Heer van Aldegonde aan Sonoi ‘dat 's Lands Regeering meest by de Gemeente bestondt, waarnaar men zig hadt te voegen (p).’ Ongemak van het woelen om meer gezags in de Regeering. Terwyl men dus, om meer gezags in de Regeeringe woelde, ondervondt men het ongemak, dat hieruit noodwendig ryzen moest. Men wist, eerlang, niet, aan wien men zig moest vervoegen, om de zaaken, eindelyk, afgedaan te krygen; om dat men niet wist, waar of in wien de opperste's Prinsen voorstel. magt, in Holland, geplaatst was. De Prins, dit bevroedende, hieldt den Staaten, den twintigsten van Wynmaand des jaars 1574, voor, welk eene wanorde, uit deeze onzekerheid, te wagten ware, ernstelyk begeerende, dat 'er nader orde op 's Lands Regeeringe gesteld wierdt. Voorts vertoonde hy, ‘dat het gemeene volk in den waan scheen geraakt te zyn, dat de penningen, welken men opbragt, ten zynen byzonderen nutte, werden besteed, waarom men agterlyker werdt, in 't draagen der gemeene {==11==} {>>pagina-aanduiding<<} lasten: ook meer zwaarigheid maakte, om bezettingen in de Steden te ontvangen. Dat, ten anderen, de onwilligen in 't opbrengen van ingewilligde lasten niet werden uitgewonnen, waaruit tweedragt rees, tusschen de Steden, en tusschen de byzondere Ingezetenen. Waarby, ten derden, nog kwam, dat de geldmiddelen verwardelyk bestierd werden, betaalende de Staaten, met penningen, tot voldoening van 't Krygsvolk geschrkt, dikwils andere nooddruftigheden of schulden. Tot wegneeming van alle welke zwaarigheden,Hy vordert, dat men hem ontsla van 't bewind. die de Prins meest allen hieldt te ontstaan, uit de inbeelding, dat de gemeene zaak hem in 't byzonder aanging, geen middel overig scheen, dan dat de Staaten zelven de gantsche Regeering aan zig namen, hem ontslaande van eenen last, dien hy verklaarde, niet uit zugt tot eigen belang of eere, maar alleen om hun dienst te doen, op zig genomen te hebben. Ten besluite, de Staaten tot eendragt vermaand hebbende, betuigde hy, niet naar ontslag te haaken, uit weerzin om hun by te staan; maar alleen, om dat hy zig bedunken liet, dat zulks tot 's Lands oorbaar strekken zou, willende hy, anderszins, gaarne den laatsten droppel zyns bloeds storten, voor 's Lands vryheid en welvaart (q).’ III. De Staaten draagen hem de oppermagt geduurende den oorlog op. De Staaten, onderling op 's Prinsen voorslag geraadpleegd hebbende, vonden zig in geene kleine verlegenheid. Zy konden, aan {==12==} {>>pagina-aanduiding<<} den eenen kant, den Prins niet missen, en begreepen, aan den anderen, dat hun meer gezags in de Regeeringe toekwam, dan zy, voorheen, hadden konnen gebruiken. Eindelyk, beslootenze ‘den Prinse, geduurende den oorlog, de opperste magt over alle 's Lands zaaken aan te bieden. Zy baden hem, den twaalfden van Slagtmaand, te Delft vergaderd zynde, in zyne gelukzalige Regeeringe, met den Raad nevens hem zynde, te willen volharden: waartoe zy hem, onder den naam van Gouverneur of Regent, volstrekte magt, gezag, enSouverain. opperst bevel, goedwilliglyk, opdroegen. Byzonderlyk, stonden zy hem 't bewind af over alle de schepen van oorloge, dat, tot hiertoe, aan de byzondere Steden gestaan hadt, mids hyze, niet zonder der Staaten bewilliging, vervreemdde, of buitens Lands vervoerde. De verlofgelden, de pryzen en buiten mogt hy, tot onderhoud derzelven, besteeden. Ook gaven zy hem volslaagen bewind over 's Lands Domeinen, en stonden toe, dat de Wethouders, Schutteryen, Gilden en Gemeenten plegtige belofte deeden, om de ingewilligde lasten op te brengen, en bezettingen in de Steden te te ontvangen, wanneer de Prins en zyn Raad zulks noodig oordeelen zouden. Alleenlyk, bedongen zy, dat de Edelen en Steden, over zaaken van beden en belastingen, en van vernieuwing en verandering der Regeeringe, zouden moeten beschreeven worden: ook, dat de voornaame Amptenaars, de Raaden van den Ho- {==13==} {>>pagina-aanduiding<<} ve en die van de Rekeninge, met hunne bewilliging en ter hunner benoeminge, zouden moeten worden aangesteld. De Prins zou egter, des noods, op der Staaten geloove, tot vyftienduizend guldens toe, mogen ligten, zonder dat hy de Staaten hiervan, vooraf, behoefde te verwittigen: welke geligte penningen, voortwee derde door Holland, en voor een derde door Zeeland, zouden moeten voldaan worden. En alzo zy ligtelyk bevroeden konden, dat de Prins, onaangezien dit alles, de Regeering niet zou willen aanvaarden, zo hy op geen vast inkomen, ten dienste van den Lande, staat maaken kon, beloofden zy, elk zyn aandeel, in zestigduizend Kroonen eens, reeds voor eenen geruimen tyd ingewilligd, vaardiglyk, te zullen opbrengen, behalve nog drie-entwintigduizendzeshonderd ponden ter maand, voor zekeren tyd (r).’ Voorts, om de gunst zyner Doorlugtigheid te behouden, vermeerderden zy 't getal der Lyfwagten of Helbaardiers, die men, sedert eenigen tyd, op 's Lands kosten, voor hem aangenomen hadt, van vierendertig, op honderd hoofden, derzelver wedde, van agt op tien guldens ter maand, verhoogende (s). De Prins toonde zig genegen, tot het aanvaardenVoorwaarde, op welke de Prins de Regeering aanvaarden wil. Zyn ongenoegen. der Regeeringe; doch begeerde, dat hem vyfenveertigduizend guldens ter maand werden opgebragt, tot betaalinge van 't Krygs- {==14==} {>>pagina-aanduiding<<} volk en van andere lasten. Maar hiertoe konden de Staaten niet verstaan. Zyne Doorlugtigheid nam dit zo euvel, dat hy 'er hevig over uitvoer, zig grootelyks beklaagende van der Staaten traagheid, ligtvaardigheid ensauten. misslagen, en verklaarende, liever, met behoudenis van zyne eere, het Land te willen verlaaten, dan zig de Regeering, op den voorgeslaagen voet, onderwinden (t). De Staaten, verzet door deeze verklaaring, beslooten, terstond, tot het opbrengen der gevorderde vyfenveertigduizend guldens, voor den tyd van zes maanden. Men vondt dezelven uit de Imposten, die, ten deezen tyde, merkelyk verhoogd werden (u). Aanslag op Antwerpen. Dus stondt het met 's Lands Regeeringe, toen de Prins, in den aanvang van Wintermaand, naar Zeeland vertrok, waarschynlyk, onder anderen, om de Staaten deezes Landschaps te beweegen, tot het bewilligen in den vorm der Regeeringe, welken men, in Holland, beraamd hadt. Doch hy hadt, daarenboven, eenen aanslag op Antwerpen in den zin, die hem derwaards riep. Hy hieldt, in deeze Stad, heimelyk verstand, met Maarten Neyen, gezwooren Klerk en Griffier der Rekenkamer, door wiens beleid, een goed getal van Krygsknegten in de Stad gebragt, en hier en daar verborgen was. De Prins hadt eene Vloot van zestig schepen, te Vlissingen, doen verzamelen, die, tot voor Lillo, de Schelde opvoer, en de Stad, met hulp van {==15==} {>>pagina-aanduiding<<} Neyen en de zynen, ten zekeren bestemden dage, bemagtigd zou hebben. Doch Requesens kreeg, zonder dat men regt weet op welk eene wyze, de lugt van den toeleg. Verscheiden' medepligtigen werden ontdekt en gestraft. Eenigen der voornaamste Burgeren en Leden der Regeeringe, die 'er, insgelyks, deel aan gehad hadden, wisten de kragt der bewyzen ten hunnen laste te ontwyken. Maarten Neyen vlugtte, pas by tyds, naar Zeeland (v): waarmede deeze tweede aanslag op Antwerpen, even vrugteloos als de eerste, afliep. V. Regeering van Holland in 's Prinsen afwezen. Terwyl de Prins in Zeeland was, stondt het Opperbewind in Holland, aan de drie Raaden, den Raad nevens zyne Doorlugtigheid, den Raad der Geldmiddelen, en den Raad ter Admiraliteit (w). Voorts waren 'er, al in Herfstmaand, een' uit de Edelen, en twee Raaden uit den Raad nevens zyne Doorlugtigheid, aangesteld, om alle besluiten van den Prinse en de Staaten ter uitvoeringe te doen brengen (x). In Zeeland, hadt Oranje ook eenige orde gesteld op de Regeeringe; doch de Staaten nog tot geene eenigheid met die van Holland konnen brengen. Zy werden dan, onder anderen ten deezen1575. einde, tegen den aanvang van Lentemaand des volgenden jaars, te Dordrecht, beschreeven (y), en in Grasmaand daaraan, werden'er eenige punten van Vereeniging van Holland en {==*3==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding MR. PAULUS BUIS, Advokaat van Holland. Is. Tirion excudit==} {>>afbeelding<<} {==16==} {>>pagina-aanduiding<<} Zeeland, onder de gehoorzaamheid des Prinsen van Oranje, ontworpen (z), waarin egter, sedert,Orde op de Regeeringe van Holland en Zeeland onder den Prinse ontworpen. eenige verandering gemaakt werdt. Wat laater, werden Jonkheer Jakob van der Does, Karel van Boisot, Arend van Dorp, Nikolaas van der Laan, Henrik Duist en de Advokaat Buis gelast, om eene nieuwe Ordonnantie op 't stuk der Regeeringe van Holland en Zeeland op te stellen (a); die, sedert, ter Staatsvergaderinge, werdt goedgekeurd. Zy bestondt in twintig Leden, hier op uitkomende: ‘dat de Prins, geduurende den oorlog, als Souverain en Overhoofd, in alles, wat 's Lands behoudenis en bescherming betrof, volkomen magt van gebieden en verbieden hebben zou. Op Krygszaaken mogt hy, nevens zulken, die hy tot zig neemen wilde, bestelling maaken, naar welgevallen; de Krygsampten, hooge en laage, begeeven; de bezettingen leggen en verleggen; de overtreders der Krygswetten straffen. Aan hem zou staan 't bestier der penningen, tot de lasten des oorlogs, door de Staaten, ingewilligd. Ook zou hy tot twintigduizend guldens toe mogen ligten, zonder der Staaten bewilliging te behoeven. Voorts zou hy 't Regt, van 's Konings wege, als Graave van Holland, door den Raade Provinciaal, doen handhaaven, dien Raad, de Hoofd-Officiers en andere Officiers van 't Geregt, die van ouds niet door de Rekenkamer plagten gesteld te worden, {==17==} {>>pagina-aanduiding<<} insgelyks uit 's Konings naam, by raade en uit eene benoeming der Staaten, aanstellende. Nog zou aan zyne Doorlugtigheid staan 't verleenen van gunsten, vergiffenis van misdaaden, wettiging, uitstel van betaalinge en diergelyken; doch met kennis van de Officiers en Wethouders der Plaatse. Voorts, zou hy ook Oktrojen geeven mogen; doch niet aan Steden, Vlekken of Genootschappen, dan by raade der Staaten. De Prins zou, ten gewoonlyken tyde, de Wethouders der Steden stellen en vernieuwen mogen, in gevolge der Privilegien, doch indien de nood of verzekerdheid zulks vorderde, zou het, ook buiten den gewoonlyken tyd, nogtans zonder benadeeling dier Privilegien, mogen geschieden. Zyne Doorlugtigheid moest alle byzondere Privilegien, vryheden en loffelyke gewoonten handhaaven en voorstaan: ook de oefening der Evangelische Gereformeerde Religie, doende de oefening der Roomsche Religie ophouden, zonder egter te gedoogen, dat op iemants geloof onderzoek gedaan werdt. Tot zynen Raad, mogt de Prins zulke Persoonen verkiezen, als hy goedvondt, zonder iemants benoeming; doch Nederlanders, en meest Hollanders en Zeeuwen. De Staaten, de Amptenaars, Wethouders, Schutteryen en Gemeenten zouden, hierop, den eed van gehoorzaamheid en onderdaanigheid aan zyne Doorlugtigheid doen, die ook, by eede, zou belooven moeten, 's Lands voorregten en vryheden te zullen beschermen.’ In 't laatste Lid vanOntwerp om eenen Landraad op teregten. {==18==} {>>pagina-aanduiding<<} dit Ontwerp, beloofden de Staaten van Holland en Zeeland eenen gemeenen Landraad te zullen aanstellen, die de overige zaaken, de vereeniging en 't gemeene Land betreffende, zou beleiden, en den Prins, daartoe geroepen zynde, met raad en daad, helpen, behoudende zyne Doorlugtigheid, desonaangezien, de magt, om de Staaten, in 't gemeen of in 't byzonder, ook te beschryven, wanneer hy 't goedvondt (b). Door middel van deezen Landraad, dien men verklaarde te willen aanstellen, om den Prins te ontheffen van een deel van den last des bewinds, beoogden de Staaten, nog eenig inzigt te behouden, in zaaken van Regeeringe, als zy zelven niet vergaderd zouden zyn. Men hadt ook reeds een Berigtschrift voor deezen Landraad ontworpen, waar uit blykt, dat hy, voornaamlyk, dienen zou, om zyne Doorlugtigheid te raaden, en om voor 't heffen der ingewilligde lasten en voor 't onderhouden van 't Verbond van vereeniging zorg te draagen (c). Beide de gemelde Ontwerpen werden, door de Leden, overgenomen, om daarop, ten spoedigsten, te besluiten; en te gelyk aan den Prinse van Oranje ter hand gesteld. De Prins keurt het ontwerp op de Regeeringe goed. Zyne Doorlugtigheid nam genoegen in 't ontwerp op de Regeeringe, betuigende, dat hy de Staaten niet genoeg bedanken kon voor 't goed vertrouwen, dat zy in hem stelden, en verklaarende, de Regeering, by voorraad, en tot dat de Staaten nutter en bekwaa- {==19==} {>>pagina-aanduiding<<} mer voorwerp gevonden zouden hebben, te willen aanvaarden. Voorts, liet hy 't aan de Staaten, hem zo veel of zo weinig gezags te geeven, als zy zouden goedvinden, betuigende nooit meer gezags gezogt te hebben, dan hy, tot verzekerdheid en welvaart des Lands, noodig hadt geoordeeld. Omtrent den Godsdienst, riedt hy de Staaten, de Kerkenordening, onlangs gemaakt (d), eens te doen overzien, om uit dezelve te ligten, 't gene de burgerlyke Regeering betrof. Het aanstellenDoch den Landraad niet. des Landraads, dat, gelyk uit het gevolg blyken zal, den Prinse niet behaagde, liet hy egter aan de Staaten, welken hy alleenlyk riedt, het werk deezes Raads zo te verdeelen, dat 'er geen tweespalt uit mogt ontstaan. Ook vondt hy raadzaam, dat 'er zes, in de plaats van vier Edelen, zo als 't ontwerp luidde, in den Landraad gesteld werden. Eindelyk, dagt hem dienstig, dat de ontworpen' ordening op de Regeering, door de Wethouders, Schutteryen en Gemeenten, werdt goedgekeurd. Doch in dit laatste, vonden de Staaten merkelyke zwaarigheid, alzo men voorheen wel de Hoofdluiden en Dekens der Schutteryen en Gilden; doch nooit, zeidenze, alle Gemeenten plagt samen te roepen. Ook vergenoegde de Prins zig, sedert, met de goedkeuring der Hoofdluiden en Dekens (e), die, zo wel als de Vroedschappen, in alle de Steden van Holland, behalve te Gorinchem en te Schoonhoven, gehoord zyn- {==20==} {>>pagina-aanduiding<<} de, 't ontwerp op de Regeeringe, met eenige geringe verandering, goedkeurden. 't Berigtschrift voor den Landraad, tegen welks opregting, Leiden alleen zig rondelyk verklaard hadt, ging egter door, by meerderheidVerbond van Vereeniging tusschen Holland en Zeeland. van stemmen (f). Ten zelfden dage, 't was de vierde van Zomermaand, tekenden de Gemagtigden der Staaten van Holland en Zeeland, te Dordrecht, het Verbond van Unie of onderlinge Vereeniging, waarby men beloofde ‘elkanderen, onder de Regeering en gehoorzaamheid des Prinsen van Oranje, te zullen bystaan en beschermen, tegen den gemeenen vyand, met wien men zig niet zou verdraagen, dan met gemeene bewilliging, en by raade des Prinsen van Oranje. Voorts zouden de lasten des Krygs gelykelyk gedraagen worden, en elk zyn best doen, omze behoorlyk te doen heffen. Men zou, beschreeven zynde, gezamenlyk, ter Dagvaart verschynen. Alle oude verschillen zouden, buiten iemants benadeeling, in den staat blyven, waarinze toen waren: over de opkomenden, zou de beslissing aan den Prinse staan. Men zou, over en weder, vry mogen handelen, en elkanders waaren niet onmaatig belasten. Men zou geene Poorters van elkanderen inneemen, dan met kennis van de Wethouders der Stad, uit welke iemant vertrokken was. De duisterheden, in dit Verbond voorkomende, werden gesteld aan de uitlegging van de meerderheid der Bondgenooten. 't {==21==} {>>pagina-aanduiding<<} Verbond zou zo lang duuren, als de tegenwoordige oorlog, of zo lang men 't, wederzyds, goedvinden zou.’ 't Was ondertekend, door vyf Hollandsche Edelen, en door de Gemagtigden der Steden Dordrecht, Delst, Gouda, Rotterdam, Gorinchem, Schiedam, Briele, Schoonhoven, Oudewater en Woerden; door de Gemagtigden van Noordholland en Waterland, en door de Gemagtigden der Zeeuwsche Steden, Middelburg, Zierikzee, Vlissingen en Veere (g). Men vindt niet, dat die van Leiden getekend hebben; doch wel, dat deeze Stad in 't verbond heeft bewilligd (h): al 't welk wy hier te liever melden, om dat men, by geenen anderen Historieschryver, onzes weetens, aangetekend vindt, dat het werk der Vereeniging, in dit jaar, reeds zo verre gevorderd was. 't Hadt egter nog zyn vol beslag niet. De Vroedschappen van Zeeland en Noordholland hadden 'er, zo 't schynt, nog niet in bewilligd (i). Ook was men 't nog niet eens, om de gemeene middelen, in beide de Landschappen, op eenen eenpaarigen voet, te heffen. 't Liep dan aan, tot in Grasmaand des volgenden jaars, eer alles afgedaan werdt. Midlerwyl, waren de Staaten der tweeDe Prins aanvaardt de Regeering. Landschappen, in Hooimaand, te Dordrecht, byeen geweest, om op 't stuk der Regeeringe te besluiten. Zeeland, Zierikzee uitgezonderd, bewilligde in de gemaakte ontwerpen. Toen werden 'er eenigen gemagtigd, om den Prin- {==22==} {>>pagina-aanduiding<<} se de Regeering aan te bieden, gelyk, by uitdruklyke Acte, den elfden van Hooimaand, te Dordrecht, gedagtekend, geschiedde (k). De Prins aanvaardde dezelve met dankzegging, alleenlyk maakte hy nu eenige zwaarigheid, dat hem gevergd werdt, de oefening der Roomsche Religie te deen ophouden, begeerende hy, dat, in de plaatse der woorden, Roomsche Religie, gesteld werdt, Religien, strydende met het Evangelie: gelyk, sedert, geschiedde (l). Ook werden 'er vier Gemagtigden aangesteld, om, met de Wethouders der Steden, alomme, op 't stuk van den Godsdienst, orde te stellen (m). Van toen af, werden Gemagtigden der Staaten gezonden op de Kerkelyke Byeenkomsten, gelyk men vindt, dat Sonoi, reeds in Grasmaand deezes jaars, Filips Korneliszoon, Burgemeester te Alkmaar, van zynen wege, op het Noordhollandsch Sinode, welk toen in deeze Stad gehoudenInstelling des Landraads over Holland. werdt, hadt afgevaardigd (n). Toen tradt men tot het aanstellen des Landraads: waartoe die van Holland eenentwintig. Persoonen benoemden, om uit dezelven veertien Raaden over Holland te kiezen. Doch de Edelen verwierpen deeze benoeming, alzo 'er maar twee uit hun lighaam onder gesteld waren, daar 't Ontwerp sprak van vier Edelen tot den Landraad te benoemen. 't Stuk bleef dan wederom, eenige weeken, steeken. Men {==23==} {>>pagina-aanduiding<<} schikte, eindelyk, aan zyne Doorlugtigheid, om de verkiezing te doen, die, in Oogstmaand, de volgende agttien Landraaden verkoos: den Graaf van Kuilenburg, Jonkheer Jakob van der Does en Joan van Woerden van Vliet, Meester Adriaan van der Myle, Kornelis van Beveren, oud Burgemeester van Dordrecht, Meester Nikolaas Kamerling, Meester Kornelis Koning, Henrik Duist, Nikolaas van der Laan, Meester Paulus Vos, Meester Jan Jakobszoon, Dirk Janszoon Lonk, Adriaan Robertszoon Helmduinen, Meester Sebastiaan van Loosen, Meester Henrik Meister, Meester Scipio Bovetis, Meester François van Blokhuizen en Adriaan Duist. Hun Berigtschrift werdt ook vastgesteld, overeenkomstig met het ontwerp, daarvan gemaakt: waarop zy, sedert, den eed deeden. Men ontwierp ook eene verdeeling van de bezigheden der Leden des Landraads, volgens welke, drie op zaaken van Regeeringe, zes op zaaken van Geldmiddelen, drie op Admiraliteits zaaken, drie op 't stuk der Vestingen en Krygsbehoeften, en drie op 't stuk der mondbehoeften, te water en te lande, zouden hebben agt te geeven (o). Doch de Landraad was nog niet of naauwlyks in bedryf geweest, toen de Prins, die 'er nooit genoegen in genomen hadt, voorsloeg, om denzelven af te schaffen (p). Hy gaf voor reden ‘datDe Prins wil hem wederom afgeschaft hebben. het Berigtschrift den Landraad te zeer verbondt aan 't goedvinden der Staaten. Ook {==24==} {>>pagina-aanduiding<<} was dezelve nog in Zeeland niet goedgekeurd. Zelfs werden 'er, door de Gemeenten en Schutteryen van Holland, nog zwaarigheden in gemaakt, waarom hy voor raadzaam hieldt, denzelven te niet te doen.’ Voorts stelde hy den Staaten voor ‘dat de Edelen en Gemagtigden der Steden 't bewind wederom behoorden aan te neemen, en magt te hebben, om 't Land tot vyftigduizend guldens toe te belasten, zonder daartoe bewilliging der Wethouderen en Vroedschappen te behoeven. Ook kon men, zyns oordeels, de Leden des Landraads voegen by deeze Edelen en Gemagtigden der Steden, om met dezelven één lighaam uit te maaken, en de Staaten van den Lande, voor den tyd van een jaar, te verbeelden.’ Ligtelyk begreepen de Staaten, dat zyne Doorlugtigheid oordeelde, dat hem, by den tegenwoordigen vorm der Regeeringe, te weinig gezags gelaaten was, en dat hy, door 't vermeerderen van 't aanzien der Edelen en Gemagtigden ter Dagvaart, en door zo groot een getal van Landraaden, die allen door hem gekooren waren, met dezelven te vereenigen, het deel der Regeeringe, welk de Staaten nog aan zig gehouden hadden, en welk voornaamlyk het stuk der belastingen betrof, byna geheel in zyne handen gesteld vinden zou. Zy vertoonden den Prinse dan, in antwoord op zyn voorstel ‘dat zy altoos beoogd hadden, den Prinse de volkomen' Regeering op te draagen, onder zulk eene benaaming, als hy zelf zou goedvinden, zelfs onder die van Graave {==25==} {>>pagina-aanduiding<<} van Holland, met behoudenis nogtans van de geregtigheid der Landen en van het gezag der Staaten, zo als zy het, van ouds, onder hunne Heeren, bekleed hadden.’ Zy voegden 'er by ‘dat zy den Landraad hadden ingesteld, om dat zyne Doorlugtigheid den last der Regeeringe niet begeerde op zig te neemen, zonder dat de Staaten, vooraf, eenige punten op dezelve beraamden. Weshalve zy verzogten,De Staaten zoeken dien in stand te houden. dat de Landraad in 't bewind blyven mogt, mids zyne Doorlugtigheid de magt hadt, om tot vierentwintigduizend guldens toe op der Staaten geloof te ligten (q).’ De Staaten werden, wat laater, nog byzonderlyk te Rotterdam beschreeven, om nader te besluiten op 's Prinsen voorslag (r): waarin zy, sedert, schynen bewilligd te hebben (s). Ook blykt het, dat de Landraad, niet doorDe Landraad loopt te niet. den Prinse zynde goedgekeurd, na deezen tyd, geheellyk, buiten bewind geraakt is. De Regeering bleef egter wankelen, tot in Lente des volgenden jaars, wanneer 'er, op nieuws, iet over vastgesteld werdt. Doch eer wy dit verhaalen, roept ons de orde der gebeurtenissen, om 't gene 'er verder, in het loopende jaar, voorgevallen is, te boek te stellen. VI. De Vredehandeling wordt hervat. Behalve 't stuk der Regeeringe, hieldt de Vredehandeling met Don Louis de Staaten van Holland en Zeeland, dit jaar, eenen geruimen tyd bezig. Doktor Elbert Leonius {==26==} {>>pagina-aanduiding<<} of Leoninus, Hoogleeraar in de Regten op de Leuvensche Hoogeschoole, en Meester Hugo Bont, voorheen Pensionaris van Middelburg (t), Gezanten van den Hove te Brussel, waren, reeds in Wintermaand des jaars 1574, te Delft aangekomen (u), met last, om de Vredehandeling, die in den zomer afgebroken was, met den winter, te hervatten. Men gaf voor, dat het dubbeld van het Verzoekschrift der Staaten van Holland, voorheen, zonder behoorlyk antwoord, wederom gegeven (v), naar Spanje gezonden, en nu van daar te rug gekomen was, met 's Konings volmagt, om de geschillen te vereffenen. Leoninus en Bont, terstond na hunne aankomst, den Gemagtigden der Staaten en den Raade nevens zyne Doorlugtigheid vertoond hebbende, dat de Koning, door het aanhouden van den Keizer en van verscheiden' andere Mogendheden bewoogen, genegen was, om zig, met den Prinse en met die van Holland en Zeeland, te bevredigen, verklaarden te gelyk, dat men, van hunne zyde, in geene verdere onderhandeling begeerde te treeden dan met zyne Doorlugtigheid en met de Staaten zelven. Men gaf hiervan den Prinse, die toen in Zeeland was, terstond kennis (w). Hy beschreef, hierop, tegen het einde van Louwmaand, de Edelen en groote en kleine Steden van Holland en Westfriesland, {==27==} {>>pagina-aanduiding<<} benevens de Steden van Zeeland, te Dordrecht (x): ook, naar 't schynt, die van Bommel en Buuren, welken, ten minsten, op deeze en veele volgende Vergaderingen, verscheenen zyn, en, in egte stukken van deezen tyd, die van Gelre, en Bondgenooten der Staaten van Holland en Zeeland genoemd worden. Bommel hadt, al in 't jaar 1572, 's Prinsen zyde gekooren, en dezelve tot nog toe aangekleefd: ook genoot deeze Stad het voorregt van goederen, aldaar gesleeten wordende, uit Holland te mogen voeren, zonder Verlofgeld te betaalen (1). Over Buuren, hadt Oranje, van wege zynen gevangen Zoon, 't Graaflyk bewind in handen. De Graaf van Bossu schreef, ten deezen tyde,Bossu schryft aan den Prins. uit zyne gevangenis te Hoorn, aan den Prinse van Oranje ‘dat hy iets goeds, tot bevordering der Vrede, en zelfs de uitwisseling van den Graave van Buuren, tegen zynen Persoon, zag te wege te brengen, zo men hem, op zyn woord van eer, eenen keer naar Brussel wilde laaten doen.’ Doch de Prins antwoordde ‘dat de toestand der tyden zyne reis naar Brussel, vooralsnog, niet gehengde, en te minder, doordien zyne wisseling tegen den Graave van Buuren op losse hoop steunde (y).’ Onder- {==28==} {>>pagina-aanduiding<<} tusschen waren de Staaten byeen gekomen. Terwyl zy zaten, verscheen, op den tweedenDe Graaf van Zwartsenburg komt herwaards, om de Vrede, van 's Keizers wege, te bemiddelen. van Sprokkelmaand, in hunne Vergadering, Graaf Gunther van Zwartsenburg, verzeld van Wolf, Graave van Hohenlo en van andere Duitsche Grooten. De Graaf van Zwartsenburg hadt last van Keizer Maximiliaan den II, om de Vrede te helpen bemiddelen (z). Hy en Hohenlo waren elk met eene Zuster des Prinsen van Oranje gehuwd, en scheenen dus veel op hem te zullen konnen winnen. Ook werdt Zwartsenburg, sedert, door hem en de Staaten, verzogt, om de Vredehandeling by te woonen (a). Oranje begreep egter ligtelyk, dat hy noch de Landzaaten hunne rekening niet vinden zouden, by de voorwaarden, die men hun nu nog zou willen gunnen. Onder de Staaten, waren 'er nogtans, die sterk haakten naar de Vrede, en geschaapen stonden, nadeelige voorwaarden te zullen inwilligen, liever dan langer te volharden inOranje waarschuwt de Staaten tegen eene valsche Vrede. eenen lastigen oorlog. De Prins hieldt, hierom, den vergaderden Staaten voor ‘dat de vrede, in 't gemeen, wel wenschelyk was, doch dat zy ook ligtelyk lastiger zyn kon dan de oorlog zelf, weshalve men geene vrede zoeken moest, die met Gods eer en met 's Lands vryheden en voorregten streedt, en los en wankelbaar was.’ Ook vermaande hy de Staaten ‘om, geduurende de Vredehandeling, de noodige middelen te vinden en vast te stellen, om den {==29==} {>>pagina-aanduiding<<} oorlog voort te zetten (b).’ Wyders, deedt hy, om 't werk der Vredehandeling in zyne magt te hebben, de Staaten besluiten,Alle de stemmen ter Dagvaart in vyf begreepen. om alle de stemmen der Leden van de Vergadering in vier te begrypen, eene voor de Edelen en groote Steden van Holland, eene voor de Staaten van Zeeland, eene voor de kleine Steden van Holland, en eene voor de Steden Bommel en Buuren. De vyfde en beslissende stem behieldt de Prins aan zig zelven (c). Hy was dus van drie stemmen, ten minsten, en gevolgelyk van 't besluit der Vergaderinge meester, alzo de kleine Steden van Holland en Bommel, die, door zyn toedoen, ter Dagvaart geroepen waren, hem geheellyk waren toegedaan: zynde, daarenboven, Buuren de Hoofdplaats van zyns Zoons Graafschap. Uit deeze schikking, ontstondt, in deWederzydsche Gemagtigden. eerste plaats, dat de Gemagtigden tot den Vredehandel, by de meerderheid der Staaten gekooren, den Prinse allen aangenaam waren. Zy waren Jonkheer Jakob van der Does, Karel van Boisot, Jonkheer Willem van Zuilen van Nyveld, Jonkheer Filips van Marnix, Heer van S. Aldegonde, Joan Junius de Jonge, Meester Adriaan van der Myle, Meester Paulus Buis, Jonkheer Arend van Dorp, Meester Nanning van Foreest, en Meester Kornelis Adriaanszoon Bakker, Pensionaris van Zierikzee (d). Van de Spaansche zyde, waren, tot de Vredehandeling, {==30==} {>>pagina-aanduiding<<} gemagtigd, behalve Leoninus, Maximiliaan Vilain van Gend, Heer van Rassinghem, Stadhouder van Ryssel, Douai en Orchies, Meesters Kornelis Suis en Arnoud Sasbout (e): waarby sommigen nog voegen Ferdinand van Lannoi, Graaf van la Roche (f), dien ik egter, in de oorsprongkelyke stukken deezer Vredehandeling, zo alsze, in de Registers der Dagvaarten van Holland, te boek gesteld zyn, niet gemeld vind (2). De handelplaats was tusschen Geertruidenberg en Breda bestemd; doch daarna werdt 'er Breda toe gebruikt: en alzo de Spanjaards, hier, meester waren, zondt de Landvoogd, op verscheiden' tyden, Christoffel van Mondragon, Juliaan Romero, Filips de Mendoza, Michiel d'Alentour, Willem de San Clemente, Michiel de Cruillas en de Heeren van Auchy en Waardenburg, naar Dordrecht, om aldaar, tot verzekering der Staatsche Gemagtigden,Men verzwygt in den lastbrief der Staatsche Gemagtigden, voorzigtiglyk, den titel van Bevelhebber. als gyzelaars, te blyven (g). Onder de Staatsche Gemagtigden, waren eenige Bevelhebbers van Steden, gelyk van Dorp en Boisot; doch men gebruikte de voorzigtigheid, van hun, in hunnen lastbrief, deezen titel niet te geeven, op dat de Spanjaards, hieruit, geene gelegenheid neemen zouden, om, in ver- {==31==} {>>pagina-aanduiding<<} volg van tyd, Bevelhebbers in Hollandsche of Zeeuwsche Steden te zetten, gelyk Alva reeds hadt poogen te doen, en de Prins en de Staaten, nu, in den nood, tot een behulp, gedaan hadden (h). De last der Staatsche Gemagtigden bestondt, vooreerst, alleenlyk, in antwoord te hooren, op het Verzoekschrift der Staaten van Hooimaand des voorleeden jaars (3), en daarvan verslag te doen (i). VII. Aanvang der Vredehandeling te Breda. Men begon de onderhandelingen, te Breda, op den derden van Lentemaand, in 't byzyn van Joan Borne, Raadsheer des Graaven van Zwartsenburg, die schriftelyke aanbieding deedt, uit 's Graaven naam, om de Vrede te helpen bevorderen. De Koningschen deeden den eersten voorslag, verzoekende de bezwaarnissen der Staatschen te mogen verstaan, met aanbod van gewilligheid, om dezelven, naar behooren, weg te neemen. Doch de Staatschen antwoordden, dat zy, voor eerst, niet begeerden, dan antwoord op der Staaten Verzoekschrift. Ook gaf men hun dit; doch in zulke algemeene bewoordingen, dat zy 'er niets van wisten te maaken (k). Zy {==32==} {>>pagina-aanduiding<<} deeden hiervan verslag ter Staatsvergaderinge, en toen, met een Berigtschrift, welk zy, in de bewoordingen, doch niet in den zin veranderen mogten, waartoe hun drie getekende blanken ter hand gesteld waren (l), te rug gekeerd zynde, verzogtenze een klaar en beslissend antwoord op hun Verzoekschrift, welk, gelyk wy te vooren (m) zagen, op twee punten uitliep, het vertrek der uitheemsche Krygsknegten, en het byeenroepen der algemeene Staaten, om orde te stellen op 's Lands Regeeringe. Men vraagde hun, wie zy, door uitheemschen, verstonden, en welk eene Staatsvergadering zy begeerden? Het antwoord, welk zy hierop gaven, en welk, daarna, door den Prins en de Staaten, nog nader verklaard werdt, behelsde, met ronde woorden, dat men, door uitheemschen, onder anderen, de Spanjaards verstondt, en dat men begreep, dat de Staaten zo algemeen beschreeven moesten worden, als zy, in 't jaar 1555, op de overdragt der Landen door Keizer Karel, beschreeven geweest waren: en dat zy dan ook vryelyk klaagen en raadgeeven zouden mogen, op 't stuk van 's Lands Regeeringe (n). Aanbieding der Kouingschen. Toen men zig dus verklaard hadt, spraken de Koningschen ook ronder. ‘Hard was 't, zeidenze, de Spanjaards, 's Konings natuurlyke Onderzaaten, die hem menigen dienst gedaan hadden, ten Lande uit te jaagen, daar de Staatschen Franschen, Engelschen, {==33==} {>>pagina-aanduiding<<} Schotten, Duitschers, eigenlyke uitheemschen, in dienst hielden: nogtans zou de Koning hen niet langer in 't Land houden, dan de nood zulks zou vereischen. Hem meer af te vergen, zou tegen zyn gezag en hoogheid aanloopen, waarvoor men egter scheen te willen zorgen. Wat het byeenroepen der algemeene Staaten betrof, de Koning zou ook te vrede zyn, zig, na dat alles in rust gebragt zou wezen, van hunnen raad te dienen, in zaaken ter hunner kennisse staande; doch zaaken, afhangende van de opperste magt en van het welbehaagen zyner Majesteit, behoorde hy, met zynen Raade, af te doen. Dewyl, in allen geval, de Staaten niet zouden konnen beschreeven worden, voor men de wapenen hadt nedergelegd, zo boodenze, om hiertoe te geraaken, van 's Konings wege, aan, Holland, Zeeland, Bommel en Buuren te willen handhaaven of herstellen, in de voorregten, die zy, voor de beroerten, bezeten hadden. Al wat in de beroerten bedreeven was zou vergeten en te niet gedaan zyn. De gevelde vonnissen van ballingschap en verbeurdverklaaring zouden insgelyks vernietigd, de genomen' goederen wedergegeven, de gevangenen, met naame de Graaf van Bossu, wederzyds, geslaakt worden. Doch de Prins en de Staaten zouden de Landen, Steden, Sloten en Sterkten, ook het geschut en de schepen, die in hunne magt waren, moeten overgeeven: misgaders de Huizen en goederen, vooral geestelyken, {==34==} {>>pagina-aanduiding<<} zo ver zy nog in wezen waren. De Roomsch-Katholyke Godsdienst zou, alomme in de Nederlanden, gelyk ten tyde van 's Konings inhuldiging, geoefend worden, alzo de Staaten, toen en nog onlangs, betuigd hadden, daarby te willen leeven en sterven. De Onroomschen zouden egter, voor deeze reize alleen, vryheid hebben, om hunne goederen, binnen zekeren tyd, te gelde te maaken, en ten Lande uit te vertrekken. Tot verzekering van al 't genoemde, zou men den Staaten 's Konings woord en zegel geeven, en daarenboven, 't gene men, op hunne verdere begeerte, naar redelykheid, zou vinden te behooren (o).’ Antwoord der Staatschen. Oranje, en de Edelen en Steden van Holland en Zeeland, nevens Bommel en Buuren, de aanbieding der Koningschen overwoogen hebbende, antwoordden, na weinige dagen, ‘dat het verzoek van 't vertrekken der Spanjaarden niet hard schynen moest, alzo men hen, in 't jaar 1559, wel om reden van minder gewigt, 't bezetten der grenzen door inlanders, het Land hadt doen verlaaten. In Spanje, waren zy 's Konings natuurlyke onderzaaten, ja; maar niet in de Nederlanden. Ook hadden zy, al voorlang, beweezen, welk een hert zy den Nederlanderen toedroegen, hen, van dat zy, hier voet in 't Land gezet hadden af, voor Ketters en weêrspannigen uitkrytende. {==35==} {>>pagina-aanduiding<<} Van hunne geweldenaaryen konden Gend, Doornik, Antwerpen, Mechelen, Lier, 's Hertogenbosch, Deventer, Utrecht, Rotterdam en andere Steden getuigen: alwaar men, nog dagelyks, hoorde vermaanen, hoe waaragtig nu het zeggen bevonden werdt, dat Neêrland zig der vermaagschapping met Spanje eens te laat beklaagen zou. Tegen zo veel gewelds, hadt men zig, 't was waar, ook van de hulp van uitheemschen, Franschen, Engelschen, Schotten en Duitschers moeten bedienen; doch deezen hadden zig nooit 's Lands Regeeringe onderwonden; maar den Prinse en den Staaten gehoorzaamd; behalve dat de Duitschers, naauwlyks; voor vreemden, in Holland en Zeeland, behoorden gerekend te worden; alzo deeze Landen altoos als een Ryks-Graafschap plagten te worden aangemerkt. Nogtans dagt men alle uitheemschen af te danken, zo dra de gelegenheid zulks gehengen zou. Wyders beriep men zig, te vergeefs, op de diensten, die de Spanjaards hadden gedaan. Zy mogten het nadeel, dat dezelven veroorzaakt hadden, niet opweegen. Men hadt het slegts den Nederlandschen Steden te vraagen, die genoegzaam allen schuw waren van Spaansche bezetting, dezelve, voor merkelyke sommen, gelyk Amsterdam nog onlangs gedaan hadt, afkoopende. Maar de Nederlanders hadden den Koning, en Keizer Karel te vooren, diensten gedaan, die anderen lof, beter loon waardig waren. Sint Quintin, Grevelingen, Italie, {==36==} {>>pagina-aanduiding<<} Afrika zelve konden hiervan getuigen. En desonaangezien hadt men, in 't jaar 1520, in Spanje, geene Nederlanders, in de Regeering, willen gedoogen (p). Te zeggen, dat de Koning de Spanjaards wilde laaten vertrekken, als de nood over zyn zou, en dat het onbetaamlyk was, hem meer te vergen, was zo veel als toegegeven, dat zy terstond het Land ruimen konden: alzo Holland en Zeeland niet slegts, maar de algemeene Staaten aanhielden, op hun vertrek: waartoe men den Koning egter niet dwingen; maar, door bidden, beweegen wilde. Aangaande de Vergadering der algemeene Staaten, dezelve zou gewisselyk niet konnen gehouden worden, op zulk een' voet, en met zo veele bepaalingen, als de Koning scheen te begeeren. De Staaten hadden, van ouds, regt gehad, om den Vorst raad te geeven, en hem den toestand des Lands en der Regeeringe, waarvan zy van naby kennis hebben konden, te ontdekken en voor te houden. In de jaaren 1558 en 1559, hadden zy den Koning nog verscheiden' voorslagen, op het beleiden des Franschen oorlogs, gedaan. Hunne Vertoogen hadden ook, dikwils, merkelyke veranderingen te wege gebragt, in 's Konings Plakaaten en Ordonnantien, ja dezelven, somtyds, doen schorsen en afschaffen. Daarentegen, scheen men nu de Staaten alleen te willen byeen roepen, om in 's Konings Beden te bewilligen, hen voorts, in alles, aan het {==37==} {>>pagina-aanduiding<<} volstrekt gebied zyner Majesteit onderwerpende; gelyk van zulk een' toeleg, in de onderschepte Brieven van Don Francisko d'Alava, reeds in den aanvang der beroerten, gewag gemaakt was. Alva hadt, hiertoe, ook reeds gearbeid, en men scheen zyn spoor te willen volgen. De andere punten, de herstelling en handhaaving van 's Lands voorregten, 't vergeeten van 't voorleedene, het slaaken der gevangenen en diergelyken waren aanneemlyk; doch 't zweemde naar geene opregtheid, dat men, daarby, overlevering vorderde van Steden, Sterkten, Schepen, Geschut en andere dingen. Dus werden, volgens het oud verdigtsel, de schaapen bewoogen, om de honden, die hen bewaakten, over te leveren, op dat hen de wolven, daarna, te ligter zouden konnen verscheuren. Want men hieldt den Prins en de Staaten nog voor weêrspannigen, die men, naderhand, ligtelyk ter straffe zou konnen vorderen, schoon zy zig nimmer tegen den Koning vergreepen hadden; maar veeleer dank verdienden, om dat zy 's Konings Landen tegen Alva's dwinglandy hadden beschermd. Ook hadden zy altoos verklaard, dat zy de wapenen niet tegen den Koning hadden opgevat, noch van zins waren, zig zyner gehoorzaamheid te onttrekken. Onredelyk was het, wyders, hun te vergen, of den hervormden Godsdienst, of het Land te verlaaten. Hierdoor, wreef men hun eenen blaam van Ketterye aan, daar zy zig aan 't Katholyk Apostolisch geloof hiel- {==38==} {>>pagina-aanduiding<<} den, en alleenlyk de grove misbruiken verworpen hadden, om Gode en den Koning elk het zyne te geeven. Zy moesten dan, rondelyk, verklaaren, dat zy geen genoegen neemen konden in de voorwaarden, welken men hun aanboodt, op welken zelfs zy nog weinig vertrouwen konden, als die in versche geheugenis hadden, wat aan Egmond, Hoorne, Montigni en anderen ware geschied, Vreemder en harder was 't ook, zo veele getrouwe Onderzaaten, die den hervormden Godsdienst beleeden, ten Lande uit te dryven, dan drieof vierduizend Spanjaards, die zig hier, zeven of agt jaaren, vet gemest hadden, naar hun Vaderland, te rug te doen keeren. Zeker! 's Lands welvaart zou verdreeven zyn, als men, met zo groot een' hoop volks, de neeringen, de handwerken en de zeevaart verdreeven hadt. De gunst, om hunne goederen te gelde te mogen maaken, zou den vertrekkenden weinig waardig zyn, alzo menze niet dan tot laagen prys begeeren zou, indien 'er al koopers toe gevonden werden. Dat men hun deeze vryheid nog maar voor ééne reize wilde toestaan, gaf niet donkerlyk te kennen, dat men de overblyvenden, op nieuws, door de Spaansche Inquisitie en strenge Plakaaten, dagt te ontrusten; waardoor nieuwe elende te dugten was, en 's Konings Kroon van eenen haarer schoonste takken stondt beroofd te worden: 't welk men, vooral, beletten moest. Zy verzogten dan, dat men hun vertoog, als spruitende uit getrouwe gene- {==39==} {>>pagina-aanduiding<<} genheid tot den Koning, en uit regtschaapen zugt tot 's Lands welvaart, ten beste duiden wilde, terwyl zy God baden, dat hy zyne Majesteit en deszelfs Gemagtigden, met beteren raad, wilde zegenen (q).’ Toen dit antwoord ter StaatsvergaderingEen Burgemeester van Woerden maakt zwaarigheid om dit antwoord te tekenen. overwoogen werdt, viel 'er iets byzonders voor, dat hier verdient gemeld te worden. Kornelis Franszoon, Burgemeester van Woerden, weigerde het te tekenen, om dat 'er in gesteld werdt, dat de Godsdienst, die hier te Lande openlyk geoefend werdt, zynde de hervormde, zo als die, te Geneve, door Kalvyn en anderen, begreepen was, de Katholyke Apostolische Godsdienst was; waarvoor hy alleen hieldt den hervormden Godsdienst, volgens de Augsburgsche belydenis, die te Woerden in 't openbaar werdt geleerd. Doch na dat de Advokaat Buis en anderen hem vertoond hadden, dat niemant zig, door zyne ondertekening, verder verklaarde, dan voor de Stad, van welke hy afgezonden was, liet hy zig overhaalen, om te tekenen; mids men hem Acte verleende van 't gene hy hadt aangemerkt, gelyk, geschiedde (r). Op het antwoord van den Prins en de Staaten,Nadere uitbieding der Koningschen. kwam, eerlang, wederantwoord van de Spaansche zyde, gedagtekend den eersten van Grasmaand, waarin men zig verder opende, en aanboodt ‘de Spanjaards te doen vertrekken, mids men ook, van de andere zyde, het uitheemsch Krygsvolk afdankte. {==40==} {>>pagina-aanduiding<<} Ook beloofde men, de algemeene Staaten te zullen vergaderen, even als ten tyde van de overdragt der Landen door Keizer Karel, geschied was. Doch in 't stuk van den Godsdienst, kon men geene verandering gedoogen. 't Handhaaven van den waaren hadt de Koning, by zyne inhuldiging, bezwooren. Eer egter de Onroomschen 't Land behoefden te ruimen, wilde men hun zes maanden tyds gunnen, om orde op hunne zaaken te stellen, en agt of tien jaaren, tot het verkoopen hunner goederen, die zy zelfs zouden mogen behouden, mids zy dezelven van Roomschen lieten bestieren, en, geduurende hun verblyf in 't Land, hunnen Godsdienst niet openlyk oefenden, noch iemant ergernis gaven. Wien dit niet geviel, moest het missen van zyn Vaderland den Koning niet; maar zig zelven wyten. Ondertusschen, werdt deeze vryheid, slegts voor ééne reize, toegestaan, om 't Land niet geduurig in onrust te helpen, door het invoeren van de eene nieuwigheid na de andere. En zo slegts de uitheemsche Leeraars zig bekeerden, of 't Land ruimden, hadt men reden om te verwagten, dat de Onderzaaten het Roomsch geloof, te gelyk met hunne neeringen en hanteeringen, zouden blyven aankleeven, waarin de Koning hen dagt te handhaaven, zonder hen ooit met de Spaansche Inquisitie te bezwaaren, die hy, ook nimmer te vooren, gedagt hadt, onder hen in te voeren (s).’ {==41==} {>>pagina-aanduiding<<} Glimpig, voorwaar! was deeze aanbieding. Men scheen hier den Staatschen in te willigen, 't gene zy, by hun Verzoekschrift,Aanmerkingen over dezelve. begeerd hadden, 't vertrek der Spanjaarden en de Vergadering der algemeene Staaten. 't Punt van den Godsdienst maakte alleen nog zwaarigheid. Maar de Prins en de Staaten hadden, hierop, tot nog toe, niet verder openlyk gedrongen, dan dat zy, schorsing van Inquisitie en Plakaaten hadden begeerd; waaromtrent hun nu zelfs verzekerd werdt, dat zy nooit voor de Spaansche Inquisitie zouden te dugten hebben. Dus werdt hun dan 't vuur nader aan de scheenen gelegd: ook liep het volle twee maanden aan, eer zy een klaar en volledig antwoord op deeze nadere uitbieding gereed hadden. Om, midlerwyl, niet stil te zitten, tradenDe handeling wordt gerekt. de Prins en de Staaten, met 's Konings Gemagtigden, in onderhandeling, over eene omstandigheid. Men meende, uit hun jongste Geschrift, en uit eenigen hunner redenen, te hebben konnen opmaaken, dat zy het antwoord van den Prinse en de Staaten, op hunnen eersten voorslag, slegts hielden voor het werk van eenige byzondere Persoonen: waarom men hun aanboodt, dit hun laatste Geschrift, in de Vroedschappen, te laaten rondgaan, en hun het antwoord, dat men daar ontvangen zou, vervolgens, te laaten toekomen. Doch om een werk van zo veel omslags niet vrugteloos te doen, verzogt men, vooraf, te mogen weeten, of 's Konings Gemagtigden nu 't uiterste van hunnen last geopend, dan of zy, van 's Konings wege, nog {==42==} {>>pagina-aanduiding<<} iets naders voor te stellen hadden (t). Doch deezen vonden de zwaarigheid, die men hun voorwierp, ten hoogsten vreemd, verklaarende nergens te kennen gegeven te hebben, dat zy de begonnen handeling niet genoegzaam gewettigd hielden, en gantschelyk gezind te zyn, om op den zelfden voet voort te gaan. Voorts wilden zy zig niet openen, wegens 't gene hun verder door den Koning gelast mogt zyn, voor dat zy antwoord bekomen zouden hebben op hun jongste Geschrift (v). Het Geschrift der Staatschen, waarop dit antwoord gegeven werdt, luidde, uit den naam van den Prins, de Staaten van Holland en Zeeland, Bommel en Buuren, met hunneGeassocieerden. Bondgenooten. De Koningschen hadden gevraagd, wie men, met deeze Bondgenooten, meende, op dat zyne Majesteit wiste, met wie hy handelde? En werdt toen, van de Staatsche zyde, verklaard, dat men 'er zulken door verstondt, die, sedert den jaare 1566, 't Land verlaaten hebbende, nog hunne zyde hielden (w). Zwartsenburg vertrekt, zonder de Vrede te konnen uitwerken. De Graaf van Zwartsenburg hadt, midlerwyl, met reizen over en weder, zyn best gedaan, om de partyen te beweegen, tot het uitbieden en aanneemen van redelyke voorwaarden van bevrediging: doch ziende 't werk haperen aan 't punt van den Godsdienst, sloeg hy een Bestand van zes maanden voor, binnen welken tyd, de Godsdienst blyven zou, in den staat, daar hy toen in {==43==} {>>pagina-aanduiding<<} was. 't Schynt, dat hy dit Bestand den Prins en de Staaten, die toen, van Dordrecht, te Geertruidenberg, gekomen waren, reeds hadt doen goedvinden. Doch de Landvoogd hadt 'er geen gevallen in: begeerende slegts een Bestand van twee maanden, mids de Onroomsche Godsdienst, ondertusschen, ophieldt, toe te staan (x): waarop Zwartsenburg, geenen kans ziende, om iets meer, tot bevordering der Vrede, te wege te brengen, deeze Landen verliet, en naar Duitschland te rug keerde (y). De Staaten hadden hem en zyner Gemaalinne, te vooren, een geschenk toegelegd in Juweelen, ter waarde van drieduizend of vyfendertighonderd guldens (z). Aan den Graave van Hohenlo vereerdenze een zilveren Lampet, van duizend of twaalfhonderd guldens. Zwartsenburgs Geheimschryver bekwam een' gouden Keten van honderd Kroonen (a). Midlerwyl, werdt de uitbieding der Koningschen, in alle de Vroedschappen, overwoogen. De Geheimschryver De la Torre, in den aanvang van Bloeimaand, met vrygeleide, te Geertruidenberg, gekomen, vorderde den Prinse en den Staaten antwoord af. Men gaf het, op den naam van den Prinse, van de Edelen, en van de Wethouders, Vroedschappen, Schutteryen, Gilden en gemeene Neeringen der Steden van Holland en Zeeland, met Bommel en Buuren (b); doch {==44==} {>>pagina-aanduiding<<} 't werdt ten Hove gewraakt, als bewimpeld. Men boodt aan, alle duisterheden op te helderen (c), zo draze werden aangeweezen: 't welk zynde geschied (d), kwam 'er, eindelyk, op den eersten van Zomermaand, eenAntwoord op de nadere uitbieding der Koningschen. antwoord, welk deezen zin hadt. ‘De aanbieding van herstelling in de Privilegien was aanneemlyk, zo men 'er, in vryheid van geweten, gebruik van maaken kon; maar wat konze hun baaten, die 't Vaderland zouden moeten ruimen. De Koning zou dan gelieven, de vervolging te doen ophouden, wanneer zy hem hunne gehoorzaamheid bewyzen zouden, niet minder dan hunne Voorvaders gedaan hadden. Op verzekeringen was niet te bouwen, als men de Sterkten en Krygsbehoeften zou moeten overleveren, eer 't vreemd Krygsvolk de Landen verliet, en eer de eendragt hersteld ware, door de orde, by de Vergadering der algemeene Staaten te beraamen. Dit moest dan voorgaan, zou men de Vrede konnen bevestigd zien. Hun verlangen naar dezelve hadden zy nu, zo zy meenden, duidelyk getoond. Doch om het ten overvloede te doen blyken, waren zy gezind, het punt van den Godsdienst, van de verzekering en alle de overigen te verblyven aan eene wettige Vergadering der algemeene Staaten. Wist men ook een bekwaam middel te vinden, om, tusschen 't vertrek der Spanjaarden en de dag- {==45==} {>>pagina-aanduiding<<} vaart der algemeene Staaten, alle daadlykheid te voorkomen; zy zouden de redelykheid plaats geeven (e).’ Midlerwyl, waren de Spaansche gyzelaarsWederantwoord der Koningschen. van Dordrecht vertrokken, en de Vredehanling, te Breda, geschorst; doch eenigen derzelven, in Zomermaand, te rug gekeerd zynde, kwamen de Staatsche Gemagtigden ook wederom te Breda, alwaar hun, den drieentwintigsten, een wederantwoord der Koningschen ter hand gesteld werdt, inhoudende ‘dat de Godsdienst, zynde door den Koning bezwooren, zo wel als de Privilegien, herstelling behoefde; dat men den Onroomschen reeds genoeg hadt toegestaan; dat de Koning nogtans genegen was, 't goeddunken der algemeene Staaten te hooren, beide over de Regeeringe en den Godsdienst, om daarna zelf orde te stellen. 't Uitheemsch Krygsvolk was zo spoedig niet te verzenden. Ook was 't niet veilig, 't heir te verzwakken, eer 't Verdrag getekend ware. Wisten de bondgenooten, nogtans, eenige verzekering te geeven, dat het Verdrag en 's Konings besluit, na 't hooren der algemeene Staaten, agtervolgd zou worden; men wilde, daarnaar, met genegenheid, luisteren (f).’ De Staatschen, bespeurende, dat men den Roomschen en geenen anderen Godsdienst in 't Land toelaaten zou willen, begonden te zien, {==46==} {>>pagina-aanduiding<<} dat eene Vergadering der algemeene Staaten, wier goeddunken de Koning zou konnen volgen of niet, naar zyn welgevallen, den Landzaaten geene vryheid van Godsdienst, 't punt daar nu alles op scheen te draaijen, zou konnen bezorgen. Zy klaagden derhalve ‘dat men zo geveinsdelyk met hen handelde, hun mompende, met eene algemeene Staatsvergadering, die slegts haar gevoelen zou mogen zeggen over 't stuk van den Godsdienst, zonder meer. Wreedheid was het, zeker! zo veele menschen ten lande uit te wyzen (g), onder voorwendsel van 's Konings eed, daarmen bewyzen kon, dat zyne Majesteit niet der Roomsche maar der Heilige Kerke gezwooren hadt. Zy verzogten dan, nogmaals, dat men hun vryheid van Godsdienst toestondt, of dit punt en alle de anderen volkomenlyk verbleeve aan de algemeene Staaten. Ook behoorde men 't uitheemsch Krygsvolk te doen vertrekken; doch hun, midlerwyl, geene afdanking te vergen, alzo zyne Majesteit veel beter dan zy in staat was om, des noods, een nieuw heir op de been te brengen. Was men egter bedugt voor 't pleegen van eenige vyandlykheid, men mogt middelen van verzekering voorslaan, waarop de Staatschen behoorlyk genoegen geeven zouden (h).’ Doch tot dit laatste, het voorslaan van middelen van verzekering verklaarden de Ko- {==47==} {>>pagina-aanduiding<<} ningschen geenen last te hebben: ook niet, om den voorslag der Staatschen te verwerpen, of aan te neemen. Zy verzogten alleenlykMen spreekt van een Bestand voor vier maanden. tyd, om aan den Koning te schryven, en antwoord van hem te bekomen, tot den eersten van Slagtmaand, en begeerden, midlerwyl, over een verzekerd Bestand, in onderhandeling, te treeden, binnen welk de stroomen egter geslooten zouden blyven; doch de oefening van den Roomschen Godsdienst zou vrystaan: ook zouden de uitgeweekenen in 't vry gebruik hunner goederen moeten worden hersteld. De Staatschen oordeelden, daarentegen, dat men, geduurende het Bestand, by de bezettingen en op de binnenlandsche stroomen, de wapenen moest doen afleggen, en zo de Koning de stroomen van boven wilde doen sluiten; zou het, van de andere zyde, ook moeten vrystaan de Zuiderzee en andere zoute wateren geslooten te houden. De uitgeweekenen, begeerende weder te keeren, zouden zulks moeten verzoeken, ter plaatse, daar zy zig zouden willen neêrslaan. Hierby bleef de handel eene poos steeken. De Staatsche Gemagtigden, van alles verslag ter Dagvaart gedaan hebbende (i), vonden de meeste Leden geneigd, om alle verdere onderhandeling af te breeken. Die van 't Noorderkwartier alleen oordeelden, dat men, met den handel over een Bestand, zou konnen voortgaan (k): waartoe men, sedert, besloot. De Gemagtigden werden, met nieu- {==48==} {>>pagina-aanduiding<<} wen last, naar Breda, te rug gezonden (l). Hier vraagde men hun af, of zy begreepen, dat de algemeene Staaten, vergaderd zynde, kennis behoorden te neemen van 't stuk van den Godsdienst, of dat zy alleenlyk zouden hebben te verklaaren, of men de Onroomschen zou konnen verdraagen, dan of dezelven 't Land zouden moeten ruimen. Zy antwoordden, dat het laatste de meening was. Toen sprak men wederom van een Bestand; doch met zo weinig vrugt, dat men elkanderen, wederzyds, verdagt hieldt van 't rekken der handelinge, met slinksche oogmerken (m). De Koningschen stonden ook sterk op verzekering, dat men, van de andere zyde, naarkomen zou, 't gene in de Vergadering der algemeene Staaten zou worden geraamd. Men vraagde hun, welke verzekerdheidVoorslag en eisch van verzekering, zy begeerden en geeven wilden? Zy antwoordden ‘dat de Koning hun zyn woord, hand en zegel, bevestigd door de algemeene Staaten, beloofde, ook het woord der Keizerlyke Majesteit en andere Duitsche Vorsten van 's Konings bloede: waartegen de Prins en de Staaten, boven belofte, eed, brieven en zegels, zouden moeten leveren eenige gyzelaars, benevens de Steden Briele en Enkhuizen, in Holland, en Vlissingen en Arnemuiden, in Zeeland, ter bewaaringe der algemeene Staaten, of van andere onzydigen (n).’ Doch 't laatste {==49==} {>>pagina-aanduiding<<} gedeelte van deezen eisch klonk den Staatschen Gemagtigden, en den Prinse en den Staaten zelven ten uitersten vreemd in de ooren. Men antwoordde dan ‘dat het geevendie de Staatschen afslaan. van gyzelaars, dat toch niet anders dan wederzyds zou konnen geschieden, vrugteloos was. Dat ook de vier Steden niet zouden konnen overgeleverd worden, alzo zy de voornaame handelende partyen waren, voor welken men verzekering zogt, en welken, derhalve, niet tot verzekerdheid gesteld konden worden. Behalve dat deeze Steden, en alle de anderen, in Holland en Zeeland, niet moesten begreepen worden, zig der gehoorzaamheid des Konings te hebben onttrokken; maar ten behoeve zyner Majesteit, tegen de dwinglandy der uitheemschen, te worden beschermd, en dus zo goed als in 's Konings magt te zyn (o).’ Met dit antwoord, werdtDe onderhandeling wordt afgebroken. alle verdere onderhandeling afgebroken. De Staatschen namen hun afscheid, met een Geschrift, waarin zy, verhaald hebbende, wat, in den gantschen Vredehandel, was voorgevallen, zig zeer beklaagden ‘dat men, van 's Konings zyde, staan bleef op den harden eisch van 't vertrek der Onroomschen, even of men 't Land, met alle de voorregten, alleen aan het klein getal der Roomschen, die 'er in blyven zouden, begeerde te laaten. Ookwonden zy vreemd, dat de billyke aanbieding van den Prinse en de Staaten, om 't verschil over den Gods- {==50==} {>>pagina-aanduiding<<} dienst en alle de anderen te willen verblyven aan eene wettige Vergadering der algemeene Staaten, noch aangenomen, noch duidelyk afgeslaagen was. Hieruit beslootenze, dat men hen slegts hadt zoeken op te houden, om de andere Nederlanden, ondertusschen, slap te maaken, en in eene gewisse slaaverny te doen storten. Waarom zy, voor God en de weereld, verklaaren moesten, dat het aan hun niet gehaperd hadt, dat de vrede niet hadt konnen getroffen worden: maar aan zulken, die, door onderdrukking der Landzaaten, zig zelven eene Heerschappy zogten op te regten. Kwam 'er, ondertusschen, nader bescheid uit Spanje, de Prins en de zynen zouden niet weigeren, de onderhandeling te hervatten, zo zy 't als dan oorbaar hielden, en zo zy dagten, dat men, met meerder opregtheid, zou willen te werk gaan.’ Dit Geschrift was, den dertienden van Hooimaand, getekend (p). In het antwoord, dat er, van wege de Koningschen, des anderendaags, op gegeven werdt, beklaagden zy zig niet minder, over de scherpe taal, met welke, men hunne opregte oogmerken hadt doorgestreeken. Voorts verklaarden zy ‘'t Vertoog der Staatschen niet anders over te neemen, dan om 's Konings antwoord op het zelve te verwagten, betuigende, insgelyks, voor God en de weereld, indien men, na 't ontvangen van dit ant- {==51==} {>>pagina-aanduiding<<} woord, weigerde met de onderhandelingen voort te vaaren, zyne Majesteit niet, maar de Prins en de Staaten de schuld draagen zouden, van 't afbreeken des Vredehandels (q).’ VIII. Looze inzigten des Landvoogds op de Vredehandeling. Dus vrugteloos liep de Bredasche handeling af, met het midden van Hooimaand. De Landvoogd hadt, onder den loop derzelve, doen verspreiden, dat het alleen aan de Bondgenooten haperen zou, zo de Vrede niet getroffen werdt, alzo de Koning hun, in alles, genoegen geeven wilde, behalve in 't stuk van den Godsdienst, waaromtrent het den Onderzaaten geenszins voegde, den Vorst de wet te willen stellen (r). Ook hadt hy den Raad van Staate, op 't stuk der Vredehandeling, gehoord: en werdt hem hier voorgehouden ‘dat het raadzaam scheen, de uitheemschen te doen vertrekken, en eene algemeene Dagvaart toe te staan, op welke de Staaten zig, op 't stuk van de Regeeringe en Godsdienst, zouden mogen verklaaren, blyvende 't besluit, deswege, in de magt zyner Majesteit. Ook moest men den Onroomschen vryheid van geweeten, doch geene uiterlyke oefening toestaan, zynde te bedugten, zo men zyne streng te sterk trok, dat Oranje het oog op eenen vreemden Heer mogt werpen, alzo hy zig, nu en dan, ontvallen liet, dat het der bruid die hy in zyne magt hadt, aan geene vryers ontbrak.’ Eenigen tyd na 't afbreeken der {==52==} {>>pagina-aanduiding<<} Vredehandelinge, vernam Don Louis ook, dat de Staaten van Brabant voor 't vertrek der Vreemdelingen stemden. Doch zy beloofden, te gelyk, niet te zullen gedoogen, dat 'er, ter algemeene Staatsvergaderinge, iets ten nadeele van 't Roomsch geloof werdt vastgesteld. Ook maakten zy zig sterk, dat de Staaten der andere Landschappen, hierin, niet van hun verschillen zouden; zo dat de Koning niet behoefde te twyfelen, of 't besluit zou den Prinse tegen vallen. En wil men, dat de Landvoogd zig, van toen af, beklaagd heeft, dat hy de Bondgenooten niet by 't woord gevat, en nevens hen, de geschillen aan de vergadering der algemeene Staaten verbleeven hadt. Van elders blykt nogtans, dat de Koning zyn uiterste besluit, wegens de voorwaarden, welken hy zou willen toestaan, nog niet herwaards hadt overgeschreeven: 't welk den Landvoogd in onzekerheid bragt (s). Over 't afbreeken der Vredehandelinge, oordeelde elk, ondertusschen, naar dat hy gezind was. Sommigen meenden, dat de Prins en de Staaten zig naar geene redelyke voorwaarden hadden willen voegen, en den Koning dingen vergden, die met zynen eed streeden. Anderen, zelfs Roomschgezinden dagten, dat de Staatschen genoeg inwilligden, als zy 't stuk van den Godsdienst aan de algemeene Staaten verblyven wilden, en begonden te gelooven, dat hun de Godsdienst zo na niet aan 't hert lag, als de herstelling der oude voorregten en 't {==53==} {>>pagina-aanduiding<<} trek der uitheemschen, twee dingen, waarop zy, niet minder dan die van Holland en Zeeland, gesteld waren (t). IX. Sonoi bemagtigt het Barndegat. Terwyl men nog over de Vrede handelde, waren 'er, van wederzyde, verscheiden' aanslagen gesmeed, om elkanderen, te water en te lande, afbreuk te doen, en hierdoor voordeeliger voorwaarden van elkanderen te bedingen. De Staatschen, toeleg maakende om Haarlem, door 't belemmeren van den toevoer derwaards, te dwingen tot het verlaaten der Spaansche zyde, waren overeengekomen, dat Sonoi en die van 't Noorderkwartier het Barndegat, eenen inham van 't Y, over Amsterdam gelegen, zouden bemagtigen, terwyl die van Zuidholland zig van de schans op den Sparendamschen dyk, by 't Huis ter Hart, zouden zoeken meester te maaken. Hiermede zou de toevoer naar Haarlem, beide langs de Meer en langs 't Y, afgesneeden zyn. 't Gelukte Sonoi, op den zevenden van Grasmaand (u), het Barndegat in te neemen, alwaar hy, terstond, eene schans opwierp, den Waterlandschen dyk doorstak, en de Noordhollandsche galeien, door dit gat, in 't Y bragt. Doch te Hoorn, werdt weinig haast gemaakt, met het uitrusten van groote schepen, die 't Y schoon zouden hebben moeten houden. In 't Zuiderkwartier vondt men, hoewel de Prins 't werk aandreef, ook zwaarigheid, in 't overmeesteren van den Sparendamschen dyk. {==54==} {>>pagina-aanduiding<<} De Amsterdammers maakten zig, ondertusschen, gereed, om Sonoi, met magt van volk en schepen, te verdryven, hem, midlerwyl, te water en te lande, by nagt en by dage, in beweeginge houdende, tot dat hy, geeneHy verlaat het wederom. hulp bekomende, het Barndegat, den vierentwintigsten, wederom verliet, zig zeer beklaagende, dat men zo schoone gelegenheid om den vyand afbreuk te doen hadt verwaarloosd (v).Hierges valt in Westfriesland. Hierges, naderhand, eenig volk, over Utrecht en Amsterdam, aan den Sparendamschen dyk, byeen gekreegen hebbende, trok, over de Beverwyk, naar Westfriesland. Van Schoorl, daar hy 't voetvolk leggen liet, rukte hy, met de paarden, voort, tot aan den Slaaper. Doch hier vondt hy de schansen zo wel bewaard, dat hy, zynen moed, met plonderen en blaaken, hier en daar, gekoeld hebbende, na een verblyf van veertien dagen, naar de Beverwyk, te rug keerde (w). X. Schrikkelyke handel van Sonoi, omtrent eenige Roomschgezinde huisluiden en anderen, van verraad beschuldigd. Terwyl hy zig, in 't Noorderkwartier, ophieldt, verspreidde zig onder 't gemeen een gerugt, dat eenige landloopers, door den vyand, gehuurd waren, om de voornaamste Dorpen van deezen oord in den brand te steeken. En gelyk men, in kommerlyke tyden, met naame, als men den vyand voor de deure heeft, agterdogtiger is dan ooit, vondt dit gerugt ingang, ook by de gemagtigde Staaten (x) en by den Overste Sonoi. De Schouten raakten op de been, en meer {==55==} {>>pagina-aanduiding<<} dan twintig van 't geboefte werden gevat, die egter wel huisbraaken en andere moedwilligheden; doch geen verraad of voorgenomen' brandstigtery beleeden. Sonoi, vol kwaad vermoeden en streng van aart, geeft last, om hen scherper te onderzoeken, en stelt, hiertoe, als wilde hy Alva niet toegeeven, eene byzondere Regtbank aan, die zo vinnig en wreed te werk ging, dat zy, niet minder verfoeid dan de Raad der Beroerten, eerlang, zo wel als deeze, den naam van Bloedraad kreeg. Leden van deeze Vierschaar waren Joan van Foreest, Schout van Alkmaar, Meester Joost Huikesloot, Schout te Hoorn, Willem Maartenszoon Kalf, Baljuw van Waterland en Zeevang, en Willem van Zonnenberg, Baljuw van Brederode en Bergen: waarby, eerlang, nog kwamen Jonkheer Willem van Roon, Schout te Nieuwdorp, en Willem Mostard. Doch deezen twee werden weinig gebruikt, en minder nog Foreest, in wiens plaats, de geweldige Provoost, Michiel Vermertlen, aangesteld werdt. In 't eerst, zat deeze Regtbank te Alkmaar; doch daarna, op 't Huis te Schagen. Onder 't spannen en pynigen der landlooperen, vraagde men hun af, welke Huisluiden zy, hieromtrent, kenden, en als zy 'er eenigen noemden, ging men voort met vraagen, of deezen hen niet tot brandstigten hadden omgekogt? Werdt dit geloochend, dan beloofden de snedige regters den misdaadigen de vryheid, zoze de waarheid belyden wilden. Meer werdt 'er niet vereischt, om hen verscheiden' welgestelde Huisluiden, by welken zy {==56==} {>>pagina-aanduiding<<} om eene aalmoes plagten te gaan, te doen betigten. Een deezer landlooperen, Jan Driemunt van Hoorn, was egter, door pyn noch beloften, aan 't beschuldigen te krygen. Doch men deedt hem, met de armen agterwaards omgedraaid, en tweehonderd ponden gewigts aan zyne grootste teenen, meer dan drie uuren agter een, aan een ladder hangen; daar hem 't bange zweet ten lighaame uitgeperst werdt, dat het op de zolder droop. Onder dit folteren, bezweek zyne standvastigheid, en beschuldigde hy de Huisluiden ook, die de anderen hadden betigt. Hy en eenigen zyner makkeren, want sommigen braken uit, werden nogtans ten vuure gedoemd: doch betuigden, ter dood gaande, dat zy zelven, en de huisluiden, door hen beschuldigd, aan de gewaande brandstigtery, onschuldig waren: 't welk, naderhand, uit de geregtelyke getuigenissen van Scherpregteren, Schoutsdienaaren, Predikanten en andere aanschouweren, gebleeken is. Midlerwyl, hadt men de betigtte Huisluiden gevat. De voornaamsten waren Jakob of Koppe Korneliszoon en zyn Zoon Nanning van Wognum en Pieter Nanningszoon van Benningbroek, allen drie Roomschgezind, en daarom, by veelen, te meer verdagt. De landloopers hadden hun 't verraad in 't aangezigt aangezeid; doch zy bleeven 't standvastig loochenen. De folteringen, die men toen uitvondt en in 't werk stelde, om hen tot bekentenis te persen, zouden 't geloof te boven gaan, warenze niet, door egte verklaaringen, beweezen. Rekken, spannen, geesselen, met versche berken roeden, {==57==} {>>pagina-aanduiding<<} in water geweekt, was 't minst, dat men hun aandeedt. Men blakerde de lighaamen, van 't hoofd tot de voetzoolen, met lynwaat, in brandewyn gedoopt en aangesteken, tot dat zy zo zwart als koolen waren, en de zenuwen, hier en daar, bloot lagen. Ook werdt 'er zwavel, en somtyds een half pond kaarsen tevens verbezigd, om de luiden onder de oxelen en voetzoolen te branden. Zo gemarteld, liet menze, eenige nagten, ongedekt, op den blooten vloer leggen, en met roeden uit den slaap houden. Voor voedsel, gafmen hun pekelharing en andere zoute spyze, en weigerde hun eene teug dranks, hoe zeerze 'er om baden. Torren, uit de aarde gegraaven, werden den lyderen op den navel gezet, daar men eenen angel uit haalde, zo lang als een vingerlid. Men plaatste hun rotten, door Sonoi zelven, ten deezen einde, overgezonden, eerst onder eene steenen stolp, en daarna onder eene houten laade, gedekt met eene koperen pan, op den blooten borst en buik, en perste de dieren, door vuur op de stolp of pan gelegd, om hun naar 't hert en de ingewanden te knaagen. De gaten, dus gemaakt, werden, met gloeyende koolen, toegeschroeid. Men snerpte de lighaamen, met gesmolten spek. De manlykheid van Nanning Koppeszoon werdt met room besmeerd, en aan een zoogkalf te trekken gegeven. Dit zelfde lid - - - - maar 't hert wordt my wee, 't gemoed vol van 't beschryven deezer walgelyke gruwelen, die den eerlyken leezer, niet minder dan my, verdrieten zullen, en by anderen, breeder, vermeld zyn. Ik voeg {==58==} {>>pagina-aanduiding<<} 'er, alleenlyk, by, dat Koppe Korneliszoon, door al 't folteren, afgemarteld, in zwym viel en den geest gaf, voor de voeten zyner regteren, die, om hun onmenschelyk bedryf eenen glimp te geeven, 't gerugt lieten loopen, dat de duivel hem den hals gebroken hadt. Nanning Koppeszoon, overmand door de pyn, en bekoord, door de belofte van goed en leeven te zullen behouden, beleedt, eindelyk, al wat men hebben wilde, en werdt toen, op Sonois naam, veroordeeld, om 't hert uit het lyf gerukt en gevierdendeeld te worden; welk vonnis, te Hoorn, niet zonder weêrzin der Wethouderschap, aan hem werdt uitgevoerd. In zyn uiterste, schoon men hem dronken gemaakt hadt, en de Predikant, Juriaan Epeszoon, hem geduuriglyk in de reden viel, deedt hy, egter, de ernstigste betuigingen van onschuld. Aanmerklyk is 't, dat hy den Predikant, binnen drie dagen, voor 't jongste gerigt daagde, en dat deeze, hierop mistroostig naar huis gegaan, binnen of kort na den bestemden tyd, overleedt (y). Pieter Nanningszoon werdt ook, door zwaar pynigen, bewoogen, om, niet slegts byzondere Persoonen, huis- en steêluiden, in en buiten de Regeeringe, maar zelfs geheele Dorpen en Schoutambagten te beschuldigen van deelgenootschap aan 't verraad. Dus scheen 'er geen eind aan 't pynigen en straffen te zullen zyn. Maar die van Hoorn, een kwaad oog op den handel beginnende te krygen, weigerden hunnen burger, Jan Jeroens- {==59==} {>>pagina-aanduiding<<} zoon, ook een' der beschuldigden, ter Stad uit te laaten trekken. Sonoi egter drong 'er hen toe, door strak schryven. Toen kreeg men Jan Jeroenszoon ook aan de paleie, tot viermaal toe, in afzyn der Hoornsche Gemagtigden, die bedongen hadden by zyne teregtstelling tegenwoordig te moeten zyn, en daarna, over 't verbreeken van dit deel des Verdings, met de Regters en met Sonoi zelv', in een hevig geschil geraakten. Deez' hadt de loosheid van die van Hoorn te laaten rieken, dat zy, by hem, ook in 't oog liepen, om, door deezen trek, tweedragt en slapheid onder hen te verwekken. 't Gelukte hem egter niet. De Hoornschen vervoegden zig aan den Prinse, met een smeekschrift, op den naam van Jan Jeroenszoon, welk zo veel ingang vondt, dat zyne Doorlugtigheid verboodt, met het onderzoek voort te vaaren, buiten 't byzyn van twee zyner Gemagtigden, Sonoi druist hier tegen aan, en beveelt zynen Regteren, 't werk, dat midlerwyl gestaakt was, wederom aan te binden. Doch zy hadden 't hert niet, om 's Prinsen verbod te overtreeden. Ondertusschen, kon de Prins naauwlyks luiden vinden, die zig tot zo haatelyk een bedryf, wilden laaten gebruiken. Sonoi ook vernam, te vergeefs, naar eenen Regter, in Mostards plaats, die Ontvanger der geestelyke goederen in deezen oord geworden was. Onder anderen, zogt hy hier toe aan Meester Joan van Oldenbarneveld, dat pas Advokaat der Staaten voor den Hove van Holland, op eene wedde van agttien {==60==} {>>pagina-aanduiding<<} ponden 's jaars (z); die 't plat uit weigerde. 't Werk haperde dus eenen geruimen tyd. De gevangens, die te Alkmaar zaten, werden, eerlang, geslaakt. Te Schagen, bleeven 'er vier in hegtenis, tot na de Gendsche Bevrediging, die, in Slagtmaand des jaars 1576, geslooten werdt; en onder deezen, Jan Jeroenszoon en Pieter Nanningszoon. Men wilde hen toen ook op vrye voeten stellen, uit kragte der Vredepunten; doch zy begeerden regt. De Staaten van Holland belastten hen te ontslaan onder handtasting. Doch Sonoi sloeg het in den wind, begeerende, dat zy, in gevolge der Vrede, zouden uitgaan. Daarna beveelt de Prins 't stuk den Hove. De Prokureur Generaal, toen te Schagen gekomen, slaat de sloten der gevangenis open, en voert de gevangenen naar Delft. Hier werdt Sybout Janszoon, geene middelen hebbende, om de regtspleeging te bekostigen, de eerste geslaakt, in gevolge der Vredepunten. De anderen drie, Jan Jeroenszoon, Pieter Nanningszoon en Piet El, werden, door 't Hof, by 's Prinsen goeddunken, onder handtasting, los gelaaten. 't Huis gekomen, ligtten zy een'Man dement van pur ge. daagbrief van zuivering, en riepen Sonoi, de Regters, den Prokureur Generaal, en elk, die iets op hen te zeggen hadt, voor 't Hof. Maar Sonoi dreef, dat de zaak, met de Vrede, gesmoord moest blyven. De Staaten ook, ziende hoe veel werks het in hebben zou, de oude wrokken op te wroeten, die nu met de vrede afge- {==61==} {>>pagina-aanduiding<<} daan gerekend waren, oordeelden, dat de begeerde zuivering hier geene plaats hadt; doch lieten den beledigden egter vryheid, om hunne zaak voor 't Hof te vervolgen, zo tot straffe als tot schadebetering. Maar de geslaakten, bevroedende dat de Noordhollandsche Steden, die Sonoi op zyne zyde hadt weeten te krygen, hun tegen waren, en ziende, met regten, in allen gevalle, niet dan langzaam aan een einde van zaaken te zullen konnen geraaken, lieten zig, door hunne Advokaaten, overreeden, om stil te zitten: oordeelende ook de meesten, dat zy zig, tot verdediging van hunnen goeden naam, nu genoeg gekweeten hadden. Zulk een uitslag hadt deeze handel, die eene schandvlek gebragt heeft op den Hollandschen naam, schoon Sonoi, die 'er de hoofdaanleider van geweest is, geen Hollander was. 't Gantsche werk was, wil men, aangelegd, om den Roomschen, eens vooral, den moed te beneemen van naar verandering der Regeeringe te staan. Doch de onmenschelyke wreedheid, gepleegd, in 't pynigen en straffen van luiden, in welken men geene schuld altoos gevonden hadt, is met geene redenen van staat te verschoonen (b). 't Verhaalen van den afloop deezes werks heeft ons ver buiten de orde der gebeurtenissen vervoerd, waartoe wy nu wederkeeren. XI. Hierges neemt Buuren in. Hierges, zyn zat gewoed hebbende in 't Noorderkwartier, brak, eerlang, wederom op van Beverwyk, toog bovenwaards, en {==62==} {>>pagina-aanduiding<<} sloeg, onverwagt, 't beleg voor Buuren, dat, met vyftien stukken, beschooten, en, na twee dagen, ingenomen werdt. 't Kasteel, op welk de bezetting geweeken was, gaf zig op, byMondragon Klundert, Fynaard en Ruigenhil. Verdrag (c). Ten zelfden tyde, 't was in Zomermaand, overviel Mondragon de Klundert, de Fynaard en de Ruigenhil, drie Polders aan 't Hollandsch Diep, zig aldaar verschansende, in eene sterkte (d), waaruit hy de Vaart naar en van Zeeland belemmeren kon. De Staatsche Gemagtigden te Breda hadden hunnen Meesteren van deezen toeleg gewaarschuwd (e); doch by de uitkomst bleek, dat deezen deszelfs uitvoering niet hadden konnen beletten. Hierges Leger, met eenig voet- en paardenvolk, versterkt geworden zynde, rukte hy, in Hooimaand, aan drie hoopen, naar Bommel, naar Woudrichem, en naar Schoonhoven. In Holland, dagt men, dat hy 't eigenlyk op Gouda gemunt hadt.Oudewater belegerd, Doch, zyn volk schielyk samengetrokken hebbende, berende hy Oudewater, op den negentienden. Zevenhonderd weerbaare mannen waren 'er slegts in deeze Stede, de helft Krygsvolk, de helft Burgery. De belegeraars maakten zig, terstond, meester van eene schans, die de sluis, aan den Yssel, digt onder de Stad gelegen, dekte. Door 't openen deezer sluis, zou men 't Land om de Stad onder water hebben konnen zetten. Ook hadt de Prins dit, by tyds, belast; doch die van {==63==} {>>pagina-aanduiding<<} de Stad hadden 't verzuimd, om den hooibouw niet te verliezen. De Spanjaards bemagtigden nog een ander Blokhuis, wat verder van de Stad, aan de Goudsche zyde, leggende, na dat het, door Willemken van Angeren, eenen Duitscher, schandelyk verlaaten was. Toen stopte Hierges den Yssel, en sneedt den belegerden allen toevoer af. In 't eerst, deeden deezen, nu en dan, eenen uitval; doch staakten 't haast, om de bezetting te spaaren. Hierges, de batteryen gereed en met agtentwintig stukken geschuts beplant hebbende, eischte de Stad op, den zesden van Oogstmaand. Men antwoordde, dat menze voor den Koning, onder den Prinse van Oranje, bewaarde, en verzogt drie dagen tyds, om zig, met deezen, te beraaden. Doch Hierges gunde hun slegts twee uuren, en begon de Stad hevig te beschieten, toen dezelven verstreeken waren. 't Schieten duurde tot aan den avond, en werdt, des anderendaags, hervat. Na den middag, vielen de belegeraars aan 't stormen; doch vonden meer tegenstands, dan men van zo klein een getal, als de belegerden slegts uitmaaken konden, zou hebben mogen verwagten. Ruim een uuren stormenderband veroverd. duurde de storm. Toen werdt de wal overweldigd, en 't gantsche Leger stortte ter Stad in. Daar ging 't op een moorden, zonder kunne of jaaren te ontzien. Ook raakte de brand, by ongeluk of uit moedwil, in de huizen, die byna allen vernield werden. De Kerk en 't Klooster bleeven egter staan. De Nederduitsche Predikant, Jan Janszoon, schoon voor vyf honderd guldens gerantzoend, werdt {==64==} {>>pagina-aanduiding<<} opgeknoopt: en 't is aanmerkelyk, dat zyn lighaam, na zestien maanden gehangen te hebben, nog zo vol en blank gevonden werdt, zelfs de oogen zo ongekwetst en het aangezigt zo weinig ingevallen, als of hy slegts vier dagen dood geweest was: 't welk, door een' Burgemeester van Gouda, die 'er, nevens verscheiden' anderen, ooggetuigen van was geweest, naderhand, ter Dagvaart van Holland, verhaald, en in 't Register der Staatsbesluiten aangetekend werdt (f). De Predikant der Walsche bezetting gaf zig voor eenen soldaat uit, en kwam, om honderd Kroonen, los. De Baljuw der Stede, Gerrit van Kraayestein, eenen deken of twee, als ware 't buit geweest, om 't lyf geslingerd hebbende, school onder 's vyands volk, nam eerlang zynen slag waar, en ging door. Omtrent twintig burgers, op hooger losgeld gesteld dan zy betaalen konden, werden, in koelen bloede, doorreegen. Eenige vrouwen en maagden, om drie of vier Ryksdaalers ieder, verkogt. In 't stormen, waren 'er ruim honderd van de belegeraars gesneuveld, veel meer gekwetst. Zo deerlyk een lot trof Oudewater, dat, kort voor de belegering, zyne gebuurstad, Gouda, tegen 's vyands aanslagen gewaarschuwd hadt, en zelf weinig op zyne hoede geweest was (g), op den zevenden van Oogstmaand (h). XII. Schoonhoven gaat over, by Verdrag. Op den twaalfden, rukte Hierges voor Schoonhoven. De zorg voor 't kooren, dat {==65==} {>>pagina-aanduiding<<} te velde stondt, hadt hier ook het onder water zetten der omleggende Landeryen belet, waarvan men eenen der Burgemeesteren de voornaamste schuld gaf. De Prins zondt 'er egter vyf schepen met volk en voorraad naar toe, onder den Kolonel la Garde, die, op één schip na, binnen raakten. Ook deeden de Staaten, op raade van zyne Doorlugtigheid, de sluizen en kaaden openen. Doch 't water wies te weinig, om 't beleg te hinderen. Ook weezen eenige uitgeweekenen den vyand de bekwaamste plaatsen aan, om 't geschut te planten. 't Beuken ving dan aan: en werden, op eenen dag, driehonderd schreeden muurs om verre gesmeeten. La Garde, toen agt geevende op de onwilligheid der burgerye, die, grootendeels, gezind tot den vyand, of bedugt voor 't lot van Oudewater, niet aan 't stoppen der breuke te krygen was, besloot, by goeddunken des Krygsraads, in onderhandeling te treeden, en gaf de Stad over, by verdrag, op den vierentwintigsten van Oogstmaand, bedingende vryen uittogt, met vliegende vendels, geweer en pakkaadje (i). De wakkere Hierges, toeleggende op hetHierges legt toe op het bemagtigen der stroomen. Schansen te Krimpen en te Paapendrecht overmeesterd. bemagtigen der stroomen, viel, terstond hierna, aan, op de schansen, in deezen oord, die met Staatsch volk bezet waren: en overweldigde 'er eene in Krimpen, daar tweehonderd man in lag, en eene te Paapendrecht. Dus was hy genoegzaam meester van den Yssel, de Lek en de Merwede. Van Paapen- {==66==} {>>pagina-aanduiding<<} drecht, kon hy ligtelyk oversteeken op de Zwyndrechtsche Waard, en Dordrecht benaauwen. De Prins, dit bevroedende, hadt de Staaten bewoogen, om den dyk van de Alblasserwaard, boven de kleine schanse, en den dyk in de Krimpenerwaardte doen doorgraaven (k). Doch ik meen, dat de last hiertoe te laat gegeven, en niet uitgevoerd werdt. De dyk in de Riederwaard werdt egter doorgesteken, en 't gat gesterkt, met een hegt blokhuis. Ook werdt Zwyndrecht bezet, met driehonderd Ruiters en agt vendelen knegten (l): waardoor Dordrecht genoegzaam beveiligd werdt gehouden. XIII. Woerden, door den Graave van Megen, belegerd. Uit het Leger van Hierges werdt, sedert, een deel volks ontbooden naar Brabant, vanwaar de Landvoogd eenen togt op Zeeland wilde doen. Met het overige trok Hierges Broeder, Graaf van Megen uit hoofde zyner Gemaalinne, den agtsten van Herfstmaand, voor Woerden, alwaar onlangs eenige versterking van volk binnen gekomen was. Ook was de Stad tamelyk voorzien van nooddruft: en 't omleggend Land stondt onder water, waardoor 't beleg moeilyk viel. Megen dan, zeven schansen om de Stad hebbende opgeworpen, zogt haar den toevoer af te snyden: dat egter niet gelukken wilde. Voorts, deedt men elkanderen, met schutgevaarten, nu en dan, een weinig afbreuks. Megen hieldt het uit voor de Stad, tot in Oogstmaand des volgenden jaars, wanneer hy, naar Brabant ontboo- {==67==} {>>pagina-aanduiding<<} den zynde, tot slissing eener muiterye onder 's Konings Krygsvolk, genoodzaakt was, 't beleg op te breeken (m). Terwyl 't nog duurde,'t Beleg wordt opgebroken. haalden de belegerden hunnen voorraad van Gouda, met platbodemde schuitjes, die, over de laage Landen van Bulwyk, de Waarder en de Lange Weide, keerden naar eene schans, welke Staatsch volk in, en langs eene Vaart gemeenschap hadt met de Stad. Voorts vingen zy eene ongelooflyke menigte van snoek in den Ryn, die door de Stad loopt en hoog gezwollen was. Doch in de laatste zes weeken van 't beleg, begon 't, in de Stad, schaars om te komen met de mondbehoeften. Ook hadt men 'er, met verlof der Staaten (n), tinnen geld geslaagen van eene vierkante gedaante (o). XIV. Derde Huwelyk des Prinsen van Oranje. Midden onder de bezigheden, die de zaaken van vrede en van oorlog den Prinse van Oranje, in den jaare 1575, verschaften, hadt zyne Doorlugtigheid de gedagten laaten gaan op een derde Huwelyk; onaangezien zyne tweede Gemaalin, Anna van Saxen, van welke hy zig, ter oorzaake van haar ongeregeld gedrag, hadt doen scheiden, nog leefde, en te Dresden, by haaren Oom, den Keurvorst Augustus, bewaard werdt (p). In Zomermaand deezes jaars, was hy, in den Briele, hertrouwd, met Charlotte van Bourbon, Dogter van Lodewyk, Hertoge van Montpensier, die, {==68==} {>>pagina-aanduiding<<} tot het Kloosterleeven geschikt zynde, Abtdisse van Jouarre geworden, doch, in 't jaar 1572, naar Duitschland geweeken was, alwaar zy openlyke belydenis der Hervormde Leere gedaan hadt. Omtrent drie jaaren, bleef zy hier, aan 't Hof van den Paltsgraave Keurvorst (q): tot dat de Prins van Oranje haar ten Huwelyk verzogt, door den Heere van S. Aldegonde, die haar, over Embden, met twee Oorlogsschepen, herwaards begeleidde (r). Zeer werdt dit Huwelyk gelasterd van de Spaanschgezinden (s); die 't voor een overspel uitkreeten (t), om dat de Prinses den Geestelyken staat verlaaten hadt, schoon zy dien staat nooit hadt verkooren; maar 'er, door haaren Vader, in haare kindsche jaaren, toen zy niet kiezen kon, toe geschikt was (u). In Holland, werdt de Bruid, door de Heeren van Keenenburg en Zwieten, en door de Gemagtigden van Dordrecht, Alkmaar, Vlissingen en Briele, uit den naam der Staaten, verwelkomd, en vereerd met zesduizend ponden van veertig grooten, die, uit den honderdsten penning, gevonden werden (v). Haar Vader hadt niet in 't Huwelyk bewilligd, en 't liep aan, tot in 't jaar 1580, eer hy zig verzoende met den Prinse (w): die, veelligt, om hem tot vreedzaame {==69==} {>>pagina-aanduiding<<} gedagten te brengen, eene maand na zyn Huwelyk, gelyk wy hier voor hebben gemeld, niet belooven wilde, de Roomsche Religie, hier te Lande, te doen ophouden, schoon hy 't ontwerp, waarin hem dit gevergd was, eene maand voor zyn Huwelyk, hadt goedgekeurd (x). Doch de plegtigheden des Huwelyks verhinderdenDe Prins verreist naar Walcheren. den Prins niet, te zorgen voor 's Lands welstand. 't Was maar vier of vyf dagen voltrokken geweest, toen hy zig, op de tyding dat Don Louis eenen aanslag op Zeeland in den zin hadt, naar Walcheren begaf, om orde te stellen (y). Terwyl hy zigbemagtigt eenîge vyandlyke kromstevens. hier ophieldt, gelukte het eenigen zyner galeien en roeibarzen, elf of twaalf vyandlyke kromstevens, in eene kreeke omtrent Nieuwgastel, te veroveren en in den brand te steeken (z): 't welk de Staaten, by een Afschrift van den brief zyner Doorlugtigheid, uit Ooltgensplaate gedagtekend, aan Gouda en aan de nabuurige Steden bekend maakten (a). De tyding deezer verovering gaf eenige verkwikking aan de benaauwde Steden van deezen oord, alzo menze, twee dagen na 't berennen van Oudewater, ontving. Sommigen melden, dat Requesens, ten deezen tyde, poogde, Middelburg en Rammekens in te neemen, door verraad; doch dat de toeleg ontdekt werdt, en eenigen der verraaderen gestraft (b). Ik twyfel nogtans aan de {==70==} {>>pagina-aanduiding<<} gegrondheid van dit verhaal, welk, zo veel my bekend is, by niemant onzer schryveren, te boek is gesteld. De Landvoogd hadt het, eigenlyk, op Zierikzee en 't Eiland Schouwen gemunt, werwaards hy, in Herfstmaand, den merkwaardigsten togt deedt, dien de gantsche Spaansche kryg heeft uitgeleverd, en die hierom verdient, dat wy 'er, beknoptelyk, van gewaagen. XV. Merkwaardige togt der Spaanschen, door 't water, naar Duiveland en Schouwen. Eenige uitgeweeken' Zeeuwen hadden Don Louis vertoond ‘hoe gemaklyk men, van Thoolen, dat nog Spaansch was, kon overscheepen, op Filipsland, welk, na den vloed des jaars 1522, onbeverscht gelegen hadt: voorts, hoe, van hier, eene plaat liep naar Duiveland, die, met laag water, droog lag, en waarover men, door de Zype, eene enge kil, op Duiveland, en van daar, door eene waadbaare kreeke, op Schouwen geraaken kon. Zo de Zeeuwsche vloot al ter wederzyde der plaate kwam leggen, hadt men hoop van haar, aan de eene of aan de andere zyde, te doen afdeinzen. Of zo men slegts meester kon worden van de schans te Viane, was 'er kans, om den onderneemeren te hulp te komen, van de Moggershil, gelegen aan den uitersten hoek van Thoolen.’ Don Louis, heet op deezen togt, deedt te Antwerpen dertig galeien, eenige kromstevens en ander klein vaartuig gereed maaken, en bragt drieduizend knegten, vierhonderd ruiters en tweehonderd delvers byeen, in 't Land van Thoolen. De Ruiters liet hy in de Stad, de overige hoop toog naar het Dorp S. Anne- {==71==} {>>pagina-aanduiding<<} land, vanwaar eenigen, by dage, om de diepte te peilen, op Filipsland werden overgescheept. Toen koos hy vyftienhonderd man, om, nevens de graavers, de Zype tot op Duiveland te doorwaaden. Elk hadt een zakje met twee pond buskruid, een paar schoenen, en voor drie dagen aan beschuit en kaas aan den hals: of zy 't platte land ontbloot van leeftogt mogten vinden, en zo haast geenen toevoer bekomen konnen. Deezen werden, insgelyks, overgezet op Filipsland, terwyl de overigen in de vaartuigen gegaan waren. 't Was nu de agtentwintigste van Herfstmaand, en de Maan, anderhalf etmaal oud in 't laatste Kwartier, ging tusschen elf en twaalf uuren op, en scheen voorts den gantschen nagt door. Tusschen vier en vyf uuren, was 't water op zyn laagst. Ter middernagt dan, stappen de keurlingen, twee aan twee, af van Filipsland, 't zyd- en halsgeweer om hoog houdende. De Zeeuwsche vloot, veertig kloeke schepen sterk, hadt zig, ter wederzyde, uitgestrekt langs de plaate, zo digt aan dezelve, als de ondiepte gehengen wilde: eenige schuiten, om nader by te zyn, waren op 't droog gaan zitten. 't Weerlichte dat pas sterk: en de ongestadigheid en 't schitteren der straalen was oorzaak, dat men niet veel rooijen kon in 't schieten, vooral als de Spaanschen, niet verder dan tot de knieën, door 't water lobberden; doch als zy tot aan buik en navel daalden, liep 't bovenlyf meer gevaars van geraakt te worden. De Zeeuwen bereikten hen niet slegts met roers, maar zelfs met lange {==72==} {>>pagina-aanduiding<<} stokken, daar, aan 't vooreinde, kneppels van afhingen. Ook sleepteze 'er eenigen, met haaken, naar zig toe. Ondertusschen, raakte de meeste hoop over: maar Gabriël de Peralta, die, met zyn vendel, den agtertogt hadt, tot onder de delvers zynde voortgestapt, werdt van den vloed beloopen. Daar dringt men elkanderen van 't pad, en waggelt, en struikelt, en valt in de baaren. Die stand hielden staken, naauwlyks, de borst, sommigen slegts het hoofd ten stroome uit. Hier bleef 'er menig, en alle de delvers, op tien na. Peralta zag zig genoodzaakt, te rug te trekken, en kwam, ter naauwer nood, wederom op Filipsland, en in de schepen. Maar met den ogtend, bevondt zig Joan Osorio d'Ulloa, met de overige vendels, op den oever van Oost-Duiveland, die, na 't uitstorten van een kort gebed aan de Heilige Maagd en aan den Apostel Sint Jakob, met gevelde spietsen, den dyk opstappen. Agter denzelven, lagen tien vendels Franschen, Engelschen en Schotten, onder Karel van Boisot, die, 't zy by ongeluk of uit moedwil, onder 't afschieten der handbussen, door eenen der zynen, werdt doodgeschooten: 't welk zo veel verwarring en schrik baarde, dat de Staatschen zig terstond op de losse vlugt begaven, ten deele naar de schepen, en ten deele naar de schansen, die, hier en daar, op 't Eiland lagen; doch allen, door de Spaanschen, bemagtigd werden. Ondertusschen, was de vyandlyke Vloot onder d'Avila aan Duiveland gekomen. 't Meeste volk, dat 'er op was, ondernam toen de kreek tusschen Dui- {==73==} {>>pagina-aanduiding<<} veland en Schouwen, modderig, en bezet met biezen en andere ruigte, te doorwaaden. Zy worstelden 'er ook door heenen, en stapten op Schouwen aan land. Hier stonden vyfhonderd Staatschen geschaard, die, verbluft door 't enkel gezigt der Spaanschen, en door 't aandringen van niet meer dan honderd schutten van den voortogt, gelyk hunne makkers op Duiveland, aftrokken, naar Zierikzee. 't Gantsche Eiland werdt toen afgeloopenBrouwershaven ingenomen. van de Spaanschen; die Brouwershaven (c), verlaaten van zyne bezetting, en een blokhuis tusschen Zierikzee en Borndam, door de Staatschen in brand gezet, innamen. XVI. List van den Baljuw Vosbergen, om Zierikzee dienst te doen. Midlerwyl, was in 't Leger gekomen Gasper van Vosbergen, Hoogbaljuw van Zierikzee, en eenige anderen, met last, zo zy zeiden, om de Stad, by verdrag, op te geeven; doch in het zelve ook eenige Oorlogsschepen te begrypen, waarom zy vrygeleide derwaards verzogten. Mondragon, wien 't beleg van Zierikzee aanvertrouwd was, weetende hoe veel het inhebben zou, de Stad, met geweld, te dwingen, bewilligde in hun verzoek: doch zy bewerkten regt het tegendeel van 't gene zy voorgewend hadden by de scheepshopluiden, aanwyzende, welke dyken men door te steeken hadt, tot beveiliging der Stad, en tekens beraamende, om elkanderen kondschap te geeven van den stand der zaaken. Zelfs beschikten zy, dat 'er, by nagt, volk en voorraad in de Stad geholpen werdt. Te rug gekeerd, maakten zy den Spaanschen {==74==} {>>pagina-aanduiding<<} diets, dat zy, met de schepen, klaar waren, en nu slegts verslag in de Stad hadden te doen, om terstond in onderhandeling te konnen treeden. Doch toen hierop niets volgde, bespeurden de Spaanschen te laat, dat zy misleid waren, en raadslaagden, terstond, of men Zierikzee of eerst Bommenede zou aantasten (d). Tot dit laatste werdt beslooten, op dat Zierikzee en Schouwen, als men deeze plaats agter de rugge liet, door dezelve, geen' onderstand zouden konnen krygen,Bommenede beschooten, uit Holland. Bommenede werdt dan beschooten uit twaalf stukken, die, binnen drie dagen, eene tamelyke opening maakten. Toen tradt men in onderhandeling, welke pas aangevangen was, of een Vendrig bestondt, buiten last, eenen oord aan te vallen, die hem zwakst scheen; doch hy werdt 'er zo ontvangen, dat hy met veertig der zynen sneuvelde. Hierop brak de handel af. De Spaanschen, aan 't stormen gevallen, werden mannelyk afgekeerd, en, door den opgekomen vloed, want zy hadden de plaats van den zeekant aangetast, gedwongen te deinzen. Twee dagen daarna, op den vyfentwintigsten van Wynmaand, werdt de storm hervat, die vyf uuren duurde, en byster veelen stormenderhand ingenomen. bloeds kostte. Eindelyk, werden de Spaanschen der veste meester; daar, volgens het lot der Plaatsen, die stormenderhand overgaan, eene ysselyke slagting viel, zo dat 'er geene twintig, krygsluiden en burgers, teZierikzee belegerd. lyve bleeven (e). Terstond hierna, werdt {==75==} {>>pagina-aanduiding<<} het beleg van Zierikzee ondernomen. Arend van Dorp was hier Overste, en hadt de Stad, in alleryl, weeten te voorzien, en in staat gesteld van tegenweer. Requesens kwam zelf in 't Leger, om orde op 't beleg te geeven. Hy was verzeld van Chiappin Vitelli, die, op de te rug reize, met de koets omgesmeeten zynde, zig derwyze bezeerde, dat hy, in 't schip tusschen Schouwen en Antwerpen, overleedt (f). Zierikzee bleef belegerd, tot in den volgendenVerdere vyandlykheden. zomer. Midlerwyl, werdt Holland van verscheiden' oorden gedreigd en overvallen, waardoor de kragten der Bondgenooten verdeeld en gedund werden. In Friesland, daar de Sonoischen, in Oogstmaand, het Dorp Balk geplonderd en verbrand hadden (g), te Amsterdam, en aan andere oorden, werden schepen toegerust. De Heer van Billy, eenen vergeefschen toeleg op Texel gehad hebbende, plonderde Vlieland. 't Zelfde zogt hy ook Wieringen te doen; doch 't ging hem hier als op Texel (h). Requesens hadt ook het oog geworpen op de Dordrechtsche Waard; doch Oranje voorkwam hem, brengende aldaar eenentwintig vendelen knegten, honderd ruiters en drieduizend boeren byeen, waardoor de Waard buiten gevaar gesteld werdt (i). XVII. Verlegenheid om geld, aan de Spaansche en aan de Staatsche zyde. Doch door 't onderneemen en afwenden {==76==} {>>pagina-aanduiding<<} van zo veele aanslagen tevens, raakten de geldmiddelen, beide aan de Spaansche en aan de Staatsche zyde, aan een einde (k). Don Louis kon de Staaten niet beweegen tot bewilliging in de schattingen, voorleeden jaar, gevorderd. De leening van twaalfhonderdduizend guldens, nu door hem verzogt, wilde ook niet vlooten. Hy besloot dan wederom, gelyk voorheen, op eigen gezag, ommeslagen te doen: waardoor hy Brabant en daarna ook de andere Landschappen dwong te bewilligen in de leening, die nogtans traaglyk werdt opgebragt (l). In Holland en Zeeland, kwam het ook ten uitersten armelyk om met 's Lands middelen. De kryg slondt geweldig veel gelds, terwyl de beste oorden des Lands onder water stonden, en de neering alomme uitteerde, waardoor de Ingezetenen minder in de gemeene lasten draagen konden. Ook leedt het Noorderkwartier, in den volgenden winter, door eenen geweldigen storm, wel tweehonderdenvyftigduizend guldens schade (m). Ondertusschen, hadt men den Prinse, in Grasmaand, reeds honderdenvierduizend guldens ter maand, voor den tyd van vier maanden, tot de kosten des krygs, moeten toestaan (n), in welken de Steden haar aandeel droegen, volgens eene verdeeling, door zyne Doorlugtigheid zelve, gemaakt (o). En om dee- {==77==} {>>pagina-aanduiding<<} ze somme, die naderhand op honderdduizend ponden verminderd werdt, te vinden, moest men, in 't volgende jaar, komen, tot tot het heffen van eenen honderdsten penning van de waarde der Huizen en Landeryen (p), konnende de gewoonlyke middelen niet toereiken, om zulke zwaare Beden te voldoen. In Hooimaand, hadt men ook in eene leening van vyftigduizend ponden over de rykste Ingezetenen van Holland bewilligd (q). Wyders werden veele Graaflyke en geestelyke goederen, ook zulken, die, door de uitgeweekenen, ontruimd en te vooren opgetekend waren, om gereede penningen, verkogt, mids de kooper, tot de helft der uitgeloofde somme toe, zou mogen korten, 't gene hem 't Land, geduurende den oorlog, schuldig geworden was (r). Aan al het welke, ligtelyk bespeurd kon worden, hoe sober thans 's Lands kasse voorzien was. Zelfs, hielden de Staaten 's Lands penningen zo zeer te raade, dat zy de wedde zyner Doorlugtigheid, die op zesentwintigduizend ponden in 't jaar vastgesteld was, niet dan by de week, en op hunne byzondere Ordonnantie, betaald wilden hebben (s). XVIII. Handel over het zoeken van uitheemsche hulpe. In deeze algemeene verlegenheid, die, door het beleg van Zierikzee en van Woerden, en door de aanslagen des Landvoogds aan ver- {==78==} {>>pagina-aanduiding<<} scheiden' oorden, merkelyk toenam, begon men, ter Staatsvergaderinge van Holland, sterk uit te zien naar uitheemsche hulpe. De Prins zelf was bedugt, dat Holland en Zeeland den kryg niet lang zouden konnen uithouden, en hadt, hierom, terstond na 't afbreeken der Vredehandelinge te Breda, gedrongen op het sluiten van een verbond met de eene of de andere nabuurige Mogendheid. De Staaten scheenen hiertoe niet ongenegen; doch men stondt lang in beraad, werwaards men zig wenden zou, tot het Duitsche Ryk, tot Frankryk, of tot Engeland. Oranje hadt, reeds in Zomermaand, voorgeslaagen ‘of men niet met het Ryk behoorde te handelen, om zig, met behoudenis der voorregten, onder het zelve, te begeeven, mids men, vooraf, onderstondt, of men de bescherming des Ryks, ook onder mindere voorwaarden, zou konnen verwerven (t).’ Zelfs waren 'er, al vroeger, gezanten benoemd, om, te gelyk met den Graave van Zwartsenburg, naar Duitschland te reizen (u); doch de Landvoogd Requesens hadt hun vrygeleide geweigerd (v), waardoor, en uit andere oorzaaken (w), hunne reis opgeschort bleef, tot in den aanvang des jaars 1576, wanneer Leonard Kasembrood, Raad in den Hove van Holland en Adriaan Kromhout naar Duitschland en het Noorden toogen, niet om 't Land onder 't Ryk te brengen; maar {==79==} {>>pagina-aanduiding<<} alleenlyk, om onderstand te verzoeken, waarin zy tamelyk wel slaagden (x). De Prins hadt, onder anderen, voorgeslaagen, dat men den Hertog, Joan Kazimir, moest zoeken te beweegen, om den Staaten Krygsvolk toe te schikken; hem, tot goedmaakinge van de kosten der wervinge, honderdentwintigduizend guldens beloovende: in welken voorslag bewilligd was (y). 't Bleek, ondertusschen,Men spreekt van 't verlaaten van den Koning. klaar genoeg, dat de Staaten weinig genegenheid hadden, om de opperste magt over de Landen eenen vreemden Heere op te draagen; doch zy zagen geenen kans, om, zonder dat zy dit deeden, iemant te beweegen, tot het zenden van merkelyken onderstand. De Prins oordeelde ook, dat men hiertoe komen moest. En in 't begin van Hooimaand, eer nog de Vredehandeling afgebroken ware, stemden de Edelen en die van Zuidholland ter Dagvaart ‘dat men den Koning, als een' dwingeland, die zyne Onderzaaten zogt te verdrukken en te verderven, eerstdaags, behoorde te verlaaten, en eenen anderen Beschermer te zoeken.’ Doch die van 't Noorderkwartier vonden dit toen nog ongeraaden. Zierikzee meende, dat men nog eens om 's Keizers bemiddeling behoorde aan te houden (z). Men besloot dan ‘eenigen te magtigen (4), om, met den Prinse, te {==80==} {>>pagina-aanduiding<<} raadpleegen, over de wyze, waarop men vreemde hulp zou mogen zoeken, zonder eenige Mogendheid in den Lande in te laaten, of deeze Staaten te scheiden van zyne Koninglyke Majesteit (a).’ Doch zyne Doorlugtigheid deedt, op dit gewigtig stuk, dat eenige maanden steeken bleef, de Staaten, in den aanvang van Wynmaand, nog eens, te Rotterdam beschryven. Hier werdt wederom onderzogt, of men naar geene uitheemsche hulp behoorde te staan. De Edelen, Dordrecht, Rotterdam, Gorinchem en Briele hielden dit hoog noodig. Delft, Leiden, Gouda en Schiedam zouden eerst verslag doen. Twee uit de Edelen en die van Dordrecht, Delft en Rotterdam werden gemagtigd, om met den Prinse te spreeken, die verklaarde ‘dat men, op zo gewigtig een punt, als het aanzoeken van vreemde hulpe ware, het goeddunken van de Vroedschappen der Steden behoorde te hooren, op dat hy niet schynen mogt, hierin, iet alleen te hebben gedaan (b).’ Eenige dagen daarna, verklaarden de Edelen en Steden, eenpaariglyk ‘dat men den Koning verlaaten en vreemde hulp zoeken moest, de keuze stellende aan den Prinse, die egter, op 't stuk der Regeeringe, vooraf, het goeddunken der Staaten zou hebben in te neemen.’ Gouda alleen oordeelde {==81==} {>>pagina-aanduiding<<} 't een en 't ander ongeraaden (c). Van toen af, raadpleegde men, met ernst, of men Frankryk of Engeland, om onderstand, zouRaadpleegingen, of men met Frankryk of Engeland zal handelen. aanzoeken (d). De Staaten en 't volk neigden meest tot Engeland; daar de Hervormde Godsdienst beleeden werdt, en van waar men ligter hulp te water bekomen kon. Doch de Prins scheen meer tot Frankryk gezind. 't Zy hy, hiertoe, door zyn Huwelyk met eene Dogter uit den Huize van Bourbon, of door de gelegenheid van zyn Prinsdom Oranje in Frankryk, werdt aangezet; of dat hy zig van Frankryk meer beloofde, dan van Engeland, daar 't belang des Koophandels altoos eenige afgunst plagt te verwekken, terwyl men den Staatschen, ten deezen tyde, nog verlofgelden te Calais heffen liet (e): of dat hy, eindelyk, gemeend hebbe, beide deeze Mogendheden te gelyk te moeten aan de hand houden, om des te betere voorwaarden van een van beide te bedingen: welk laatste best met het staatkundig beleid, welk de Prins doorgaans hieldt, overeen kwam. Ook hebben wy te vooren (f), gezien, dat hy gewoon was, met beide deeze Mogendheden, genoegzaam op eenen tyd, te handelen. XIX. Men besluit eerst een Gezantschap naar Engeland te zenden. Doch uit den naam van zyne Doorlugtigheid en de Staaten, werdt beraamd, eerst een Gezantschap naar Engeland te schikken. Men was, onlangs, in eenige moeite geraakt {==82==} {>>pagina-aanduiding<<} met dit Ryk, uit hoofde van zekere agterstallen ter somme van vyftigduizend guldens, die de Staaten aan eenige Engelsche Krygsoversten schuldig gebleeven waren (g): 't welk egter weinig gevolg hadt. Doch wat laater, vondt Koningin Elizabet raadzaam, op 't aanhouden des Spaanschen Gezants, wiens meester zy nu naar de oogen moest zien, om dat hy haar, door het styven der Schotten, merkelyken ondienst doen kon, den Nederlandschen ballingen, en elk, die de wapenen droeg tegen den Koning van Spanje, haar Ryk te verbieden, met naame den Prinse van Oranje en zyn gezin, de Graaven van Kuilenburg, van den Berge en van der Mark, de Heeren van Lumbres, Merode, Boisot, Aldegonde, Mansart, Mathenes, van Dorp, Junius, Wyngaarden, Nyveld en anderen, tot omtrent vystig in getale (h). Schadelyk scheen dit, voor Holland en Zeeland, alwaar men, nog onlangs, beslooten hadt, eene party geschut, in Engeland, te laaten koopen (i). Doch de Prins, bewust dat de Koningin dit verbod, haars ondanks, hadt moeten doen, magtigde, kort hierna, den Kolonel Eduard Chester, om, met believen van haare Majesteit, eenige penningen in Engeland te ligten (k); doch of hem dit gelukt zy, is my niet gebleeken. Te gelyk, deedt de Prins, door Junius en Aldegonde, in Frankryk, verneemen, of men {==83==} {>>pagina-aanduiding<<} van daar ook eenigen onderstand zou konnen bekomen (l). Doch Elizabet, bedugt dat men zig te diep met Frankryk inlaaten mogt, zondt Daniel Rogers herwaards, om zulks te ontraaden. Hy slaagde ligtelyk, in zyn oogmerk, by de Staaten, die agt Gemagtigden benoemden, om met hem te handelen: ten zelfden tyde, den last, aan eenigen gegeven, om met den Prinse te raadpleegen, over 't zoeken van uitheemsche hulpe, wederom intrekkende (m). Doch hy vondt den Prins, naar 't scheen, nog geneigd tot Frankryk. De Koningin riedt toen Filips vrede te maaken met den Prinse, uit vreeze, dat hy zig, anders, in de armen van Frankryk werpen mogt. Ook zogt zy Oranje zelven de handeling met Frankryk te ontraaden. Doch sommigen verhaalen, dat de Predikant Pieter Villers hem, daarentegen, van de handeling met Engeland poogde af te maanen, hem voorhoudende, dat de Koningin geen' een' bekwaam Krygsoverste hadt dan den Graaf van Sussex, wien nagegeven werdt, dat hy den Protestanten niet gunstig was (n). De handeling met Engeland ging egterVoortgang en uitslag van den handel in Engeland. voort. De Staaten benoemden, in Slagtmaand, den Advokaat Buis en Doktor François Maalzon, tot hunne gezanten derwaards (o). De Prins voegde 'er den Heer van Aldegonde by, als Hoofd van 't gezantschap. De Gezanten kwamen omtrent Kersttyd in En- {==84==} {>>pagina-aanduiding<<} geland. Zy vertoonden der Koninginne ‘wat 'er te Breda gehandeld ware, en hoe de Prins en de Staaten, wanhoopende aan eene veilige vrede, zig te haarwaards keerden, als tot eene regtschaapen' beschermster des Geloofs, en eene Vorstinne gesprooten uit Hollandschen bloede’ naamlyk, uit Filippa, Dogter van Willem den goeden, Graave van Henegouwen, Holland en Zeeland, aan welke Eduard de III, Koning van Engeland, gehuwd was geweest (p). ‘En zo haare Majesteit zig mogt willen laaten beweegen, om de Staaten kragtdaadiglyk te ondersteunen, booden zy haar de Oppermagt over Holland en Zeeland aan, onder zekere voorwaarden, nader te beraamen.’ De Koningin hoorde de gezanten gunstiglyk, en benoemde, terstond, Gemagtigden, om met hen in nadere onderhandeling1576. te treeden. Midlerwyl, hadt Requesens, kennis van dit Gezantschap gekreegen hebbende, den Heer van Champagnei naar Engeland gezonden, om eene spaak in 't wiel te steeken (q). Hy verzogt, onder anderen, dat de Koningin, den Staatschen afgezondenen, als wederspannigen tegen den Koning, geen gehoor verleenen, en 't Ryk verbieden wilde: waartoe Elizabet, nogtans, niet te beweegen was. De Staatschen hielden, ondertusschen, sterk aan om antwoord, verzoekende om de bescherming en hulpe haarer Majesteit, zo zy al niet geraaden mogt {==85==} {>>pagina-aanduiding<<} vinden, de Oppermagt over deeze Landen te aanvaarden (r). De Koningin scheen hiernaar te luisteren; doch haare Gemagtigden merkten, in de byzondere onderhandelingen met de Staatschen, aan ‘dat het haarer Majesteit te lastig vallen zou, de Landen te beschermen tot haare eigene kosten: dat zy de bescherming der Landen, in naam, wel op zig wilde neemen; doch in der daad alleenlyk Walcheren, ten haaren koste, zou konnen beschermen, zullende zy de bescherming van Holland, aan den Prinse en de Staaten, moeten overlaaten.’ De Gezanten spraken toen nog eens met de Koninginne, die, eindelyk, verklaarde ‘dat zy, in deeze hoogwigtige zaak, geen besluit zou konnen neemen, zonder vooraf het Huis der Gemeenten daarover te hooren.’ De Gezanten, van dit antwoord der Koninginne, aan den Prinse en de Staaten, kennis gegeven hebbende (s); werden 'er wederom eenigen gemagtigd, om, op 't stuk van de Overdragt der Landen aan Engeland, met den Prinse te raadpleegen en te besluiten. Doch Gouda en Woerden weigerden hierin te bewilligen. Ook wilden die van 't Noorderkwartier eerst verslag doen (t). De Gezanten bleeven, ondertusschen, in Engeland wagten, tot op de vergadering van 't Parlement. Doch de Koningin kon niet besluiten, hun verzoek aldaar voor te stellen: noch gedoogen, dat zy 't zelven deeden. De Gezanten, {==86==} {>>pagina-aanduiding<<} toen bespeurende, dat de Koningin voor eenen kryg met Spanje bedugt was, en daarom de Landen niet aanvaarden durfde; terwyl zy, aan den anderen kant, de Gezanten niet dursde afwvzen, uit vreeze, dat men zig met Frankryk verbinden mogt, begonden, eindelyk, ernstig aan te houden, om asscheid, welk hun, in Grasmaand, gegeven werdt, verklaarende de Koninginne ‘dat zy, op 't verzoek der Gezanten, nader antwoorden zou, als zy eerst bezogt zou hebben, of 'er geen middel ware, om vrede met den Koning te maaken.’ Te vooren, hadt zy zig reeds laaten verluiden, dat zy de bescherming der Landen op zig neemen zou, als de Vrede niet kon getroffen worden. Voorts begeerde zy, dat men geen verbond met Frankryk, ten haaren nadeele, zou aangaan. De vrede, meende zy ook, zou haast getroffen zyn, als men den Roomschen Godsdienst toeliet. Doch de Gezanten verzekerden haar, dat men van deezen Godsdienst, in Holland en Zeeland, reeds t' eenemaal vervreemd was. Ook deeden zy toen nog een verzoek, om eenige penningen te mogen ligten. Doch de Koningin verklaarde zulks niet te konnen gehengen, voor dat zy de voorgenomen' middelen van bevrediging in 't werk gesteld hadt. Zy liet hun egter toe, tweehonderd man te werven, en twee-endertig stukken geschut in te koopen en te vervoeren (u). Ten besluite, betuigde zy haare hertelyke genegenheid tot de Landen, en beloofde, by de Vredehandeling, {==87==} {>>pagina-aanduiding<<} die zy voorhadt, voor de behoudenis van den Hervormden Godsdienst, te zullen zorgen. Met dit afscheid, keerden de Gezanten wederom naar Holland, daar zy, op den negentienden van Grasmaand, verslag hunner verrigtingen deeden, ter Staatsvergaderinge (v). XX. Begin der onderhandelinlingen met Frankryk. De Staaten, dus afgeweezen in Engeland, begonden 't oog naar Frankryk te wenden. Zy zagen, dat zy, den oorlog alleenlyk verweerenderwyze konnende voeren, eindelyk, voor 's vyands magt, zouden moeten bukken: en tot eenen aanvallenden kryg, behoefden zy uitheemsche hulpe. Henrik de III, Koning van Frankryk, hadt den Prinse reeds te kennen gegeven, dat men, diergelyken voorstel als in Engeland gedaan was, aan hem of zynen Broeder, den Hertoge van Alençon, begeerende te doen, beter antwoord te wagten hadt. Ook was 't de Koninginne Moeder hierin eens met den Koning (w). De Edelen en Steden van Holland en Zeeland, Gouda uitgenomen, welk nimmer tot het aanzoeken van uitheemschen onderstand bewilligen wilde, beslooten dan, dat de Prins, nevens eenige Gemagtigden, met Frankryk, in onderhandeling treeden zou (x). In 't voorbygaan, moeten wy aanmerken, dat Henrik, Koning van Navarre, ten deezen tyde, ook scheen te staan naar 't gebied over deeze Landen. Hieruit sproot de aanbieding van tien of twintig vendelen Knegten, den Prinse, {==88==} {>>pagina-aanduiding<<} in Lentemaand, gedaan, die egter, beleefdelyk, van de hand geweezen was (y). De handel met den Koning van Frankryk bleef ook eene geruime poos steeken, ter gelegenheid van het misnoegen aan het Fransche Hof, tusschen den Koning en zynen Broeder, den Hertoge van Alençon (z), en van de verandering, sedert, gevallen in de Regeeringe der Nederlanden. XXI. Krimpen hernomen. De onderhandelingen met Engeland en met Frankryk deeden duidelyk zien, in hoe groote verlegenheid, de Staaten deezer Landen geraakt waren. De Prins zelf vondt zig, ten uitersten, benard. Want schoon 't hem gelukt was, op den eenentwintigsten van Sprokkelmaand, de sterkeschans te Krimpen en nog twee anderen, in deezen oord, te herwinnen (a), van welken aanslag de Graaf Filips van Hohenlo, Broeder van Graave Wolf, onlangs herwaards gekomen (b), om den Prinse, in zaaken van oorloge, tot hulp te dienen, op eene Jaarwedde van vyfduizend guldens (c), 't beleid gehad hadt; was zyne Doorlugtigheid egter bekommerd, dat hem de gemeenschap tusschen Holland en Walcheren, door het bemagtigen van Zierikzee, zou afgesneeden's Prinsen wanhoo pige voorslag. worden. De geringe hoop op den handel in Engeland prangde hem, insgelyks, zeer: en wil men, dat hy, nu of wat laater, den wanhoopigen voorslag zou hebben ge- {==89==} {>>pagina-aanduiding<<} daan van, na 't verbranden der molens en 't doorsteeken der dyken, om 't Land voor den vyand te onbruik te maaken, met vrouwen en kinderen en 't beste der tilbaare haave, scheep te gaan, en eene veiliger verblyfplaats op te zoeken (d). 't Zy dat hy waarlyk gemeend hebbe, dat de zaaken tot zulk een uiterste waren gebragt, 't zy hyze ten ergsten heeft willen afmaalen, om de Staaten, te eerder, tot het inhaalen van uitheemsche hulpe te doen besluiten. XXII. Dood van den Landvoogd Requesens. Maar midden in deeze verlegenheid, sterft de Landvoogd Don Louis de Requesens. Eene heete of Pestkoorts, die hem slegts vyf dagen in 't bedde gehouden hadt, benam hem 't leeven, op den vyfden van Lentemaand (e). Hy was nog niet lang in 't bewind geweest, toen hy de agting van 't volk, ziende hem Alvas voetstappen te digt volgen, grootendeels, begon te verliezen (f). Ook wil men, dat hy zelf berouw van 't aanvaarden der Landvoogdye gehad heeft (g). Hy overtrof Alva egter, in beleid, in vaardigheid, in bescheidenheid en in Godsdienstigheid. Doch in Krygskunde moest hy verre voor hem zwigten. Voorts hieldt hy, zo wel als Alva, alle de Nederlanders voor Kettersch, en ter dier oorzaake, voor ongetrouw aan den Koning (h). Filips hadt hem last gegeven, om, des noods, eenen opvolger te noe- {==90==} {>>pagina-aanduiding<<} men. Ook vindt men, dat hy Barlaimont tot het beleid der zaaken van Regeeringe gedoodverwd, en 't bewind des oorlogs, voor den Graave van Mansfeld, geschikt hadt (i). Doch zyne schielyke dood hadt hem belet, de laatste hand aan deeze schikking te leggen (k).De Raad van Staate aanvaardt de Regeering. De Raad van Staate nam dan, terstond na zyn afsterven, het opperbewind over alles in handen. Ook kwamen 'er, eerlang, Brieven uit Spanje, waarby die Raad, door den Koning, in 't aangenomen bewind, bevestigd werdt, tot dat zyne Majesteit eenen anderen Landvoogd herwaards zenden zou (l). Men hieldt deeze Brieven, in 't eerst, by 't gemeen, voor verdigt (m); doch sloeg 'er allengskens geloof aan. De Raad van Staate bestondt thans slegts uit drie Leden, den Hertog van Aarschot, den Graaf van Barlaimont en Viglius. Doch zy verkooren 'er, op 's Konings last, nog vier Leden by, Hieronimus Roda, eenen Spanjaard, Christoffel Assonville, Maximiliaan Vilain van Gend, Heer van Rassinghem, en Arnoud Sasbout, thans President van den Geheimen Raad. Van Roda alleen, beloofde het volk zig weinig goeds: vreezende men, in 't gemeen, dat hy, als een opvolger van Vargas, 't gezag des Raads der Beroerten te zeer zou zoeken staande te houden. De andere Raaden waren Nederlanders. Voorts werdt 'er een nieuwe Krygsraad opgeregt, die genoegzaam ge- {==91==} {>>pagina-aanduiding<<} heellyk uit Spanjaards bestondt. De Graaf van Mansfeld, dien sommigen ook onder de Leden des Raads van Staate tellen (n), schynt een lid van deezen Krygsraad geweest te zyn. De Raad van Staate droeg hem, by voorraad, de Steêvoogdy van Brussel op (o): 't welk veelen heeft doen schryven (p), dat hem 't opperbeleid der zaaken van oorloge was toevertrouwd. Eer wy Requesens geheellyk verlaaten,Jaarbegin op den eersten van Louwmaand vastgesteld. konnen wy niet voorby, aan te merken, dat hy, by eene Ordonnantie van den zestienden van Zomermaand des voorleeden jaars, bevolen hadt, het jaar, voortaan, alomme, met den eersten van Louwmaand, en niet meer met Paaschdag, aan te vangen, vernietigende dus den zogenoemden styl van den Hove, die veele duisterheid en verwarring, in oude en laatere schriften, hadt beginnen te veroorzaaken (q). Uit het Register der Staatsbesluiten van Holland, is af te neemen, dat men, hier, reeds eenige jaaren geleeden, het jaar van den eersten van Louwmaand begonnen hadt. Ook vind ik, dat men, reeds in 't jaar 1532, gepoogd hadt, deeze verandering des Jaarstyls, ten Hove, door te dringen (r). XXIII. Gevolgen van de dood des Landvoogds. De onverwagte dood des Landvoogds gaf den Prinse van Oranje en den Hollanderen en Zeeuwen wederom eenigen moed. Men hoopte, dat de Raad van Staate den oorlog zo sterk niet zou voortzetten, als tot hiertoe ge- {==92==} {>>pagina-aanduiding<<} schied was: ook verwagtte men, dat Nederlanders, gelyk de meeste Raaden waren, zo styf niet staan zouden, op het uitsluiten van den Onroomschen Godsdienst, en dat men, hierom, de afgebroken' Vredehandeling, met beteren uitslag dan voorheen, zou konnen hervatten. De Koningin van EngelandSchryven der Koninginne van Engeland. sloeg ook agt op de verandering, die de dood des Landvoogds scheen te zullen veroorzaaken, vaardigende, terstond daarna, brieven af aan den Prinse en de Staaten, waarin zy te kennen gaf ‘dat zy 't bewind over de Landen niet met eere aanvaarden kon, voor dat zy een Gezantschap naar Spanje gezonden hadt, om te beproeven, of de Koning tot geene vreedzaame gedagten zou te brengen zyn. “Zy verzogt te gelyk, bedugt voor eene onderhandeling met Frankryk” dat men, terwyl zy de vrede zou zoeken te bewerken, geene uitheemsche hulp wilde inhaalen (s).’ Uit welk schryven, te speuren was, dat de Koningin een weinig veranderd was van gedagten, sedert het overlyden des Landvoogds. Doch in Holland en Zeeland, was men ook een weinig veranderd. Men wilde zig nu met geene uitheemsche Mogendheden inlaaten, voor dat men hadt afgewagt, welke gevolgen de nieuwe wyze van Regeering hebben zou. XXIV. Bedryf des Raads van Staate. De Raad van Staate scheen, in 't eerst, te willen treeden in de maatregels des overleeden Landvoogds. 't Beleg van Zierikzee en van Woerden werdt voortgezet. Ook verboodt de Raad, in Grasmaand, op nieuws, {==93==} {>>pagina-aanduiding<<} allen handel met die van Holland en Zeeland (t), ten zelfden tyde egter, den Stadhouder Hierges en den Raade van Holland, zittende te Utrecht, last geevende, om de Steden deezer twee Landschappen, schriftelyk, te noodigen, tot onderwerping aan den Koning (u): doch dit schryven deedt geene vrugt altoos. De Prins, al zyn vermogen aanwendende,Oranje doet, eindelyk, het Verbond van Vereeniging tusschen Holland en Zeeland sluiten. om zig, tegen de poogingen der Spaanschen, te verzetten, dreef, derhalve, terstond na de dood des Landvoogds, de Vereeniging tusschen Holland en Zeeland, waarover, in 't voorleeden jaar reeds, gehandeld was, ernstelyk door. De Staaten der beide Landschappen waren, door hem, tegen den elfden van Lentemaand, te Delft, beschreeven: en hy hadt hun, hier, schriftelyk, de noodzaaklykheid der Vereeniging zo leevendig vertoond, dat men 'er met ernst aan begon te arbeiden. Men vreesde den Prinse, met het verschuiven van dit werk, verderte zullen vertoornen, hebbende hy zig reeds misnoegd getoond ‘dat de Staaten zynen goeden raad zo kwalyk naarkwamen: en wederom betuigd, dat hy niet langer in de Regeering zou konnen blyven, en liever zien zou, dat een ander in zyne plaatse gesteld werdt, zo men geenen beteren voet wilde beraamen, op de Vereeniging, op de eenpaarige heffing der gemeene middedelen, en op het gereeder voldoen van 't Krygsvolk (v).’ Men bragt dan 't stuk der {==94==} {>>pagina-aanduiding<<} Vereeniging in de Vroedschappen der Steden van Zeeland en 't Noorderkwartier, die 'er nog niet op beslooten hadden; in welken het, door Gemagtigden van zyne Doorlugtigheid, werdt voortgezet (w). Eindelyk, werdt het Verbond van Vereeniging tusschen Holland en Zeeland, te Delft, op den vyfentwintigsten van Grasmaand, door den Prinse, door de Edelen, en door de Gemagtigtigden der Steden, Dordrecht, Delft, Leiden, Gouda, Rotterdam, Gorinchem, Schiedam, Briele, Geertruidenberg, Alkmaar, Hoorn, Enkhuizen, Edam, Monnikendam, Medenblik, Purmerende, Middelburg, Zierikzee, Vlissingen en Veere getekend. 't Schynt, dat Bommel ook in dit Verbond heeft willen begreepen zyn (x); doch men heeft deeze Stad niet toegelaaten. De Steden Schoonhoven en Oudewater, in 's vyands handen gevallen, en Woerden nog belegerd zynde, konden nu 't Verbond niet tekenen, dat, voorleeden jaar, door haare Gemagtigden, reeds getekend was. Daarentegen tekenden nu Leiden en Geertruidenberg, die, te vooren,De hooge Overheid wordt hem opgedraagen, geduurende den oorlog. niet getekend hadden. Het Verbond zelf kwam genoegzaam overeen met dat van voorleeden jaar. ‘De hooge Regeering werdt, by het zelve, door de Staaten, voor zo veel in hen was, aan den Prinse, onder den naam van Hooft ende hoogste Overigheydt, opgedraagen, met volkomen' magt, om soo lange de Landen in oorloge ofte wapenen {==95==} {>>pagina-aanduiding<<} zouden zyn, als Souverein ende Overhooft, te mogen gebieden en verbieden. De Staaten, Amptenaars, Wethouders, Schutteryen en Gemeenten zouden zyner Doorlugtigheid, tot onderhouding van het Verbond, trouwe en gehoorzaamheid zweeren. Ook zou de handhaaving van het zelve en van 's Lands voorregten, van wege den Prinse, by eede, beloofd worden. Wyders, werdt beraamd, dat die van 't Noorderkwartier en van Zeeland elk drie Gemagtigden in Holland hebben zouden, en die van Holland, daarentegen, ook drie Gemagtigden in 't Noorderkwartier, en drie in Zeeland, om voor de onderhouding van 't Verbond te zorgen (5). De Prins zou deeze Gemagtigden kiezen, uit eene benoeminge der Staaten (y).’ In het Berigtschrift voor deeze Gemagtigden, hadt de Prins, naar sommiger verhaal, eenige dingen doen stellen, die men hieldt te stryden met de voorregten der Steden, onder verklaaring, nogtans, dat menze in geen gevolg trekken zou. De Steden waren hierover kwalyk te vrede, en vindt men, dat die van Middelburg gezeid zouden hebben ‘dat men den luiden, tot voorstand der vryheid {==96==} {>>pagina-aanduiding<<} allerlei zwaarigheden deedt ondergaan, en hun, ondertusschen, door zulke byvoegsels van de dingen in geen gevolg te zullen trekken, hunne vryheden scheen te willen beneemen (z).’ De Gemagtigden bleeven egter in bewind zo lang de Prins in 't leeven was; doch na zynen dood, heeft menze, wederzyds, t' huis ontbooden, en Holland, Zeeland en Westfriesland, welken de Prins, door het Verbond, waarvan wy spreeken, tot één Landschap scheen te willen maaken, zyn wederom twee, en, in zeker opzigt, drie byzondere Landschappen geworden. XXV. Lasten van Holland en Zeeland. Oranje, dus 's Lands Regeeringe op eenen vasteren voet dan te vooren gebragt hebbende, zogt de Staaten, van tyd tot tyd, te beweegen, tot het inwilligen van nieuwe Beden, uit welken, de kosten moesten gevonden worden, die, tot het ontzet der belegerde Steden, en tot de verdere lasten des Krygs vereischt werden. In Lentemaand, hadden die van Holland, voor 't meerder gedeelte, reeds bewilligd, in vyfenvyftigduizend ponden eens (a). Doch de Prins vorderde, ten zelfden tyde, van Holland en Zeeland, tot het onderhoud van honderdentien vendelen Knegten en honderd Oorlogsschepen, tweehonderdentienduizend guldens ter maand, te gelyk eenige middelen van belasting op de verteeringe voorslaande, uit welken, deeze somme zou konnen gevonden {==97==} {>>pagina-aanduiding<<} worden. De Staaten hadden ook hierin bewilligd: hoewel die van Zeeland en 't Noorderkwartier, in 't eerst, eenige zwaarigheid gemaakt hadden (b). Nu vorderde hy, in Zomermaand, nog honderdduizend guldens eens van die van Holland, welken, insgelyks, beloofd werden (c). Doch 't kwam, onaangezien zulke zwaare inwilligingen, ten deezen tyde, met's Lands middelen, zo schaars om, dat de Prins en de Staaten beslooten, het Haagsche Bosch om te doen houwen, en, met grond met al, te verkoopen; doch de onderhoorigen van den Hove en de Wethouderschap van den Haage bragten, na veel aanloopens, te wege, dat men 't Bosch staan liet, mids de vertooners duizend guldens eens aan den Lande betaalden, en die van den Haage de Staaten ontsloegen van de voldoeninge van vyftienhonderd guldens, wegens klokken, door hen, uit de Stede gehaald (d), om geschut van te gieten. De Prins, zig nu eenigszins in staat gesteldAanslagen des Prinsen. vindende, om iet te onderneemen, smeedde verscheiden' aanslagen, die allen ongelukkig uitvielen. Barthold Entes, die, volgens Staatsbesluit, niet meer in 's Lands dienst te water gebruikt mogt worden, was, in 't voorleeden jaar, door den Prinse, voorzien met last (e), om, te Breemen en daaromtrent, eenig volk aan te neemen, waarmede hy zig op ter {==98==} {>>pagina-aanduiding<<} Schelling onthieldt. Van hier deedt hy, in Bloeimaand deezes jaars, eenen inval in Friesland, en verschanste zig te Oostmerhoorn. Doch de Heer van Billy noodzaakte hem, eerlang, de schans te verlaaten: waarna zyn meeste volk verliep (f). Wat vroeger, hadden de Staatschen ook toeleg gemaakt, om Harlingen te verrassen, en Amsterdam in te neemen: doch beide deeze aanslagen mislukten (g). In den aanvang van Bloeimaand, stak Sonoi af van Edam, zeilde de Vegt in, en bemagtigde Muiden. 't Slot, schoon toen nog geene aarden wallen, en slegts twintig man in hebbende (6), zag hy egter, niet zonder grof geschut, te winnen. Doch eer dit aankwam, noodzaakte hem de Amsterdammers, van eenig volk van Hierges verzeld, de Plaats wederom te verlaaten (h). XXVI. Zierikzee gaat over by verdrag. De Raad van Staate deedt, midlerwyl, 't beleg van Zierikzee en Woerden voortzetten. Men hadt reeds meer dan eens gepoogd, volk en voorraad in Zierikzee te brengen; doch was geduurig, met verlies, afgewee- {==99==} {>>pagina-aanduiding<<} zen. Oranje, die 't ontzet dier Stede zeer ter herte nam, was, in 't begin van Bloeimaand, zelf, ten deezen einde, met bewilliging der Staaten (i), naar Walcheren vertrokken. Zyn toeleg was, de schans der Spaanschen, op den dyk te Borndam, te bestooken, met twee zwaare Oorlogschepen; doch Mondragon kreeg 'er de lugt van, en wist den aanslag te verydelen. Naderhand, deedt men nog eenige poogingen, om de Stad te ontzetten; maar alles liep hier den Staatschen tegen. Die van binnen dan, ziende, dat het ontzet te vergeefs verwagt werdt, beslooten, eindelyk, op den negenentwintigsten van Zomermaand, de Stad, by verdrag, over te geeven. Zy moest, tot afkooping der plondering, en voor de behoudenis haarer voorregten, tweehonderdduizend guldens belooven. Doch men gaf haar hoop, dat de Koning haar de helft deezer somme zou kwytschelden. De bezetting zou, wel met geweer en pakkaadje; doch met stille trom, doove lonten en opgewonden' vendels uittrekken. De Bevelhebber van Dorp hadt, binnen eene maand, de vryheid des Heeren van Haamstede te bezorgen, of zelf in hegtenis te keeren. De Hoogbaljuw Vosbergen, die uitdruklyk van 't Verdrag uitgeslooten was (k), werdt, zo dra Mondragons Waalen in de Stad waren gekomen, scherpelyk nagespoord, eerlang gevat, en voor Mondragon gebragt, die hem 't bedrog, waar van wy te vooren (l) {==100==} {>>pagina-aanduiding<<} melding gemaakt hebben, edelmoediglyk kwytscholdt, en de Stad tot zyne gevangenis gaf, waaruit hy egter, niet lang hierna, ontsnapte, den Graave van Hohenlo toen zulk eene opening geevende van derzelver gelegenheid, dat menze daarna te eerder wederkreeg (7). Aanslag op Geertruidenberg. Eenige weeken voor 't overgaan van Zierikzee, hadden de Koningschen eenen aanslag voor op Geertruidenberg, waarin hun 't volk van Hopman Enzenberg, binnen de Stad in bezetting leggende, behulpzaam zou zyn (m); doch de toeleg werdt van passe ontdekt en gestuit (n). In Hooimaand, kreeg men de lugt van eene onderneeming op Gouda, welke Stad, terstond, door den Prinse, van meer volks voorzien, en merkelyk versterkt werdt (o). XXVII. Hevige twist met de Engelschen bygelegd. Omtrent deezen tyd, was 'er een hevig geschil ontstaan, tusschen die van Holland en Zeeland en de Engelschen. De onzen, ontdekt hebbende, dat de Brabanders, op Fransche en Engelsche naamen, sluikhandel in Spanje dreeven, hadden zig, sedert eenigen tyd, eene gewoonte gemaakt van alles te neemen, wat hun in zee te zwak ontmoette. Men eigende zig, 't is waar, den buit niet {==101==} {>>pagina-aanduiding<<} toe, voor dat hy, door de Admiraliteit, op welke de Prins, wat laater, van nieuws, orde stelde (p), of, by hooger beroep, door den Raade in Holland, wettig gekeurd was; wanneer 't Land 'er een vyfde van trok. Doch als de genomen' goederen den vrienden wedergegeven werden, was men zelden gewoon, hun iet voor 't nadeel, geleeden by het veragteren der reize, toe te leggen. Hieruitrees een vinnige twist met de Engelschen, die op 't wederzyds neemen en beslaan van verscheiden' schepen uitliep. In Hooimaand, werdt 'er egter, door Gemagtigden der Koninginne, een Verdrag met den Prinse, te Middelburg, getroffen, volgens welk, de beslaagen schepen werden vrygegeven. Doch de Engelsche Vrybuiters hielden zig niet lang aan dit Verdrag. Zy namen, in Oogstmaand, wederom eenige Zeeuwsche schepen, waarom die van Holland de Heeren van Assendelft en Casembrood benoemden, om, uit hunnen naam, hierover, vertoogen te doen aan de Engelsche Koninginne (q). Ook zondt de Prins Jaques Taffyn naar Engeland. De twist, uit welken de Spaanschen zig reeds veel voordeels beloofd hadden, werdt, nog voor 't einde des jaars, bygelegd (r). 't Is te vermoeden, dat de Koningin 't geschil zo lang draagende hieldt, om, onder deksel van het zelve, wanneer zy 't goedvinden zou, over de bescherming van Holland en Zeeland, te {==102==} {>>pagina-aanduiding<<} konnen handelen. Wy zullen beneden zien, dat zy, van tyd tot tyd, meer belang kreeg, om zig in de Nederlandsche zaaken te steeken. Ook zou men wel haast genoodzaakt geweest zyn, om, op nieuws, met haar in onderhandeling te treeden, zo de muitery van 's Konings Krygsvolk en het samenspannen der gemeene Nederlanden tegen hunnen overlast de zaaken van den Prinse en van Holland en Zeeland niet eene geheel andere gedaante gegeven, en het bondgenootschap te wege gebragt hadden, welk nog verscheiden' Nederlandsche gewesten vereenigd houdt. De oorsprong en de merkwaardige gevolgen deezer muiterye staan ons dan hier, beknoptelyk, te ontvouwen. XXVIII. Muitery van 's Konings Krygsvolk in Schouwen. 's Konings Krygsvolk, dat voor Zierikzee gelegen hadt, was, by 't overgaan der Stede, wel twee-entwintig maanden solds ten agteren, en men hadt hun voldoening beloofd, na dat de Stad bemagtigd zyn zou. Doch de hondderdduizend guldens, door de Burgerye, opgebragt, strekten niet ver genoeg. De Spanjaards, in Schouwen leggende, staken dan eerst de ooren op, roepende om volle betaalinge, en dreigende 't Land anders in vuur en vlam te zullen zetten: waarvan zy een staal toonden aan het Dorp Nieuwkerk, op den dertienden van Hooimaand. Hun voorbeeld werdt gevolgd, door de Walsche bezetting van Zierikzee, die Mondragon naauwlyks tot schaamte, niet tot stilstand wist te brengen (s). De Spanjaards, eindelyk, 't plat- {==103==} {>>pagina-aanduiding<<} te land kaal gestroopt hebbende, verlaaten Schouwen, en begeeven zig naar Brabant. Te Heerentals, komt hun de Graaf van Mansfeld spreeken; doch alzo hy geen geld genoeg uitloofde, lieten zy zig niet stillen. Gaarne zouden zy te Mechelen of te Brussel binnen gelaaten geweest zyn; maar hier afgeweezen, rukken zy naar Vlaanderen, en overvallenAalst bemagtigd. Aalst op den zesentwintigsten van Hooimaand, stellende al 't onderhoorig Land, welk wel honderdenzeventig Dorpen begreep, onder brandschatting (t). Te Brussel,Opschudding te Brussel. daar men reeds drie vendelen Spanjaards ter poorte uit gedreeven hadt, raakt de Gemeente, op deeze tyding, in roere, streeft naar 't Hof, scheldt de Raaden van Staate voor verraaders, en ontweldigt den Graave van Mansfeld de sleutels der poorten. De Raad verklaart, hierop, de muitende knegten voor weêrspannig tegen den Koning, en voor vyanden des Lands. Wat laater, kreegen de Staaten verlof van den Raad, om zig te wapenen tegen de muiters: gelyk, terstond, door Brabant, en vervolgens door Henegouwen en Vlaanderen, geschiedde. De andere Spaansche Knegten, die zig, tot hiertoe, stil gehouden hadden, ziende de Staaten bezig met werven, meenden, dat men 't op hen gemunt hadt, verlieten hunne Oversten, en voegden zig, in merkelyken getale, by de muiters te Aalst. De Spaansche en Italiaansche Ruitery werdt, uit Holland, ontbooden, schoon tegen den zin des Raads van {==*5==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding De Raad van Staate, te Brussel, in hegtenis genomen, in 't jaar 1576. Is. Tirion excudit==} {>>afbeelding<<} {==104==} {>>pagina-aanduiding<<} Staate. Ook brak de Graaf van Megen, ten deezen tyde, 't beleg van Woerden op, trekkende naar Brabant, om de muiters te keer te gaan (u). Zeer verward stonden hier toen de gemeene zaaken, zynde de muiters met sommigen hunner Landsluiden en met de Staaten; den Raad van Staate met de muiters en met de voornaamste Spanjaards oneenig; waardoor de kryg tegen den Prins en de Hollanders en Zeeuwen bezwaarlyk kon worden voortgezet. Voorts waren de Spaanschen zonderling gestoord op de Staaten van Brabant, die, onlangs, op 's Konings naam, den vreemdelingen het hebben van Ampten, in Brabant, verbooden hadden (v). 's Prinsen schryven aan de overheerde Nederlanden. Oranje verzuimde niet, zyn voordeel te doen, met de ongelegenheid, waarin hy de Spaanschen zag steeken. Hy hieldt, te Middelburg, een waakend oog op 't gene in Brabant en Vlaanderen omging, midlerwyl Brieven afvaardigende, aan de Staaten van Brabant, Gelderland, Vlaanderen, Utrecht en andere Landschappen, waarin hy hen allen vermaande ‘om zig te vereenigen tegen de Spanjaards, en de vryheid te verwerven, die nu voor de deur stondt, en hun, door de verdeeldheid hunner verdrukkeren, van zelve, werdt aangebooden.’ Hy verzekerde hun tevens ‘dat hy geene verandering in den Godsdienst zogt, gelyk hem ten onregte naging; maar zig, omtrent dit stuk, naar 't besluit der algemeene Staaten, dagt {==105==} {>>pagina-aanduiding<<} te voegen.’ Eindelyk, boodt hy hun zynen dienst en den bystand der Staaten van Holland en Zeeland aan, verklaarende ‘geenen anderen toeleg te hebben, dan de Nederlanden in de gekreukte voorregten te herstellen en te handhaaven.’ Diergelyke Brieven zondt hy ook aan Filips, Graave van Lalaing, en aan andere Nederlandsche Heeren (w). Zyn schryven bragt zo veel te wege, dat men, in Brabant en in Vlaanderen, allereerst, op eene Verbindtenis met Holland en Zeeland begon te denken. De Heer vanDe Raad van Staate wordt in hegtenis genomen. Glimes ook, zig diep hebbende ingelaaten met de Staatsche partye, verstoutte zig, in den aanvang van Herfstmaand, niet zonder medeweeten, zo geloofd werdt, van den Prinse van Oranje (x), ja, volgens de verklaaring van die van Brussel van den jaare 1584, op zynen raad, en dien der gemagtigden van Holland en Zeeland (y), met zyne twee vendelen Waalen, het Hof te Brussel te overvallen, en de Raaden van Staate en anderen, die men verdagt begon te houden van te zeer met de Spanjaards te heulen, in hegtenis te neemen (z). Hy dekte zig, met den naam der Staaten van Brabant; die egter, naderhand, loochenden, hem hiertoe last gegeven te hebben. Eenige Raaden, in 't gemeen PatriottenGedeeltelyk geslaakt. genoemd, werden, terstond, geslaakt; doch Mansfeld, Barlaimont, Viglius, Assonville en Del Rio, die menGespandenjoliseerden. Spaanschgezin- {==106==} {>>pagina-aanduiding<<} den noemde (a), nevens de Geheimschryvers Berti en Schaarenberg, eenen geruimen tyd, bewaard (b). Viglius werdt egter, in Wynmaand,Hieronimus Roda gedraagt zig als Landvoogd. ontslaagen (c). Hieronimus Roda, een der Raaden, wiens zoon, Lodewyk, men op Treurenberg gevangen gezet hadt (d), was, kort te vooren, vertoogen naar Antwerpen, daar hy, op de tyding van 't gene te Brussel geschied was, hevig uitvoer tegen den Hertoge van Aarschot, dien hy de wyt van alles gaf. De gevangen' Raaden, voorts, voor vroom, de overigen voor verraaders verklaarende, hieldt hy zig zelven voor het eenig getrouw lid des Raads, welk zyne vryheid nog hadt behouden, en hadt de koenheid van zig 't gezag eens Landvoogds aan te maatigen, te tekenen, en te zegelen, op 's Konings naam, en der Wethouderschap van Antwerpen te beveelen, zyne geboden te agtervolgen (e): welk bedryf de wettigheid der Regeeringe te onzekerer maaken moest. De Raad van Staate verklaart zyn gedrag voor onwettig. Midlerwyl, hadden de Staaten van Vlaanderen het Slot te Gend doen beleggen, uit vreeze dat de bezetting den muiteren te Aalst mogt toevallen. Doch hierop raakten de Spanjaards, aan verscheiden' oorden, gaande, en vielen 'er, dagelyks, gevegten voor, tusschen hen en de Staatschen. De geslaakte Leden des Raads van Staate verklaarden toen {==107==} {>>pagina-aanduiding<<} de muiters andermaal voor vyanden, op den twee-entwintigsten van Herfstmaand, en gaven bevel, om zig alomme tegen hen te wapenen: te gelyk verbiedende, Roda, wiens gezag zy voor onwettig uitmaakten, ergens in te gehoorzaamen, en 's Konings Krygsvolk noodigende, om hun toe te vallen, onder belofte van volle betaalinge. De Staaten,Aarschot aan 't hoofd der Staatschen. te Brussel byeen gekomen, droegen 't opperbeleid der zaaken, zonderling van oorloge, den Hertoge van Aarschot op, hem, tot Stedehouder, den Graaf van Lalaing, tot Veldmaarschalk, den Heer van Goignies toevoegende. Ook benoemden zy eenige Heeren, uit welken hy zyne Raadsluiden te kiezen hadt. Voorts besloot men, de gemeene kragten der Nederlanden samen te trekken, en tegen de muiters te gebruiken (f). XXIX. De Vlaamingen verzoeken Oranje om onderstand. De Vlaamingen, zig te zwak vindende, om het Slot te Gend te dwingen, vaardigden den Heer van Auchy af aan den Prinse van Oranje, om onderstand, in volk en geschut (g). Auchy was, kort te vooren, met verlof des Raads van Staate, by den Prinse geweest, om over 't slaaken van zynen Broeder, den Graave van Bossu, te spreeken: en zyne Doorlugtigheid hadt zig toen zo genegen getoond, om den overheerden Nederlanden by te staan, dat de Graaf van Roeux, Stadhouder van Vlaanderen, die 't Slot te Gend belegerd hieldt, en eenige Edelen van den Krygsraad nù 't oog op hem wierpen. {==108==} {>>pagina-aanduiding<<} Ook verwierf Auchy twaalf metaalen stukken en zes vendels knegten, en beloften, dat 'er nog twee-entwintig, zo haast mogelyk, zouden volgen. Doch dit volk zou niets onderneemen mogen, tot nadeel van 't Roomsch geloof: alleenlyk zouden zy, binnens huis, Psalmen mogen zingen en gebeden doen. Ter hunner verzekering, zou men hun de Stad Sluis in handen stellen. Andere plaatsen onder het Stadhouderschap van Vlaanderen zouden zy niet mogen bemagtigen. Doch Auchy was nog niet uit Zeeland vertrokken, toen hem berigt werdt, dat de hulp noodeloos was, mids het aankomen van twee benden paarden te Gend. Sommigen dreeven ook, dat hy, ten opzigte van Sluis, zynen last overtreeden hadt. Hy egter, zig diets maakende, dat 's Prinsen hulp den meesten Heeren, die hy meende te kennen, aangenaam zou zyn, bewoog Oranje, die zelf gaarne voet in Vlaanderen hadt, om hem, met het geschut en de zes vendels, te laaten trekken. Sedert, zondt de Prins nog negen vendels, onder den Heere van den Tempel, naar Gend. Doch men ruimde zyner Doorlugtigheid, in plaats van Sluis, Nieuwpoort en Sas van Gend in. XXX. Eerste opening tot de Gendsche Vredehandeling. Kort hierna egter, verzogten hem de Staaten van Brabant, Vlaanderen en Henegouwen, en Auchy zelf, uit den naam der gemagtigde Staaten, te Brussel vergaderd, dat hy zyn Krygsvolk te rug ontbieden wilde, zynde men gezind, eene wapenschorsing met hem te sluiten, en den Bredaschen Vredehandel te hervatten, waartoe de Stad Gend {==109==} {>>pagina-aanduiding<<} werdt voorgeslaagen (h). 't Schynt, dat de Vlaamingen reeds vreesden, dat de Prins te veel voets in Vlaanderen krygen zou, en dat zy, hierom, zyn Krygsvolk gaarne wilden loozen. Doch de Prins hadt geene ooren naar hun verzoek. Ook dagt hy, veelligt, dàt zyn Krygsvolk der Vredehandeling nadruk byzetten zou, als het, zo wel als dat der Staaten, by der hand was, en eenige sterke Plaatsen bezet hieldt. Wyders, vind ik, dat Willem Oom, aan die van Holland, in Hooimaand, ook eenigen voorslag tot vrede gedaan heeft: waarop hem de Staaten vrygeleide gegeven hadden, om op Utrecht, naar Brabant, en elders te verreizen. Doch de muitery in Schouwen hierop gevolgd zynde, werdt hy, in zyn huis, te Rotterdam, eenigen tyd, in verzekering gehouden (i). Sedert was 'er van geene vrede gerept dan nu, in Herfstmaand. De Prins en de Staaten van Holland en Zeeland, nu beteren uitslag van de handeling verwagtende dan voorheen, en ook, om 's volks wille, dat zeer tot de vrede neigde, den handel niet durvende nalaaten, namen den voorslag der algemeene Staaten, zo alsze zig noemden, schoon verscheiden' gewesten zig nog niet met hen gevoegd hadden, in ernstige overweeging (k). De Staaten van Holland magtigden Jakob van der Does, die egter, om zynen ouderdom, verschoond werdt, Willem van Zuilen van Nyveld, Adriaan van der Myle en den Ad- {==110==} {>>pagina-aanduiding<<} vokaat Buis, om, met zyne Doorlugtigheid, op 't stuk der Vredehandeling, ten meesten dienst van den Lande, te besluiten, zonder dat zy met de Staaten rugspraak behoefden te houden, behalve op de punten van den Godsdienst en van de verzekerdheid (l). Terstond hierna, zogt men Gelderland tot 's Prinsen zyde over te haalen. Ook werden 'er Brieven gezonden, naar Amsterdam en naar Utrecht, en schikten de Staaten Gemagtigden naar Gouda, om aldaar, met deeze twee Steden, met de Gelderschen en anderen, in onderhandeling te treeden (m): 't welk van dit gevolg was, dat Utrecht zig, eerlang, by de algemeene Staaten voegde, vreezende voor de Hollanders, die hun met het intrekken der vrywaaringen ten platten Lande van 't Stigt, gedreigd hadden. Gelderland en Zutfen toonden gelyke begeerte, zo men slegts middel wist, om hun van 't overvloedig Krygsvolk te ontlasten. Ook zouden Friesland en Groningen op de sprong gestaan hebben, indien Billy, die de sterkten der Landstreeken bezet hadt, hen niet in bedwang hadt gehouden. Maar de meeste andere Landschappen voegden zig, het een na het ander, met de algemeene Staaten (n). 's Prinsen Gemagtigden komen te Gend. De Gemagtigden des Prinsen en der Staaten van Holland en Zeeland, Aldegonde, van Dorp, Nyveld, Buis, van der Myle, Kornelis de Koning, Anthoni van Zikkele, en Andries de Jonge waren, in Wynmaand, te Gend {==111==} {>>pagina-aanduiding<<} gekomen, alwaar de onderhandeling, den negentienden, werdt aangevangen. Men besloot spoedig tot eenen stilstand van wapenen, tot wederopzeggens toe (o). XXXI. De muitelingen bemagtigen en plonderen Maastricht De Spaansche en Staatsche Knegten raakten, ondertusschen, nu en dan, handgemeen; doorgaans tot nadeel van de laatsten; doch nergens hadt de Spaansche stoutheid en woede zo verre de overhand, dan te Maastricht en te Antwerpen. Te Maastricht, daar, zo wel als te Antwerpen, Duitsch en Spaansch Krygsvolk in bezetting lag, spande de Wethouderschap samen met de Duitschers, om de Spanjaards ter Stad uit te dryven en hunnen Overste François Montesdocha in hegtenis te neemen. 't Gelukte. Doch de Spanjaards, sedert, hulp van Brussel bekomen, en zig vereenigd hebbende met de bezetting van Wyk, onder Martin d' Ayala, vallen aan op de Brusselsche Poorte van Maastricht, overweldigen dezelve, en bersten ter Stad in, daar de Burgers, in menigte, afgemaakt, en verjaagd werden, terwyl de Duitschers 't werk aanzagen, zonder weer te bieden. Men verkragtte den kerker, ontsloeg Montesdocha, en viel toen aan 't plonderen, aan 't vrouwenschenden, en aan 't bedryven van allerlei moedwil, zonder ergens tegenstand van belang te ontmoeten. Zo deerlyk een lot trof Maastricht, op den twintigsten van Wynmaand (p). Doch weinige dagen laater,en Antwerpen. leedt Antwerpen zwaarer ramp. De Spaan- {==112==} {>>pagina-aanduiding<<} schen hadden hier, door beleid van Roda, Graaf Otto van Overstein, die de Duitsche knegten geboodt, weeten te beweegen, tot eene verbindtenis, om zig, noch den bevelen der Heeren te Brussel, die zig den Raad van Staate noemden, noch die der algemeene, noch die der Brabantsche Staaten te onderwerpen, en de Burgery te ontwapenen. Doch zyne knegten hadden geenen zin in deeze verbindtenis. Ondertusschen, hadden de Spaanschen voor, Overstein met zyn volk de Stad te doen ruimen, en daarna de muiters van Aalst, met welken zy vast handelden, in te laaten. De Staatschen, hiervoor bedugt, zonden Karel van Croui, Markgraaf van Havrech en Broeder des Hertogs van Aarschot, onlangs, met hoop van vrede, uit Spanje gekeerd (q), aan 't hoofd van eenentwintig vendelen Voetvolk, naar de Stad; daar hy, met moeite, ingelaaten werdt, op den derden van Slagtmaand. Doch naauwlyks was dit volk binnen de poorten, of het raakte handgemeen met de Spanjaards, die op 't Slot lagen, en terstond eenen uitval deeden; doch, met verlies, te rug gedreeven werden. Havrech verschanste zig toen voor 't Slot, en in de naaste straaten, terwyl men, van boven, wakker op hem vuurde. De Heer van Champagnei, Bevelhebber der Stad, en der Staatsche zyde toegedaan, arbeidde, den gantschen nagt, om orde op alles te stellen, en 't plonderen der Waalen te beletten. Doch des anderendaags, 's morgens, kreegen de {==113==} {>>pagina-aanduiding<<} Spanjaards op 't Slot versterking van volk uit Lier, Breda en Maastricht, en deeden, terstond daarna, eenen uitval op de Staatschen, in welken zy ettelyke huizen der Stad in den brand staken. Toen eerst gaf Champagnei last, om 't geschut los te branden tegen 't Slot, alwaar men, kort voor den middag, de muiters van Aalst binnen liet. In eenen tweeden uitval, werdt de beschansing der Waalen overweldigd, en zy en de Duitschers, die wat verder lagen, op de vlugt gejaagd. Sommige Duitsche vendels voegden zig ook by de Spanjaards. In eenen oogenblik, waren deezen der Stad meester. Champagnei, Havrech en anderen vlooden ter poorte uit, en bergden zig op 's Prinsen schepen. Overstein viel en smoorde, in 't water. Voorts zag men de Stad, aan verscheiden' oorden, ligter laage in den brand staan, waardoor wel vyfhonderd huizen vernield werden. 't Raadhuis zelf, daar, al wat men 'er vondt, ten vensteren uit moest, brandde af. Filips, Graaf van Egmond, de Heeren van Capres en Goignies werden gevangen genomen, en naar 't Slot gebragt. Zo lang de Staatsche knegten, of de burgers nog eenigen wederstand booden, deeden de Spanjaards al wie hun voorkwam door den kling springen, zonder kunne of ouderdom te spaaren, en zonder zig, door iemants kermen, te laaten beweegen. Verscheiden' Wethouders der Stad werden vermoord: ook zulken, die men voor zeer Spaanschgezind hieldt. Men meent, dat 'er omtrent vyfentwintighonderd Burgers en Staatsche Knegten, by de wegen, ge- {==114==} {>>pagina-aanduiding<<} dood, en omtrent ook zo veel in 't water gesneuveld zyn. Daarenboven, zyn 'er veelen door 't vuur verteerd, of naderhand, in koelen bloede, omgebragt. De Spanjaards hadden niet boven tweehonderd dooden, en ruim vierhonderd gekwetsten. Na 't moorden, viel men aan 't plonderen, en aan 't pynigen der luiden, om 't verborgen geld te melden, waarin zelfs oude mannen, zwangere vrouwen en jonge kinders niet verschoond werden. In een Huis, daar men Bruiloft hieldt, werdt de Bruidegom doorsteken, de Bruid naar 't Slot gesleept, ontkleed, gegeesseld, moedernaakt op straat gestooten, en daar deerlyk vermoord. Elk, die men leeven liet, moest zig, met geld, van de dood vrykoopen, vooral de Koopluiden, en ook de Geestelykheid, welker Kerken en Kloosters van kostbaare vaten en andere sieraaden ontbloot werden. Men wil, dat 'er, in geld en kleinoodjen alleen, meer dan veertig tonnen gouds geroofd werden. Doch een groot deel van deezen schat werdt, met slempen, hoereeren en tuisschen, verspild. De beurs werdt een dobbelschool, daar men slegte soldaaten vondt, die tienduizendKroonen, op eenen dag, verspeelden. Anderen, om 't gestolen goud, behendiglyk, weg te krygen, lieten 't tot gevesten van degens versmeeden, ja tot geheele harnassen, die zwart vernist werden: by welke gelegenheid, veele Goudsmeden de geleeden' schade wisten te verhaalen op de roovers, hun het ontvangen goud, half met koper vervalscht, voor zuiver, aansmeerende. D'Avila, Romero en anderen hadden, toen {==115==} {>>pagina-aanduiding<<} de woede, die, sedert, den naam van Spaansche Furie kreeg, op 't hevigst was, hun volk tot zagtheid vermaand. Doch Roda, zeer in zynen schik met zo onmenschelyk een bedryf, schreef het den Koning over, als iets loffelyks, de snoodheid, die 'er in doorstak, bewimpelende, zo veel het zyn kon (r). XXXII. De Gendsche Bevrediging wordt getroffen. De ramp van Antwerpen vorderde de Vredehandeling te Gend, die, buiten dit, op eenen goeden voet stondt. De Staatschen bespeurden nu klaarlyk, dat de muiters gestyfd werden, door de Spaansche Grooten. Men kwam dan, in zesentwintig punten, overeen, die den agtsten van Slagtmaand getekend werden, en welker voornaamsten op deezen zin uitliepen: ‘De Staaten van Brabant,Voornaamste Voorwaarden derzelve. Vlaanderen, Artois, Henegouwen, Valenchyn, Ryssel, Douai, Orchies, Namen, Doornik, Utrecht en Mechelen, ter eener, en de Prins van Oranje met de Staaten van Holland en Zeeland en derzelver Bondgenooten, ter anderer zyde, belooven, eene goede en vaste vriendschap met elkanderen te zullen onderhouden, en elkanderen, met goed en bloed, te zullen bystaan, om de uitheemsche Knegten, met naame de Spanjaards, ten Lande uit te dryven en te houden. Hierna, zullenze de Vergadering der algemeene Staaten doen beschryven, om orde op 's Lands zaaken te beraamen, met naame op den Godsdienst, in Holland, Zeeland, Bommel enz. Niemant zal zig vervorderen, buiten Holland en Zeeland, en de {==116==} {>>pagina-aanduiding<<} Plaatsen met hen gevoegd, iets te onderneemen, ten nadeele van 't Roomsch geloof. De uitvoering der strenge Plakaaten blyve, midlerwyl, geschorst, tot op de Vergadering der algemeene Staaten. Oranje zy Zee - Admiraal en Stadhouder over Holland, Zeeland, Bommel enz., tot dat de algemeene Staaten, hierop, nader orde stellen: blyvende egter de Plaatsen, die thans niet onder zyn bewind staan, schoon gelegen in Holland of Zeeland, hiervan uitgezonderd: ter tyd toe, dat zy dit Verbond omhelsd, en van den Prinse, in 't stuk van den Godsdienst of in andere opzigten,Satisfactie. voldoening ontvangen zullen hebben. Alle gevangenen zullen geslaakt worden, met naame de Graaf van Bossu. De Prins en alle anderen worden hersteld, in hunne verbeurde goederen en eere, met naame de Gemaalin van den Ryngraave, eertyds Weduwe des Heeren van Brederode, en de Graaf van Buuren. Doch op vervreemde tilbaare haave zal men, van wederzyde, geen verhaal hebben. De zuilen en zegetekens, door Alva, tot schande van de genoemden of anderen, opgeregt, zullen vernield worden. De Geestelyken, goederen hebbende, in Holland of Zeeland gelegen, zullen in 't bewind derzelven, zo ver 't het weereldlyke raakt, hersteld worden. Den geweeken' Kloosterlingen zal men een redelyk onderhoud verzorgen: alles tot op nader bevel der algemeene Staaten. Alle ontervingen, ter zaake van den Godsdienst of de beroer- {==117==} {>>pagina-aanduiding<<} ten, worden vernietigd. Op de munte, in Holland en Zeeland, verre boven de waarde, opgezet, zal men eenen eenpaarigen voet tragten te beraamen. Ook zal aan de algemeene Staaten staan, of de kosten van 's Prinsen twee Krygstogten niet behooren te komen ten laste der gemeene Nederlanden. De Landen en Steden, die de tegenparty volgen, zullen de voordeelen van dit Verbond niet genieten, voor dat zy 't zullen aangenomen hebben: 't welk hun, wanneer 't hun gevalt, zal vrystaan (s).’ De meeste Nederlanders ontvingen de tyding der Gendsche bevrediging met uitgelaaten' blydschap (t). De Acte, waarby dezelve werdt aangenomen, werdt, in alle de Hollandsche Steden, bezegeld (u); en men poogdeze, sedert, aan de andere Gewesten, tegen eene gelyke Acte, over te leveren; doch hiertoe niet hebbende konnen geraaken, werdt zy, eenige jaaren laater, onder 's Lands oorsprongkelyke stukken, nedergelegd (v). Wyders, alzo men hier thans bedugt was, dat veele uitgeweeken' Roomschen, ingevolge der bevrediging, wederom in 't Land zouden willen komen, vonden de Staaten van Holland, wat laater, geraaden, eenen scherpen eed op te stellen, die alle uitgeweekenen doen moesten, eer het hun vrystondt, zig hier {==118==} {>>pagina-aanduiding<<} wederom neder te zetten. Zy moesten, by denzelven belooven ‘niets tegen den hervormdenEed der uitgeweekenen. Godsdienst te zullen raaden, of in 't werk stellen, en geene poogingen te zullen aanwenden, om eenigen anderen Godsdienst hier te doen oefenen, immers niet, voor dat zulks, na 't verjaagen der Spanjaarden, door eene wettige Vergadering der algemeene Staaten, beraamd zou zyn.’ De Prins zag, nogtans, ongaarne, dat men de luiden, boven de punten der Gendsche Bevrediging, bezwaarde. Ook meen ik, dat de eed, naderhand, door de Staaten van Holland en Zeeland, eenpaariglyk, in zo verre, verzagt werdt, dat men alleenlyk de handhaaving der Gendsche Bevrediging behoefde te belooven, zonder omtrent den Godsdienst tot eenige byzondere verklaaring gehouden te zyn (w); hoewel sommigen geschreeven hebben, dat de eerste en scherpste eed in Holland stand hieldt (x). Voorts werdt, ten deezen tyde, in Holland en Zeeland, ook alle handel met de muitende Spanjaards en derzelver aanhangers, op 's Konings naam, verbooden (y). Zierikzee en Schouwen door den Prinse bezet. Ook Oudewater. Op den dag van het tekenen der Gendsche Bevrediging, was het Slot te Gend overgegaan aan de Staatschen, en terstond met twee vendels, een van den Graave van Roeux, en een van den Prinse van Oranje bezet: ook hadt de Prins, weinige dagen te vooren, Zierikzee, verlaaten van Mondragon, en de {==119==} {>>pagina-aanduiding<<} sterkten in dien oord, doen bezetten, door den Graave van Hohenlo. Uit Oudewater, liet men de bezetting, slegts zeventig man sterk, verloopen, waarna de Stad van Staatsch volk voorzien werdt (z). De Graaf van BossuBossu geslaakt. was, kort na 't sluiten der Gendsche Vrede, onder eene sterke wagt, naar Zeeland gevoerd, daar hem de Prins, zo 't schynt, heeft tragten te beweegen, tot het verlaaten der Spaansche zyde, dat hy, eerlang, openlyk genoeg deedt. Hy werdt, terstond na zyne aankomst, op vrye voeten gesteld, en begaf zig, in Wintermaand, naar Brussel (a). De Spaanschen verlieten ook de Beverwyk en 't Huis Assumberg, daar Sonoi terstond een deel volks heenen schikte. Ook werdt Hopman Helling gelegd in de schans te Sparendam, tot merkelyke benaauwinge van Haarlem. De schans was, kort te vooren, verlaaten, door Hopman Margelle, die dreigde den Haage en 't Westland te plonderen; doch in zynen vaart gestuit werdt, door eenen goeden hoop volks, gelegd te Noordwyk (b). De voornaame toeleg van den Prins en de Staaten strekte, thans, om Holland, Zeeland en 't Stigt, geheellyk, onder de gehoorzaamheid van zyne Doorlugtigheid te brengen, en met Haarlem, Amsterdam en Utrecht te beginnen; welke Steden, door brief op brief, werden aangezogt en geperst tot onderwer- {==120==} {>>pagina-aanduiding<<} ping (c). Men hieldt dit niet te stryden met de Gendsche Bevrediging, alzo, zeide men, de Hollandsche Steden, by voorbeeld, niet konden geagt worden, met elkanderen bevredigd te zyn, voor dat zy zig allen, onder 's Prinsen gehoorzaamheid, begeven hadden (d). Ondertusschen, geraakten Holland en Zeeland aan ademtogt, door 't vertrek van 't Spaansch Krygsvolk, en men begon 'er haast de vrugten te smaaken van de merkwaardige veranderingen, die de dood des Landvoogds, de muitery van 's Konings soldaaten en de Gendsche Vrede, dit jaar, in de Nederlanden, te wege gebragt hadden. De binnenlandsche kryg week, na dat zig de voornaamste Landschappen tegen de Spanjaards verbonden hadden, geheellyk, van den Hollandschen en Zeeuwschen bodem: de Prins kreeg de handen ruim, om de nabuurige gewesten tot zyne zyde te doen overslaan, en eerlang een Verbond onder hen te doen sluiten, welk hem in staat stelde, om den Koning van Spanje, moediglyk, het hoofd te bieden. {==121==} {>>pagina-aanduiding<<} Vaderlandsche historie. Zesentwintigste boek. Inhoud. I. Don Jan van Oostenryk wordt Landvoogd. De algemeene Staaten handelen met hem. Verscheiden' Steden en gewesten kiezen hunne zyde. II. Oranje waarschuwt de Staaten tegen Don Jan. Handeling over 't vertrek van 't Spaansch Krygsvolk. III. Muiden, Weesp en Haarlem neemen voldoening van den Prinse van Oranje. IV. Moeite te Utrecht. Staat der Regeeringe van 't Stigt. Schoonhoven, Nieuwpoort, Thoolen en Goes neemen voldoening van den Prinse. V. Dagvaart te Middelburg. Handel met Bossu. Nieuwe Vereeniging der algemeene Staaten, waarin die van Holland en Zeeland niet treeden willen. VI. Vervolg der handeling met Don Jan. Eeuwig Gebod. Oranje, Holland en Zeeland weigeren 't Verdrag met Don Jan aan te neemen. 't Spaansch Krygsvolk vertrekt. Viglius sterft. VII. Dagvaart te Dordrecht. De algemeene Staaten en Don Jan zenden derwaards Slinksche handel van Don Jan. VIII. Hy verrast het Kasteel van Namen en Charlemont. IX. De Staaten verzekeren zig van 't Slot te Antwerpen. De Hoogduitsche bezetting ruimt deeze Stad. X. Men handelt, op {==122==} {>>pagina-aanduiding<<} nieuws, met Don Jan. Dykaadjen. XI. Oranje doorreist Holland. 't Stigt neemt voldoening van hem. XII. Bergen op Zoom, Steenbergen, Thoolen en 's Hertogenbosch, door de algemeene Staaten, verzekerd. Oranje verrast Breda. Kasteelen geslegt. XIII. Veranderingen in Friesland en Groningen. XIV. De algemeene Staaten verzamelen een Leger. Oranje vertrekt naar Brabant. XV. Hy bewilligt tot nieuwe handeling met Don Jan. Wordt Ruwaard van Brabant. XVI. De Aartshertog Matthias tot Landvoogd verkooren. Verdeeldheid der Staaten. XVII. Beroerte te Gend. Oranje begeeft zig derwaards. XVIII. Don Jan wordt voor vyand verklaard. Voorwaarden, waarop de Aartshertog Landvoogd wordt. Oranje wordt tot zynen Stedehouder verkooren. XIX. Roermonde belegerd en verlaaten. Aanslag op Amsterdam. De Stad verdraagt zig met de Staaten van Holland. XX. Slag by Gemblours. Don Jan wint verscheiden' Steden. Vrugtelooze Vredehandeling. Holland en Zeeland houden zig buiten gemeenschap van lasten. XXI. Handeling met de Koninginne van Engeland. De Hertog van Anjou biedt den Staaten hulp aan. Gezantschap naar den Ryksdag. Vervolging slapt. XXII. Opschudding te Amsterdam, daar de Regeering veranderd en de Hervorming ingevoerd wordt. XXIII. Verandering te Haarlem. Oranje begunstigt de Doopsgezinden. De Hervorming dringt door. XXIV. Geloofsvrede ontworpen. Wordt te Antwerpen aanvaard. Ook in Groningerland en te Leeuwaarden. Afgeweezen te Utrecht. Gelderland, met geweld, hervormd. Ook Goes in Zeeland. XXV. Dathenus scheldt den Prins. Beweeging {==123==} {>>pagina-aanduiding<<} in Vlaanderen. Oorsprong der Malcontenten of Misnoegden. Oproer te Brussel. Anjou komt herwaards. XXVI. Staat der wederzydsche Legeren. Gevegt by Rimenant. Ongenoegen der Koninginne van Engeland. Anjou tot Beschermheer aangenomen. XXVII. Hertog Kazimir komt herwaards. Lasten der Staaten. Anjou wint eenige Steden. XXVIII. Don Jan sterft. Alexander Farneze, Prins van Parma, volgt hem op. Hessels en Visch gehangen. Anjou keert naar Frankryk. XXIX. Verdrag met die van Gend. XXX. Twist tusschen Groningen en de Ommelanden, bygelegd. XXXI. Moeite in Friesland. Kampen gewonnen. XXXII. Kazimir vertrekt. De Walsche gewesten sluiten een byzonder Verbond. I. Don Jan van Oostenryk komt, als Landvoogd, in de Nederlanden. WAnneer men de veranderingen gadeslaat, die de Nederlanden, na de dood van Requesens, ondergingen, bespeurt men ligtelyk, dat 'er de Spanjaards haast allen gezag verlooren gehad zouden hebben; zo de Raad van Staate, nu geheel gezuiverd van Spaanschgezinden, langer in 't hoog bewind gebleeven ware. De Koning voorzag dit, en droeg 'er zorg voor. Men hadt, hier te Lande, reeds in Bloeimaand, by gerugte (a), en in Oogstmaand, uit den Markgraave van Havrech, met volle zekerheid, verstaan, dat Filips de Landvoogdy hadt opgedraagen aan zynen natuurlyken Broeder, Don Jan van Oostenryk (b), die zig toen te Milaan {==124==} {>>pagina-aanduiding<<} onthieldt. Een wakker Krygsman was deeze, waarvan hy, in den jaare 1571, reeds blyken gegeven hadt, toen hy, 't opperbevel voerende over eene magtige vloote, by Lepanto, eene merkwaardige zege bevogt op de Turken (c). Men wil, dat hem, sedert, het hert trok naar Tunis, in Afrika, van welk Ryk hy zig Koning wilde doen verklaaren, na dat hy 't bemagtigd zou hebben (d). Ook zullen wy haast zien, dat hy 't oog nog op een ander veel magtiger Ryk geworpen hadt. Met den wind van zulk eene hoogheid in 't hoofd, kwam hy, heimelyk, uit Spanje, herwaards, in 't gezelschap van Octavio Ferdinand Gonzaga, voor wiens Paadje hy zig, op reize, uitgaf, en van nog twee of drie anderen; hebbende hy, om onbekend te blyven, zyn hoofdhair en baard zwart doen verwen. Te Parys gekomen, vernam hy, hoe 't in de Nederlanden gesteld ware, uit den Spaanschen Gezant, Diego de Zuniga. Van hier, raakte hy, zonder ontdekt te worden, voort naar Luxemburg, Hoofdstad van het Landschap van dien naam, welk zig, buiten den handel met de algemeene Staaten, gehouden hadt. Hy kwam hier binnen, op den vierden van Slagtmaand, juist den dag van den overval van Antwerpen (e); en werdt 'er, na dat hy zig ontdekt hadt, plegtiglyk verwelkomd, door den Heere van Naves, Stedehouder des Graaven van Mansfeld.geeft den Staaten kennis van zyne aankomst. Terstond gaf hy den Staaten, schriftelyk, {==125==} {>>pagina-aanduiding<<} kennis van zyne aankomst, hun tevens betuigende ‘hoe wee hem deedt de overlast, dien zy van 't Spaansch Krygsvolk leeden, en hy van zins was, strengelyk, te straffen, op dat de Landen eens wederom aan hunne oude welvaart geraaken mogten; alzo de Koning niets anders vorderde dan gehoorzaamheid en handhaaving van den Roomschen Godsdienst.’ Wyders verzogt hy gyzelaars van de Staaten, eer hy zig dieper Landwaards in begave. Doch deezeZy treeden, met hem, in onderhandeling. eisch vermeerderde het wantrouwen, dat men reeds tegen hem opgevat hadt. De algemeene Staaten zonden eenigen af naar Luxemburg, om zyne meening nader te verstaan (f), ondertusschen, niet verzuimende, zig meer en meer te sterken. Tegen overZy verzekeren zig van Kameryk en Valenchy. Oosterweel, staken zy den dyk door, en lieten de Schelde ten Lande van Vlaanderen in, op dat zy, langs deezen weg, toevoer zouden konnen bekomen, die hun, door 't sluiten van den stroom voor Antwerpen, anderszins afgesneeden geweest zou zyn. Ook maakte Boudewyn van Gavere, Baron van Juchy, zig, voor hun, meester van Kameryk, en Joris van Lalaing, Heer van Ville, verzekerde zig van de Stad en 't Slot te Valenchyn (g). Voorts wierpen de algemeene Staaten het oogFriesland en Groningerland kiezen, insgelyks, de zyde der algemeene Staaten. op Friesland en Groningerland; zendende, derwaards, François Martini Stella van Brussel, met last om te beproeven, of 't Krygsvolk tot het aanneemen der Gendsche Vrede te {==126==} {>>pagina-aanduiding<<} beweegen ware. Doch Gasper Robles, Heer van Billy, bedugt, dat deeze omkeering een einde mogt maaken van zyn bewind in deezen oord, deedt Stella, te Groningen, by den hals grypen en strengelyk pynigen, zonder egter iets anders uit hem te konnen haalen, dan dat hy gekomen was, om de Wethouderschap ter algemeener Dagvaart te noodigen. Terwyl hy in hegtenis zat, wist hy eenigen der soldaaten, die hem bewaarden, en door deezen, of, volgens anderen (h), door zynen Geneesmeester, een goed getal knegten, met belofte van volle betaaling hunner agterstallige soldye, op de zyde der Staaten te winnen. Drie vendels, sterk omtrent vierhonderdenvyftig man, besluiten, Billy in hegtenis te neemen, en voeren 't stuk uit, met bystand der anderen. Ook stellen zy, nu vereenigd met hunne spitsbroeders, verscheiden' andere Hopluiden in bewaaringe. Stella werdt uit de gevangenis gehaald, en neemt eerst den soldaaten, toen der Wethouderschap den eed af, aan de algemeene Staaten. 't Krygsvolk hadt zig, midlerwyl, nieuwe Bevelhebbers gekooren, en voer dagelyks voort, met Spaansche Hopluiden en anderen, die zy verdagt hielden, te ligten en vast te zetten. Eene tronie van den Hertoge van Alva, gevonden in de wooning van eenen Spaanschgezinden burger, werdt, nevens de beeldtenissen van Billy en den Wagtmeester Antonio Sarda, aan de kaak gespykerd. Doch de opschudding bedaarde, na verloop van eenige dagen, heb- {==127==} {>>pagina-aanduiding<<} bende den Raad moeten besluiten tot het voldoen der agterstallige soldye, die tweehonderdenvyftienduizend guldens beliep (i). De bezetting van Delfzyl en Appingadam, en zelfs die van Leeuwaarden en Staveren, 't voorbeeld van Groningen volgende, verzekerden zig, insgelyks, van haare Hopluiden, dezelven, wel bewaard, naar Groningen, verzendende. Stella zelf bragt deeze blyde tyding te Brussel aan de Staaten, die, terstond hierna, Joris van Lalaing, Heer van Ville, by voorraad, tot Overste van Friesland en Groningerland, aanstelden. In 't laatst van Wintermaand, werdt hy, te Groningen, ingehaald (k). 't Leedt niet lang, of hy bragt hier te wege, dat de bezetting, betaaling van de Stad en 't Landschap ontvangen hebbende, Groningen ruimde. Toen werden 'er agt vendelen schutters opgeregt, die zwoeren, nimmer bezetting in de Stad te zullen gedoogen. 't Kasteel werdt, met bewilliging der algemeene Staaten en des regeerenden Raads, om verre gehaald, en Billy, op verzoek des Raads, den Heere van Hierges overgeleverd. Friesland en Groningerland omhelsden toen de Gendsche Vrede (l). II. De Prins waarschuwt de algemeene Staaten tegen Don Jan. Oranje, die zig nog te Middelburg onthieldt, hadt zo dra geene tyding bekomen van de aankomst van Don Jan, en van den {==128==} {>>pagina-aanduiding<<} aangevangen handel, tusschen hem en de Staaten, of hy zogt deezen, door brief op brief, allen verdrag, voor dat het uitheemsch Krygsvolk vertrokken zou zyn, met kragt van redenen, te ontraaden. Zelfs oordeelde hy, ‘dat zy, daarna, bedingen moesten, tweeof driemaal in 't jaar, of zo dikwils als zy 't goedvonden, te mogen vergaderen: voorts, dat 'er geene werving geschieden, noch ergens bezetting gelegd worden mogt, dan met hunne bewilliging, en dat alle Kasteelen mogten worden geslegt: in 't geeven van welken raad, hy betuigde, geen oogmerk altoos te hebben, om de Landen in roere te houden; maar alleenlyk dezelven, gelyk van ouds, onder de wettige gehoorzaamheid aan hunnen Landsheere, te doen bestieren, door de algemeene Staaten, voor welken en voor 't Vaderland, hy zynen laatsten droppel bloeds ten beste hadt (m).’ Handel der algemeene Staaten met Don Jan. 's Prinsen schryven bragt zo veel te wege, dat het gevoelen der zulken, die Don Jan, zonder eenige bepaaling, tot Landvoogd wilden aanneemen, verworpen werdt. Men lei hem dan, van wege de algemeene Staaten, eenige punten voor, 't vertrek der Spanjaarden, de aanneeming der Gendsche Vrede en het byeenroepen der Staaten betreffende. Hy antwoordde ‘dat hy 's Konings vreemd Krygsvolk verzenden wilde, zo de Staaten ook 't hunne afdankten, en dat hy 't {==129==} {>>pagina-aanduiding<<} buitens Lands houden zou, ten ware de nood, of eenige uitheemsche oorlog het tegendeel vorderde. Ook wilde hy tot eenen gemeenen Vredehandel verstaan, mids men 't Roomsch geloof en 's Konings hoogheid niet te na kwame. En zo men hem deeze twee punten verzekeren wilde, zou hy ook de algemeene Staaten doen vergaderen (n).’ De Prins van Oranje, kennis van dit antwoord bekomen hebbende, verzuimde niet, den algemeenen Staaten, op den naam van die van Holland en Zeeland, te vertoonen, hoe schalk en kwalyk sluitend het ware ingesteld: te gelyk ontdekkende, hoe men, uit onderschepte brieven van den Koning, van Don Jan, van Roda en anderen, bespeurd hadt, dat de Spaanschen van meening waren, nieuw volk te werven, en den kryg voort te zetten. Voorts werdt verklaard, dat men, in Holland en Zeeland, niet gezind was, zig te voegen tot een Verdrag, dat, ten nadeele der vrede en vryheden, zou mogen worden aangegaan, alzo men zig onschuldig wilde houden aan het onheil, welk hieruit, voor de Landen, te wagten stondt (o). Midlerwyl, zondt Don Jan, om te toonenDon Jan zoekt de Spaansche knegten te water te doen vertrekken. dat het vertrek der Spanjaarden hem ernst was, zynen Geheimschryver, Jan de Escovedo, nevens Octavio Gonzaga, naar Antwerpen, om de Spaansche Bevelhebbers te beweegen tot de reize. Zy hadden egter last, {==130==} {>>pagina-aanduiding<<} om hun ter sluik in te geeven, dat zy niet in den togt moesten bewilligen, dan ter zee: gelyk zy deeden. De reden hiervan was een geheim van Staatkunde, daar niemant op verdagt was. In 't gemeen, oordeelde men, dat Don Jan de reis ter zee deedt begeeren, omZyn toeleg op Engeland. 't volk te langer in 't Land te houden. Doch 't is allengskens gebleeken, dat hy voorhadt, zig van de vloot, die de uitheemsche Knegten voeren zou, te bedienen, om Engeland te bemagtigen. Paus Gregoor de XIII. hadt hem 't regt op dit Ryk, welk de Roomsche Stoel voor zyn Leengoed rekent, met 's Konings bewilliging, opgedraagen (p): en hy stondt, daarenboven, naar het Huwelyk met Maria, Koninginne van Schotland (q), die, zynde eene Dogter van Koning Jakob den V, Zoon eener Zuster van Henrik den VIII, oordeelde geregtigd te zyn tot de Kroon van Engeland, boven de tegenwoordige Koninginne; op de wettigheid van welker geboorte, veel te zeggen viel. De Spaansche Oversten dan, zingende, gelyk men hun geleerd hadt, verklaarden gezind te zyn, om te vertrekken, mids men hun vooraf betaalde, en te scheep deedt reizen, alzo zy te lande, in den winter, en by beslooten wegen in Savoye, ter oorzaake van de pest, onmogelyk voortkonden.De Staaten verklaaren zig tegen 't vertrek der Spanjaarden te water. Hunne begeerte werdt den Staaten voorgeleid, die 'er niet door zagen. De schepen konden, niet dan na drie maanden, gereed {==131==} {>>pagina-aanduiding<<} zyn. De kosten, tot de uitrusting vereischt, waren niet te vinden: veel min de soldy der Knegten. Ook zou men de vloot, alsze den Spanjaarden eens in handen gesteld was, genoegzaam verlooren mogen rekenen. Zy stemden de reis te water dan plat af. Don Jan schreef hun, daarentegen, dat de Spanjaards niet te beweegen waren, om te lande te reizen. Zy, wederom, dat zy hem niet voor Landvoogd aanneemen konden, voor dat het uitheemsch Krygsvolk vertrokken ware: waarby de handel eene poos steeken bleef (r). Midlerwyl, verkreegen de Staaten eene verZy verwerven getuigenissen, dat de Gendsche Bevrediging den Roomschen Godsdienst, noch 's Konings hoogheid krenkt. klaaring der God- en Regtsgeleerden van Leuven, dat deezen de Gendsche Vrede nuttig hielden voor den Roomschen Godsdienst; welke verklaaring, sedert, door de meeste Nederlandsche Abten, Dekens en andere Kerkelyken, ondertekend werdt. Ook verklaarde de Raad van Staate, op der Staaten verzoek, dat de gehoorzaamheid, die men den Koning schuldig was, niet verkort werdt, by de Gendsche Vrede (s). Door zulke verklaaringen, zogt men Don Jan tot het aanneemen dier Vrede over te haalen: terwyl men, aan de andere zyde, omzag, naar middelen, om hem 't hoofd te bieden, zo hy den kryg dagt voort te zetten. Onder anderen, verkreeg men, in Engeland, veertigduizend Angelotten, in ongemunt zilver, ter leen, en toezegging tot honderdduizend ponden sterlings (t). Men wil, dat de Koningin, nu, {==132==} {>>pagina-aanduiding<<} door den Prinse van Oranje, berigt gekreegen hadt van den toeleg van Don Jan op Engeland, waarom zy 't van haar belang rekende, hem, in de Nederlanden, op te houden en werk te verschaffen. III. De Prins en de Staaten van Holland en Zeeland zoeken de Spaanschgezinde Steden om te zetten. Terwyl de algemeene Staaten zig dus sterkten tegen Don Jan, waren de Prins en de Staaten van Holland en Zeeland bezig, om de Steden, die zig nog Spaansch hielden, om te zetten. De Staaten vergenoegden zig langer niet met ernstig schryven; maar verklaarden, den agtentwintigsten van Slagtmaand, dat zy de goederen der Amsterdammeren, in 't openbaar, aanslaan en verkoopen zouden, zo de Stad zig, voor den twintigsten van Wintermaand, niet met den Prinse en de Staaten van Holland en Zeeland vereenigde. Ook hadt men, wat eerder, in 't Noorderkwartier, verbooden, naar Haarlem te reizen, of, met de ingezetenen deezer Stad, eenigen handel te dryven, buiten byzonder verlof (u): welk verbod, in Wintermaand, vernieuwd, en ook op Amsterdam en de andere Hollandsche Steden, die den Prinse nog niet toegevallen waren, gepast werdt (v). Te vooren, hadt men egter, aan verscheiden Rynlandsche Dorpen en aan Scheveningen, die stilzaate met Haarlem geslooten hadden, vergund, om, in dezelve, nog voor den tyd van zes maanden, te rekenen van Slagtmaand af, te mogen volharden (w). Midlerwyl, werdt te toevoer langs de Meer, voor die {==133==} {>>pagina-aanduiding<<} van Haarlem, genoegzaam belet, door de schans te Sparendam. Ook was men, in die Stad, bedugt, dat de Staatschen het brengen van zeevisch derwaards verhinderen zouden (x): al 't welk te wege bragt, dat de Wethouderschap Gemagtigden afzondt naar Delft, om met de Staaten in onderhandeling te treeden (y). Die van Muiden hadden ookMuiden en Weesp neemen voldoening van den Prinse. reeds aan Sonoi geschreeven, dat zy zig wilden houden aan de Gendsche Vrede (z), by welke beraamd was, dat de Hollandsche en Zeeuwsche Steden, die nog niet onder 's Prinsen bewind stonden; voor dat men haar in 't Verbond ontving, voldoening van den Prinse zouden mogen vorderen. Muiden kwam, derhalve, het eerst overeen met de Staaten,1577. op den eersten van Louwmaand des volgenden jaars, bedingende vryheid van Godsdienst en eenige andere voorregten: ook dat de Slotvoogd, Paulus van Loo, bekend voor Spaanschgezind, dit Ampt en dat van Baljuw van Gooiland zou blyven behouden, mids doende den eed van getrouwheid. Naderhand, verschil gekreegen hebbende met de Staaten, werdt hy van zyn Ampt van Slotvoogd afgezet (a), en alzo men, wat laater, zyne trouw verdagt hieldt, ook van 't Baljuwschap van Gooiland, en van alle zyne andere diensten verlaaten. Jonkheer Willem van Zuilen van Nyveld, die meer aan den Lande verdiend hadt, werdt toen met de Slot- {==134==} {>>pagina-aanduiding<<} voogdy en het Baljuwschap beschonken (b). Van Loo, op 's Prinsen aanbeveelinge, als buitengewoone Rekenmeester van Holland, doch zonder wedde, aangenomen, kreeg, daarna, bevel om Gooiland te ruimen: en kwam toen in den Haage woonen (c). Weesp en Weesperkerspel maakten, weinige dagenOok Haarlem. na Muiden, byna gelyk verding (d). Die van Haarlem trokken, met brieven van voorschryvinge der Staaten, naar den Prinse (e), met wien zy zig, den eenentwintigsten, verdroegen, bedingende ‘de vrye oefening van den Roomschen Godsdienst, mids den Onroomschen eene Kerk tot hun gebruik laatende; voorts het aanblyven der Wethouderen, tot op den tyd der verkiezinge, die dan, naar ouder gewoonte, zou hebben te geschieden: nog, dat de Stad, met geene bezetting bezwaard zou worden, dan by hoogen nood: en, eindelyk, de behoudenis der Privilegien (f).’ De Staaten bevestigden, eerlang, dit Verding, en de Gemagtigden der Stad verscheenen, in Lentemaand, wederom voor 't eerst, op de Dagvaart, te Dordrecht (g). IV. Moeite te Utrecht met de bezetting. Die van Utrecht, aangezogt door Brieven der Staaten van Holland en Zeeland (h), deeden, sedert eenigen tyd, ernstige poogingen {==135==} {>>pagina-aanduiding<<} te Brussel, om van de Spaansche bezetting, die op 't Slot Vredenburg lag, ontslaagen te worden. De Spanjaards, hiervan de lugt gekreegen hebbende, waren, op den eenentwintigsten van Wintermaand laatstleeden, ter Stad in gerukt, en hadden verscheiden huizen aan brand gesteken. Doch de burgery, geholpen door de Duitsche Knegten, die in de Stad lagen, hadt hen wederom naar binnen gejaagd. Toen was men gevallen aan 't opgraaven en beschansen der straaten, aan 't doorslaan der binnenmuuren in de huizen, die naast by 't Slot stonden, door welken men dus eenen veiligen toegang derwaards hadt; voorts, aan 't spannen van zeilen over de straaten, aan 't planten van geschut, dat, onder anderen, nevens kruid en kogels, uit Holland, derwaards gezonden was (i); kortom, aan eene volkomen' belegering van 't Slot (k): dat egter, niet voor den elfden van Sprokkelmaand, overging, en, door beleid van Bossu, midlerwyl, van wege de algemeene Staaten derwaards gezonden, bezet werdt, met burgers, onder bevel van Schout, Burgemeesteren en zekeren hunnen Hopman, die gezwooren hadden, het zelve, voor den regeerenden Raad en de algemeene Staaten, in 's Konings naam, te zullen bewaaren. De Spaansche bezetting vertoog, te gelyk met de bezettingen van Viane en Kuilenburg, hiertoe, zo men meende, gelast, door Don Jan, naar Antwerpen (l). {==136==} {>>pagina-aanduiding<<} Vreemd stondt het, ten deezen tyde, met de Regeeringe van 't Stigt, daar men drieVerwarde staat der Regeeringe van 't Stigt. Stadhouders tellen kon; den Prins van Oranje, wien de Koning, voor den aanvang der beroerten, met dit Ampt, vereerd hadt; den Graaf van Bossu, die van den Raad van Staate afhing; en den Heer van Hierges, wien Don Jan bevelen zondt. De Prins deedt de Staaten, in Lentemaand, vermaanen, om zig wederom onder zyne gehoorzaamheid te begeeven. Ook was 't gemeen en een deel der Staaten hem genegen. Doch een ander deel, met naame de Geestelykheid, neigde tot den Graave van Bossu, die Roomsch was. Hierges lag, sedert eenigen tyd, met drieentwintig Nederduitsche en eenige Walsche vendels, in de Stigtsche Dorpen, en hieldt veelen in ontzag voor zyne magt. Oranje bragt egter te wege, dat de Staaten eenige punten ontwierpen, op welken men, met hem verdraagen wilde. Doch de Raad van Staate stuitte de uitvoering van dit ontwerp,Utrecht ontslaat zig van zyne bezetting. In Grasmaand, raakte het Krygsvolk van den Kolonel Tambergen, te Utrecht, in beweeging, by gebrek van betaaling, die men der Wethouderschap, op 't Stadhuis vergaderd, met geweld, wilde afdringen. De gantsche bende van Tambergen plaatste zig, voor 't Stadhuis, in 't geweer, met brandende lonten, en den mond vol kogels. 't Gerugt hiervan bragt de schuttery in de wapenen, die de toegangen bezet, en gedeeltelyk, door de naaste wooningen, ten tadhuize indringt. De andere Knegten raaken ook op de been; en allengskens meer burgers, die zig, aan {==137==} {>>pagina-aanduiding<<} alle oorden, schrap zetten tegen de soldaaten. Tambergen en Vinkenburg worden, op weg naar de Tollesteegpoort, door welke zy meer volks ter Stad in dagten te laaten, gevat door eenen hoop burgers, en op Vredenburg gebragt. Toen zwigtten de knegten, en een goed deel ging door, vervaard gemaakt door het dreigen van een veel grooter getal van burgeren, die 's nagts nog eenige Officiers van 't bedde ligtten. Met den dag, dreeven zy Tambergens vendel van de Neude, daar 't nog stal gehouden hadt, ter Katrynen-poorte uit; en daarna ook de overige knegten. Toen 't Krygsvolk buiten was, tradt het in onderhandeling met die van de Stad, om de Hopluiden los, en een deel hunner agterstallige soldye in handen te krygen. Doch onder dit handelen, staken de Knegten den brand in de Voorstad buiten de Tollesteegpoort, waarop die van binnen uitvielen, de Knegten, een goed stuks wegs, verjaagden, en de vlam bluschten. 't Krygsvolk, dat, hier en elders, omtrent de Stad lag, vertoog, kort hierna. Zes vendels maakten zig meester van Wyk te Duurstede, en zogten sedert Vreeswyk en Amersfoort in te neemen; 't welk beide mislukte (m). Op deeze wyze, ontsloeg Utrecht zig vanSchoonhoven, Nieuwpoort, Thoolen en Goes neemen voldoening van den Prinse. de bezetting, die der burgerye, tien jaaren lang, op den hals gelegen hadt. 't Liep, egter, aan tot in Wynmaand, eer de Stad en 't Stigt zig verdroegen met den Prinse: gelyk wy, in 't vervolg, staan te melden. Maar {==138==} {>>pagina-aanduiding<<} Schoonhoven hadt, lang te vooren, op den twintigsten van Sprokkelmaand, voldoening van hem ontvangen, en ook vrye oefening van den Roomschen Godsdienst bedongen (n). De Baljuw, Wethouders en Burgery deeden, daarna, den eed van getrouwheid, in handen van Gemagtigden der Staaten van Holland (o). Nieuwpoort schynt, ten zelfden tyde, met den Prinse, verdraagen te zyn. Ook hadt Thoolen zig, in Grasmaand, onder gelyk beding, begeven aan 's Prinsen zyde (p): waarby Goes en Zuidbeveland zig, insgelyks, voegden (q): zo dat, gantsch Zeeland nu omgekeerd zynde, Amsterdam, eindelyk, de eenigste Stad was, die afgescheiden bleef van de andere leden. De Regeering aldaar, hard Roomschgezind zynde, wilde den Roomschen Godsdienst alleen in de Stad geoefend hebben, en den Onroomschen, zelfs buiten dezelve, geene Vergaderplaatsen toestaan, waarin de Prins niet bewilligen kon (r). De Staaten van Holland waren zo gestoord op de Amsterdammers, dat zy de Stad te water zouden hebben belegerd, zo de Prins hun niet aangeschreeven hadt, dat zy zig, in gevolge der Gendsche bevrediging, van alle vyandlykheden, tegen de Steden, die nog zwaarigheid maakten om zig met hen te voegen, behoorden te onthou- {==139==} {>>pagina-aanduiding<<} den (s). 't Beslag op de Amsterdamsche goederen werdt toen ook opgeheeven (t). V. Dagvaart te Middelburg. Doch onder dit omzetten der Hollandsche en Zeeuwsche Steden, 't welk in Wintermaand aangevangen was en in 't voorjaar vervolgd werdt, hadt de Prins de Staaten van Holland en Zeeland, te Middelburg, beschreeven, om verscheiden' zaaken te regelen. Men besloot hier, tot het verbeteren der Vestingwerken van Oudewater, Woudrichem, Vlissingen, Veere en andere sterke Plaatsen in Holland en Zeeland, waarvan de kosten op honderdzesentwintigduizend guldens berekend waren (u). Ook bewilligde men in honderdduizend guldens ter maand, tot onderderhoud van vyftig vendelen Knegten, tweehonderd paarden, driehonderd delvers, en vyfenveertig Oorlogsschepen: en in nog vyftigduizend guldens, tot ondersteuning der algemeene Staaten tegen de Spanjaards. Uit welke besluiten, klaar genoeg bleek, dat men den handel met Don Jan mistrouwde, en 't kreuken der Gendsche Vrede te gemoet zag (v). Op deeze zelfde Dagvaart, werdt ook de wedde zyner Doorlugtigheid, van zesentwintigduizend, op veertigduizend ponden in 't jaar verhoogd (w). De Graaf van Bossu, dien wy, laatstelyk,Onderhandeling van die van Holland met den Graave van Bossu. te Utrecht gelaaten hebben, was herwaards gezonden, door de algemeene Staaten, om Haarlem, Amsterdam, Schoonhoven en an- {==140==} {>>pagina-aanduiding<<} dere Steden, tot het aanneemen der Gendsche Vrede over te haalen, en om de bezetting, uit sommigen, te ligten, na dat hy het Krygsvolk aan geld zou geholpen helpen. De Staaten van 't Noorderkwartier beloofden hem twintigduizend guldens hiertoe, mids hy Haarlem, Muiden, Weesp, Schoonhoven en Nieuwpoort vooraf van volk ontledigde. Die van 't Zuiderkwartier zouden tot vyftienduizend guldens toe schieten, wanneer men noodig agten zou, de bezettingen uit andere Plaatsen te doen vertrekken (x). Doch deeze penningen zouden, naderhand, mogen ingehouden worden van het aandeel, welk beide de Kwartieren, in de gemeene lasten, te draagen zouden hebben. 't Liep egter nog eenigen tyd aan, eer Haarlem, Schoonhoven en andere Plaatsen geruimd werden (y). Ook schynt Bossu niet voor Oogstmaand of Herfstmaand, voldoening ontvangen te hebben van alles, wat hy, uit hoofde deezer handeling, van de Staaten te vorderen hadt (z). Nieuwe Vereeniging tusschen de algemeene Staaten. Doch eer hy herwaards vertrok, hadt hy, in den aanvang des jaars, te Brussel, de hand geleend, aan de opregting en tekening van een nieuw Verbond van Vereeniging tusschen de algemeene Staaten, waarby men beloofde ‘den Roomschen Godsdienst en de Gendsche Vrede te zullen voorstaan, en, behoudens de behoorlyke gehoorzaamheid aan den Koning, de Spanjaards met derzelver {==141==} {>>pagina-aanduiding<<} anhang, te zullen verdryven: alles, tot herstelling der gemeene rust en welvaart, en tot behoudenis der voorregten en loffelyke gewoonten.’ De Abt van S. Geertruids, de Graaven van Lalaing en Bossu, de Heeren van Champagnei en d'Oignies waren van de eersten, die dit Verbond tekenden. De algemeene Staaten en de Raad van Staaten gaven 'er, eerlang, ook hunne toestemming aan: en het werdt, door de Abten, Stadhouders, Raaden en Wethouders van veeleWaarin Holland en Zeeland weigeren te treeden. Steden, ondertekend (a). Op de Dagvaart te Brussel, waarin dit Verbond vastgesteld werdt, zyn ook Gemagtigden der Staaten van Holland afgevaardigd geweest (b): doch zy hebben in dit Verbond, gelyk ligtelyk te denken was, niet willen treeden. VI. Vervolg der Handeling met Don Jan, onder bemiddeling der Keizerlyke Gezanten. Don Jan, midlerwyl, van Luxemburg, te Marche in Famine, gekomen, ontving aldaar de Gezanten van Keizer Rudolf den II, die Maximiliaan, onlangs, opgevolgd was; op nieuws herwaards gezonden, om den handel met de Staaten te vorderen. De algemeene Staaten vaardigden, insgelyks, Gemagtigden af, in merkelyken getale, die, in 't byzyn der Raaden van Staate, met Don Jan, handelden. Zy stonden op 't aanneemen der Gendsche Vrede; hy op 't verzenden der Spanjaarden te water: en zo hevig werdt 'er gestribbeld, dat Don Jan, eindelyk, uitborst, in scherpe bedreigingen, over der Staaten wederspannigheid. Men scheid- {==142==} {>>pagina-aanduiding<<} de vrugteloos. Doch omtrent middernagt deedt Don Jan, berouw hebbende, dat hy zig te verre hadt uitgelaaten, den Staatschen Gemagtigden aanzeggen, dat hy de Gendsche Vrede aanneemen wilde, zoze noch met den Roomschen Godsdienst, noch met 's Konings hoogheid streedt. Met den dag, kwam hy nog verder, verklaarende die Vrede te willen omhelzen, alzo hem gebleeken was, dat 'er 't Roomsch geloof en 's Konings hoogheid niet by verkort ware. Men hieldt hem voor, dat hy ook in 't vertrek der Spanjaarden te lande behoorde te bewilligen: waartoe hy, hebbende zynen mond gemaakt op het bemagtigen van Engeland, niet verstaan kon. De Staatsche Gemagtigden vertrokken zynde (c), stelden de Keizerlyke Gezanten hem de onmogelykheid der zeereize zo klaar voor oogen, dat hy zig, eindelyk, beweegen liet. Men ontwierp een verdrag, welk, door de Afgevaardigden der algemeene Staaten te Brussel, die van Holland en Zeeland uitgenomen, getekend werdt (d).Het eeuwig Gebod wordt gemaakt en afgekondigd. In gevolge van dit verdrag, werdt 'er een Plakaat gemaakt, op 's Konings naam, welk, te Marche in Famine, door Don Jan, op den twaalfden, en te Brussel, door den regeerenden Raad en algemeene Staaten, op den zeventienden van Sprokkelmaand, getekend zynde, onder den naam van eeuwigEdict. Gebod, alomme afgekondigd werdt. Het behelsde, ‘aanneeming der Gendsche Vrede, en be- {==143==} {>>pagina-aanduiding<<} lofte van het vergaderen der algemeene Staaten en van het vertrekken der uitheemsche Krygsknegten, binnen zekeren bestemden tyd, zonder dat zy, of anderen immer wederom in 't Land komen zouden, dan by 't ontstaan van eenen uitheemschen oorlog, of by bewilliging der algemeene Staaten. Voorts, dat de wederzydsche gevangenen zouden geslaakt worden; doch de Graaf van Buuren niet voor dat de Prins, zyn Vader, het besluit, by de algemeene Staaten te beraamen, zou zyn naargekomen. Nog, dat de Koning, door Don Jan en zyne andere Amptenaars, 's Lands vryheden zou doen handhaaven: waartegen de Staaten beloofden, by den Roomschen Godsdienst en 's Konings gehoorzaamheid, te zullen volharden, afstaande van alle verbonden, ten tyde der beroerten, met uitheemschen, geslooten, en van hunne zyde ook alle vreemde knegten afdankende. Wyders, zoudenze den Koning zeshonderdduizend ponden van veertig grooten ieder opbrengen, en daarenboven de Hoogduitsche knegten voldoen. Don Jan zoudenze voor Landvoogd ontvangen, terstond na 't vertrek der Spaansche, Italiaansche en Bourgondische Knegten. 's Konings nazaaten, Don Jan en zyne opvolgers, de byzondere Stadhouders, Raaden en Amptenaars zouden dit verdrag bezweeren moeten. Eindelyk, nam de Koning, voor zyne rekening, de penningen, ten tyde der beroerten, door de Staaten geligt, van wie {==144==} {>>pagina-aanduiding<<} 't ook ware, met naame van de Koninginne van Engeland (e)’ De Prins en Holland en Zeeland worden aangezogt, om zig te begeeven in 't Verdrag met Don Jan. Het bekragtigen der Gendsche Vrede, door het eeuwig Gebod, welk die van Holland en Zeeland geweigerd hadden te onderschryven, bragt de zaaken in zulk eene gesteltenis, dat, noch de Spanjaards, noch de Roomschgezinde Staaten de twee gemelde gewesten beoorloogen konden: terwyl Oranje Don Jan niet boven zig behoefde te erkennen, voor dat de algemeene Staaten, hierop, beschreeven waren, en besluit genomen hadden. De algemeene Staaten, zig hiermede verlegen vindende, zonden aan den Prinse, met verzoek, dat hy 't Verdrag, met Don't welk zy weigeren. Jan gemaakt, wilde aanneemen. Doch hy en de Hollandsche en Zeeuwsche Staaten antwoordden ‘dat hun het oogmerk der algemeene Staaten, om de Gendsche Vrede te bevestigen, by het Verdrag met Don Jan, kwalyk getroffen scheen. Men verbondt, in het zelve, de Staaten aan ongewoone eeden. Men beloofde, 's Lands vryheden te zullen handhaaven, en men schondtze, door het ophouden des Graaven van Buuren. Vreemd was 't ook, ten behoeve van eenen hoop eerlooze fielen, verklaard voor vyanden des Vaderlands, nu nog geld op te brengen. Eindelyk, vonden zy zig, by de punten van dit verdrag, minder verzekerd, dan by 't gene hun, certyds, te Breda was aangeboden. Zy wilden egter niet alleen de Gendsche Vrede onderhouden; {==145==} {>>pagina-aanduiding<<} maar zelfs het tegenwoordig Verdrag tekenen, zo de algemeene Staaten hun behoorlyke verzekering wilden geeven, van zig in geenen verderen handel met Don Jan te zullen inlaaten, als de Spanjaards, ten bestemden dage, 't Land niet ruimden: en dat men, zelfs na 't vertrek der Spanjaarden, Don Jan niet tot Landvoogd zou ontvangen, voor dat alle punten, strydig met 's Lands geregtigheden, zouden zyn verbeterd en hersteld (f).’ De algemeene Staaten verklaarden, op dit laatste alleenlyk ‘dat zy van zins waren, de Spaansche Knegten, des noods, met geweld van wapenen, ten Lande uit te dryven, en zig in geenen verderen handel met Don Jan in te laaten, waardoor dit vertrek eenigszins zou konnen worden opgeschort (g):’ waarin Oranje en die van Holland en Zeeland niet voldaan waren. Don Jan vervoegde zig, midlerwyl, teDon Jan beschuldigt den Prins van een' aanslag op zyn' Persoon. Leuven, alwaar hy, door allerlei blyken van heuschheid en gemeenzaamheid, de herten van grooten en kleinen zogt te winnen. Ten zelfden tyde, gaf hy den Staaten kennis van eenen aanslag op zyn' persoon, gebrouwen, zo hy voorgaf, door den Prinse van Oranje; doch men bevondt, by onderzoek, dat 'er niets aan was (h). Den Landvoogd daarna, den Hertog van Aarschot gesteld hebbende tot Burgtvoogd van Antwerpen, waartoe hem {==146==} {>>pagina-aanduiding<<} de Staaten benoemd hadden; zag men aan deezen, in Lentemaand, het Slot inruimen, door de Spanjaarden (i), die allen ter Stad uit toogen, naar Maastricht, alwaar de overige Spaansche, Italiaansche en BourgondischeDe Spanjaards verlaaten deeze Landen. benden bescheiden waren. Voor 't einde van Grasmaand, trokken zy, met den Graave van Mansfeld aan 't hoofd, allen ten Lande uit, tot onbeschryflyke vreugde der meeste Landzaaten, onder welken 'er egter eenigen waren, wien 't wederkeeren deezer gehaatte Knegten op de leden lag: waarvan zy blyk gaven, in eenige zinryke versjes, die, ten deezen tyde, onder 't gemeen, verspreid werden (k). Intreede van Don Jan te Brussel. Op den eersten van Bloeimaand, deedt de nieuwe Landvoogd zyne plegtige Intreede te Brussel, wordende hy daar ontvangen, met uitbundige tekenen van vreugde en eerbiedenis. Den vierden, zwoer hy, de Gendsche Vrede, het eeuwig Gebod, dat, kort te vooren, ook door den Koning bekragtigd was, en 's Lands voorregten te zullen handhaaven. Voorts beschonk hy verscheiden' Heeren, met ampten en jaargelden, om gunst te winnen. Doch men vondt 'er, die zyneDe President Viglius sterft. weldaaden van de hand weezen. Ook gaat den President Viglius na, dat hy, by 't inhaalen van Don Jan, eenige woorden geuit zou hebben, die te kennen gaven, dat hy aan de bestendigheid der vrede wanhoopte (l): doch hy beleefde den nieuwen kryg {==147==} {>>pagina-aanduiding<<} niet, overlydende, weinige dagen hierna, op den agtsten van Bloeimaand (m). VII. Dagvaart te Dordrecht. Bezending der algemeene Staaten Midlerwyl, waren de Staaten van Holland en Zeeland, tegen 't einde van Lentemaand, te Dordrecht beschreeven geweest, werwaards Doktor Leoninus afgezonden was door de algemeene Staaten, om op eene eenpaarige regeling der munte en der gemeene belastingen aan te houden, en het t'huis ontbieden van eenige schepen, omtrent Antwerpen en op de Maaze leggende, benevens het afschaffen der verlofgelden te verzoeken (n): op alle welke punten, hem redelyk genoegen gegeven werdt, behalve op het laatste, waartoe de Staaten niet verstaan konden (o). Verslag van zyne verrigtingen te Brussel gedaan hebbende, keerde hy, kort hierna, wederom naar Geertruidenberg, alwaar toen de Dagvaart verlegd was, om andermaal op het afschaffen der verlofgelden, op het regelen der munte, op het ondertekenen der Vereeniging, by de algemeene Staaten aangegaan, op het opbrengen van honderdenvyftigduizend guldens ter maand, en op eenige punten van minder belang aan te dringen. Men antwoordde ‘dat de verlofgelden zouden afgeschaft worden, behoudens een redelyk geleigeld, tot beveiliging der zeevaart; dat men Gemagtigden overzenden zou, om orde te beraamen op 't stuk der munte; dat men, op 't verzoek om honderdenvyftigduizend guldens ter maand, nader {==148==} {>>pagina-aanduiding<<} letten wilde; doch de vereeniging met de Roomschgezinde Staaten was, door den Prinse en die van Holland en Zeeland, rondelyk wedersproken: konnende zy zig in geen verbond begeven, dat met hun geloofen van Don Jan aan Holland en Zeeland. streedt (p).’ Onder dit handelen, kwamen Aarschot, Hierges, de Ryksgezant Andries Gail en anderen te Geertruidenberg, uit den naame van Don Jan begeerende ‘dat het eeuwig gebod, in Holland en Zeeland, wierdt afgekondigd, en dat men alles naliet, wat mistrouwen wekken kon; als, het aanhouden van Krygsvolk, het sterken van plaatsen, het vergieten van geschut en diergelyken.’ Voorts verzogtenze te mogen weeten, wat de Prins van Oranje, die, door 't aanneemen der Gendsche Vrede, in zyne eer en goederen hersteld was, meer begeerde, op dat men hem volkomen genoegen zou mogen geeven. Oranje en de Staaten van Holland en Zeeland antwoordden hierop ‘dat hun ontydig dagt nieuwe verzekeringen te geeven, voor dat de voorwaarden der Gendsche Vrede voldaan waren. Dat de Hoogduitsche Knegten nog midden in 't Land lagen. Dat de Prins zynen Zoon en goederen nog ontbeerde, benevens het bewind over verscheiden' Plaatsen, begreepen onder het Stadhouderschap, hem, door den Koning, opgedraagen, hebbende zelfs den Raad van Staate die van Utrecht, genegen om zig wederom onder zyn bewind te begeeven, daarin verhinderd. Dat {==149==} {>>pagina-aanduiding<<} de algemeene Staaten hunne vergadering, zo wel als die der byzondere Staaten, aan 't welbehaagen van Don Jan onderworpen hadden. Dat men den Hervormden geene vrye wooning gunde, in verscheiden' Landschappen. Dat men Don Jan, met een gevolg van Spanjaards en Italiaanen, ontvangen hadt, tegen 't verdrag, met hem zelv', te Marche in Famine, geslooten. Dat verscheiden' verdagte Persoonen, meest vreemdelingen, veel te veel ingang by hem vonden. Dat ook het ondertekenen der Vereeniging, welk men hun gevergd hadt, smaakte naar een nieuw Geloofsonderzoek, erger dan de Spaansche Inquisitie, die alleen verdagtte persoonen aantastte, daar men, by deeze ondertekening, elk eene belofte afvergde, om het Roomsch geloof voor te staan.’ Dit antwoord was, zo wel als het voorstel, schriftelyk overgegeven. Voorts viel 'er ook eenige woordenwisseling over dezelfde punten, tusschen den Prinse en de Gemagtigden van Don Jan, en der algemeene Staaten: in welke Leoninus toestondt, dat men, in 't vangen en vervoeren des Graaven van Buuren, de voorregten der Leuvensche Hoogeschoole geschonden hadt. Ook zogt men den PrinsMen zoekt den Prins, door byzondere voordeelen, tot het Verdrag met Don Jan te be weegen. toen te beweegen, tot het begeeren van eenige byzondere voordeelen voor zig zelven. Doch hy antwoordde ‘dat men vooral aan de Gendsche Vrede voldoen moest, volgens welke, hy nog, in verscheiden' zyner goederen, met naame in de Stad en Baronny van Breda, hersteld moest wor- {==150==} {>>pagina-aanduiding<<} den (q). Wilde men hem, daarna, eenige andere gunst bewyzen; hy zou zulks zyner Hoogheid dank weeten, zo 't tot 's Lands oorbaar strekken kon, alzo hy dit en geen eigen baate zogt.’ Met welk antwoord, de onderhandeling afgebroken werdt (r). Heimelyke handel van Don Jan, om de Hoogduitsche Knegten in 't Land te doen blyven. 't Vertrek der Hoogduitsche Knegten, waarop de Prins gedrongen hadt, baarde den algemeenen Staaten thans de meeste zorg, alzo zy sommigen, die voor vyanden des Lands waren verklaard, niet dagten te voldoen, terwyl Escovedo aanhieldt op afrekening met allen. De Staaten beslooten, in Hooimaand, aan allen voldoening te geeven. Doch Don Jan, te Mechelen gekomen, handelde, in 't heimelyk, met de Hoogduitschen, om hen op zyne zyde te winnen, en in 't Land te doen blyven: waarom 'er, tusschen de Staaten en hen, niets kon geslooten worden (s). Don Jan maakt zig verdagt by de algemeene Staaten. Ten deezen tyde, broeide 'er een aanslag by den Landvoogd, waarvan, eerlang, gantsch Nederland waagde. Voor zyn vertrek naar Mechelen, hadt hy reeds merkelyk omzien verwekt in de Staaten, doordien hy hun afvergde, den Prinse van Oranje te beoorloogen, onder voorwendsel, dat deeze, door 't kwellen der Amsterdammeren, de Gendsche Bevrediging geschonden hadt (t): waartoe de Staaten zo weinig lust toonden, dat zy, kort hierna, verscheiden' benden, by hen, tegen {==151==} {>>pagina-aanduiding<<} de muitende Knegten, geworven, betaalden en afdankten, onder welken ook de vendels begreepen waren, die in 't Stigt lagen. Bossu verrigtte hier de afdanking, waartoe de Staaten des Landschaps hem zesentwintigduizend guldens, hun geleend, door die van Holland, opschooten, hem te gelyk de gevangen' Hopluiden in handen stellende (u). De algemeene Staaten behielden vast een kwaad oog op Don Jan, sedert zy zyne zugt tot het hervatten des krygs bespeurd hadden. Nogtans herwon hy, wat laater, de herten van eenigen, door het afvaardigen van Escovedo naar Spanje, om eenen merkelyken onderstand in penningen van den Koning te verzoeken. Zo zeer waren de Staaten hiermede ingenomen, dat zy in overleg namen, om den Geheimschryver, dien zy eenen wydluftigen Brief aan den Koning medegaven, op zyne wederkomst, met een jaargeld van tweeduizend Kroonen te beschenken (v). Doch Escovedo keerde nimmer wederom uit Spanje. Hy werdt 'er, kort na zyne aankomst, door bevel des Konings, zo men meent, verraaderlyk vermoord (w). En 't leedt niet lang, of Don Jan ontdekte openlyk, wat hy in den schild voerde. VIII. Hy bemagtigt het Kasteel van Namen, door list. 't Geviel, in Hooimaand, dat de Koningin van Navarre, Schoonzuster van Filips, door Henegouwen, reisde naar Spa, in schyn om de geneezende wateren aldaar te gebrui- {==152==} {>>pagina-aanduiding<<} ken (x); doch, inderdaad, om met den Graave van Lalaing heimelyk te handelen, over de opdragt van de heerschappy der Nederlanden, aan haaren Broeder, den Hertoge van Alençon (y), die, na 't sluiten der Bevrediging met de Hugenooten in Frankryk, in Bloeimaand des jaar 1576 (z), by welke ook de Prins van Oranje in zyn Prinsdom hersteld was, het Hertogdom van Anjou verkreegen en den naam van het zelve aangenomen hadt (a), dien wy hem, voortaan, ook geeven zullen. Don Jan, voorwendende zig verpligt te vinden, om de Koninginne te begroeten, begaf zig, verzeld van de voornaamste Heeren, naar Namen: alwaar hy haar, eenen geheelen dag, met veel pragt, onthaalde. Des anderendaags, deedt hy haar uitgeleide, en was maar even te rug gekeerd, toen hy onderneemt, vlak uit tegen 't eeuwig gebod, 't Kasteel van Namen te verrassen: 't welk zig, op den vierentwintigsten van Hooimaand, deezer wyze toedroeg. De Landvoogd, zig gelaatende uit jaagen te willen ryden, zondt den Graaf van Barlaimont met deszelfs vier Zoonen, Hierges, Megen, Floyon en Hautepenne, naar 't Slot, die den Overste, Jan van Bourgondie, Heere van Froymont, voorhielden, hoe 't wel voegen zou, dat hy Don Jan, in 't voorbyryden, binnen noodigde, om de vesting te bezigtigen. De Slotvoogd bewilligt hierin. Don Jan treedt {==153==} {>>pagina-aanduiding<<} binnen. Terwyl men hem een ontbyt gereed maakt, blyft hy in de poort staan praaten, tot op de aankomst van eenen hoop Ruiters, dien hy, in een naby gelegen bosch, versteken hadt. Toen rukken Don Jan en de vyf Heeren 't pistool uit den kooker, bieden de wagt den tromp, en dryven de bezetting en Froymont zelv' ter vesting uit. Don Jan, roemende dat deez' dag de eerste zyner Landvoogdye was, en dat hy, te lang getergd door de Staaten, voortaan stipt begeerde gehoorzaamd te zyn, roept alle de Heeren, die hem naar Namen verzeld hadden, byeen, hun keur geevende van blyven of vertrekken. De beroerde gemeente, voor 't Slot vergaderd, doet hy, met woorden, stillen (b). Daarna voorziet hy zig van voorraad, en vaardigt, naar veele oorden, brieven af, vervattende de redenen van zyn gedrag (c). Den Heer van Rassinghem zondt hy naar Brussel aan de algemeene Staaten, om te vertoonen, dat de zorg voor zyne eigene veiligheid, welke men laagen gelegd hadt, hem hadt bewoogen, zig te verzekeren van 't Slot te Namen. Voorts begeerde hy, dat men Willem van Hoorne, Heer van Heeze, Bevelhebber te Brussel maakte, en de Burgery aldaar ontwapende. Hierges hadt zig, midlerwyl,en Charlemont. op zynen last, verzekert van Charlemont (d). De toeleg van Don Jan was, op deeze wyze, den oorlog te beginnen tegen de Staaten: waarvan hy en Escovedo den Ko- {==154==} {>>pagina-aanduiding<<} ning, in Grasmaand, reeds de noodzaaklykheid vertoond hadden, by brieven, in syfer geschreeven, op verzoek van den Prinse van Oranje, door bevel des Konings van Navarre, op de heide van Bourdeaux, onderschept, den Prinse, door den Heere de Plessis, toegeschikt, vervolgens ontsyferd, aan de Staaten vertoond, en openlyk uitgegeven. Uit deeze brieven, bleek ook het voorneemen, om Engeland aan te doen (e): en sommigen melden, dat Don Jan, na 't bemagtigen van Engeland, een' kans op Spanje zou gewaagd hebben (f): waaruit men, in 't voorbygaan, afneemen kan, met hoe veel reden, hy, die zulke voorneemens koesterde, en aan anderen vertrouwde, ons, in de Geschiedschriften, niet slegts als staatzugtig, maar te gelyk als los en zorgeloos, wordt afgemaald. IX. De Staaten verzekeren zig van 't Slot te Antwerpen. De algemeene Staaten, den Heer van Rassinghem gehoord hebbende, zonden den Abt van Marolles en twee anderen naar Namen, om Don Jan te vertoonen, hoe weinig schyns de toeleg op zynen Persoon hadt, en om hem wederom naar Brussel te noodigen; daar hy veilig zou konnen verblyven. In 't gesprek, welk de Abt met Don Jan hieldt, dreef deeze hem losselyk toe, dat hy 't Slot te Antwerpen voor 't zyne hieldt; dat het hem noch aan geld noch aan volk ontbreeken zou; en dat Marolles dit den Staaten mogt aandienen (g). Doch zo veel waarschuwens werdt 'er niet vereischt, om de Staaten een waakend oog te doen houden op dit Slot, {==155==} {>>pagina-aanduiding<<} daar zy de bezetting, door toezegging van 't voldoen der agterstallen, met hulp van den Heere van Bours, tot hunne zyde overhaalden, op den eersten van Oogstmaand, niet zonder het sneuvelen van eenigen, uit het vendel van Lodewyk van Blois van Treslong, dat voor Don Jan yverde, en het vatten van Treslong zelv'. Ook was, pas te vooren, het vendel van Kornelis van End, door Don Jan naar Antwerpen gezonden, op den weg derwaards, geslaagen, door den Heere de Vers, Neeve van Champagnei: 't welk men voor den aanvang der vyandlykheden tegen Don Jan rekenen mag. 't Omslaan van 't Slot hielp, midlerwyl, de Stad in roere. De Hoogduitsche bezetting, dugtende dat het haar gelden zou, stelde zig in slagorde, en bebolwerkte zig, in de nieuwe Stad, met baalen, balken, wagens en ander schansgereedschap. De burgery raakt, insgelyks, in 't geweer. De roep eener aanstaande plondering klinkt de gantsche Stad door. Men treedt in onderhandeling met de Hoogduitschen, en bezoekt, of zy zig met eene maatelyke somme ter Stad uit wilden laaten koopen. Vergeefs. Een deel Koopluiden begeeft zig, hierop, naar 't Slot, smeekende, dat men zig met het Krygsvolk verdroege; al moest het twee of drie tonnen schats kosten, zy zouden 't geld verschaffen. Toen boodt men eerst honderdenvyftigduizend guldens: en toonde den Knegten de penningen, die de Koopluiden en treflykste burgers, gevolgd van Kassiers, met beurzen vol gouds, vast aanbragten, 't Krygsvolk, door dit ge- {==156==} {>>pagina-aanduiding<<} zigt bekoord, en aan den anderen kant verschrikt, door het dreigen der gewapende burgerye, roept, dat het wel was, zo de Oversten te vrede waren; zo niet; zou menze 'er toe dwingen. Men sprak dan met de Oversten, die zig niet zeer gereed toonden, om den koop toe te slaan. Doch onder dit handelen, en 't gaan en keeren van en naar 't Slot, viel de avond, wanneer men eenige zeilen ontdekte, die, de Schelde op, naar de Stad kwamen.De aankomst van 's Prinsen schepen doet de bezetting de vlugt neemen uit Antwerpen. Oranje, naamlyk, verwittigd van den toeleg der Staaten op 't Slot te Antwerpen, hadt, in 't Land van Thoolen, eenig volk, onder den Heere van Hautain, byeen doen komen, dat nu, op nader schryvens uit de Stad, met al wat men van schepen byeen brengen kon, derwaards gezonden werdt. Deeze geringe vloot, pragtiglyk uitgestreeken met vlaggen en wimpels, slaakt, in 't naderen, drie schooten, en kwetst eenigen der Hoogduitsche soldaaten. Straks daarna, gaat de kreet op, onder de menigte, de geuzen! de geuzen! daar komenze! De schrik slaat elk elk om 't hert: elk rent, zonder orde, zonder omzien, naar de naaste poorten, zak en pak, en sommigen zelfs de wapenen agterlaatende. Allen raaktenze ter Stad uit, op eenige weinigen na, die, in 't vlugten, geveld werden. Na dat men hun de poorten agter den rug geslooten hadt, werdt Hautain, die, ondertusschen, geland was, feestelyk ingehaald, en van Stads wege vereerd met eenen gouden keten. Onder de papieren der gevlugtte Kolonellen, vondt men veele {==157==} {>>pagina-aanduiding<<} brieven van Don Jan (h), uit welken bleek, hoe hy de Hoogduitschen hadt zoeken op te hitsen tegen de Staaten, en zig, met hunne hulp, meester te maaken van de Stad en het Slot. Treslong, die gevat was, werdt, te Brussel, op 't broodhuis gelegd (i). X. Onderhandeling met Don Jan. Eer nog de Staaten den aanslag op 't Slot te Antwerpen in 't werk stelden, haddenze, om Don Jan te zekerer te mompen, de onderhandeling inet hem vervolgd, en zig bereidwillig getoond, om hem schier alles wat hy vorderde toe te staan, met zulke bepaalingen nogtans, dat zy altoos onbehaald bleeven. Hy toen, waanende, dat hy den schrik reeds onder de Staaten hadt, deedt langs hoe buitenspooriger eisschen (k). Doch na 't ontvangen der maare van Antwerpen, die Aarschot, Havrech en anderen, heimelyk, uit Namen, hadt doen wyken; gaf hy beter' koop, schryvende, smeekenderwyze ‘dat hy eene wapenschorsing wilde toestaan, tot dat de Koning, geviel hy hun niet, eenen anderen Vorst van deszelfs bloed in zyne plaats zou hebben aangesteld.’ Ook verzogt hy ‘dat men hem zyne brieven, onderschept op den weg naar Spanje, wederom zenden wilde.’ Den inhoud deezer brieven verschoonde hy, sedert, blaauw genoeg, zeggende ‘dat hy nog voor geen Landvoogd erkend was, toen hy den Koning ophitste tot den oorlog: laatende, voorts, Escovedos schryven ter zyner verantwoor- {==158==} {>>pagina-aanduiding<<} ding. Tot het ophouden van 't vertrek der Hoogduitschen, was hy gekomen, doordien de ongehoorzaamheid der burgerye en de toerustingen des Prinsen van Oranje niet gehengden, dat hy zig geheellyk ontwapende.’ Doch deeze redenen klemden weinig op de Staaten, die, ondertusschen, den Koning, schriftelyk, verzogten, eerst, om bevel aan Don Jan, tot onderhouding van de Gendsche Bevrediging en het eeuwig gebod; toen, om eenen anderen Landvoogd, in zyne stede, en dat de Raad van Staate, midlerwyl, 't opperbewind voeren mogt (l). Herstelling der Dyken in Holland. Doch eer wy 't verhaal van deezen geweldigen tweespalt vervolgen, roept ons de orde der gebeurtenissen naar Holland en Zeeland, daar de Prins en de Staaten niet verzuimden, hun voordeel te doen, met de verwarringen, waarin de andere gewesten staken. In den voorzomer, viel men hier aan 't herstellen der dyken, die, ten deele door storm, maar vooral, door 't doorsteeken, in den jongsten oorlog, zwaar beschadigd waren (m). Om de kosten hiertoe te ligter te vinden, dankte men ook een deel overtallig Krygsvolk af, behoudende alleenlyk vyfenveertig vendelen Knegten, ieder van honderdenveertien koppen, en dertig Oorlogsschepen in dienst, om, in allen geval, eenigszins beschermd te zyn, tegen de gevreesde aanslagen des Landvoogds (n). {==159==} {>>pagina-aanduiding<<} XI. De Prins doet eene reis door Holland. De Prins ook, om alomme in de Steden orde te stellen, en de herten der Landzaaten, door zyne tegenwoordigheid, nader aan zig te verbinden, besloot, in den zomer deezes jaars, eene reis te doen, door de meeste Steden van 't Zuider- en Noorderkwartier van Holland. Zyne Gemaalin verzelde hem: en hy werdt, alomme, met uitbundige tekenen van gunst en eerbiedenis, ontvangen en ingehaald. Elk meende, in hem, 's Lands regten verlosser naast God te aanschouwen. In Westfriesland, gaf hem 't gemeen naauwlyks eenen anderen naam, dan dien van Vader Willcm: elkanderen, met een gelaat, daar de hertelykste blydschap op te leezen was, toeroepende, Vader Willem is gekomen! Vader Willem is gekomen! Hier ontving hy de tyding van 't bemagtigen van Namen: waarop hy, terstond, den algemeenen Staaten riedt, hunne magt, behendiglyk, samen te brengen, en nog drieduizend Ruiters te werven: met welken zy, dagt hy, Don Jan Namen, Luxemburg en 't gantsche Land zouden konnen doen ruimen. Doch zy hadden toen nog geen herts genoeg, om Don Jan dus geweldiglyk aan te vallen. De Prins, alle de Steden van 't Noorderkwartier bezogt hebbende, keerde wederom zuidwaards. Te Woerden gekomen, verzogt hem de Wethouderschap van Utrecht, dat hy, zynde zo naby, haare Stad met zyn bezoek vereeren wilde; doch zonder geleide van soldaaten, in plaats van welken, men hem een vendel burgeren aanboodt. Hy deedtkomt te Utrecht. het, schoon de Prinses en anderen 't hem ontraaden hadden, gemerkt de Stad zig nog niet {==160==} {>>pagina-aanduiding<<} wederom onder zyne gehoorzaamheid begeven hadt. Op den agttienden van Oogstmaand, reedt hy ter Stad in, van enkelen Hofstoet verzeld. Pas voor 't inryden der Tollesteegpoorte, vloog 'er een prop uit eene ligte bus, die, ter eere zyner Doorlugtigheid, afgeschooten was, in 's Prinsen koets, 't welk de Prinses dermaate ontstelde, dat zy haaren Gemaal om den hals vloog, roepende, wy zyn verraaden! Doch de Prins, ziende wat het ware, stelde haar spoedig te vrede. Zyne Doorlugtigheid bleef te Utrecht, tot op den eenentwintigsten, en vertrok, met genoegzaame verzekering, dat de Stad en 't Stigt zig wel haast wederom onder zyne gehoorzaamheid begeeven zouden (o). Ook gelukte't Stigt ontvangt voldoening van den Prinse. dit, in Wynmaand. De voldoening, die de Stad en het Landschap van den Prinse ontvingen, begreep, onder andere punten ‘dat de Roomsche Godsdienst onverkort blyven zou; dat de Prins, met zyn gezin, ten allen tyde, in de Stad zou mogen komen; doch zonder Krygsvolk, ten ware de burgery hiertoe bewilligd hadt: ook zonder eenige Leeraars, tot het pleegen van onroomsche oefeningen. Geestelyke begiftigingen moesten niet dan aan Roomschgezinden geschieden: de voornaamste Ampten, niet dan by goedvinden der Staaten, begeven worden. De Prins hadt de handhaaving der vryheden op zig te neemen, en 't Regtsgebied des Aartsbisschops onverkort te laaten. Tot het invoeren van be- {==161==} {>>pagina-aanduiding<<} zetting, zouden de Staaten verlof moeten draagen: die op 't stuk der munte zulke orde zouden mogen stellen, als hun best geviel. De Prins zou den Amptenaaren de Ampten, die zy van 's Konings wege bekleedden, behouden laaten, en zig, in 't Stigt, geen meer gezags aanmaatigen, dan hy 'er, van ouds, gehad hadt. Stigting van sterkten zou niet, dan by wille des Konings, of der Staaten van Utrecht, of der Plaatse, die men sterken wilde, geschieden mogen. Het tegenwoordig Verdrag zou onderhouden worden, zo lang 't Land van Utrecht onder den Prinse of deszelfs nazaaten staan zou, of zo lang 'er, volgens de Gendsche Bevrediging, die men in volle kragt liet, geene andere orde geraamd werdt, by de algemeene Staaten.’ De Prins verzogt den Staaten van Holland en Zeeland dit Verdrag te bezegelen, gelyk geschiedde. Doch die van Bommel, beweerende dat veele punten van hetzelve met hunne Landregten streeden, maakten 'er zwaarigheid in, schoon zy zig genegen verklaarden, om, nevens hunne bondgenooten, den algemeenen vyand wederstand te bieden (p). XII. De algemeene Staaten verzekeren zig van Bergen op Zoom, Na 't verzekeren van Antwerpen, hadden de algemeene Staaten niet verzuimd, zig ook van andere plaatsen meester te maaken. Het Hoogduitsch vendel van den Kolonel Fokker was uit Antwerpen geweeken naar Bergen op Zoom, daar nog twee vendels lagen van het {==162==} {>>pagina-aanduiding<<} zelfde regement: Fronsberg, met drie zyner vendelen, naar Breda, dat 'er nog drie inhadt. De Staaten zonden den Heer van Champagnei, met eenen kleinen hoop volks, naar Bergen, waarvan hy zig, na 't inneemen van het Huis te Wouw, schier zonder slagSteenbergen, Thoolen en 's Hertogenbosch. of stoot, meester maakte (q). Toen, zig vereenigd hebbende met den Graave van Hohenlo, rukt hy voor Steenbergen en Thoolen, uit welke Plaatsen, hy de Hoogduitsche bezetting, insgelyks, vertrekken deedt. In 's Hertogenbosch, lagen vier vendels van den overleeden' Graave van Overstein, die de Stad, by minzaam verdrag, ruimden. De Prins van Oranje neemt Breda in, door list. Hierna, toogen Hohenlo en Champagnei naar Breda, dat van alle kanten beslooten werdt. De Kolonel Fronsberg hadt eenen zyner Hopluiden gezonden naar Namen, om last van Don Jan. De Hopman werdt, in 't wederkeeren, opgeligt, en te Geertruidenberg by den Prinse van Oranje gebragt, die, door vraagen en hervraagen, uit hem kreeg, dat hy belast was met een briefje van Don Jan aan Fronsberg. Men tornde het, uit zynen broeksband, opende 't zegeltje van lak, behendiglyk, en vondt het te bestaan, uit slegts zes regeltjes, in syfer geschreeven met eene zeer fyne penne, op een stukje dun postpapier, langwerpig vierkant, als een vingerlid: het behelsde eene vermaaning, om de Stad nog twee maanden te houden, onder belofte vanze, binnen dien tyd, te zullen ontzetten. De Prins, zyn voordeel willende doen met {==163==} {>>pagina-aanduiding<<} deeze ontdekking, doet, door Meester Willem Silvius, vermaarden boeddrukkerte Antwerpen, doch onlangs tot Drukker der Hollandsche Hooge Schoole, te Leiden, bevorderd (r); die des Landvoogds hand net wist na te bootsen, een diergelyk briefje schryven en ondertekenen, vervattende last, om de Stad, ten beste mogelyk, op te geeven, alzo 'er geen ontzet te wagten was. 't Briefje werdt, met het zelfde zegeltje, dat men onbeschadigd hadt weeten te houden, en met wat heet lak, toegeplakt. De Hopman liet zig, door de belofte van een' gouden keten ter waarde van vierduizend guldens, en van dienst onder den Prinse voor hem en zyn vendel, bekooren, om het briefje, waarvan hem de inhoud bekend gemaakt was, aan Fronsberg ter hand te stellen, en door de Stad te verspreiden, dat het ontzet verre te zoeken was. Hy doet het. De gantsche bezetting raakt in roere. De Prins, zynen slag waarneemende, doet haar vryen uittogt met haaren Overste, doch zonder betaaling, aanbieden; of twee maanden soldy, mids zy 't overige den Staaten kwytscholde, en haaren Overste in 's Prinsen handen liete. Zy kiezen 't laatste. De Stad en Fronsberg werden den Prinse geleverd, op den vierden van Wynmaand (s). Midlerwyl, hadden die van Antwerpen,De Kasteelen te Antwerpen, te Gend, te Utrecht, te Gouda en op andere Plaatsen worden afgeworpen. ter vergadering der algemeene Staaten, verlof verzogt, om het Kasteel, dat hun reeds meer dan eens gekweld hadt, te mogen sleg- {==164==} {>>pagina-aanduiding<<} ten. Die van Holland en Zeeland hadden, toen dit verzoek geschiedde, juist stem ter algemeene Staatsvergaderinge verkreegen, tegen den zin der Geestelykheid. Met hunne stemmen, werdt de bewilliging in 't verzoek der Antwerpenaaren overgehaald: waarop de Burgt, terstond, geslegt werdt, tegen 't einde van Oogstmaand. Het beeld des Hertogs van Alva, om verre geworpen ten tyde van Requesens, lag ergens in eenen hoek; waaruit het nu voor den dag gehaald en t' eenemaal verbryzeld werdt. Die van Gend, insgelyks, by meerderheid van stemmen, verlof bekomen hebbende, tot het afwerpen van den Burgt aldaar, vielen aan 't werk, op den eersten van Herfstmaand. 't Slot Vredenburg, te Utrecht, welk men, reeds kort na 't verdryven der soldaaten, hadt beginnen af te breeken; doch 't werk, sedert, gestaakt, op vermaaning van 't Hof aldaar, werdt nu ook, met verlof der algemeene Staaten, ten gronde toe, geslegt. Te Ryssel, te Valenchyn en op andere plaatsen, werden de Kasteelen, insgelyks, afgeworpen (t). Doch te Doornik, daar de Bevelhebber op 't Slot woonde, en te Kameryk, dat onder 't Ryk behoorde, liet men de Kasteelen in wezen. 't Slot te Gouda, dat, in 't jaar 1438, gestigt was, werdt, omtrent deezen tyd, in gevolge van een besluit der Vroedschap; doch zonder dat men 'er van de Staaten of Raad verlof toe verzogt hadt, terwyl de Slotvoogd, Heer van Zwieten, zig binnen Viane ont- {==165==} {>>pagina-aanduiding<<} hieldt, insgelyks, om verre geworpen (u). XIII. Aanslag van Billy op Groningen en Leeuwaarden. Ten deezen tyde, raakte, te Groningen, in hegtenis François Majart, die, door den Heere van Billy, welke, sedert het Verdrag met Don Jan van Marche in Famine, geslaakt was, gebezigd werdt, om hem den weg te bereiden tot de verlooren' Landvoogdye, waarin hy zig, met geweld, dagt te herstellen (v). Wybe van Goutum kwam, kort hierna, waarschynlyk door bestel van Billy, met honderdendertig man, op 't Vliet, eene voorstad van Leeuwaarden, en wist, eerlang, den Drossaard, Joan van Mathenes van Wybesma, zulks te beleezen, dat hy op 't Slot gelaaten werdt, waarvan hy zig toen volkomen meester maakte. De burgery van Leeuwaarden kogt 'er hem egter wederom af, om eene leening van dertien weeken, die drie-endertighonderd guldens beliep. Men sprak toen ook van 't Slot om verre te haalen; doch liet het na, ter oorzaake der afwezendheid van den Stadhouder,De Heer van Ville wordt Stadhouder van Friesland, Groningen. Drente, Twente en Liugen. Heere van Ville, die, eerst, gelyk veelen, zyn Hof gemaakt hebbende by Don Jan; na 't gebeurde te Namen, de zyde der algemeene Staaten gekooren hadt, door hen tot vasten Stadhouder over Friesland, Groningen, Drente, Twente en Lingen aangesteld, en voor 't uitgaan van Herfstmaand, in Friesland wedergekeerd was. Hier, twee vendels Hoogduitschen van Bossus regement, leggende in de schansen te Oostmarhorn, in de Lemmer, te Slooten, te Makkum en te {==166==} {>>pagina-aanduiding<<} Hinloopen, met toezegging van eenige betaaling, vergenoegd, en tot vertrekken bewoogen hebbende, deedt hy deeze schansen slegten, stellende, daarna, de Friesche boeren in 't geweer, onder éénen Hopman in elke Grietenye: 't welk hem, egter, in Groningerland, daar hy 't ook dagt te doen, niet gelukken wilde (w). De Burgten te Leeuwaarden en te Groningen werden, wat laater, insgelyks geslegt (x). XIV. De algemeene Staaten verzamelen een Leger. De algemeene Staaten hadden, ondertusschen, een Leger samengebragt, welk zig, te Wavere, in Brabant, nedersloeg. 't Voetvolk stondt onder Filips, Graave van Lalaing, de Ruitery onder Robert van Melun, Burggraave van Gend: tot Veldmaarschalk was gesteld Anthoni van Goignies, tot Overste van 't geschut Valentyn van Pardieu, Heer van la Motte. Voorts zogten de Staaten ook volk in Duitschland te werven, werwaards zy de redenen,Staan naar Duitsche hulp. waarom zy zigtegen Don Jan gewapend hadden, omstandiglyk, hadden overgeschreeven. Hertog Joan Kazimir, Paltsgraaf aan den Ryn, beantwoordde hunne brieven, met veel blyk van toegenegenheid; doch riedt hun den Prins van Oranje te kiezen tot hoofd der Regeeringe (y):Zoeken onderstand in Holland en Zeeland. en 't bleek wel haast, dat deeze raad, by sommigen, ingang gevonden hadt. De Staaten van Holland en Zeeland, omtrent deezen tyd, te Haarlem, vergaderd, ontvingen, aldaar, de Gemagtigden der algemeene Staaten, verzoekende om onder- {==167==} {>>pagina-aanduiding<<} stand, ten minsten van honderdduizend daalers, door Holland, en honderdduizend guldens, door Zeeland, in alleryl, op te brengen. Doch men boodt hun slegts honderdenvyftigduizend guldens in 't geheel, voor den tyd van agt maanden, onder zekere voorwaarden; zonder dat my gebleeken is, of deeze aanbieding aangenomen zy. Maar de algemeene Staaten, nu verstaan hebbende, dat Don Jan de vertrokken' Spanjaards weder te rug ontbooden hadt, begonden 't oog te wenden naar den Prinse van Oranje, en te overleggen, of 't niet geraaden ware, hem in Brabant te noodigen. De Prins hadt veele vrienden onder de algemeene Staaten, met naame onder die van Brabant. Hy onthieldt zig, ten deezen tyde, met bewilliging der Staaten van Holland en Zeeland (z), te Geertruidenberg, om, van naby, op de zaaken van Brabant te letten, en te werken onder de leden der algemeene Staatsvergaderinge. Zyne schepen hadden Antwerpen, een voornaam lid van Brabant, onlangs, verlost van de Hoogduitsche bezetting: waardoor hy zig, dieper nog dan voorheen, gedrongen hadt in de gunst der Gemeente. 't Was ook te vermoeden, dat Holland en Zeeland, in welke gewesten de Prins groot gezag hadt, zig meer aan 't voorstaan der gemeene zaake zouden laaten gelegen zyn, als men hem in hooger bewind stelde. 's Prinsen vrienden dan en anderen drongen, by meerderheid van stemmen, tegen eenigen, die in hunnen voorslag geenen smaak vonden, ter al- {==168==} {>>pagina-aanduiding<<} gemeene Staatsvergaderinge, door, dat men hem naar Brabant behoorde te doen komen.Zy verzoeken den Prins van Oranje in Brabant te komen. De Abt van S. Geertruids, Champagnei, Leoninus en de Advokaat Liesveld werden naar Geertruidenberg gezonden: daar zy 't gemelde verzoek aan den Prinse deeden. Zy voegden 'er by ‘dat de vyanden der gemeene welvaart hem en den Staaten van Holland en Zeeland nagaven, dat zy 't, op 't verlaaten van den Koning en 't veranderen van den Godsdienst, gemunt hadden: welk uitstrooisel men niet beter leugenstraffen kon, dan door het toelaaten van den Roomschen Godsdienst, in alle Steden van Holland en Zeeland, die zulks begeeren zouden, en niet slegts in zulken, die 't, onlangs, by byzonder verdrag, bedongen hadden. Dit verzogtenze dan op den Prinse en op de Staaten, en te gelyk belofte, dat zy geene verandering in geloofszaaken, binnen de Roomschgezinde Landen, gehengen zouden; maar veeleer alle nieuwigheid helpen weeren, volgens de Gendsche Bevrediging.’ De Prins antwoordde, schriftelyk ‘dat hy zig, op zyne overkomst in Brabant, waarnaar hy betuigde zeer te verlangen, vooraf beraaden moest met de Staaten van Holland en Zeeland. Omtrent het verder uitbreiden van de vryheid der Roomschen, zou hy zig houden aan het Gendsche Verdrag. Maar alzo Holland en Zeeland alle nieuwigheid in dit stuk hadden uitgedongen, tot op de Vergadering der algemeene Staaten, verzogt hy, dat men in aanmerking name, hoe {==169==} {>>pagina-aanduiding<<} kwalyk hem voegen zou, deswege, iets te belooven, zonder de Staaten dier twee Landschappen, vooraf, te kennen. Wel kon hy, voor zig zelven en voor de Staaten van Holland en Zeeland toezeggen, geene stoornis der gemeene rust of des Roomschen Godsdiensts, noch invoering eeniger nieuwe oefening te zullen gedoogen: laatende hy, voorts, aan de algemeene Staaten, boven welken hy zig geene heerschappy zogt aan te maatigen, hierop, zulke orde te stellen, als zy, overeenkomstig met de Gendsche Vrede, zouden goedvinden; welke orde hy niet ongestraft zou laaten overtreeden (a).’ Met dit antwoord, vertrokken de Staatsche Gezanten. De Prins stelde hun verzoek den Staaten van Holland en Zeeland voor. Tot de reize naar Brabant, hadt hy zig, kort na de aankomst van Don Jan, reeds genegen getoond, en zulks den Staaten, in Wintermaand des jaars 1576, te Middelburg, verklaard. Men hadt toen klaar genoeg laaten blyken, dat men hem noode zou zien vertrekken. Doch, zo hy 'er toe besloot, verstondt men, dat de Regeering, in zyn afwezen, staan zou aan de Gemagtigden der Staaten, met den Raad nevens zyne Doorlugtigheid, dien der Geldmiddelen, en dien der Admiraliteit. Ook begeerde men, dat de Prins eenen Stedehouder zou aanstellen, die 't beleid hebben zou van de zaaken des oorlogs, naar een Berigtschrift, by raade der Staaten, door den {==170==} {>>pagina-aanduiding<<} Prinse, ingesteld. Tot deeze waardigheid, sloegen toen de Edelen den Graaf van den Berge, of den Graaf van Hohenlo voor: de Steden, alleenlyk, den laatsten (b). Doch het Verdrag, sedert, met Don Jan geslooten, hadt te wege gebragt, dat de reis toen niet voortgegaan was. Nu bewilligden de Staaten van Holland en Zeeland, schoon evenHy vertrekt derwaards. ongaarne, in 's Prinsen vertrek. Op den agttienden van Herfstmaand dan, deedt hy zyne intreede binnen Antwerpen, verzeld van zynen gewoonlyken Hofstoet, benevens zynen broeder, Graaf Jan van Nassau, onlangs, uit Duitschland, gekomen, om vergoeding te erlangen van zyn verschot, ten dienste van den Lande gedaan (c). Na vyf dagen toevens, begaf hy zig naar Brussel; daar hy met veel staatsie werdt ingehaald (d). XV. Men handelt, met zyne bewilliging, op nieuws, met Don Jan. De algemeene Staaten schikten, terstond hierna, met 's Prinsen goedvinden, een nieuw Gezantschap aan Don Jan, om hem het afleggen der wapenen, mids hy 't, insgelyks, deedt, en 't Slot te Namen ruimde, aan te bieden: nog deedenze 't vertrek der Hoogduitschen, en andere punten vorderen: onder welken ook was, dat zyne Hoogheid zig, terstond, naar Luxemburg moest begeeven, om aldaar zynen opvolger af te wagten, en, midlerwyl, te regeeren, by goeddunken des Raads van Staate. Doch Don Jan hadt geene ooren naar zulke voorslagen. Ook toonde {==171==} {>>pagina-aanduiding<<} hy zig zeer misnoegd, over 't inhaalen des Prinsen van Oranje. Om evenwel den handel niet af te breeken, sloeg hy een Bestand voor. De Staaten bewilligden hierin, mids het slegts twee of drie dagen duurde, en men, binnen dien tyd, de zaaken afdeedt. De Landvoogd, hierover, op nieuws, verstoord, schreef den Staaten eenen scherpen brief; hun verwytende ‘dat zy hunnen Heere alles, op den blooten naam na, beneemen wilden:’ en, vreezende binnen Namen belegerd te worden, vertrok hy, terstond na dit schryven, naar Luxemburg; van waar hy den Staaten, op nieuws, weeten liet ‘dat hy last uit Spanje ontvangen hadt, om hun de uiterste proeven van 's Konings ongenade te doen gevoelen, ten ware zy van hunne stoute eischen afstonden, en den Prins met zynen aanhang verdreeven (e).’ DochDe Prins wordt tot Ruwaard van Brabant verkooren. deeze hadt zig reeds zo diep in de gunst der meeste Staaten, zonderling van Brabant, weeten in te dringen, dat hy, op den twee-entwintigsten van Wynmaand, door deeze laatsten, hoewel niet zonder veel tegenstribbelens, tot Ruwaard van hun gewest, verkooren werdt: aan welke verkiezing de algemeene Staaten hun zegel hingen. Men plagt deeze waardigheid, welke, niet ten onregte, vergeleeken wordt, by die van Dictator, onder de oude Romeinen, in kommerlyke tyden, hier te lande, en onder anderen in Brabant, aan eenen der voornaamste Grooten op te draagen. De Brabantsche Geschie- {==172==} {>>pagina-aanduiding<<} denissen leveren verscheiden' voorbeelden uit van Ruwaarden, die, naderhand, Hertogen werden: en men wil, dat 's Prinsen vrienden hem nu ook den weg zogten te baanen, totDe Hertog van Aarschot wordt Stadhouder van Vlaanderen. deeze hoogheid (f). De Hertog van Aarschot was, kort te vooren, door den Raad van Staate, tot Stadhouder van Vlaanderen, aangesteld, in de plaats van den Graave van Roeux (g). Dus schikte zig alles tot eene onherstelbaare verwydering met Don Jan. De Staaten gaven eene verdediging van hun gedrag, in zeven taalen, in 't licht, by welke, de onderschepte brieven van Don Jan tot bylaagen dienden (h). Don Jan deedt 'er, eerlang, een antwoord op schryven, waarin hy den Staaten van wederspannigheid tegen den Koning beschuldigde, en den Prinse van Oranje lelyke kladden aanwreef (i). XVI. De partyen van den Prinse van Oranje brengen te wege, dat de algemeene Landvoogdy den Aartshertoge Matthias opgedraagen wordt. Doch terwyl men dus, wederzyds, in de weer was, hadden eenigen, die den Prinse geen goed hert toedroegen, eene verandering in de Regeering bewerkt, die geschaapen scheen, zyne Doorlugtigheid te zullen versteeken van het opperbewind over de meeste Nederlanden, welk veelen hem reeds toegedagt hadden. De Nederlanden vonden zig, na de scheuring tusschen Don Jan en de Staaten, zonder opperhoofd. Brabant, in 't byzonder, gewoon geregeerd te worden, door den algemeenen Landvoogd, en, gelyk de meeste andere gewesten, nog niet geschikt {==173==} {>>pagina-aanduiding<<} tot eene veelhoofdige Regeeringe, ondervondt eerst dit gebrek, en neigde, hierom, eerst, tot het ontbieden des Prinsen, die, in Brabant, opgevoed, bekend en bemind was. Doch eenige Heeren, met naame de Hertog van Aarschot, de Markgraaf van Havrech, Filips, Graaf van Egmond, en anderen, tot omtrent twintig in getal, dugtende, dat het aanzien des Prinsen, dien zy zig gelyk rekenden, hun boven 't hoofd wassen mogt, raadpleegden, onderling, om 't opperbewind der Landen Matthias, Aartshertoge van Oostenryk, en Broeder des Keizers, op te draagen. Te jong van jaaren was deeze Vorst, en te zwak van geest, om zulk een' last te torssen. Doch men maakte elkanderen diets ‘dat de Koning, wiens zusters zoon Matthias was, zig deeze keuze zou laaten gevallen; dat de Keizer te bekwaamer middelaar zou konnen zyn, tusschen Filips en de Nederlanden; dat men, veelligt, een Huwelyk, tusschen Matthias en eene Dogter van Filips, zou konnen bewerken, en haar de Nederlanden ten Bruidschat doen afftaan; dat, eindelyk, de Aartshertog, den Roomschen Godsdienst toegedaan zynde, de Landen by denzelven bewaaren zou, 't welk men, naauwlyks, zou hebben te wagten, wanneer men een Onroomsch opperhoofd verkoor.’ Dit, ontworpen onder de voornaamste Edelen, was den Prinse reeds voorgeslaagen, eer hy uit Holland vertrok. 't Smaakte hem luttel, in den beginne. Doch, verstaande, dat men den jongen Vorst eenen Raad van de voor- {==174==} {>>pagina-aanduiding<<} naamste Nederlandsche Edelen dagt toe te voegen, liet hy 't zig gevallen. 't Zy dat hy schroomde, den schyn te geeven van grooter gezag te zoeken, dan men hem opdroeg; gelyk hy gedaan zou hebben, als hy hadt willen beletten, dat hem een ander boven 't hoofd gesteld werdt: 't zy dat hy oordeelde, dat de toeleg reeds te veel vaarts genomen hadt, om gestuit te konnen worden: 't zy, eindelyk, dat hy, gelyk sommigen willen, wel heeft mogen zien, dat de twee Oostenryksche huizen, het Spaansche en het Duitsche, elkanderen in 't licht stonden; en dat de haat van Don Jan tegen den Adel onverzoenbaar gemaakt werdt. De weinige Edelen, die dit stuk besteken hadden, gaven 'er, zonder de Staaten te kennen, den Aartshertoge, al in 't begin van Herfstmaand, de lugt van: die, zeer verkuist met de eer, welke hem, in 't eenentwintigste jaar zynsMatthias komt, heimelyk, herwaards. ouderdoms, opgedraagen werdt, tusschen den eersten en tweeden van Wynmaand, heimelyk, uit Weenen vertrok, zo geloofd werdt (k), buiten kennisse zyns Broeders. Hy nam zynen weg over Keulen, en kwam, nog voor 't einde der genoemde maand, te Lier in Brabant (l), van welke Stad, de Graaf van Egmond, een zyner bevorderaaren, zig, onlangs, voor de Staaten, verzekerdToeleg van sommigen, om hem naar hunne hand te zetten. hadt (m). Eenige Heeren, die den Prinse niet gunstig waren, smeedden, terstond hierna, eenen aanslag, om den Aartshertog, met {==175==} {>>pagina-aanduiding<<} behulp van 't Leger te Wavere, in hun geweld te krygen; naar Dendermonde te brengen, en, van daar, onder zynen naam, 't naar hunne hand te zetten. hoog bewind te voeren, over de Landen. De Hertog van Aarschot was de voornaamste der genen, die dit dreeven; doch hy vondt, by de Legerhoofden, grootendeels, verbonden aan den Prinse, zo veel ingang niet, als hy gehoopt hadt, waardoor deeze toeleg te niet liep (n). Midlerwyl, hadt de komst des AartshertogsVerdeeldheid der Staaten. groote verbaasdheid verwekt onder de Staaten, die, ten deezen tyde, zeer oneenig waren. Veelen namen euvel, dat eenige Edelen, zonder hunne medeleden te kennen, zig verstout hadden, eenen vreemden Heer in 't Land te haalen. Anderen neigden tot den Hertoge van Anjou, als ongelyk bekwaamer, om de Landen te beschermen. Eenigen drongen nog op 't handelen met Don Jan. Doch men kwam, eindelyk, overeen, dat het, nu Matthias toch reeds in 't Land was, onheusch zyn zou, hem, ongetroost, te rug te zenden. Hierin stemde ook de Prins, die t'over begreep, dat hem geen grooter afgunst diende. Men besloot dan, met goedvinden zyner Doorlugtigheid, eenige voorwaarden te ontwerpen, waarop men den Aartshertog, tot algemeenen Landvoogd, zou konnen ontvangen (o), en deedt hem, in die hoope, van Lier, te Antwerpen komen, daar hy, den eenentwintigsten van Wynmaand, staatelyk ingehaald, en door {==176==} {>>pagina-aanduiding<<} den Prinse van Oranje verwelkomd werdt (p). XVII. Bystere Beroerte te Gend. Terwyl men bezig was met het beraamen der voorwaarden voor den Aartshertoge, rees 'er eene ontsteltenis te Gend, die, bystere gevolgen naar zig sleepte; en, zelfs door 't beleid des Prinsen van Oranje, wiens vrienden de beroerte verwekte hadden, alleenlyk voor eene poos, gestild scheen te konnen worden. De Hertog van Aarschot hadt, toen hy, als Stadhouder van Vlaanderen, te Gend, ingehaald werdt, onder anderen, te kennen gegeven, dat hy kwam, om de oude geregtigheden te herstellen. De Prins hadt, in deeze Stad, verscheiden' aanzienlyke vrienden, met naame François van Kethulle, Heer van Ryhove, Jonkheer Jan van Imbize, Kroivelde en anderen, die, de lugt weghebbende van den toeleg om den Prins te vernederen, en in aanmerking neemende, met welk een' breeden last, de Hertog van Aarschot, door den regeerenden Raad, voorzien was; begonden te dugten, dat men hun, by eene merkelyke omkeering der dingen, rekenschap mogt afvorderen van bedryven, die zy, niet dan voor gunstiger Regters, zagen te verantwoorden. 't Gebeurde zelfs, dat Ryhove, in gesprek geraakt met de Heeren van Champagnei en Swevighem, die den Hertoge van Aarschot waren bygevoegd, zo nadeelig van den Prinse hoorde gewaagen, dat hy zig gedrongen gevoelde, om 'er 't zyne tegen te zeggen: waardoor hy, en allen, die hem, den Prinse en den Onroomschen Godsdienst, eenigszins, {==177==} {>>pagina-aanduiding<<} aanhingen, gemyd en verdagt gehouden werden. Zy rotten dan samen, om den slag, die hun dreigde, te schutten. Ryhove toogRyhove zoekt 't Prinsen bewilliging te verkrygen, tot het verwekken van oproer aldaar. op Antwerpen, naar den Prinse, en vertoonde hem, hoe 't te Gend geschaapen stondt. De vendels, voorheen, door zyne Doorlugtigheid, afgezonden, om 't Slot te dwingen, lagen hier nog, en Ryhove hadt gaarne verlof gehad, om zig van dezelven te dienen, tot sterking zyner partye: waartoe de Prins egter niet verstaan kon. Toen sloeg Ryhove voor, om zig en de zynen te redden, door 't verwekken van eenen opstand onder de gemeente: doch de Prins scheen deezen voorslag verre van de hand te wyzen. Des anderendaags, vraagde hy Ryhove, of hy nog by zyn voorneemen van gisteren bleef, en toen Ryhove hierop bevestigend antwoord gegeven hadt, trok de Prins de schouders op, en keerde zig van hem af. 't Blyft dan onzeker, hoewel 't van geloofwaardige schryvers bevestigd wordt (q), of de Prins in Ryhoves voorslag bewilligd hebbe, of niet. Vaster gaat het, dat Aldegonde Ryhove, kort hierna, riedt, zyn voorneemen in 't werk te stellen, zonder den Prins deswege verder te moeijen. Ryhove keerde dan naar Gend: ook zondt de Prins den Heer van Dolhain derwaards, om agt te geeven op 't gene 'er voorviel. Op den agtentwintigsten van Wynmaand, spreekt Imbize den Hertog van Aarschot op straat aan, en dringt hem tot de beloosde verkondiging van herstelling in de oude voor- {==178==} {>>pagina-aanduiding<<} regten. Aarschot barst, hierop, uit, dat men die muiters, die vryheidkraayers wel zou doen zwygen, met een' strop om den hals, al warenze nog zo zeer opgestookt door den Prinse van Oranje. Op dit woord, vatten Imbize en veelen der omstaanderen vuur. Men loopt te wapen. De burgers kiezen party, deez' voor Aarschot, die voor Imbize. De beweeging duurde egter niet lang; doch was maar pas gestild, toen Ryhove ter Stad in kwam ryden, en, verneemende wat 'er gebeurd ware, 't spel op nieuws aan den gang hielp, dryvende, dat men gevaar liep van uit het bedde geligt te worden, zo men 'er nu op sliep. Zyne aanhangers, behalve Imbize, die zig nu buiten schoots hieldt, volgen hem, naar 's Prinsen hof en naar 's Graaven Slot, prikkelende, onder weg, de gemeente, met begeerte naar vryheid en eere, zonder egter merkelyken aanhang mede te sleepen. Ryhove toen, bezeffende hoe gevaarlyk hy stondt, en wat hem een kort en moedig besluit waardigHy neemt den Hertog van Aarschot, Hessels, Visch en verscheiden' anderen gevangen. zou konnen zyn, streeft naar 't Huis des Hertogs van Aarschot, doet het zig openen, neemt den Hertog gevangen; ook daarna de Heeren van Rassinghem en van Swevighem, Jakob Hessels en Jan de la Porte, Raaden van Vlaanderen, Jan Visch of Visscher, Baljuw van Ingelmonster, en verscheiden' anderen. Toen was hy meester van Gend, daar hy zig sterkte, met driehonderd soldaaten, en de burgervendels, by voorraad, aan hem deedt zweeren, tot dat 'er nader last van de algemeene Staaten en den Prinse komen zou. Op den negenden van Slagtmaand, kwam 'er, {==179==} {>>pagina-aanduiding<<} op den naam der Gendsche Edelen,notablen. aanzienlyken en gemeente, een Geschrift in 't licht, waarin, de gevangen' Heeren beschuldigd werden ‘dat zy den Prins van de Ruwaardy over Brabant zogten te versteeken, en scheuring te verwekken onder de Landschappen; dat zy voorhadden, den Aartshertog tot Landvoogd en eenen Raad van Staate naar hunnen zin te kiezen, buiten bewilliging des Konings en der algemeene Staaten; dat zy volk in Gend hadden willen brengen, en den Prins zouden hebben beoorloogd, zo hy zig 't bewind over Brabant niet onttrokken hadt; en dat zy 't Land liever tot eenen roof aan Don Jan zouden overgegeven, dan in deezen hunnen toeleg te kort geschooten hebben.’ Voorts strooide men eenen Brief onder 't volk, die gezeid werdt, door Hessels, aan den Graave van Roeux geschreeven te zyn, luidende ‘dat men de zaak, by Don Jan, voortzetten moest, om den schendigen ketter,’ dat 's den Prins ‘met al zynen aanhang, te leeren opzitten.’ De algemeene Staaten toonden, midlerwyl,De Staaten en de Prins toonen zig misnoegd over 't bedryf der Gentenaaren. Aarschot wordt ontslaagen. weinig genoegen over 't gene te Gend was voorgevallen, zendende den Advokaat Liesveld derwaards, om de gevangenen te doen ontslaan. Zelfs vaardigde de Prins Jonkheer Arend van Dorp af naar Gend, om te wege te brengen, dat men Aarschot los liet, die, kort hierna, op vrye voeten gesteld werdt (r). Ryhove, die dit hadt zoeken te belet- {==180==} {>>pagina-aanduiding<<} ten, en nu voor zyne eigene veiligheid begon te zorgen, tragtte, met de zynen, de naaste Vlaamsche Steden aan zyne koorde te krygen, en scheen eene nieuwe party in 't Land te willen opregten. De vier Leden van Vlaanderen, dit werk zorgelyk inziende, verzogten den Prins te Gend te komen, omOranje komt te Gend. orde te stellen. Hy kwam 'er, op den negenentwintigsten van Wintermaand, werdt 'er, op 't pragtigste, ingehaald, en vereerd met een' open hert van louter goud, waarop Sinceritas, dat is Opregtheid, te leezen stondt. Terwyl hy hier vertoefde, handelde hy, in 't breede, met de Staaten van Vlaanderen en de Regeering van Gend, over 't gewillig draagen der gemeene lasten en 't houden van goed verstand met de andere Steden en Landschappen. Ook herstelde hy de rust eenigermaate. Hy sprak zelfs voor de gevangen' Heeren. Doch sommigen twyfelen, of hem dit ernst ware. Ten minsten, werden zy nu nog niet geslaakt (s). De Prins keerde, binnen weinige dagen, naar Brabant te rug. XVIII. De algemeene Staaten verklaaren Don Jan en de zynen voor 's Lands vyanden. De algemeene Staaten, het ontwerp, waarop men den Aartshertog Matthias in de Landvoogdy stondt te vestigen, nu in orde gebragt hebbende, zagen zig, wildenze de Regeering niet los en onzeker laaten, in de noodzaaklykheid gebragt, om Don Jan, eerst, vervallen te verklaaren van de Landvoogdye. Zy deeden dit, openlyk, by een Plakaat van den zevenden van Wintermaand, meldende, dat zy hem, sedert het bemagtigen van Na- {==181==} {>>pagina-aanduiding<<} men, voor 's Lands vyand gehouden hadden, hoedanig zy hem ook, voortaan, van elk wilden aangemerkt hebben, en verklaarende, daarenboven, alle zyne aanhangers voor wederspannigen en straf baar aan lyf en goed (t). Ten zelfden dage, gebooden zy, op 's Konings naam, aan te tekenen de goederen, die men wist den aanhangeren van Don Jan toe te behooren: ook, dat alle Amptenaars, die hunne diensten, buiten verlof, verlaaten hadden, binnen vyftien dagen, tot dezelven zouden hebben weder te keeren, of anders hunne Ampten verbeuren. Voorts, werdt scherpelyk verbooden, eenigen onderstand te doen aan Don Jan, of eenige gemeenschap met hem te houden (u). Daarna slooten de algemeene Staaten eene nadere onderlinge verbindtenis, waarby de Roomschen en Onroomschen elkanderen wederzydsche bescherming beloofden (v). ToenVoorwaarden op welken de Aartshertog Mathias tot algemeene Landvoogd aangenomen wordt. werden de Abten van S. Geertruids en Marolles, de Hertog van Aarschot en de Heer van Fresin naar Antwerpen gezonden, om den Aartshertoge voorteleggen de punten, op welken men hem de Opper-Landvoogdy begeerde op te draagen, welker voornaamsten hier op uitkwamen: ‘De Aartshertog zal den Koning en den algemeenen Staaten trouwe zweeren. De byzondere Stadhouders, Krygsoversten en Knegten zullen hem gelyken eed doen. De algemeene Staaten zullen eenen Raad van Staate {==182==} {>>pagina-aanduiding<<} opregten, om nevens hem te regeeren, naar welks besluiten, zyne Hoogheid zig zal hebben te voegen. In zaaken van groot belang, zal hy niets mogen doen, buiten bewilliging der algemeene Staaten, die zelfs diergelyke zaaken den aanzienlyksten en der gemeente zullen moeten voordraagen, eer zy 'er op besluiten. De Aartshertog zal de oude voorregten herstellen, en in gebruik brengen. De algemeene en byzondere Staaten zullen, zo dikwils en zo lang zy 't goedvinden, mogen vergaderen. De Gendsche Bevrediging zal stand houden, en de uitlegging der duisterheden in dezelve staan aan de algemeene Staaten. De Landvoogd zal geene grooter' Lyfwagt begeeren, dan hem, naar tyds gelegenheid, door de Staaten, zal worden toegevoegd. Hy en de Raad zullen de hooge Krygsampten begeeven, by toestemming der algemeene Staaten. In tyd van oorlog, zal hy de Krygszaaken beleiden, by eenen Krygsraad, hem toe te voegen door de Staaten. Deezen behouden 't bestier van 's Lands penningen aan zig. De aanhangers van Don Jan zal men, naar strengheid van Regte, vervolgen, en alle Sloten afwerpen, waartoe verlof gegeven is. De Aartshertog zal alles, wat na 't inneemen van Namen gedaan is, bekragtigen, waartoe men den Koning ook verzoeken zal. Ook zal zyne Hoogheid, door den Keizer en andere Duitsche Vorsten, 't herroepen van Don Jan, by den Koning, tragten uit te werken. Hy zal geene vreemdelingen {==183==} {>>pagina-aanduiding<<} in zynen dienst neemen mogen. Die hy reeds heeft, of by lastbrief der Staaten nog aanneemen mogt, zullen naar geene Ampten mogen staan, noch zig bemoeijen met zaaken van Regeeringe. Zo de Aartshertog eenigen deezer voorwaarden overtreedt, of krenkt, houden zig de Staaten van alle gehoorzaamheid aan hem ontslaagen, en bedingen de vryheid, om de wapenen tegen hem op te neemen, zo hy geweld tegen hen gebruiken wilde, eer hy 't gekreukte gebeterd hadt.’ Op zulke bekrompen' voorwaarden, die Matthias egter, na eenig kort beraad, met dankzegging, aannam (w), deedt hy den eed, te Brussel, op1578. den twintigsten van Louwmaand des volgenden jaars. Weinige dagen te vooren, hadtDe Prins wordt, op nieuws, als Stadhouder van Brabant en als algemeene Stedehouder des Aartshertogs beëedigd. men, ter algemeene Staatsvergaderinge, in overweeging genomen, of de Aartshertog nu, volgens de gewoonte der algemeene Landvoogden, niet als Stadhouder van Brabant moest aangemerkt, en Oranje, derhalve, van 't bewind in dit gewest ontslaagen worden. Doch de Prins hadt de meerderheid der Staaten thans zo volkomen op zyne zyde, dat men niet alleen besloot, hem, op nieuws, als Stadhouder van Brabant, welken naam men nu, voor dien van Ruwaard, scheen te kiezen, aan te stellen, maar Matthias ook te verzoeken, om hem te verheffen, tot zynen Stedehouder over alle de Nederlanden. De Aartshertog, die niets afslaan durfde, dat hem, van wege den Prinse en de al- {==184==} {>>pagina-aanduiding<<} gemeene Staaten, werdt voorgehouden, bewilligde in dit verzoek, en de Prins deedt den eed op beide deeze waardigheden, te gelyk met Matthias (x). Zyn gezag steeg zo hoog onder den jongen Vorst, dat men hem, ten deezen tyde, begon aan te zien, als hebbende het opperbewind over de meeste Nederlanden. Matthias hadt zo weinig van den klem der Regeeringe in handen, dat de aanhangers van Don Jan hem, niet geheel ten onregte, den Griffier van den Prinse van Oranje noemden (y), als hadt hy slegts te tekenen gehad, 't gene hem, door den Prinse, werdt voorgelegd. XIX. Hohenlo belegert Roermonde; doch verlaat de Stad wederom. Onder 't regelen van zo veele Staatszaaken, werden de zaaken van oorloge, flaauwlyk, voortgezet. De Graaf van Hohenlo, was, met twaalf vendelen Knegten en honderdenvyftig Ruiters, in Wynmaand des voorleeden jaars, gekomen voor Roermonde, daar hy 't langer dan twee maanden uithieldt. Doch Hierges en Mondragon, met eenen tamelyken hoop geoefend Krygsvolk, door Don Jan, derwaards gezonden, noodzaakten hem, de Stad te verlaaten, op den derden van Louwmaand. Hy wierp zig toen in eene schans, aan de overzyde der Maaze, Tolen genoemd, waaruit hy, insgelyks, verdreeven werdt. Daarna smeet hy eenige vendels in Gelder en in Venlo. 't Volk van Hierges en Mondragon, Roermonde gespyst en wel bezet hebbende, week naar 't Land van Lim- {==185==} {>>pagina-aanduiding<<} burg, op de tyding, dat eenig ander volk van Don Jan, omtrent Namen, gevaar liep van overvallen te worden van de Staatschen, die egter, hieromtrent, niet anders uitvoerden, dan dat zy Bouvignes, by verdrag, en 't Slot Dispontin stormenderhand innamen (z). Ondertusschen deedt men, in Holland, nogAanslag op Amsterdam. al zyn best, om de Stad Amsterdam te vereenigen met de andere leden des Landschaps. Men begon den toevoer naar deeze Stad, die, eenigen tyd herwaards, vry gesteld was geweest (a), wederom te belemmeren (b), onaangezien de Prins den Staaten, reeds in Wynmaand laatstleeden, by herhaaling, hadt aangeschreeven, dat men der Stad de voordeelen, bedongen by de Gendsche Vrede, behoorde te laaten genieten. 't Uiterste, dat men haar toestondt, was het haalen van leeftogt, met kleine schuiten, mids betaalende den tol (c). Doch een gerugt, sedert verspreid, dat Amsterdam briefgemeenschap hieldt met Don Jan, en, door hem, gevleid werdt, met de hoope van ontzet, deedt de Staaten, wat laater, besluiten, om de Stad, op de beste wyze mogelyk, te overmeesteren; doch zonder plondering en overlast der burgerye. De aanslag werdt toevertrouwd aan den Kolonel Herman Helling, en aan den Hopman Nikolaas Ruikhaver, die tien vendelen voetvolk onder zig hadden: vier van welken, {==186==} {>>pagina-aanduiding<<} verborgen in twee schepen, den drie-entwintigsten van Slagtmaand laatstleeden, vroeg in den morgenstond, gekomen waren voor de Haarlemmer Poort. De anderen zes waren hier ook bescheiden; doch hadden zig, door misvatting, meent men, van den naam Haarlemmer Poort, voor de Poort der Stad Haarlem vervoegd. Men was, na 't sluiten der Gendsche Bevrediging, te Amsterdam gewoon geweest, 's Prinsen volk, zelfs in tamelyken getale, ter Stad in te laaten, mids zy de wapenen afleiden aan de poort. Hellings Luitenant was dan, 's avonds te vooren, met zeven of agt knegten, binnen gekomen, en den gantschen nagt, in de Stad, vrolyk geweest. Tusschen zeven en agt uuren, keert dit volk wederom naar de Poort, eischt het geweer te rug, en treedt naar buiten. Hier wordenze ontmoet van eenigen hunner spitsbroederen. Men valt aan 't speelen: voorts aan het twisten, in schyn, waarna 't geweer uit raakt, als wilde men elkanderen te lyve. De wagt aan de poort mengt zig toen in 't geschil; doch wordt, terstond, overvallen van de eene en van den andere partye, gedeeltelyk gedood, gedeeltelyk gekwetst en verjaagd. De Poortier werdt doorstooten, de Poort bezet, en 't volk uit de schepen, met vliegende vendels, ter Stad in gelaaten. Zy trokken, regtuit, naar den dam, zonder tegenstand te ontmoeten. Eenigen hielden zig, onderweg, op, met het bestormen van het Koorenmeetershuisje, dat zy voor 't Stadhuis aanzagen. Doch op den dam, daar burgers en soldaaten de wagt hadden, leeden {==187==} {>>pagina-aanduiding<<} de Staatschen eenen fellen aanstoot. Helling wist, midlerwyl, niet wat hy denken zou van het agterblyven der zes vendelen. Terwyl hy om dezelven zendt, en daarenboven Hopman Gerard van Woerden van Vliet, die te Zaandam lag, om hulp laat aanzoeken, verloopt de tyd; de schutters komen in de wapenen, en dringen hem wederom van den dam, den nieuwendyk op, tot aan de poort, dieze ingekomen waren. Hier beschanstenze zig, in der yl, zo goed alsze konden. Ook deedt Helling eenige briefjes schryven en verspreiden, gevuld met bedreigingen, zo men zig verder te weer stelde, en beloften, zo men zig stil hieldt. Maar de burgers, ziende dat de Staatschen geen' verderen onderstand kreegen, wiessen in getal en moed, voerden twee stukjes geschut naar de poort, vuurden op de Staatschen, en troffen den Kolonel Helling, dat hy 't bestierf. Toen raakte zyn volk in wanorde, en aan 't wyken. Ruikhaver, in een burgers huis gevlooden, werdt, door iemant, die eenen byzonderen haat op hem hadt, in koelen bloede, doorsteken. Voorts, was 't getal der gesneuvelden, van wederzyde, klein. De Prins toonde zig zeer misnoegd over deeze onderneeming, die buiten zyne kennis geschied was. De Staaten van Holland verschoonden zig, zo goed als zy konden, bybrengende, dat men den aanslag voor zyne Doorlugtigheid bedekt gehouden hadt, om hem, in allen gevalle, buiten schuld te houden: waarmede de Prins zig gezeggen liet; genoeg te vrede, dat hy zig by de algemeene Staaten {==188==} {>>pagina-aanduiding<<} hadt konnen ontschuldigen, voor welken hy die van Holland hun gedrag liet verantwoorden (d). Amsterdam wordt zeer benaauwd door Sonoi. De Staaten verlooren egter den toeleg op Amsterdam niet uit het oog. De Stad werdt genoegzaam ingeslooten gehouden, door verscheiden' schansen en schepen, die om en voor dezelve lagen. De Regeering was, al sedert eenigen tyd, overeengekomen met den Prinse, wegens de voorwaarden, op welken zy zig met Holland vereenigen wilde. 't Haperde slegts aan de bewilliging der Staaten, die, om de Stad te doen afstaan van eenige punten, welken hun niet gevielen (e), last gaven aan Sonoi, om haar zo naauw te besluiten, dat 'er niets uit of in mogt, zonder zyne kennis en toestemming. Hy legerde zig dan, in 't Karthuizers Klooster, in 't Leproozenhuis en op verscheiden' buitenwegen. Ook nam hy de zoutkeeten in, en wierp eene schans op den Haarlemmerdyk. Die van de Stad vuurden, nu en dan, op de Sonoischen, uit eenen molen hieromtrent, en werden met vuuren beantwoord, zo dat 'er, van wederzyde, eenig bloed gestort werdt. Terwyl de Stad dus ingeslooten was, werden 'er, van een zilveren S. Nikolaas beeld, verscheidenerlei noodmunten geslaagen (f), die nog, by de liefhebbers van zeldzaamheden, bewaard worden. Dus stondt het met Amster- {==189==} {>>pagina-aanduiding<<} dam, op het einde van Louwmaand, toen de Gemagtigden der Stad, van Delft, te rug keerden, zonder meer dan een Bestand voor zes dagen, welk met den eersten van Sprokkelmaand eindigen zou, met de Staaten te hebben konnen sluiten. Sonoi zette, midlerwyl, de beschansingen voort. Tegen het uitgaan van het kort Bestand, dat, op den tweeden, nog voor vier dagen verlengd werdt, keerden de Gemagtigden naar den Haage. De Staaten van Utrecht hadden hier ook deDie van Utrecht bemiddelen een Verdrag tusschen de Stad en de Staaten. hunnen, om 't geschil te bemiddelen. Deezen hielden den Staaten van Holland voor, hoe veel werks 'er zyn zou aan het bemagtigen eener Stad, die, door het openen haarer sluizen, waarmede men reeds begonnen was, gantsch Amstelland niet slegts; maar een groot deel van 't Stigt, van Rynland en 't Land van Woerden onder water kon zetten, tot onherstelbaar agterdeel van pagters en eigenaars, die, zes of zeven jaaren, zonder inkomsten gezeten hebbende, na de Gendsche Vrede, al hun overschot besteed hadden, aan sluisjes, molens, dyken, dammen, beesten en bouwgereedschap. Zy voegden 'er by, dat de kans des krygs onzeker was, en dat de Stad, met geweld bemagtigd wordende, in den grond bedorven zou zyn. Aan den anderen kant, gaven zy die van de Stad te bedenken, hoe veel onheils en bloedstorting zy veroorzaaken zouden, zo zy zig langer onbuiglyk hielden, daar by voegende, dat zy, zo Don Jan hen al verloste, zekerlyk Spaansche bezetting zouden inkrygen en den overlast uitstaan, dien hunne nabuuren ge- {==190==} {>>pagina-aanduiding<<} proefd hadden. Evenwel scheen men elkanderen niet nader te zullen konnen komen. De Staaten braken de onderhandeling af, op den zesden. Doch die van Utrecht, zelven groot belang stellende in het sluiten van 't Verdrag, ter oorzaake van den overlast, dien zy van 't water te wagten hadden, zo Amsterdam de sluizen verder opende, bràgten partyen wederomInhoud van het zelve. by elkanderen. Men kwam dan, op den agtsten, overeen op den volgenden voet: ‘dat alleen de Roomsche Godsdienst, binnen de Stad en derzelver vryheid, en binnen de Ambagtsheerlykheden, aan de Stad behoorende, zou geoefend worden: doch daar buiten, zou de oefening van den hervormden Godsdienst ieder vrystaan. Ook zou den hervormden eene eerlyke begraafplaats binnen de vesten worden vergund. Voorts werdt beraamd, dat het beleg terstond zou ophouden, mids een Burgemeester en vyf Vroedschappen zig, te Delft, in gyzeling begaven, tot dat de soldaaten, in Stads dienst, afgedankt, en andere vendels, in derzelver plaatse, door den Prinse, uit de ingezetenen, geworven zouden zyn: boven welken, in alles vier, vyf of zeshonderd man sterk zynde, de Stad, niet dan by hoogen nood, ter bescheidenheid van den Prinse, met meer Krygsvolk zou mogen belast worden: gelyk zy ook niet gehouden zou zyn, doortogt van Krygsvolk te gedoogen, dan by bewilliging der Wethouderschap. Dat de drie schutteryen wederom opgeregt zouden worden, uit de voornaamste en vreedzaamste burgers. Dat {==191==} {>>pagina-aanduiding<<} de ballingen vryelyk wederom in de Stad zouden mogen komen woonen. Dat de Regeering, Amptenaars en ingezetenen den eed doen zouden aan den Koning, als Graave, aan den Prinse, en aan de Stad. Doch de Geestelykheid zou zig regelen, naar de orde, beraamd by den Bisschop van Haarlem. De Stad zou haare Handvesten en Vryheden, voor de beroerten verkreegen, behouden, met uitzondering slegts van twee punten, het beroep op den grooten Raad te Mechelen en de uitbreiding van Stads gebied, tot vierhonderd roeden buiten de oude paalen, betreffende. Dat aangaande 't Paalgeld, weleer aan Amsterdam vergund, en geduurende de beroerten, door den Prins, aan Enkhuizen toegestaan, elk zyn Regt behouden zou. Dat de Stad niet zou draagen, in de schulden, door Holland en Zeeland, sedert het begin des jaars 1572, gemaakt; doch in de lasten, na deezen, op te brengen, staatswyze bewilligen. Dat zy den uitvoer van 't Kooren niet zou verbieden, zo lang zy 'er genoegzaamen voorraad van hadt, ter bescheidenheid der Staaten. Dat de Schout, over verkorting ter zaake van den Godsdienst, niemant in regten zou betrekken voor dat het bewys bondig gekeurd ware by vier Persoonen, door den Prins of de Staaten van Holland, en door Burgemeesters, uit de Poorters, te kiezen: die, in geval van verschil, een' vyfden tot zig zouden mogen neemen. Ieder zou vryheid hebben van komen in, of {==192==} {>>pagina-aanduiding<<} vertrekken uit de Stad. Alle geregtelyke klagten tegen eenige Amsterdammers over 't voorleeden bestier der Stad zouden geschorst blyven, tot op nader orde, deswege, by de algemeene Staaten, volgens de Gendsche Vrede, die, met dit Verdrag, ook aangenomen werdt, te beraamen. De Prins en de Staaten van Holland namen aan, dit Verdrag te bekragtigen, en te verzoeken, dat zulks ook, door hunne Bondgenooten en door de algemeene en Utrechtsche Staaten, geschieden mogt (g).’ Terstond na 't sluiten van dit Verdrag, kwamen de gyzelaars, onder 't geleide van eenigen van Sonois soldaaten, in den Haage, en de Stad werdt, geheellyk, ontheeven van 't beleg (h). Zo dra Amsterdam zig met de Staaten verdraagen hadt, begaven zig wederom derwaards een' groot getal van uitgeweeken' Koopluiden: waardoor de handel, in de Steden van 't Noorderkwartier, merkelyk verliep (i). XX. Alexander Farneze, Prins van Parma, komt in 't Leger van Don Jan. Don Jan hadt, midlerwyl, de verzonden' Italiaanen en Spanjaarden, die Alexander Farneze, Prins van Parma, zoon der gewezen' Landvoogdesse, aan 't hoofd hadden (k), zo dra niet wederom in 't Land gekreegen, of hy begon zig, met ernst, te bereiden ten oorloge. Zyn Leger, vermeerderd met Duitsche, Fransche en andere benden, mogt {==193==} {>>pagina-aanduiding<<} nu agttienduizend man, behalve de Ruitery, haalen. De werving der algemeene Staaten ging, daarentegen, traaglyk voort, hoe zeer de Prins 't werk zogt aan te binden: en schoon men hier, door den tyd, omtrent evenveel volks op de been kreeg, kon 't, in ervaarenis en kloekheid, niet haalen by dat des Landvoogds. De beide heiren lagen nu in 't Graafschap Namen. Doch de Staaten, geenen veldslag waagen willende, voor dat zy meer volks hadden verzameld, hadden den Veldmaarschalk Goignies gelast, af te zakken naar Brabant. Hy brak dan op met het Leger, den laatsten van Louwmaand, den weg naar Gemblours neemende (l). DonNederlaag der Staatschen, by Gemblours. Jan, die, uit twee gevangenen, kennis van zyn voorneemen gekreegen hadt, volgde hem op de hielen. Farneze, vooruit gereeden en ziende de Staatschen voorttrekken langs een eng pad, welk nevens eenen slykerigen weg liep, valt 'er op in, met den voortogt des Spaanschen Legers, verslaat de Staatschen en neemt Goignies gevangen. De meeste Ruiters waren 't ontvlugt (m). Van de Knegten bleeven 'er zesduizend ten minsten, dooden en gevangenen. De Spaanschen, die dit stuk, in anderhalf uur tyds, uitvoerden, waren, in 't begin van den stryd, niet boven zeshonderd, op 't laatst, niet boven twaalfhonderd Ruiters sterk geweest, van welken 'er maar agt of tien gesneuveld waren. Gemblours,Gemblours gaat over aan Don Jan. omtrent welke Stad deeze neêrlaag voorviel, {==194==} {>>pagina-aanduiding<<} werdt, terstond hierna, opgegeven. Zo groot was de verslagenheid te Brussel, dat de Aartshertog, de Prins en de Staaten, des anderendaags, naar Antwerpen vertoogen, Brussel, met dertig vendelen onder den Graave van Bossu, bezet laatende. Men verwagtte hier den vyand, van uur tot uur, voor de poorten. Doch Don Jan vondt zig te zwak van volk, om aan Brussel te denken: en om nieuwe werving te doen, ontbrak het hem aan geld. Hy besteedde zyne kragten dan, aan het inneemen van eenige zwakke Plaatsen, waardoor hy 't gantsche Land met schrik vervulde. Leuven, de Schotsche bezettingOok Leuven, Tienen, Aarschot, Diest, Sichem en verscheiden' andere Steden. uitgeworpen hebbende, koos zyne zyde, onder beding van onbezet te blyven. Judoigne en Tienen gaven zig gewillig over. Aarschot liet zig dwingen. Ook Bouvignes en Sichem, eene Heerlykheid des Prinsen van Oranje. Diest en Leeuwen gingen, by verdrag, aan Parma over. Daarna, Nivelle, Roeux, Soignies, Binch, Beaumont, Walcourt, Maubeuge en Chimai (n). Doch alle deeze Plaatsen, in Brabant en in Henegouwen gelegen, waren van weinig belang, en mogten, met malkanderen, op verre na niet haalen by het eene Amsterdam, dat, ten deezen tyde, de Spaansche zyde verlaaten hadt. Vrugtelooze Vredehandeling. Wat vroeger was 'er wederom van vrede gehandeld. De Koning hadt den Heer de Selles herwaards gezonden, met brieven, waarby hy vorderde, dat men den Roomschen Godsdienst en de gehoorzaamheid te {==195==} {>>pagina-aanduiding<<} hemwaards onderhieldt, gelyk ten tyde zyns Vaders. In 't Berigtschrift van Selles, las men zelfs, dat de Staaten dit reeds beloofd hadden: 't welk hun zeer vreemd in de ooren klonk, alzo zy verklaarden, dit nimmer volstrektelyk; maar alleen, op den voet van de Gendsche Vrede en het eeuwig Gebod, te hebben toegezeid. De Heer van Selles rigtte dan niets uit, tot bevordering der Vrede: waartoe Don Jan, na de overwinning, by Gemblours behaald, ook minder genegenheid toonde. Zelfs verweet hy den Staaten, dat zy hun woord braken, eene Volks-regeering zogten op te regten, en 's Konings Onderzaaten, met ondraaglyke bevelen en schattingen, bezwaarden (o). Graaf Otto Henrik van Zwartsenburg, door den Keizer afgezonden, om de Vrede tusschen den Koning en de algemeene Staaten te bewerken, keerde ook onverrigter zaake te rug (p). In Sprokkelmaand, kwam 'er een Koninglyk Plakaat uit, waarby den Staaten bevolen werdt, hun volk af te danken, met verklaaring dat zyne Majesteit al hun bedryf wetteloos hieldt, geenerlei schatting aan hun betaald wilde hebben, en de amptenaars, die Don Jan niet volgden, van hunnen dienst ontzettede (q). De algemeene Staaten dan, ziende alleDe Staaten stellen zig in staat, tot het vervolgen van den kryg tegen Don Jan. hoop tot Vrede verdweenen, beslooten zig, sterker dan te vooren, te wapenen. Oran- {==196==} {>>pagina-aanduiding<<} je hieldt hieraan de hand, door den Aartshertog. Men ontwierp eenen staat van oorlog, vierhonderdduizend guldens ter maand beloopende; die egter, eerlang, met nog tweehonderdduizend guldens, vermeerderd werdt. De Aartshertog, de Prins en de Raad van Staate mogten werven, daar zy 't best oordeelden, zonder de Staaten vooraf te kennen. Oranje verwierf, daarenboven, van die van Antwerpen, twintigduizend ponden Vlaamsch ter leen, tot aanritsgeld. Doch om de ingewilligde penningen te vinden, moest men verscheiden' nieuwe lasten leggen, op de mondbehoeften en in- en uitgaandeHolland en Zeeland houden zig buiten gemeenschap van lasten. Koopmanschappen. Holland en Zeeland hadden zig, met 's Prinsen bewilliging, sedert den aanvang des oorlogs met Don Jan, gehouden buiten gemeenschap van lasten met de andere Landschappen. Alleenlyk hadden zy zig verbonden, om hunne eigen' bezettingen te bezorgen, en zo veele Oorlogsschepen, te onderhouden, als de Prins raadzaam vinden zou: behalve nog vyfentwintig vendels, van tweehonderd koppen ieder, en honderd Ruiters, in de andere Landschappen. Doch nu verzogten de algemeene Staaten, dat men, ook in Holland en Zeeland, het heffen toeliet van de nieuwe in- en uitgaande regten op de Koopmanschappen: 't welk de Staaten der twee Landschappen deedt besluiten, om, in de plaats hiervan, de zes vendels van den Kolonel Ysselstein ook ten hunnen laste te neemen. Nog betaalden zy, eenige maanden lang, vyf andere vendels, die gebruikt werden, om Kampen en Deven- {==197==} {>>pagina-aanduiding<<} ter te winnen. Zelfs lieten zy, geduurende eenige maanden, de geleigelden, die men in Holland en Zeeland opbragt, volgen aan de algemeene Staaten, die zig hiermede te vrede hielden (r). De twee Landschappen droegen dus weinig minder, dan toen zy alleen den oorlog op den hals hadden: doch de ondervinding leerde hen, eerlang, dat zy wyslyk gedaan hadden aan huis op zig zelven te houden. Terwyl de algemeene Staaten zig dus inAanslag op S. Guilain en Maastricht. staat stelden, om, volgens den raad des Prinsen van Oranje, niet slegts verweerender, maar zelfs aanvallender wyze te oorloogen, smeedde Don Jan verscheiden' aanslagen om de eene of de andere Stad, door verraad, te bemagtigen. Doch te S. Guilain en te Maastricht, daar hy eene gevaarlyke muitery onder de Walsche Knegten verwekt hadt, mislukte het hem. Te Brugge, broeide ook eenige heimelyke ontrouw. Doch de Staatschgezinden alhier wisten zig, tot styving hunner partye, van het Slot te Sluis meester te maaken. Ook wierp Ryhove, met omtrentBrugge verzekerd door Ryhove. Don Jan bemagtigt Filippeville. duizend man te voet en veertig te paarde, by donker, uit Gend getoogen, zig, onverhoeds, binnen Brugge, waardoor de Stad, voor de Staatschen, verzekerd werdt (s). De Vesting Filippeville, die Don Jan eerst, door heimelyk verstand met den Overste Glimes, Heere van Florennes, zogt te bemagtigen, ging daarna, strengelyk belegerd zynde, by {==198==} {>>pagina-aanduiding<<} verdrag, aan hem over, op den eenentwintigsten van Bloeimaand. De Prins van ParmaParma Limburg, Valken burg en Daalhem. overmeesterde, omtrent deezen tyd, de sterke vesting Limburg, van merkelyk belang, om den bystand uit Duitschland te ontvangen: voorts ook het Slot te Valkenburg en het Steedje Daalhem, daar yslyke wreedheden gepleegd werden (t). XXI. Handeling met de Koninginne van Engeland. De algemeene Staaten verzuimden, ondertusschen, niet, de gunst der nabuurige Mogendheden te zoeken, en hun gedrag, by dezelven, te verdedigen. In Louwmaand, haddenze reeds een Verdrag met de Koninginne van Engeland geslooten, waarby hun duizend Ruiters en vierduizend Knegten beloofd waren. Ook stondt Elizabet hun, wat laater, toe, op haar geloove, honderdduizend ponden sterlings van de Londensche burgerye op te neemen, mids dat eenige Nederlandsche Steden, by haar te noemen, schriftelyk beloofden, deeze somme, binnen 's jaars, wederom af te leggen. Doch de Staaten verbonden zig, daarenboven, der Koninginne, nog niet zonder vreeze voor de aanslagen van Don Jan op Engeland, des noods, met veertig Oorlogschepen by te staan (u). Elizabet verschoonde dit haar gedrag by Filips en Don Jan, zo goed als zy konde, voorgeevende, dat zy, met het ondersteunen der Staaten, niets anders bedoelde, dan hen te beletten, dat zy zig niet met Frankryk verbonden. Doch deeze verontschuldiging vondt {==199==} {>>pagina-aanduiding<<} geen' ingang altoos. Ook hieldt de Koningin haare manschap t'huis, en besloot, sedert, de Staaten verder met geld te ondersteunen. Men bediende zig van de penningen, die men uit Engeland trok, tot het aanwerven van volk, onder Hertoge Joan Kazimir (v). Met Frankryk was men ook wederom inDe Hertog van Anjou biedt den Staaten zyne hulp aan. onderhandeling getreden, sedert dat de Hertog van Anjou, kort na den Slag by Gemblours, zynen Geheimschryver aan de algeineene Staaten gezonden hadt, om hun ongeluk te beklaagen, en hun zyne hulp aan te bieden. De Heeren van Aubigny en Man sart waren, hierop, naar Frankryk afgevaardigd, om 's Hertogs meening nader te verstaan (w). De Roomschgezinde Staaten, ziende Don Jan, aan den eenen kant, veld winnen, en, aan den anderen, bedugt, dat de groote magt, die Hertog Kazimir byeen bragt, den Onroomschen, hier te Lande, te zeer styven mogt, neigden sterk tot het aanbinden van den handel met Anjou. De Graaf van Lalaing, de Heer van Fresin, en Diedrich Ligthart hielden, te S. Guilain een mondgesprek met Antoni van Silli, Graave van Rochepot, en Rochus van Sorbieres, Heer van Pruneaux, derwaards gezonden door den Hertoge. Men sprak hier weinig van voorwaarden. Alleenlyk werdt, met algemeene woorden, gezeid, dat de Hertog, in de Nederlanden komende, alomme, met genegen- {==200==} {>>pagina-aanduiding<<} heid, ontvangen zou worden. Hierop besloot hy tot het verzamelen van eenig volk op de grenzen van Henegouwen, en begaf zig, eerlang, in persoon herwaards (x). Gezantschap den Staaten op den Ryksdag te Worms. Doch eer dit gebeurde, hadden de algemeene Staaten Joan van Gend, Heer van Ooye, den Heer van Aldegonde en andere aanzienlyke luiden afgezonden naar den Ryksdag te Worms (y), om, gelykze, reeds in Sprokkelmaand, op eene vergadering der Westfaalsche Kreitse, gepoogd hadden, de toegenegenheid der Duitsche Vorsten te hunwaards Aldegondes Redevoering aldaar. te winnen. Aldegonde deedt hier, op den zevenden van Bloeimaand, eene sierlyke en wydluftige Redevoering, in de Latynsche taale, waarin hy, ophaalende, wat de Nederlanders, onder Alva, onder Requesens, en onder Don Jan, geleeden hadden, der Vergaderinge voorhieldt ‘dat de laatste nu met geen ander oogmerk vrede aanboodt, dan om de Gendsche Bevrediging te krenken, en wederom in te voeren Plakaaten, die, mogt men 't zeggen, meer met bloed dan met inkt, geschreeven waren. Hy verzogt, wyders, de Stenden des Ryks, hierop, agt te geeven; alzo de brand, die Nederland dreigde te verteeren, Duitschland, daarna, niet verschoonen zou. Alva hadt, zeide hy, reeds op 't bemagtigen van Munster, Keulen en den Rynstroom toegelegd; Requesens gevlamd op Embden. De Nederlanden waren, van {==201==} {>>pagina-aanduiding<<} ouds, met Duitschland verknogt geweest, en nog onlangs hadt Keizer Rudolf verklaard, dat hyze hieldt voor een der treflykste leden des Roomschen Ryks. Hy vertrouwde dan, dat men zig den nood der Nederlanden zou aantrekken, en vooreerst, Don Jan in den Ryksban doen: voorts, hem geenen toevoer laaten aanbrengen, en eindelyk, de Duitsche Kolonellen en Hopluiden uit zynen dienst te rug ontbieden. Ten besluite, beloofde hy, van wege de algemeene Staaten, dat 'er, op 't stuk der munte, die men, uit hoogen nood, boven de orde, by 't Ryk bepaald, hadt moeten doen steigeren, en op het loopen en stroopen der Staatsche Krygsknegten, over welke twee punten, op de Vergadering der Westfaalsche Kreitse, geklaagd was, zo dra mogelyk nieuwe en betere schikkingen gemaakt zouden worden (z).’ Doch deeze bezending en aanspraak,Vrugteloosheid deezer bezending. waartegen Don Jans gezanten, die den Ryksdag, insgelyks, bywoonden, zo veel woelden, als zy konden, wrogt niet anders uit, dan dat zy de Stenden besluiten deedt, hunnen vlyt, op nieuws, aan 't bemiddelen der Vrede te besteeden. Ook kwam, eerlang, Graaf Otto Henrik van Zwartsenburg wederom herwaards ten deezen einde, op eenen tyd, dat de Koning van Frankryk, om te toonen dat hy geen deel hadt aan de onderneeming zyns broeders, en de Koningin van Engeland ook hunne gezanten by Don Jan {==202==} {>>pagina-aanduiding<<} hadden, tot bevordering der Vrede. Zwartsenburg en de Engelschen drongen toen sterk op het sluiten van een Bestand, of ten minsten op het wederzyds verminderen van Krygsvolk, terwyl de Vredehandeling duurde. Doch de Staaten konden hiertoe niet verstaan, waarop de handel, die slegts gediend hadt, om 't gebruik der Staatsche benden, die met zo zwaare kosten byeen gebragt waren, te beletten of te vertraagen, wederom afgebroken werdt (a). De vervolging om den Godsdienst neemt af. De vervolging om den Godsdienst, die onder Requesens nog sterk in zwang gegaan hadt, hieldt byna geheel op, ten tyde van Don Jan. Want schoon hy, kort na dat men hem tot Landvoogd hadt aangenomen, een Plakaat liet uitgaan tegen de Ketters, waarna, het onthalzen van eenen Kleermaaker te Mechelen, die ter preeke was geweest, op een vonnis van Schepenen, bekragtigd door Don Jan, gevolgd was (b); zo verloor de Raad der Beroerten, in zo verre, zyn gezag, dat 'er, ten deezen tyde, niet dan weinige Doopsgezinden, te Antwerpen, ter dood gebragt werden (c). Maar de algemeene en sommige byzondere Staaten en Steden sloegen, scherper dan voorheen, agt op het gedrag der Kerkelyken en sommiger Gezindheheden. De algemeene Staaten verbooden, in Grasmaand, by Plakaat, aan de Geestelyken iet te leeren, dat naar wederspannigheid smaakte, of strydig ware, met het ontzag, {==203==} {>>pagina-aanduiding<<} welk men den Aartshertoge en den prinse van Oranje schuldig was. Ook wilden zy, dat elk zig onthieldt van het stooren der gemeene ruste en des Roomschen Godsdiensts buiten Holland en Zeeland, vorderende, wyders, dat alle Amptenaars, Wethouders en Geestelyken de Gendsche Vrede, en de vyandschap tegen Don Jan bezweeren zouden (d). Doch de Jezuiten te Antwerpen en een gedeelteDe Jezuiten vertrekken uit Antwerpen; de Minderbroeders uit Utrecht. der Minderbroederen aldaar maakten zwaarigheid in het doen van deezen eed: waarop zy ter Stad uit geleid werden. Ter zelfder gelegenheid, toogen ook alle de Minderbroeders uit Utrecht. Te Brugge en te Gend werden eenigen van die orde om Sodomie ten vuure gedoemd (e): 't welk veel toebragt om ter laatster plaatse de vier bedelorden ter Stad uit te bannen. By deezen ongewoonen yver tegen de Geestelykheid, in de Roomsche Nederlanden, kwam, eerlang, een verbod van het zenden der Annaten of eerste Jaargelden naar Rome, gelyk, door de Prelaaten, by derzelver inwydinge, plagt te geschieden: uit al het welke men bespeurde, dat de algemeene Staaten voorhadden, der Geestelykheid, die veelen hielden voor de eerste oorzaak der beroerten, de wieken te korten. XXII. Opschudding te Amsterdam: waaruit het afzetten der Regeeringe en het invoeren der Hervorminge ontstaat. De Onroomschen werden, midlerwyl, door zulk een gedrag, zeer gestyfd in de gedagten, dat zy de waarheid op hunne zyde hadden: 't welk, nevens het wederkeeren van {==204==} {>>pagina-aanduiding<<} een groot getal van uitgeweekenen, het breed gezag des Prinsen, de gunst der Engelsche Koninginne en het naderen des Duitschen Legers onder Hertoge Joan Kazimir, die de Hervormde Leer beleedt, hun den moed zo geweldig deedt wassen, dat zy, op verscheiden' Plaatsen, niet slegts in Holland en Zeeland, maar zelfs onder de Roomschgezinde Staaten, tot grove uitspoorigheden voortsloegen. Te Amsterdam, zag men de eerste ongeschiktheid, min door beweeging van 't graauw, dan door 't beleid van veelen der treflykste burgeren. Men mompelde hier, dat Don Jan, onder voorwendsel van toevoer te brengen naar Deventer en Kampen, eenen aanslag op de Stad in den zin hadt, zonder dat ooit regt gebleeken is, of hier iets aan ware, dan of 't slegts, looslyk, wierdt verspreid, om beroerte te verwekken. Doch Aldegonde hadt, op zyne reize naar Worms, den algemeenen Staaten berigt, dat de Spaanschen zig van Amsterdam wilden verzekeren, met schepen, bekomen van den Koning van Zweeden (f), welke tyding, wat veranderd, naar de Stad kon overgewaaid zyn. Joan van Mathenes, Adriaan van der Myle en François Maalzon, Gemagtigden der Staaten van Holland, waren, al sedert eenigen tyd, te Amsterdam, geweest, om, volgens de punten van 't Verdrag, in Sprokkelmaand geslooten, orde te stellen. Zy hadden vierbenden burger-soldaaten aangenomen, en de oude schutteryen wederom opgeregt, en vol- {==205==} {>>pagina-aanduiding<<} tallig gemaakt. Straks daarna, rees 'er geschil tusschen de Onroomsche schutters en de Regeering, over de wyze van waaken. De schutters vorderden meer verzekerdheid, dan de Regeering zig verpligt hieldt toe te staan. Voorts toonden zig de Onroomschen, in 't gemeen, gebelgd, dat men hun eene al te afzigtelyke begraafplaats hadt aangeweezen, daar men overeen gekomen was, dat hun eene eerlyke zou worden vergund. 't Morren hierover duurde eenigen tyd, zonder dat de Regeering toegaf. De Onroomschen dan, elkanderen geduuriglyk opstookende, besluiten, eindelyk, eenen kans te waagen, en hunnen partyen den voet te ligten, eer men 't hun deedt. Meester Willem Bardes, Zoon van den geweezen Schout der Stede, en zeer yverig voor de Hervorminge, was, eenigen tyd geleeden, wederom in Amsterdam gekomen, en daar de voornaamste voorstander der Onroomschen. Deez' schryft, op den vierentwintigsten van Bloeimaand, aan Sonoi, wiens Luitenant hy voor deezen geweest was, dat hy zyn volk gereed te houden hadt, om, op 't eerste bevel van de Staaten van Holland, of van derzelver Gemagtigden, te konnen optrekken. Ook ontboodt hy eenen schootvryen helm en rondas, tot zyn gebruik: blyks genoeg, dat hy iets geweldigs voorhadt. Sonoi antwoordde, terstond, dat zyn last volbragt zou worden. Des anderendaags, 't was een Zondag, kwam Thomas van Thielt, geweezen Abt van S. Bernards by Antwerpen, aan den S. Antonisdyk, buiten de vryheid der Stede, voor de Onroomschen, {==206==} {>>pagina-aanduiding<<} prediken. Wat hy geleerd hebbe, vindt men nergens gemeld. Zo veel is 'er van, dat de Onroomschen, terstond na de preeke, afspraak maakten, en tyd, wyze en tekenen beraamden, om den ontworpen aanslag ter uitvoeringe te brengen. Zy begeeven zig dan elk naar zyn huis, houdende zig op hunne hoede, met waaken, den gantschen nagt door. 's Morgens, den zesentwintigsten van Bloeimaand, vervoegen zig Bardes, Maarten Koster, Adriaan Kromhout, Adriaan Pauw en Guilleaume du Gardin, op 't Stadhuis, om, voor 't laatst, te beproeven, wat de Regeering den Onroomschen zou willen toestaan. Etlyke reizen gaan zy over en weder, van 't Stadhuis naar de herberg der Gemagtigden van de Staaten, die op den Dam was, en van hier wederom naar 't Stadhuis, tusschen den drang des volks door, dat, van alle kanten samengevloeid, met ongeduld, verwagtte, hoe 't 'er asloopen wilde. Kort na den middag, als de markt ontledigd was van huisluiden en zuivel, komt Gardin op de puye, ligt den hoed, en zet dien terstond weder op. Dit beduidde, dat 'er by de Heeren, met woorden, niets te winnen was. Simon Henrikszoon Jonkhein, Hopman over een der vier vendelen Burgersoldaaten, die al van elf uuren af in de wapenen geweest waren, treedt, wat laater, van 't Stadhuis af, slaande de armen van elkanderen, en te kennen geevende, dat 'er aan Burgemeesteren geen verzetten viel. Voorts, voegt hy zig by zyn vendel, om de nieuwe Kerk te beschermen. Hierop, lost zeker soldaat een musket, uit de Waa- {==207==} {>>pagina-aanduiding<<} ge: op welk teken matroos voor den dag springt, met vliegende vlaggen, roepende, wie Oranje lief heeft, toone het, en volge my. Straks stuift de rest der Onroomschen op straat, volk van allerlei soort, arbeider, ambagtsman, koopman, rentenier; doch de ballingen de voorsten. Een deel rent naar 't bushuis, sleept 'er 't geschut uit, plant het op den Dam, en vult de toegangen, derwaards, met wolbaalen, die, by geval, aan de Waage lagen. Toen valt men aan 't smyten, met steenen, naar de Vicrschaar, om de nagtwagt, passende aldaar, in tyden van onraad, op het afbranden van zeker haakgeschut, te verdryven. Doch als 'er geen vuur gegeven werdt, stort men ten Stadhuize in, haalt den Schout, en de oude en regeerende Wethouderschap daar af, of uit derzelver wooningen, en brengtze op de Waag. Van daar wordenze, meest allen, nevens verscheiden' Paapen en alle de Minderbroeders, tusschen twee regels soldaaten door, naar 't Water, in verscheiden' vaartuigen, scheep gebragt: onder 't schreeuwen van 't graauw, dat menze naar de galg voeren moest, daar zy menig eenen aan geholpen hadden. Zy werden, maar pas buiten de Stad, aan den S. Antonis dyk, wederom opgezet. Doch erger lot hadden eenigen gevreesd, met naame de oud Burgemeester, Henrik Dirkszoon, die geene andere rekening gemaakt hadt, dan dat men 't schip, met hen allen, buiten de boom, in den grond geboord zou hebben; waarom hy twee hemden, hem door zyne vrouw nagezonden, aan de dienstmaagd te rug gaf, zeg- {==208==} {>>pagina-aanduiding<<} gende, dat hyze niet noodig zou hebben. Nu liet hy zig, met eenige anderen, naar Haarlem voeren, daar hem nog boertens lust aankwam, en hy tegen zyne makkers zeide, een ding hebben wy vergeten: en als zy vraagden, wat? hernam hy, de kruywagen, in Amsterdamsch betekenende het middel, om dien men wil in 't bewind te helpen, en de dingen te stieren, naar zynen zin. Als men hem ook vraagde, wat hem dagt van dit verhangen der hekken van de Regeering? antwoordde hy, met een diergelyk laag spreekwoord, huimetuit, hoedt u voor de weerstuit, waarmede hy zeggen wilde, dat zy, die nu op 't kussen geraakt waren, by verwisseling van tyden, daar wel eens wederom asraaken konden (g). Ondertusschen, was dit uitleiden der Regenten gebeurd, zonder dat 'er iemant gewond werdt. Maar 't graauw viel, terstond hierna, in 't Minderbroeders Klooster, daar beelden en altaaren geschonden en verbryzeld werden. Tegen den avond, werden de oorden van belang bezet door de Onroomschen. Vier ligte gasten plaatsten zig in 't Toorentje of Burgemeesters Kamer, schimpswyze de Burgemeesters naspeelende. De vervoerde Regeering werdt, des anderendaags, van eed en dienst ontslaagen, door de drie Schutteryen, ten overstaan der Heeren van Mathenes en van der Myle. Doch de Stad stondt zonder Overheid, tot op den derden dag. Toen werden 'er, by de meeste stemmen der rotgezellen, zesendertig agtbaare {==209==} {>>pagina-aanduiding<<} Schutters verkooren, die, den agtentwintigsten, op 't Stadhuis vergaderd, Willem Bardes, Maarten Janszoon Koster, Adriaan Reinierszoon Kromhout en Dirk Janszoon Graaf tot Burgemeesters stemden. Op gelyke wyze, werden Schepens, Vroedschappen en de overige Regeering gemaakt. De Onderschout, Willem Maartenszoon Kalf, werdt tot Schout verheeven. De Kerken bleeven nog wel eene week geslooten. Toen ging 'er de Wethouderschap heenen, en liet 'er, door eenige Timmerluiden, de beelden wegneemen. De Hervormden begonden terstond in de Oude Kerke te prediken, en weinige dagen daarna, ook in de Nieuwe (h). De Lutherschen en Doopsgezinden hielden ook Godsdienstige Byeenkomsten in de Stad, met kennis en verlof der Wethouderen, die zelfs, schoon tegen den zin van eenigen hunner Geloofsgenooten, den Roomschgezinden toelieten, in 't heimelyk, te vergaderen (i). XXIII. Verandering binnen Haarlem. Op de omkeering van Amsterdam, volgde diergelyke beweeging te Haarlem, daar de soldaaten 't werk uitvoerden en grooter baldaadigheid bedreeven. Den negenentwintigsten van Bloeimaand, zynde Sakraments dag, vielen zy, terstond na 't eindigen der misse, met geveld geweer, in de groote Kerke, die gepropt was met menschen. Eenigen, zo burgers als geestelyken, werden gekwetst by deeze gelegenheid: de Priester, Pieter alling, van agteren, doorstooten. De Schout Ruik- {==*7==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding De groote Kerk, te Haarlem; overweldigd, voor de Soldaaten, in 't jaar 1578.==} {>>afbeelding<<} {==210==} {>>pagina-aanduiding<<} haver en de Burgemeester Kies vertoonden zig eerst in de Kerke, toen alles geplonderd en vernield was, en deeden 't geboefte ligtelyk verschooijen: dat, egter, de markt bezet hieldt, en daarna de Kloosters en Kerken der Minderbroederen en Predikheeren plonderde. Ook werden eenige begynen-orden van linnen en wollen en eetwaaren beroofd. Dit ongebonden Krygsvolk, drie vendelen sterk, werdt eerlang uit Haarlem naar elders verlegd: de moorder van den Priester Balling, door de Staaten van Holland, met de dood gestraft. De groote Kerk bleef toe, tot in Herfstmaand, wanneer de Regeering dezelve openen, en, onaangezien de tegenkanting der Roomschgezinden, die beweerden, dat zulks met het Verdrag van voldoening en de Gendsche Vrede streedt, door de Hervormden, gebruiken liet (k). Om de Stad verder voor beroerte te hoeden, beslooten de Staaten, in Slagtmaand, den Schout last te geeven, om vyftig van de vertrouwdste Burgers in eed en dienst te neemen, en voorts een vendel Knegten, behendiglyk, daar binnen te brengen (l). Doch of zulks geschied zy, is my niet gebleeken. De Prins verzorgt den Doopsgezinden vryheid van geweeten. Dus woelden de Hervormden, niet slegts tegen de Roomschgezinden, maar, daar zy de magt in handen hadden, ook somtyds tegen andere Gezindheden. Te Middelburg, hadt men, reeds in de Lente des voorleeden jaars, gepoogd, de Doopsgezinden, die zwaa- {==211==} {>>pagina-aanduiding<<} righeid maakten, in het doen van den burger-eed, om dat zy de eeden in 't gemeen voor ongeoorlofd hielden, van 't burgerregt te versteeken, of, ten minsten, niet plegtiglyk, tot burgers, aan te neemen. Doch de Prins hadt zig, hiertegen, zo ernstelyk gekant, dat deeze ophef, voor dien tyd, steeken bleef. Hy beweerde ‘dat hun ja, voor eenen eed, te strekken hadt, en dat zy, op dit stuk, niet verder behoorden gedrongen te worden, ten ware men wilde billyken, dat de Papisten de Hervormden drongen tot het belyden van eenen Godsdienst, die met derzelver geweeten streedt (m).’ Doch na dat de Prins naar Brabant vertrokken was, werdt de toeleg hervat. De Wethouderschap vergde hun zelfs, gewapend ter wagt te trekken, of geboodt hun, anderszins, hunne winkels te sluiten. Zy vertoonden hiertegen, dat zy overboodig waren, alle schattingen te betaalen, en zelfs waakers in hunne plaatse te stellen. Doch 't mogt niet baaten. Men scheen hun de Stad te bang te willen maaken. Zy keerden zig dan wederom tot den Prinse, die den Wethouderen van Middelburg, op den zesentwintigsten van Hooimaand, wel ernstelyk aanschreef en belastte, de Doopsgezinden, om 't weigeren van den eed en van 't wapenvoeren, niet meer moeilyk te vallen (n). Zyne Doorlugtigheid hadt byzondere liefde voor deeze gezindheid, alzo eenige leden derzelve hem, {==212==} {>>pagina-aanduiding<<} reeds in 't jaar 1572, eene goede somme gelds, naar hunne gelegenheid en die des tyds, tot vordering der gemeene zaake, verstrekt hadden (o). De Hervorming dringt door in de Roomsche Nederlanden. Terwyl dit in Holland en in Zeeland voorviel, begonden de Hervormden, in de Roomsche Nederlanden, zig, insgelyks, langs hoe meer vryheid aan te maatigen. Te Antwerpen en te Gend, vingenze, in de Lente deezes jaars, wederom aan, genoegzaam in 't openbaar, te prediken en 't Avondmaal te houden. Ook besloot men hier, vrye Godsdienstoefening te verzoeken: welk Besluit zynde goedgekeurd, in eene in- en uitheemsche Sinode der Nederduitsche, Hoogduitsche en Walsche Hervormde Kerken, te Dordrecht,Verzoekschrift der Hervormden om vrye Gods dienstoefening. den tweeden van Zomermaand, aangevangen (p); leverden de Hervormden in 't gemeen den Aartshertoge en den Raad van Staate, op den twee-entwintigsten, een smeekschrift over, waarby zy, aangeweezen hebbende ‘hoe veel zy, om den Godsdienst, geleeden hadden, en te gelyk, dat de Spanjaards, met al hun vervolgen, alleenlyk den aanwas van 't getal hunner Geloofsgenooten hadden te wege gebragt; op 't ernstigst, verzogten, om vrye Godsdienstoefening, tot op eene algemeene of ten minsten eene Nederlandsche Kerkelyke Vergadering. De Gendsche Vrede, die dit niet scheen te gehengen, was reeds, door de Spanjaarden, verbroken, en behoefde, derhalve, door de Staaten niet gehou- {==213==} {>>pagina-aanduiding<<} den te worden. De Heidensche Keizers hadden de Christenen: de Christensche Keizers de verschillende gezindheden geduld. Verscheiden' Vorsten vergenoegden zig met het uiterlyke, zonder over 't gemoed te willen heerschen. De Paus zelf verdroeg de Jooden: waarom zou men hen ook niet dulden, die, van hunne zyde, de Roomschgezinden ongestoord laaten, en hier voor borg van eenige treflyke uitheemsche Vorsten of andere verzekeringen geeven wilden (q).’ Na eenige dagen toevens, leverden zy een tweede Verzoekschrift in, waarby zy duidelyke beloften deeden van den borgtogt eeniger uitheemsche Vorsten, mids de Roomschgezinden, van hunne zyde, diergelyken borgtogt leverden. Voorts sloegen zy voor ‘eenige Persoonen, uit de Wethouders of uit de agtbaarste Burgers van beiderlei geloove, te laaten kiezen, om agt te geeven, op het onderhouden der orde, die men stondt te beraamen: ook een diergelyk getal van burgeren te verbinden, om, voor hunne geloofsgenooten, te verantwoorden, en, eindelyk, eene plegtige verklaaring en verbindtenis der Onroomschen, om niets aan te vangen, tegen den Godsdienst, persoonen of goederen der Roomschgezinden: tot het naarkomen van welke verklaaring, zig ook eenigen hunner aanzienlykste geloofsgenooten verbinden zouden (r).’ {==214==} {>>pagina-aanduiding<<} XXIV. Religions- of Geloofsvrede, door den Aartshertoge en den Raad van Staate ontworpen. De Aartshertog en de Raad van Staate, deeze smeekschristen ontvangen hebbende, maakten een ontwerp eener Religions- of Geloofs-Vrede, waarin zy meenden, dat alle de Landschappen genoegen zouden behooren te neemen. 't Bestondt uit dertig leden, welker voornaamsten op deezen zin uitliepen: ‘Dat alle wederzydsche beledigingen, na de Gendsche Bevrediging voorgevallen, zouden gehouden worden, als niet geschied, en dat elk, voortaan, zyn gevoelen vryelyk zou mogen beleeven. Dat de Roomsche Godsdienst, in Holland en in Zeeland, wederom hersteld zou worden, mids zy, die 't begeerden, in de groote Steden en Dorpen, niet minder dan honderd Huisgezinnen sterk waren, in de kleinen, 't grootste getal uitmaakten. Dat den Onroomschen, op gelyken voet, vryheid van Godsdienstoefening gegund zou worden, door gantsch Nederland. Dat de Wethouders, hiertoe, aan de eene en de andere gezindheid, bekwaame Plaatsen zouden aanwyzen, binnen welken, de Godsdienstoefeningen zouden moeten geschieden. Daar slegts één Godsdienst gedoogd werdt, zou men, nogtans, geen onderzoek doen op iemants geloof. Die in eens anders Kerke kwam, zou geenen aanstoot mogen geeven, en zig naar de gewoonte aldaar moeten schikken. De Onroomschen, buiten Holland en Zeeland, zouden de Zondagen, Kersdag, de Aposteldagen, die van Marias Boodschap, Hemelvaart en Lichtmis, nevens die van 't Sakrament, met het slui- {==215==} {>>pagina-aanduiding<<} ten van winkels en 't nalaaten van handwerk en koopmanschap, vieren moeten. In 't begeeven van ampten, zou men niet op de geloofsgezindheid; maar alleen op de bekwaamheid der Persoonen hebben agt te geeven. Eindelyk, zouden 'er, in elke Stad, nevens de Wethouders, jaarlyks, vier Persoonen van eere en aanzien gekooren worden, om onderzoek te doen op alle overtredingen deezer Geloofsvrede, op welker berigt, mids het ten minsten door drie hunner ondertekend ware, de Magistraat onverwyld regt zou moeten doen (s).’ 't Ontwerp der Geloofsvrede, den GemagtigdenHenegouwen verwerpt de Geloofsvrede. der byzondere Staaten overhandigd en in elk gewest bekend geworden zynde, smaakte noch Roomschen noch Onroomschen. In Henegouwen, daarmen weinige Onroomschen, en thans veele gevlugtte Geestelyken hadt, werdt de Geloofsvrede versoeid, als een proefstuk van godloosheid (t). Te Antwerpen, drong men, daarentegen,Antwerpen aanvaardtze. op het vaststellen eener Geloofsvrede. Ook hielden hier de Onroomschen zo lang en ernstig aan, dat hun, in Oogstmaand, eenige plaatsen tot de oefening van hunnen Godsdienst werden afgestaan (u). De StaatenDe Staaten van Utrecht wyzenze van de hand. van Utrecht verwierpen de Geloofsvrede, op 't aanstaan van 't Lid der Geestelykheid, hoewel eenige Edelen voor 't aanneemen gestemd hadden, mids men eenige Leeraars {==216==} {>>pagina-aanduiding<<} van de Augsburgsche belydenis zage te bekomen, van welken de Roomschen, meenden zy, minder onveiligheid, de Hervormden merkelyke afbreuk te wagten hadden (v).De Groninger Ommelanden en Leeuwaarden neemen ze aan. De Hervorming wordt, in Gelderland, met geweld, inge voerd. De Groninger Ommelanden omhelsden de Geloofsvrede: ook de Stad Leeuwaarden, alwaar de Jakobynen Kerk den Hervormden geopend werdt (w). De Staaten van Gelderland hadden, in den aanvang deezes jaars, Graaf Jan van Nassau tot hunnen Stadhouder verzogt en aangenomen (x): die, yverende voor de Hervormde Leere, de bezettingen van Predikanten voorzien hadt, tot welker gehoor, ook de Ingezetenen werden toegelaaten. Voorts drong hy de Staaten sterk, tot het aanneemen der Geloofsvrede, die egter plat afgeweezen werdt; schoon men verklaarde, by de Vereeniging met de andere Landschappen, te willen volharden. De Hervormden toen, met zagtheid niets ziende te verwerven, bedienden zig van geweld, en namen, met hulp der soldaaten, verscheiden' Kerken in, te Gelder, te Wagtendonk, te Venlo, alwaar zelfs ook het Raadhuis overmeesterd werdt, en op verscheiden' andere Plaatsen. De Gemagtigden der Ridderschap en eeniger Steden vielen klagtig over deezen moedwil aan de algemeene Staaten, en ook over 't afzetten van Kanselier en Raaden 's Hofs te Arnhem, niet zonder, van ter zyde, eenen streek te geeven aan Graave Jan, als zag hy al deeze wanorde, willens, door {==217==} {>>pagina-aanduiding<<} de vingeren. Hierop kreeg hy last, om orde te stellen, tot de meeste rust des Lands. Doch hy hadt het reeds van zelven kwaad genoeg met de zynen, wien hy nog te laauw scheen, en die, in plaats van zig in te binden, te Arnhem, te Nieuwmegen, en in de meeste andere Plaatsen des Landschaps, eenige Kerken innamen (y). Te Goes in Zeeland, was, tot hiertoe,De Hervormden neemen te Goes in Zeeland de Kerken in. volgens den inhoud der voldoening, geen Godsdienst openlyk geoefend, dan de Roomsche. De Hervormden dan, ziende hoe 't elders toeging, verstouten zig, ook hier, op den agtentwintigsten van Herfstmaand, aan de Wethouderschap te verzoeken, om in 't Zusterhuis te mogen prediken. Men vergunt hun de Kerk, in 't Gasthuis. Vier hunner, die gewapend binnen gestaan hadden, met den Predikant aan 't hoofd, morden, in 't uitgaan, daar mogten de Paapen preeken, dreigende de Kerk van 't Zusterhuis of die der Kruisbroederen te zullen inneemen, ten ware men hun eene van beide toestondt. Men besluit tot het laatste, en zy gelaaten zig, te vrede te zyn. De Wethouders egter, verneemende dat 'er nog iets sineulde, ontbieden den Predikant en nog eenigen boven, die 't gantsche Klooster der Kruisbroederen, vierhonderd guldens 's jaars tot onderhoud van eenen Predikant, en nog eenige punten vorderden, onder welken ook was, dat de Roomschen hunne plegtigheden alleenlyk binnen de kerk zouden hebben te oefenen. {==218==} {>>pagina-aanduiding<<} Onder dit handelen, komt de roep op het Raadhuis, dat de groote Kerk gestormd werdt. Men begeeft zig derwaards, en poogt het geweld te stuiten. Vergeefs. Eenige dagen daarna, komen de Predikanten van Vlissingen en Veere, verzeld van eenige Hopluiden, die zy hunnen Kerkenraad noemden, te Goes, verzoekende de groote Kerk, voor hunne Geloofsgenooten, die, zeidenze, regt op dezelve hadden, vermids Gods woord zuiverlyk onder hen verkondigd werdt: waarom men zig zelven in 't bezit der Kerke stellen zou, zo zy met verzoeken niet te verkrygen was. De Wethouderschap antwoordde ‘dat het verbreeken der voldoening niet in haare magt stondt; doch hieldt men zig 't gebruik der Kerke geoorlofd; zy zou het aanzien.’ De Vlissinger Predikant hernam, hierop, dat de Heeren met het toestaan van de Kerke der Kruisbroederen 't Verdrag van voldoening reeds te buiten gegaan waren. Voorts nam dit gezelschap, het antwoord der Heeren opvattende als eene toestemming van hun verzoek, gang van 't Stadhuis naar de groote Kerk, daar, nog dien zelfden voormiddag, gepredikt werdt (z). XXV. Dathenus scheldt den Prins van den predikstoel. Op deeze wyze, hieldt men de voldoeningen, die aan verscheiden' Hollandsche en Zeeuwsche Steden verleend waren. Op deeze wyze, werdt ook de hervorming, in eenige gewesten, ingevoerd. Doch nergens was de baldaadigheid hooger gesteegen, dan te Gend. Petrus Dathenus, weleer een {==219==} {>>pagina-aanduiding<<} Monnik te Poperingen, die, reeds in 't jaar 1566, in Zeeland, gepredikt hadt (a); doch, sedert, Leeraar der Hervormden te Gend geworden, en met den titel van Raadsheer van Hertoge Joan Kazimir, voorzien was, voer, ten deezen tyde, hevig uit van den predikstoel, tegens 't heilloos punt der Gendsche Bevrediging, gelyk hy sprak, waarby den Roomschen vryheid van Godsdienst werdt toegestaan. Hy noemde den Prins zelv', om het voorstaan van dit punt, eenen, die om God noch Godsdienst gaf (b). Hy kreeg veel volks aan zyne koorde, met naame zulken, die, over het vangen van Aarschot en anderen, nog voor hunne veiligheid bekommerd waren. Imbize, den voornaamstenImbize en de zynen verjaagen de Geestelykheid uit Gend, en veranderen den Godsdienst geweldiglyk, in verscheiden' Plaatsen van Vlaanderen. deezer roervinken, tot Voorschepen, dat is, Hoofd der Wethouderen, gekooren zynde, meende men, dat het tyd was, om zig, door 't omkeeren van den Godsdienst, van 's volks gunst en van eigen veiligheid te verzekeren. Men verjaagt de Geestelyken, men slaat de Kerkelyke goederen aan, en men verzekert zig, door Krygsvolk, van Ypere, gelyk men, te vooren, van Brugge gedaan hadt. Te Ypere, werden de wooningen des Bisschops en eeniger Kanonniken geplonderd. Ook ving men 'er verscheiden' Persoonen. In de Steden Dendermonde, Oudenaarden, Aalst en anderen, speelden deeze luiden het zelfde spel, maatigende zig, voorts, het Regt der vier Leden van Vlaanderen aan, onder voor- {==220==} {>>pagina-aanduiding<<} wendsel, dat het aan de gemeente vervallen was. Ook hielden zy de gemeene middelen in, die tot 's Lands algemeene schatkist behoorden, verkogten de geestelyke goederen en geplonderde Kerksieraaden, en besteedden 't geld, tot het aanwerven van Krygsvolk en 't versterken van Gend. De Steden Antwerpen en Brussel, en de Heer van Aldegonde, van wege den Aartshertoge, den Prins, den Raad van Staate en de algemeene Staaten, kwamen hen, te vergeefs, vermaanen tot rust. Zy voeren voort, stommelden, alomme in Vlaanderen, de beelden ter Kerken uit, en sleepten den roof naar Gend (c). Oorsprong van de partyschap der Malcontenten of Misnoegden. De Staaten der Walsche Gewesten, die, by 't bewilligen in de Gendsche Bevrediging, bedongen hadden, dat zy zeven stemmen in de algemeene Staaten zouden inbrengen, te weeten voor Artois en Henegouwen ieder ééne, voor Ryssel, Douai en Orchies, ééne te samen, en voor Doornik, het Doorniksche, Valenchyn en Mechelen ook ieder ééne; nu bespeurende, dat de Gendsche Vrede nergens minder gehouden werdt, dan te Gend, daar zy gemaakt was, sloegen de handen in een, en hielden, insgelyks, de gemeene middelen in (d). De Vrouw van Steegers, Weduwe des Heeren van Glayon, verboodt, daarna, den Hervormden het prediken in haare Heerlykheid: 't welk den Gentenaaren vuur deedt vatten, die haar Huis overvielen en haar gevangen naar Gend sleepten (e). {==221==} {>>pagina-aanduiding<<} Toen grypen de Walsche regementen van Egmond, Capres, Bours, Heeze en Montigni, die, te vooren, by gebrek van betaaling, reeds, op 't punt van te muiten, gestaan hadden, de wapenen op, rukken ten platten lande van Gend in, en loopen het deerlyk af. Men gaf den Walschen Staaten, en hunnen benden, die onder 't opperbevel stonden van Emmanuel van Lalaing, Heere van Montigni, al ras, den naam van Malcontenten of Misnoegden, dien zy ook aan zig lieten leunen. Fel was deTweedragt tusschen hen en de Gentenaars. binnenlandsche kryg, die uit deezen tweespalt ontstondt. De Misnoegden, meest door aandryven van Montigni, plonderden verscheiden ryke Vlaamsche Dorpen, en versterkten zig, te Meenen. De Gentenaars hielden zig doorgaans op, met het berooven van Kloosters en Kerken. Somtyds raakten partyen handgemeen, wanneer de Gentenaars, gemeenlyk, te kort schooten. De Aartshertog en de algemeene Staaten deeden hun best, om deezen brand te blusschen. Doch hunne poogingen waren vrugteloos. Elk bleef staan, op het uiterste van zynen eisch. De Walsche Staaten vorderden, dat men den Roomschen Godsdienst herstelde, Kerken en Kloosters opbouwde en versierde, als te vooren, en de gevangen' Heeren los liet. De Gentenaars eischten, daarentegen, dat men hun Montigni ter straffe overleverde, en den Hervormden Godsdienst, alomme, in Nederland, oefenen liet, in welk geval, zy den Roomschen ook vrye oefening zouden toestaan. Doch de gevangenen wildenze vast {==222==} {>>pagina-aanduiding<<} houden, tot dat de vrees voor uitheemsch geweld over zou zyn (f). Opschudding te Brussel. Terwyl dit te Gend voorviel, ontstondt 'er, te Brussel, ook merkelyke beweeging, ter oorzaake van den Godsdienst. De Heer van Champagnei, dien 't wee deedt, dat de Onroomschen zo veel veld wonnen in de Roomsche gewesten, zogt, in Oogstmaand, de Hollandsche Knegten onder Denys van den Tempel, en die van Bossu ter Stad uit te krygen, uit vreeze dat men, ook in Brussel, gelyk elders, met hulp derzelven, den Roomschen Godsdienst zou willen hinderen. De Prins wist egter deezen toeleg, ten Hove, behendiglyk om te stooten. Doch Champagnei bragt te wege, dat 'er, op den naam van de Geestelykheid, Adel, Wethouderschap en Gemeente, een smeekschrift aan den Aartshertoge opgesteld werdt, waarby men verzogt, dat de Onroomsche Godsdienst buiten Brussel blyven mogt. Men draagt dit smeekschrift, onder eenen grooten toeloop van volk, naar 't Raadhuis, en vergt der Wethouderschap, datze eenigen uit haar magtige, om het naar Antwerpen te brengen. Zy, verzet over zulk een' voorslag, eischt tyd van beraad. De vertooners vallen aan 't dreigen, zeggende, te weeten wat hun te doen stondt. Zy en de Wet, ten Stadhuize afgetreeden, vinden 't volk te hoop geloopen, welk, ziende zyne Heeren ontsteld, vraagt, wat 'er hapert? Men toont hun 't verzoekschrift. 't Wordt gelezen, en, met tame- {==223==} {>>pagina-aanduiding<<} lyke aandagt, aangehoord. Onder andere redenen, waarmede het bekleed was, behelsde het deeze, dat men, binnen Brussel, den stoel der Landsheeren, geenen Godsdienst, strydig met den hunnen, behoorde te dulden, zo min als zulks, te Parys, geleeden werdt. Op dit woord van Parys, steeken sommigen de ooren op; die, den zin misvattende of willens verdraaijende, elkanderen vraagen, Hoe? Parys? hier den lasterlyken en vervloekten moord van Parys na te speelen? dat 's de meening niet. Met loopen zy naar huis, om geweer. De soldaaten mengen 'er zig onder. Men roept, als uit eenen mond: Zou hier de burger den burger, uit geloofshaat, den hals afsnyden? zou men Brussel, gelyk Parys, tot een bloedbad maaken? nooit, nooit, verstonden wy 't dus. Wy willen ons schikken, naar 't gene, by zyne Hoogheid, den Raad van Staate, en de algemeene Staaten, beraamd zal worden. En niemant zo koen, die hier tegen kikken, of hen uit den dut helpen durfde. De Wethouders, toen moed grypende, doen de inleveraars van 't smeekschrift opzoeken, en in hegtenis neemen. Champagnei, als deel hebbende aan 't bedryf der Heeren, die te Gend zaten, werdt derwaards gezonden. Eenigen ontvlooden 't. Anderen werden, om hunne jongkheid, verschoond, en kort hierna geslaakt (g); waarmede de beroerte volkomenlyk gestild was. Onder zo veele en geweldige beweegingen,De Hertog van Anjou komt te Bergen in Henegouwen aan. werdt de handel met den Hertoge van {==224==} {>>pagina-aanduiding<<} Anjou vast voortgezet. Wy hebben te vooren gezien, dat hy volk hadt beginnen te verzamelen, op de grenzen van Henegouwen. Hier kreeg hy, eerlang, agtduizend Knegten en duizend Edelluiden, die op eigen' kosten te paarde gesteegen waren, byeen. Doch Don Jan zondt derwaards Octavio Gonzaga, met eenig voet- en paardevolk, die vierhonderd Franschen, in 't Dorp Barlaimont, overvielen en versloegen. Eenigen bergden zig egter op 't Slot, daar zy veilig waren, alzo de Spaanschen geen grof geschut hadden (h). De Hertog, sedert, eene verdediging zyner onderneeming, in openbaaren druk, hebbende laaten uitgaan, waarin hy verklaarde, door de Nederlandsche Heeren, verzogt te zyn, om Nederland, eertyds een leen van Frankryk, te beschermen tegen de Spaansche dwinglandy, begaf zig, terstond hierop, herwaards, en kwam, den twaalfden van Hooimaand, te Bergen in Henegouwen, aan, van waar hy eenige Heeren naar Antwerpen afzondt, om de voorwaarden te helpen beraamen, op welken hy de bescherming der Landen op zig neemen zou. Terwyl hy hier vertoefde, gelukte het den Franschen, het Slot te Havrech te bemagtigen (i). XXVI. Staat van 't Spaansche en Staatsche Leger. 't Leger der algemeene Staaten, waarover onlangs François de la Noue tot Legermaarschalk en tot Veldheer de Graaf van Bossu aangesteld waren, was nog niet boven agtduizend Knegten en tweeduizend Ruiters {==225==} {>>pagina-aanduiding<<} sterk, en hadt zig, hierom, begraaven by Mechelen, tusschen Rimenant en den Demer. Don Jan, die omtrent twaalfduizend Knegten en vierduizend Paarden byeen hadt, besloot dit Leger aan te vallen, eer het met de Hoogduitsche benden, die, onder Hertotoge Joan Kazimir, onder weg waren, vereenigen kon. Farneze hadt dit egter ontraaden, doch was overstemd (k). Don Jan zet dan, den eenendertigsten van Hooimaand, te Aarschot over den Demer, overvalt en verjaagt eene hinderlaag, toegesteld door Bossu, die zig, egter, binnen zyn voordeel hieldt. Don Jan zogt hem te tergen tot den stryd; doch hy bleef onbeweeglyk. EindelykGevegt by Rimenant. laat Don Jan Alonso Martines de Leva, met eene bende Spaansche Keurlingen, eenen aanval doen op het Regement Schotten van den Kolonel John Norrits, en houdt 'er, een groot deel van den dag, schutgevaarte mede. Andere benden van wederzyde mengden zig ook in den stryd. Doch het kwam tot geen hoofdtreffen. Van wederzyde waren 'er eenige honderden gesneuveld, zo men eenigszins aan kan op de berigten, die men, by beiderlei schryvers, vindt. Don Jan dan, ziende hier niets uit te regten, keerde te rug, om zig wederom by Namen neder te slaan (l). Aarschot, welk hy bezet gelaaten hadt, werdt, op den zevenden van Oogstmaand, ingenomen, door de Staatschen; doch wederom verlaaten, na dat zy 't geplonderd {==226==} {>>pagina-aanduiding<<} hadden, waarna het, andermaal, door de Spaanschen, overvallen, en, na 't moorden der weerlooze Ingezetenen, op nieuws, geruimd werdt (m). Ontwerp van eene landing in Spanje, en tot aantasting der Zilvervloote. Ten deezen tyde, werdt 'er, om den Spanjaarden, ook ter zee, afbreuk te doen by de algemeene Staaten, overwoogen een voorslag van eene landing op de zeekusten van Spanje, of het aantasten en bemagtigen der Spaansche Zilvervloote. Willem van Blois van Treslong, Admiraal van Zeeland, was de voornaame aandryver van dit werk. Hy hadt zig sterk gemaakt, eenige Steden en byzondere Persoonen te zullen beweegen, tot het opregten eener maatschappye, die agtentwintig schepen in zee brengen zou, het minste van tagtig lasten, en elk voorzien met tagtig bootsgezellen, en twaalf yzeren gootelingen, schietende niet minder dan agt of tien ponden yzers: ook met oorlogs- en mondbehoeften, voor zes maanden, alles buiten kosten der Staaten; mids deezen daarby voegden zes wel gestoffeerde Jagten, met twaalf- of vyftienhonderd Neêrlandsche soldaaten bemand, en dat zy 't opperbevel der Vloote gaven aan den Graave van Hohenlo, of een ander opperhoofd van gelyk aanzien. Doch de buit zou ten voordeele der reederen komen, mids de Krygsluiden 't regt der matroozen trokken, en de Overheid en Amptenaars ook, naar gebruik en behooren, erkend werden. De Prins hadt dit ontwerp den algemeenen Staaten voorgelegd, en, by derzelver goed- {==227==} {>>pagina-aanduiding<<} vinden, Treslong reeds voorzien van eenen lastbrief, om tekening en inlaag te bevorderen. Doch de aanwassende inwendige oneenigheden deeden deezen glimpigen toeleg in rook verdwynen (n). De onderhandeling met den Hertoge vanOngenoegen der Koninginne van Engeland, over den handel met Anjou. Anjou hadt der Koninginne van Engeland, reeds eenen geruimen tyd, in 't oog gesteken, en veroorzaakt, meent men, dat zy den Hertoge Joan Kazimir, die uit haar geld betaald werdt, last gegeven hadt, om tweeduizend ruiters en tweeduizend knegten meer te werven, dan zyne bestelling inhieldt; op dat zy, in allen gevalle, magt genoeg in Nederland hebben zou, om meester van 't spel te blyven (o), als 'er iet mogt te deelen vallen. Ook deedt zy den Koning van Frankryk aanzeggen, dat zy zig verpligt zou agten, Filips bystand te bieden, zo de Franschen zig dagten meester te maaken van de Nederlanden. Doch de Koning antwoordde, ‘dat hy reden hadt om van haar te denken, 't gene zy hem durfde toeschryven, en dat Anjous bedryf hem niet aanging.’ Ook scheen de Koningin dit, hierna, te gelooven, en, dat de Koning zynen Broeder begaan liet, op dat hy ten Hove meer rust hebben zou: waarop zy besloot, de onderneeming des Hertogs te begunstigen. Doch eer zy dus ver veranderde, hadt zy, door haare Gezanten in Nederland, den handel met Anjou zoeken om te stooten, dreigende haar geld {==228==} {>>pagina-aanduiding<<} te zullen inhouden, ja zig tegen de Staaten te zullen aankanten, zo zy zig met de Franschen verbonden. De Staaten antwoordden, dat Anjou geschaapen stondt eene andere party te kiezen, zo zy niet spoedig met hem slooten. De Engelschen begeerden, hierop, dat men, vooraf, nog ten minsten eens, nader antwoord van de Koninginne afwagtte, welk, binnen agt of tien dagen, hier zyn kon. Doch de Walsche Staaten, bedugt dat de aankomst van Hertoge Kazimir de Onroomschen te zeer styven, en tot verder agterdeel van den Roomschen Godsdienst strekken mogt, bonden den handel met Anjous Gemagtigden, die ook dagelyks om afvaardiging aanhielden, zo ernstig aan (p), dat men, met deezen, op den dertienden van Oogstmaand, een verdrag sloot, welk, op den twintigsten, te Bergen in Henegouwen, door den Hertoge, bekragtigd werdt, en op deezen zin uitkwam: ‘Dat de Hertog zou uitgeroepenVoorwaarden, op welken de Hertog van Anjou tot Beschermer der Nederlandsche Vryheid aangenomen wordt. worden, voor Beschermer der Nederlandsche Vryheid. Dat hy den Staaten, op zyne kosten, bystaan zou, met tienduizend knegten en tweeduizend paarden, drie maanden lang, en zo de kryg dan nog niet geëindigd ware, alleenlyk met drieduizend Knegten en vyfhonderd Ruiters. Dat men zig zou tragten te verbinden met andere Mogendheden, vooral met den Koning van Navarre, de Koningin van Engeland en den Hertog Joan Kazimir. De Staaten zouden den Hertoge van Anjou, die geen' oorlog om {==229==} {>>pagina-aanduiding<<} geloofszaaken, noch tegen Engeland, mogt aanneemen, bystaan, zo hy besprongen werdt, uitgenomen tegen 't Keizerryk, Engeland, Schotland en hunne verdere bondgenooten. De Hertog, in 't Leger zynde, zou't opperst gezag in krygszaaken hebben, gezamenlyk met de Staaten, wier plaats bekleed zou worden, door hunnen Veldheer, thans den Graave van Bossu, die, by afwezen zyner Hoogheid, zou gebieden. 't Bestier der Landszaaken zou blyven by de Staaten, den Aartshertog Matthias, en den Raad van Staate. Zyne Hoogheid zou geene verbindtenissen mogen aangaan, buiten kennis en bewilliging der Staaten; die zig ook niet, ten zynen nadeele, zouden mogen verbinden. Zo men geraaden vondt, van Landsheer te wisselen, zou men zynen Persoon, voor alle anderen, daar toe beroepen. Tot zyne verzekering, zouden hem Quesnoi, Landrechies en Bavais ingeruimd worden, en zo hy Filippeville, Binch of Marienburg bemagtigde, nog eene deezer steden, ter zyner keure, in de plaatse van Bavais. Ook zou hem eigen blyven alles wat hy over de Maaze veroverde, uitgenomen 't gene, nu, of sedert de Gendsche Vrede, vereenigd was met de Staaten: ook deeze Steden van verzekering, ten ware men hem de kosten des krygs wederom goed deedt. De plaatsen, diè men, by verdrag, zonder dwang van wapenen, inkreeg, zouden, tusschen hem en de Staaten, half en half, gedeeld worden. Voorts moest hy {==230==} {>>pagina-aanduiding<<} zig vyand verklaaren van Don Jan en deszelfs aanhang, niet dan gebooren Franschen herwaards brengen, ten ware op byzonder verzoek der Staaten, zyne Zwitsersche Lyfwagt alleenlyk uitgenomen; zorg draagen, dat geene Fransche benden den vyand bystonden, goede krygstugt onderhouden, en, zo 't hier toe komen mogt, de Steden van verzekering wederom leveren in den staat, waarin hyze ontvangen hadt, behalve wanneerze, door den vyand, bemagtigd waren (q).’ XXVII. Hertog Joan Kazimir komt in de Nederlanden. Omtrent den tyd van het sluiten deezer overeenkomst, kwam het lang verwagtte Leger van Hertoge Joan Kazimir in de Nederlanden. De Hertog hadt, reeds in Zomermaand, eene verdediging van zyne onderneeming in 't licht gegeven, die hy alleen zeide te strekken, om de Nederlanden tegen Don Jan te beschermen. Hy was, over Keulen en Meurs, in 't Graafschap Zutfen gekomen. Doch hier bleef hy leggen, afwagtende betaaling voor 't volk, dat hy, boven zyne bestelling, geworven hadt, waartoe de Staaten geen middel hadden (r). Men bewoog hem, eindelyk, weg te spoeden, en zyn Leger vereenigde zig, den zesentwintigsten van Oogstmaand, met dat van Bossu, die nog omtrent Mechelen lag. Zwaare lasten der Staaten. Behalve de hulpbenden des Hertogs van Anjou, bestondt nu de magt der Staaten, uit veertienduizend Ruiters en vyfendertigdui- {==231==} {>>pagina-aanduiding<<} zend Knegten, en overtrof dus verre die van Don Jan. Doch 't ontbrak hun aan geld, om zo veel volks te onderhouden. 't Leger alleen, behalve de bezettingen, kostte, ter maand, negen tonnen schats, en daar verliepen 'er wel zes, dat men niet boven de vier tonnen inkreeg. Brabant werdt uitgemergeld, door zo veel krygsvolk. Vlaanderen en de Waalen verteerden elkanderen, en hielden, wederzyds, de gemeene middelen in. Holland en Zeeland begonden slegts een weinig op hun verhaal te komen. Gelderland, Friesland en Overyssel hadden genoeg te doen met zig zelven. De overige gewesten waren of van klein vermogen, of in 's vyands geweld. De algemeene Staaten vonden zig, derhalve, in groote benaauwdheid. Bossu schreef, midlerwyl, dat het volk aan 't muiten dreigde te slaan, zo 'er geen geld verschaft wierdt. De Aartshertog, de Prins, de Raad van Staate drongen hierop insgelyks: doch verwierven meer niet dan eene maand agterstallige soldye (s). Nogtans liethet volk zig toen handelen, en Bossu toog, met tweeduizend Knegten en even zo veel Ruiters, naar Leuven, om kennis te neemen van de gelegenheid der Stede. De bezetting deedt eenen fellen uitval; doch werdt, door de Staatschen, naar binnen te rug gedreeven. 't Beleg van Leuven werdt egter gestaakt, om dat het omgelegen Land kaal gegeten was. Bossu trok, derhalve, met het Leger,Anjou bemagtigt Binch en Maubeuge. Bossu Nivelle en andere Plaatsen. naar Walsch-Brabant, om zig te vereenigen {==232==} {>>pagina-aanduiding<<} met Anjou, die, op den negenden van Herfstmaand, Don Jan den oorlog verklaard hebbende, Binch belegerde, welke Stad, op den zevenden van Wynmaand, aan hem overging. Ook kreeg hy, daarna, Maubeuge in, by verdrag. Doch Landrechies en Quesnoi weigerden Fransche bezetting te ontvangen. Te vooren, hadt Bossu Nivelle, de Sloten van Sart, Genappe en eenige anderen bemagtigd, en zig, voorts, gewend naar Gemblours, om Don Jan uit te lokken tot eenen veldslag. Doch deeze hieldt zig, op zyne beurt, binnen zyn voordeel (t). XXVIII. Don Jan sterft in 't Leger. Het Spaansche Leger leedt, ten deezen tyde, veel van de pest en bloedloop. Don Jan zelf ging, sedert eenigen tyd, aan eene sleepende ziekte kwynen, die, zo wel als het deerlyk verloop zyner zaaken, hem, in de uiterste mistroostigheid, hadt doen vervallen. Uit twee brieven, van hem onderschept, blykt klaarlyk, dat men hem hadt zoeken zwart te maaken, by den Koning, die, schryft hy ‘hem zo verlegen om geld liet, dat hy 't geene drie maanden zag uit te houden, terwyl hem het Leger der wederspannigen, en dat der Franschen sterk drongen en benaauwden.’ Tot zyne droefgeestigheid, die schier wanhoop geleek, sloeg, eerlang, eene pestige koorts, die hem, op den eersten van Wynmaand, uit het leeven rukte (u). Doch sommigen willen, dat hy van vergifstierf, welk de Koning, zyne trouw {==233==} {>>pagina-aanduiding<<} verdagt houdende, hem zou hebben doen ingeeven. Ook vindt men gewaagd van eenen voorslag des Prinsen van Oranje aan hem, betreffende de middelen, om zig van de oppermagt der Nederlanden te verzekeren: welken voorslag hy, noch omhelsd noch kwalyk genomen zou hebben (v). Hy stierf, in het Dorp Bonge, in een armelyk huisje; doch werdt, te Namen, met veel staatsie begraaven. 't Opperbewind over 't Leger werdt,De Prins van Parma volgt hem op in de Landvoogdye. by voorraad, opgedraagen aan Alexander Farneze, Prins van Parma, wien de Koning, eerlang, ook de Landvoogdy beval. Onder zyn beleid, welk dat van Don Jan, in kloekheid en voorzigtigheid, verre overtrof, leeden de Staaten veel afbreuks, en de zaaken der Spanjaarden herstelden zig spoediger, dan men zou hebben konnen verwagten. Midlerwyl, duurden de onlusten nog, tusschenHessels en Visch te Gend opgehangen. de Waalen en de Gentenaars. De eersten hadden eenen aanslag op Kortryk in den zin; waarom men, te Gend, besloot, zig van deeze Stad te verzekeren. Doch Ryhove, wien men dit toevertrouwd hadt, wilde Gend niet verlaaten, voor hy Hessels en Visch, twee der gevangen' Heeren, hadt zien opknoopen. Hy hieldt Imbize en anderen voor, ‘dat de vonnissen van Egmond en Hoorne, door Hessels, waren opgesteld, die 't zelfde lot den Prinse gedreigd hadt, en nog, dagelyks, by zynen gryzen baard, zwoer, dat hy Ryhove en Imbize, eerlang, aan de galg zou {==234==} {>>pagina-aanduiding<<} helpen.’ Men drong, ten deezen tyde, zeer op het slaaken der gevangenen, 't welk Ryhove te meer deedt staan, op het ombrengen deezer twee, die hy, in felheid en woede, hieldt uit te steeken boven de anderen. Imbize en de zynen vallen hem toe. Hy zelf treedt naar de gevangenis, haalt Hessels en Visch voor den dag, voertze voor den Krygsraad, daarze niet behoorden te regt gestaan te hebben; doch, na eene korte dingtaale, ter galge verweezen, en, zonder uitstel, den vierden van Wynmaand, aan een' boom op den weg naar Kortryk, opgehangen werden. Hessels was een lid van den Raad der Beroerten geweest, en hierom in den gemeenen haat (w). Visch hadt zig, als Baljuw, ook fel tegen de Onroomschen gedraagen: zo dat men waande niets te konnen verbeuren aan deezen twee. Ryhove, wien 't zweeren by den gryzen baard nog in den krop stak, schrolde hierop, pas voor dat Hessels opgeknoopt werdt: wanneer deeze, zo fier was hy in zyn uiterste, herzeide, zulke gryze hairen zult gy nimmer draagen, en Ryhove wederom, dat zult gy, schelm, liegen: snydende hem, met eenen, een' lok van de kin, en steekende dien op zyn' hoed: waarin hy van sommigen der zynen gevolgd werdt (x). Doch anderen melden, dat de scherpregter Hessels den gantschen baard afsneedt, en dien, pluimswyze om zynen hoed gelegd, herom droeg (y). {==235==} {>>pagina-aanduiding<<} De Hertog van Anjou, de Steden, hem tot verzekering toegezeid, niet hebbende konnen meester worden, en Mechelen en eenigeMisnoegen tusschen Anjou en Kazimir. andere Steden van klein belang, die hem, door de Staaten, in de plaats, waren aangebooden, van de hand geweezen hebbende; dagt zig, zo men meende, te verzekeren van Bergen in Henegouwen (z). Doch 't vermoeden, hiervan opgevat, bragt te wege, dat men daar alle de Franschen de Stad deedt ruimen. Anjou toen, om te toonen, dat hy niets diergelyks in den zin hadt, besloot, zig, met het Leger onder Bossu, te vereenigen. Hy stondt nu gereed om op te breeken, toen hy vernam, dat Kazimir, die, misnoegd om dat men Anjou ingehaald hadt, en Bossu als Veldheer aanhieldt, onder wien hy niet staan wilde, zig tot nog toe niet by zyne benden hadt willen voegen; met omtrent vyf honderd paarden, naar Gend gereeden was (a). Met een, liep het gerugt, dat men Kazimir Graaf van Vlaanderen dagt te maaken, 't welk Anjou, zynen mond op de algemeene heerschappy der Nederlanden gemaakt hebbende, te byster stooten moest. Veel ongenoegen rees hieruit, tusschen de Hoogduitschen en Franschen, welk de Staaten, vergeefs, zogten te slissen. Anjou toonde zig nuAnjou dankt een deel zyner benden en daarna zyn gantsche heir af en keert naar Frankryk. geheel ongenegen om zyne benden met die der Staaten te vereenigen. Zelfs dankte hy tweeduizend Knegten en eenige Ruiters af, die zig, met zyne kennis, meent men, ter- {==236==} {>>pagina-aanduiding<<} stond, in dienst der Walsche misnoegden begaven. Voorts, zondt hy den Heer van Bonnivet naar Gend, om te bewerken, dat men 't geschil met de misnoegden aan zyne uitspraak verbleeve: en toen deeze voorslag geenen ingang vondt, bestondt hy zyn gantsche heir af te danken, en keerde, onverwagt, te rug naar Frankryk. De Staaten, by welken hy zyn vertrek hadt doen ontschuldigen, door den Heere van Pruneaux, die voorwendde, dat de Koning, zyn Broeder, hem t'huis ontbooden hadt, deeden hem, een- en andermaal, verzoeken, de reis te willen schorsen, en betuigden, door beleefde woorden en weidsche beloften, zelfs van een beeld te willen opregten ter zyner eere, hoe zeer zy zig in hem gehouden rekenden. Evenwel warenze, in den tegenwoordigen verwarden toestand der dingen, niet rouwig om zyn vertrek. Ook hadden 't de Fransche soldaaten, by gebrek van betaaling, op de grenzen, zo slegt aangesteld, met plonderen en blaaken en allerlei moedwil, dat men zig, over 't aftrekken deezer ongebonden' gasten, alomme verblyd toonde (b). XXIX. De Prins van Oranje sluit een verdrag met de Gentenaars. Doch eer de Hertog van Anjou nog vertrokken was, hadt men zig, met hulp der Engelsche Gezanten, die Kazimir in 't ongelyk stelden, zeer bevlytigd, om de Gentenaars tot reden te brengen. Maar terwyl men te Gend handelde, rees 'er wederom een hevige opstand in de Stad, die uitliep op het ver- {==237==} {>>pagina-aanduiding<<} jaagen van al wat 'er van Geestelyken nog overgebleeven was, en 't verder plonderen en vernielen van Kerksieraaden en beelden. De Prins, dien sommigen hielden de hand in zo woest een bedryf te hebben, trok, om zig van deeze kladde te zuiveren, naar de Stad, en sloot 'er, eindelyk, een verdrag, welk, op den zestienden van Wintermaand, afgekondigd werdt, en, ten voornaamsten deele, behelsde ‘dat de Geestelyken, uitgenomen de vier bedelorden, wederom in 't bezit hunner goederen hersteld, en de Kerken, tusschen Hervormden en Roomschgezinden, verdeeld zouden worden, mids de laatsten geene openbaare ommegangen hielden, noch 't Sakrament, staatelyk, over straat, droegen.’ De zaak der gevangen' Heeren bleef egter nog onafgedaan, 't welk den Prins op nieuws in den haat bragt, by de Roomschen. Ook behaalde hy, met het sluiten van dit verdrag, kleinen dank by zyne Geloofsgenooten, dryvende deezen, dat hy den Roomschen te veel toegegeven hadt (c). XXX. Twist tusschen Groningen en de Ommelanden Tusschen Groningen en de Ommelanden, was, reeds in 't voorleeden jaar, een hevige twist ontstaan, die, ten deezen tyde, werdt bygelegd. De Ommelanders dreeven, dat zy, der Stad het Verbond van den jaare 1482 wettelyk opgezeid hebbende (d), wederom vryheid gekreegen hadden, om allerlei neeringen te doen, 't welk hun, volgens dit Ver- {==238==} {>>pagina-aanduiding<<} bond, ongeoorlofd geweest was. De Groningers namen dit zo euvel, dat zy, wat laater, de Ommelander Gemagtigden verzekerden in derzelver Herberge, daar de Abt van Aduwart, een derzelven, eene ziekte haalde, van welke hy nimmer herstelde. Voorts bragt de Stad te wege, door tusschenspraak van den Heere van Ville, nu Graave van Rennenberg, welke titel hem van eenen Oom aanbestorven was, dat de algemeene Staaten verlof gaven, tot het slegten van de schans te Delfzyl, waaruit de Ommelanders zig anderszins zouden hebben konnen verdedigen. De zelfde Staaten zonden hunne Gemagtigden naar Groningen, om de geschillen te vereffenen; doch zonder vrugt (e). In de Lente deezes jaars, hadt Barthold Entes, die, in 't voorleeden jaar, afgedankt was (f), op enkelen last eeniger Ommelander Heeren, twaalf vendelen Knegten aangenomen, om de gevangenen te verlossen. Doch eer hy zig verschansen kon, vielen hem de Groningers op 't lyf, en dreeven hem naar 't Huis te Koeverden, waarin hy zig hoopte te bergen, en ontzet dagt af te wagten van Wighold van Eusum, Heere van Nyenoord. Doch deeze kon de boeren niet beweegen, tot het opvatten der wapenen, gelyk hy gemeend hadt. Entes, 't Slot gevonden hebbende van alles onvoorzien, werdt, door zyn eigen volk, gedwongen, het zelve op te geeven, waarna hy, gevangen, naar Groningen gevoerd werdt (g). De ge- {==239==} {>>pagina-aanduiding<<} vangen' Ommelanders kreegen eerlang verligting van hegtenis, en vryheid om door de Stad te mogen gaan; waarop eenigen, den zeventienden van Hersstmaand, ontsnapt waren. In Wynmaand, beraamde de Aartshertog,wordt, by voorraad, bygelegd. eindelyk, een verdrag by voorraad, volgens welk, men zig wederzyds van daadlykheid onthouden moest, tot op de uitspraak, ten langsten binnen twee jaaren, te doen, door Gemagtigden, uit den Raad van Staate, den geheimen, of den grooten Raad te Mechelen. Midlerwyl, zou de Stad in 't bezit treeden der geregtigheden, die zy, eertyds, inzonderheid voor 't jaar 1571, voorgaf, gehad te hebben. Eindelyk, moesten alle de gevangenen, zelfs Entes, geslaakt worden (h). Naar welk verdrag, partyen zig schikten (i). XXXI. Moeite in Friesland. In Friesland, stondt het ook hagchelyk, in de Lente deezes jaars. Het Hof weigerde hier Don Jan voor vyand te verklaaren: waarover Rennenberg den President en eenige leden in verzekering neemen deedt. Voorts, verkoos hy eenige nieuwe Raadsluiden, verstelde de Regeering in-verscheiden' Steden, en bragt luiden in 't bewind, die hem scheenen den Vaderlande beter toegedaan te zyn. Ook deedt hy Cunerus Petri, Bisschop van Leeuwaarden, om zynen yver voor de Spaansche Regeeringe, vatten, en, kort daarna, in 't Klooster te Bergum, gyzelen; daar hem agthonderd guldens, tot {==240==} {>>pagina-aanduiding<<} zyn onderhoud, werden toegelegd. Doch de Bisschop, dien dit leeven verveelde, ontvloodt het eerlang, en bragt het overschot zyner dagen te Keulen door (k). Rennenberg wordt Stadhouder van Overyssel. De vlyt des Graaven van Rennenberg in deezen oord werdt, wat laater, vergolden, met het Stadhouderschap van Overyssel en Lingen, welk hem, voorheen, door de algemeene Staaten, opgedraagen was; doch nu, door de Staatschgezinde Edelen en Drosten, verzorgd werdt (l). Hy vergoldt hun dien dienst, met het vernietigen van het Provinciaal Geregtshof, door den Koning, te Vollenhove,Hy bemagtigt Kampen opgeregt. Voorts poogde hy de Steden Kampen en Deventer, die nog Hoogduitsche bezetting inhadden, te bemagtigen. Kampen, op welke Stad een heimelyke aanslag, besteken door Hopman Wolter Hegeman, gemist was, werdt, in 't laatst van Bloeimaand, belegerd, en, met hulp van Sonoi, die, met verscheiden' benden, derwaards gekomen was, ingenomen, by verdrag, op den twintigsten van Hooimaand (m). Terstond hierna,en Deventer. werdt Deventer berend, welke Stad, naar de wyze dier eeuwe, beter versterkt was dan Kampen. Sonoi maakte zig, op den zesden van Oogstmaand, meester van twee molenbergen, en viel toen aan 't delven van loopgraaven, tegen over de Brinkpoorte. De bezetting, de burgers mistrouwende, hadt hen, al voor het begin van 't beleg, ontwapend, {==241==} {>>pagina-aanduiding<<} en dwong hen nu, dagelyks, te werken aan de wallen. Op den twee-entwintigsten van Herfstmaand, begon men de Stad te beschieten. Hierop volgde, des anderendaags, een uitval der belegerden, die egter, met verlies, naar binnen, gedreeven werden. By deeze gelegenheid, liet zig de Dienaar van Jonker Meilander, buiten nood en uit enkele drift van trouwhertigheid, op 't lighaam van zynen gesneuvelden Heere, doorstooten. 't Beleg werdt, sedert, flaauwer voortgezet, doordien de Staaten van Holland Sonoi t' huis ontbooden; waarop Rennenberg de gantsche bezetting van Kampen voor Deventer komen liet. Ook kreeg hy, eerlang, meer versterking van volk. In de Stad, begon het buskruid en de voorraad van mondbehoeften, ondertusschen, sterk te minderen, waarvan de belegerden, op den agtsten van Wynmaand, Don Jan, van wiens dood zy nog geene kennis hadden, met brieven dagten te verwittigen. Rennenberg kreeg, uit Keulen, berigt van den inhoud deezer brieven, en wist 'er zig naar te schikken. Midlerwyl, was hy bedugt, voor eene verzameling van Hoogduitsche Knegten onder Schoonauwer, toen hy vernam, dat dezelven, door eenen hoop Staatsch volk, overvallen en geslaagen waren. In de Stad, speelden de soldaaten vast den meester, haalende de spyze en drank, met geweld, uit de huizen der burgeren. De Graaf, nu geen kommer meer hebbende voor ontzet, deedt de Stad, op nieuws, hevig beschieten, op den elfden van Slagtmaand, en de twee volgende dagen; waarna zy, den veertienden, {==242==} {>>pagina-aanduiding<<} by verdrag, overging. De bezetting bedong nog uittogt, met brandende lonten; doch toegeslaagen' vendels: en moest belooven, in geene drie maanden, tegen de Staaten te zullen dienen. 't Staaten volk, welk, sedert, in Deventer en in Kampen, gelegd werdt, maakte het zo grof, met knevelen en kwellen der burgerye, dat Rennenberg het, eerlang, wederom van daar vertrekken deedt, mids de Steden beloofden, Burgervendels op te regten: gelyk geschiedde (n). XXXII. Der Staaten volk betrekt de winterlegeringen. 't Groote Leger der Staaten, dat, mids de verdeeldheid der hoofden, weinig dienst deedt, betrok, eerlang, de winterlegeringen. Van de Landzaaten werdt een gedeelte afgedankt. In 't optrekken, overmeesterde Hohenlo 't Slot te Weerd, welk egter, vroeg in1579. 't volgend voorjaar, den Prinse van ParmaWeerd gewonnen en wederom verlooren. Karpen en Helmond, door Parma, bemagtigd. Kazimir en zyn volk ruimen het Land. wederom in handen viel: die, ten zelfden tyde, 't veld ruim hebbende, ook het Slot Karpen en de Stad Helmond bemagtigde (o). Hertog Kazimir was, midlerwyl, naar Engeland gereisd, daar hy zyn gedrag, zonder moeite, verdedigde, en met eere en schenkaadjen werdt opgehoopt (p). Te Vlissingen, te rug gekeerd, op den veertienden van Sprokkelmaand, vernam hy, dat zyne ruiters, kort te vooren, met vrygeleide van Parma, dien zy, vergeefs, eenige maanden solds hadden zoeken af te dringen, ten lande uit, vertrokken {==243==} {>>pagina-aanduiding<<} waren: waarop hy, insgelyks, naar Duitschland keerde, zonder Aartshertog, Prins of Staaten te begroeten (q). Parma was zeer in zynen schik, met den aftogt der Duitsche ruiteren (r). Ook waren 'er de Staaten, geenen kans ziende om dit volk te betaalen, niet rouwig om. Ondertusschen hadden de Hoogduitschen, alomme ten platten lande, diepe voetstappen hunner roofgierigheid nagelaaten. De Gewesten van Artois, Henegouwen enArtols, Henegouwen en Doual sluiten een afzonderlyk Verbond samen. Douai, misnoegd over het verdrag, door den Prinse van Oranje, onlangs, te Gend, geslooten, verbonden zig, onderling, te Atrecht, op den zesden van Louwmaand, om de Brusselsche Vereeniging, den Roomschen Godsdienst, 's Konings gehoorzaamheid, en de Gendsche Bevrediging te zullen handhaaven; en de Geloofs-Vrede te zullen weeren (s). Eenigen, met naame Valentyn van Pardieu, Heer van la Motte, die, onlangs, heimelyk, met den Koning, verzoend was (t), zogten hen verder en tot gelyke onderhandeling met zyne Majesteit te brengen. Doch hiertoe, kondenze zig, voorals nog, niet laaten beweegen (u). Sommigen willen, dat deDood van den Graave van Bossu. Graaf van Bossu, ook geneigd geweest zou zyn, om in dit Verbond te treeden (v). Doch hy werdt 'er in verhinderd, door de dood, die {==244==} {>>pagina-aanduiding<<} hem, op den eenentwintigsten van Wintermaand des voorleeden jaars, overviel (w). De Spaanschgezinden strooiden uit, dat hy, door vergif, van kant gewolpen was. Zelfs beschuldigde de Spaansche Gezant in Engeland den Prinse van Oranje van deeze euveldaad (x). Doch hiervoor is zelfs de minste schyn niet, als men aanmerkt, dat de Prins Bossu, na zyn ontslag uit de Hoornsche hegtenis, zeer begunstigd hadt, hebbende zyne Doorlugtigheid zelfs, onlangs, te wege gebragt, dat die van Holland hem een jaargeld van vyfduizend ponden van veertig grooten toeleiden (y). Ondertusschen gaf het Verbond der Waalen, welk, uit de Gendsche baldaadigheid, zynen oorsprong hadt, ter eener zyde, eenen nieuwen krak aan 't gezag der algemeene Staaten; terwyl het, aan den anderen kant, veel schynt te hebben toegebragt, tot het spoediger sluiten der vermaarde Unie van Utrecht; die, nog in deeze zelfde maand, getroffen werdt, na dat 'er, reeds eenen geruimen tyd, over gehandeld was. Wy bereiden ons, om de gelegenheid van dit Verbond, den grondslag van 't Gemeenebest der nu Vereenigde Nederlanden, in het volgende Boek, te ontvouwen. {==245==} {>>pagina-aanduiding<<} Vaderlandsche historie. Zevenentwintigste boek. Inhoud. I. Heimelyke en openbaare handeling, over de Unie of Vereeniging van Utrecht. Zy wordt geslooten. II. Voorwaarden derzelve. III. Door welke Landschappen, Steden en Persoonen eerst getekend. Oranje neemtze niet spoedig aan. Nieuwe eed van 't Krygsvolk. IV. De Malkontenten en Waalen begeeven zig aan 's Konings zyde. La Motte vyand verklaard. V. Maastricht belegerd en gewonnen, door Parma. VI. Dagvaart te Antwerpen. Vredehandeling te Keulen. VII. Beroerte te Amersfoort. Beeldenstorm te Utrecht. VIII. Opschudding te Antwerpen. Fresin gevat. IX. Beweegingen te Gend. Imbize wykt naar Duitschland. X. Oproer te Mechelen. De Stad verzoent zig met Parma. Aanslag op Brussel. XI. Beweeging te Brugge. Oranje wyst het Stadhouderschap van Vlaanderen van de hand. Omkeering van 's Hertogenbosch. XII. Beweeging te Bommel. Te Weesp. XIII. Bedryf van den Graave van Rennenberg, te Groningen en in Drente. XIV. Verwarde staat van de zaaken der algemeene Staaten. Spraak van 't afzwee- {==246==} {>>pagina-aanduiding<<} ren des Konings en van 't aanneemen van Anjou. XV. Aanslag op den Briele. Lalaing verzoent zig met Parma. De Waalen, insgelyks. Beeldenstorm in Gelderland. Oranjes Vertoog aan de algemeene Staaten. Staat van oorloge. XVI. Vervolg der Keulsche Vredehandeling, die, vrugteloos, afgebroken wordt. XVII. Verscheiden' Steden gewonnen en verlooren. La Noue gevangen. Mechelen geplonderd, door de Staatschen. XVIII. Afval des Graaven van Rennenberg. Oranje komt in Holland. Vertrekt naar Kampen. Rennenberg maakt zig van Groningen meester. De Stad wordt belegerd. XIX. Oranje stelt orde in Overyssel. Komt te Amsterdam. Keert naar Antwerpen. De Aartsbisschop van Utrecht sterft. XX. Kerktwist te Woerden. XXI. Onlust tusschen de Regeering en Predikanten van Leiden. XXII. Vervolg van 't Beleg van Groningen, dat, eindelyk, opgebroken wordt. Entes sneuvelt. Oproer te Zwolle. Delfzyl verlooren. Koeverden insgelyks; doch herwonnen. XXIII. Slag op de Boertange. Koeverden en Oldenzeel bemagtigd, door Rennenberg. XXIV. De Hertogin van Parma komt herwaards, als Landvoogdes. Keert wederom naar Italie. XXV. Ban des Konings tegen den Prinse van Oranje; die zig, meesterlyk, verdedigt. Oordeel der Vereenigde Staaten over den Ban. XXVI. Orde op de Vaart naar Spanje en Portugal. XXVII. Rennenberg belegert Steenwyk. Aanslag van Parma op Hattum. Vollenhove gewonnen, 't Beleg van Steenwyk opgebroken. XXVIII. Oranje wordt Stadhouder van Friesland. Schansen in de Ommelanden verlooren. Rennenberg sterft. XXIX. {==247==} {>>pagina-aanduiding<<} François Verdugo bekomt zyne ampten. XXX. Haarlem staat van de Voldoening af. Ook Amsterdam. Eerste Plakaat tegen de Roomschgezinden, in Holland. XXXI. Sinode te Middelburg. Kerktwist te Utrecht. XXXII. Staat der wederzydsche Legeren. Toeleg op Vlissingen. XXXIII. Breda verrast, door Parma. Eindhoven gewonnen en verlooren. XXXIV. Oranje koopt het Markgraafschap van Veere en Vlissingen. XXXV. Krygsbedryven in de Ommelanden. I. Gelegenheid tot het opregten van het Verbond van Vereeniging te Utrecht. HEt treffen der Gendsche Bevrediging hadt de Nederlanden, op Luxemburg en de aangewonnen' gewesten na, naauw verbonden aan elkanderen. Doch het Verdrag met Don Jan, en vooral het Verbond van Vereeniging, te vooren, door eenige Landschappen, te Brussel, geslooten (a), behelzende eene belofte, om den Roomschen Godsdienst te handhaaven, hadt deezen band, wederom, verbroken, of geknakt. Holland en Zeeland, daar de Hervorming nu alomme doorgedrongen was, hadden in dit Verbond niet konnen treeden. Ook hadt de Prins, al terstond na de aankomst van Don Jan, voorzien, dat de Gendsche Bevrediging geenen stand zou konnen houden (b), en zig, hierom, van toen af, benaarstigd, om de Hollandsche en Zeeuwsche Steden, die zig nog afgezonderd hielden, nevens het Stigt van {==248==} {>>pagina-aanduiding<<} Utrecht, aan zyne zyde over te brengen, en zig, hierdoor, te sterken, tegen de Nederlanden, die met Don Jan zouden willen overeekomen.De Koningin van Engeland raadt 'er toe. Zelfs vindt men, by sommigen, vermeld, dat de Koningin van Engeland, om de party, die zig tegen Don Jan verklaard hadt, te styven, al in 't begin des jaars 1577, die van Gelderland, Holland, Zeeland, Friesland en Utrecht geraaden hadt, zig, door een onderling verbond, te vereenigen: waarna zy zig van haaren bystand verzekeren konden (c).De Prins bewerkt het heimelyk. Ook arbeidde Oranje, ten dien tyde reeds, heimelyk, aan deeze vereeniging (d): zig, om dezelve te bevorderen, in Gelderland, bedienende van Meester Jakob Muis, die dikwils derwaards trok; en van die van Bommel, welken reeds met Holland en Zeeland verbonden waren. In Friesland, werkte hy, voornaamlyk, door Popke Ufkens, Karel Roorda en Duko Martena. Meester Floris Thin, Advokaat 's Lands van Utrecht, en Meester Floris van Heermaale hielpen zyne oogmerken bevorderen, in 't Stigt. In Overyssel, hadt de Prins ook zyne bewindsluiden. Holland en Zeeland waren van zelven genegen genoeg tot de vereeniging, alzo zy, daardoor, de vyandlyke wapenen te verder van hunnen bodem hielden, en hunne magt,De onderhanling staat stil. te gelyk, zagen aanwassen. Doch de scheuring, tusschen Don Jan en de Staaten, en 't vertrek des Prinsen naar Brabant stremden deeze onderhandeling, voor eene poos. Ook scheen {==249==} {>>pagina-aanduiding<<} de verbindtenis, op het einde des jaars 1577 gemaakt, tusschen Roomsche en Onroomsche Staaten, de geknakte Gendsche Bevrediging wederom te herstellen in haare voorige kragt. Daarbenevens, zou het den Prinse, zo lang hy, van wege de algemeene Staaten, in naam onder den Aartshertoge Matthias, zulk een uitsteekend bewind voerde over de Nederlanden in 't gemeen, gantsch kwalyk gevoegd hebben, een byzonder verbond te bewerken tusschen eenigen dier Nederlanden; welk, zou het Holland en Zeeland naar den zin zyn, gelyk wel behoorde, geene voordeelige voorwaarden zou konnen behelzen voor den Roomschen Godsdienst, dien de algemeene Staaten egter zogten te handhaaven, en dien de Prins, terwyl hy in Brabant was, niet zou hebben durven helpen verdrukken. Doch toen, in den zomer des jaars 1578, het ongenoegen, tusschen de Gentenaars en de Waalen, aan 't smeulen, of reeds ontsteken was, bondt de Prins het werkWordt wederom aangevangen. der Vereeniging wederom aan. De gelegenheid om het zelve te vorderen was nu ook gunstiger. De Hervorming was, in Gelderland, ingevoerd. Friesland, Groningerland, Drente en een groot deel van Overyssel waren, door den Graave van Rennenberg, tot de zyde der algemeene Staaten, overgebragt. 't Stigt hadt zig, reeds lang te vooren, onder 's Prinsen gehoorzaamheid begeven. Nogtans vondt de Prins niet geraaden, het werk der Vereeniging, in persoon, te dryven. Hy voorzag, dat het den Aartshertoge en den algemeenen Staaten kwalyk smaaken zou, zo {==250==} {>>pagina-aanduiding<<} het lighaam der Nederlanden, door het sluiten van een byzonder Verbond tusschen eenige leden, verzwakt werdt. Ook vreesde hy, dat men hem het verlaaten der Gendsche Bevrediging nageeven zou, aan welke hy altoos verklaard hadt, zig te willen houden.Graaf Jan van Nassau werkt 'er in. Hy bediende zig, hierom, van zynen Broeder, Graave Jan van Nassau; die, toen nu de scheuring der Walsche gewesten openbaar geworden was, de Staaten van Holland en Zeeland, in Slagtmaand des gemelden jaars, te Gorinchem, beschreef, daar hy hun, onder anderen, vermaande, tot het Verbond met Gelderland, Utrecht, Friesland en andere Landen, waarover zyne Doorlugtigheid hun, voorheen, zo ernstelyk, geschreeven hadt. Hy berigtte hun, te gelyk, dat de Gemagtigden deezer Gewesten, te Utrecht, beschreeven waren, verzoekende de Staaten, dat zy ook eenigen uit hun derwaards wilden zenden. Na eenig beraad, werdt, hiertoe, door de Staaten, beslooten. Byeenkomst te Utrecht. De Heeren van Karnisse, Muis, Kant en Oldenbarneveld, of twee hunner, in wier plaats egter, naderhand, anderen kwamen (e), werden gemagtigd, om naar Utrecht te reizen. Ook tradt men, nog te Gorinchem, met Gemagtigden der Gentenaaren, over 't Verbond van Vereeniging, in onderhandeling (f). 't Ontwerp van het zelve, waarschynlyk, gemaakt, door Graave Jan van Nassau, of iemant van zynent wege (1), in Holland, Zee- {==251==} {>>pagina-aanduiding<<} land en 't Stigt, onderzogt, en naderhand, door de Gemagtigden uit deezen en nog twee andere gewesten, op het behaagen hunner meesteren, goedgekeurd zynde; werdt, na 'tDe Vereeniging wordt geslooten. wegruimen van eenige zwaarigheden (g), op den drie-entwintigsten van Louwmaand, te Utrecht, vastgesteld, en op den negenentwintigsten, openlyk, van 't Raadhuis der Stede, afgekondigd (h). II. Voorwaarden derzelve. Wy zullen den inhoud van dit Verbond, welks regt verstand, in 't vervolg deezer Historie, dikwils te pas komen zal, hier omstandiglyk en somtyds met de eigen' woorden inlassen. In de Inleiding, wordt gezeid ‘dat die van het Vorstendom Gelder en Graafschap Zutfen, die van de Graafschappen en Landen van Holland, Zeeland, Utrecht en de Friessche Ommelanden tusschen de Eems en de Lauwers, gezien hebbende, dat, sedert de Gendsche Bevrediging, de Spanjaards, met Don Jan van Oostenryk, en anderen hunner hoofden, getragt hebben, de Nederlandsche Gewesten te overheeren, en van een te scheiden, tot derzelver uiterste bederf; raadzaam gevonden hebben, zig, nog nader en byzonderer, met elkanderen, te verbinden. Dat zy egter, hiermede, niet voorhebben, de algemeene Unie of Vereeniging, {==252==} {>>pagina-aanduiding<<} by de gemelde Bevrediging, beraamd, te verlaaten; maar dezelve veeleer nog meer te sterken, zig te bekwaamer tegen hunne vyanden te verdedigen, en verdere onderlinge verwydering te voorkomen. Dat, by den afgevaardigde der gemelde Landen, hiertoe, door de hunnen, volkomenlyk gemagtigd, ten gemelden einde, zyn vastgesteld de volgende punten, zonder zig, in allen gevalle, by deezen, te willen onttrekken van ofte uit den Heiligen Roomschen Ryke. 1. ‘Dat de genoemde Landen zig, met elkanderen, verbinden en vereenigen, om, ten eeuwigen dage, vereenigd te blyven, op gelyke wyze, als of zy maar ééne Provincie waren, zonder zig, door eenigerlei verbond of handeling, van wat natuur ook, van een te laaten scheiden, onverminderd nogtans eene iegelyke Provincie, en de byzondere Steden, Leden en Ingezetenen derzelven, hunne byzondere Privilegien, Vryheden, Voorregten, loffelyke en welherbragte Gewoonten, en alle andere Geregtigheden: waarin zy elkanderen niet alleen niet hinderen, maar zelfs handhaaven en beschermen zullen, des noods, met lyf en goed. Doch zullen de geschillen, die de Provincien, Steden of Leden deezer Vereeniging, over de genoemde Geregtigheden, met elkanderen hebben, of krygen mogten, moeten beslegt worden by den gewoonlyken Regter, goede mannen of minnelyk verdrag, zonder dat de andere Provincion, Steden of Leden, zo lang partyen zig den Regter onderwerpen, zig daar mede zullen mogen moeijen, ten wa- {==253==} {>>pagina-aanduiding<<} re zy mogten goedvinden, een verdrag te helpen bemiddelen. 2. Dat de genoemde Landen, ingevolge van dit Verbond, elkanderen zullen moeten bystaan, met lyf, goed en bloed, tegen alle geweld, hun, onder den naam des Konings of van zynent wege, aangedaan; 't zy ter oorzaake van de Gendsche Bevrediging, van 't opvatten der wapenen tegen Don Jan, van 't aanneemen des Aartshertogs Matthias tot Landvoogd, met al wat 'er uit gevolgd is, of zou mogen volgen; of zelfs onder schyn van den Roomsch-Katholyken Godsdienst, met de wapenen, te willen herstellen of invoeren, of ter zaake van eenige nieuwigheden, in de genoemde Landschappen voorgevallen, sedert den jaare 1558, of eindelyk, om dit Verbond van Vereeniging; evenveel, of dit geweld eenig Land, Staat, Stad of Lid in 't byzonder, of allen in 't gemeen wierdt aangedaan. 3. Dat de gemelde Provincien elkanderen ook zullen moeten bystaan, tegen alle in- en uitheemsche Heeren, Landen of Steden, die haar eenig geweld, ongelyk of oorlog zouden mogen willen aandoen, mids dat deeze bystand, by de Generaliteit van deeze Unie, bepaald worde, met kennisse en naar gelegenheid der zaake. 4. Dat de Grens- en andere Steden, van welke Provincien die ook zyn mogen, des noods, by raade en op bevel deezer Vereenigde Provincien, zullen versterkt worden, ten koste van de Steden; en van de Provin- {==254==} {>>pagina-aanduiding<<} cien, in welken zy gelegen zyn, mids de Generaliteit daartoe de helft draage. Welverstaande, dat, indien de genoemde Provincien geraaden mogten vinden, eenige nieuwe sterkten in eenigen der gemelde Provincien te leggen, of de tegenwoordigen te veranderen of af te werpen, de kosten, hiertoe vereischt, door de Provincien in 't gemeen, zullen moeten gedraagen worden. 5. Dat men, om de kosten, vereischt tot de bescherming der Provincien, te vinden, op eenen eenpaarigen voet, van drie tot drie maanden, of op andere bekwaame tyden, binnen dezelve Provincien, openlyk, aan den meestbiedenden zal verpagten, of doen collecteeren zekere Imposten op allerhande Wynen, Bieren, Gemaal, Zout, gouden, zilveren, zyden en wollen Lakenen, Hoornvee en bezaaide Landen, Slagtvee, Paarden, Ossen, die verkogt of verruild worden, goederen, ter Waage komende, en alle zulke anderen, als men, naderhand, by gemeene bewilliging, geraaden vinden zal. Ook zal men hiertoe besteeden de inkomsten van 's Konings Domeinen, na aftrek van de lasten, op dezelven staande. 6. Dat de genoemde middelen, by gemeenen raade, verhoogd en verlaagd zullen worden, naar vereisch van zaaken, en alleenlyk verstrekt tot gemeene bescherming, en tot het gene de Generaliteit verder zal moeten draagen, zonder tot iets anders te mogen worden bekeerd. 7. Dat de Grenssteden en ook anderen, des noods, gehouden zullen zyn, te ont- {==255==} {>>pagina-aanduiding<<} vangen zodanige bezetting, als de Vereenigde Provincien, by raade van den Stadhouder der Provincie, daar de bezetting gelegd zal worden, goedvinden en haar belasten zullen: mids deeze bezetting, door de Vereenigde Provincien, betaald worde, en dat de Kapiteinen en Soldaaten, boven den algemeenen eed, ook eenen byzonderen eed doen aan de Stad of Stede en Provincie, waarin zy gelegd zullen worden: 't welk, ten dien einde, in derzelver Artikelbrief zal worden gesteld. Ook zal men zulk een' Krygstugt houden, onder de soldaaten, dat de Ingezetenen, geestelyken en weereldlyken, niet onredelyk bezwaard worden, noch eenigen overlast lyden zullen. De bezetting zal ook, niet meer dan de burgers en ingezetenen, van Imposten en Excynzen vry zyn, en de Generaliteit zal den Ingezetenen Logysgeld verstrekken, als tot hiertoe, in Holland, gebruiklyk geweest is. 8. Dat, om, ten allen tyde, door's Lands Ingezetenen, te konnen worden bygestaan, binnen eene maand na de tekening deezes, ten langsten, de Inwooners van elke Provincie, van agttien tot zestig jaaren oud, zullen worden opgetekend, op dat men, ter eerster samenkomste der Bondgenooten, hierop zou konnen besluiten, zo als men, ter meester verzekerdheid der Vereenigde Landen, bevinden zal te behooren. 9. Dat men geen Bestand of Vrede sluiten, geenen oorlog aanvaarden, noch eenige Impost of Contributie instellen zal, de Genera- {==256==} {>>pagina-aanduiding<<} liteit van deezen Verbande aangaande, dan met gemeenen raad en bewilliging der voornoemde Provincien. Doch in alle andere zaaken, 't beleid deezer Verbindtenis en 't gene daar van afhangt betreffende, zal men zig schikken, naar 't gene by de meerderheid van de stemmen der Provincien geslooten zal worden; zullende deeze stemmen worden ingezameld, zo als, tot nog toe, ter Vergadering der algemeene Staaten, gebruikelyk geweest is: en dit alleen, by voorraad, tot op eene nadere schikking der gezamenlyke Bondgenooten. Doch indien 't gebeurde, dat de Provincien, in zaaken van Bestand, Vrede, Oorlog of Belasting, niet overeen konden komen, zal het geschil, by provisie, verbleeven worden, aan de Heeren Stadhouders der gemelde Vereenigde Provincien, nu ten tyde wezende, die het zelve byleggen, of daar over, naar behooren, uitspraak zullen doen: zullende zy, in geval zy elkanderen niet mogten konnen verstaan, zulke onpartydige Byzitters of toegevoegden mogen kiezen, als zy raadzaam zullen oordeelen, en partyen gehouden zyn, zig te voegen, naar 't gene, op gemelde wyze, zal zyn uitgesproken. 10. Dat geenen der genoemde Provincien, Steden of Leden derzelven, eenige Confoederatien of Verbonden met eenige nabuurige Heeren of Landen zullen mogen maaken, buiten bewilliging der Bondgenooten. 11. Dat, zo eenige nabuurige Vorsten, Heeren, Landen, of Steden zig met de {==257==} {>>pagina-aanduiding<<} gemelde Provincien begeerden te vereenigen, en in deeze Confoederatie te treeden, zy, daartoe, by gemeenen raade en bewilliging der Provincien, zullen mogen ontvangen worden. 12. Dat de Provincien, in 't stuk der Munte, en in den loop van 't geld, met elkanderen, zullen moeten overeenkomen, volgens de Ordonnantien, hierop, met den eersten, te maaken: welken de eene, zonder de andere, niet zal mogen veranderen. 13. Dat Holland en Zeeland zig, in 't stuk van den Godsdienst, naar hun goeddunken, zullen mogen gedraagen. Doch de andere Provincien deezer Unie zullen zig mogen schikken naar de Geloofsvrede, by den Aartshertoge Matthias en die van zynen Raade, by advis der algemeene Staaten, alreeds ontworpen: of daarin zulke orde stellen, als zy, tot behoudenis der rust en welvaart van elke Provincie of Stad, en tot handhaaving der geregtigheden van geestelyken en weereldlyken, dienstig vinden zullen, zonder hierin, door eenige andere Provincie, eenigszins, gehinderd te mogen worden; mids nogtans elk vryheid van Godsdienst behoude, en men niemant, ter oorzaake van den Godsdienst, agterhaale of onderzoeke: gelykreeds, by de Gendsche Bevrediging, vastgesteld is.’ Over dit Artikel, viel terstond eenige zwaarigheid. Sommigen verstonden, dat men, by het zelve, verklaard hadt, niemant in 't Bondgenootschap te willen ontvangen, dan die de Geloofsvrede, of ten minsten de twee Gods- {==258==} {>>pagina-aanduiding<<} diensten, den Roomsch-Katholyken en den Hervormden, zou toelaaten: weshalve, tot nadere opheldering, op den eersten van Sprokkelmaand, werdt vastgesteld ‘dat men niet voorhadt, eenige Provincien of Steden, die zig alleen aan den Roomschen Godsdienst wilden houden, en in welken, 't getal der Hervormden zo groot niet was, dat aldaar, volgens de Geloofsvrede, den Hervormden Godsdienst behoorde geoefend te worden, van het Bondgenootschap uit te sluiten; maar dezelven, in tegendeel, daarin te willen ontvangen; mids zy de punten van het zelve naarkwamen, en zig als goede Patriotten gedroegen; zynde de meening niet, dat de eene Provincie of Stad zig 't bedryf van de andere, in 't stuk van den Godsdienst, zal aantrekken. 14. Dat men, insgelyks volgens gemelde Bevrediging, allen Kloosterlingen en Geestelyken hunne goederen, in de Vereenigde Provincien gelegen, zal laaten volgen, mids de Kloosterlingen, die zig, uit hunne Kloosters, gelegen, ten tyde des oorlogs tusschen Holland en Zeeland en de Spanjaarden, onder 't gebied deezer laatsten, begeven hebben naar eene deezer twee Provincien, uit hunne Kloosters, onderhouden worden: gelyk ook geschieden zal, omtrent zulken, die zig, uit hunne Kloosters in Holland en Zeeland, naar de andere Vereenigde Provincien begeven hebben. 15. Dat, die in eenige Kloosters deezer Vereenigde Landen zyn, of geweest zyn, en dezelven, ter zaake van den Godsdienst, {==259==} {>>pagina-aanduiding<<} of om andere goede redenen, begeeren te verlaaten, of reeds verlaaten hebben, uit de inkomsten dier Kloosteren, hun leeven lang, zullen onderhouden worden. Doch die zig hierna in eenig Klooster begeeven, en het wederom verlaaten, zullen geen onderhoud genieten; maar alleenlyk te rug neemen mogen, 't gene zy in 't Klooster gebragt zullen hebben. Voorts, zullen de tegenwoordige en toekomende Kloosterlingen vryheid van Godsdienst en Kleeding hebben, mids zy hunnen Oversten, in alle andere zaaken, onderdaanig zyn.’ Tot nadere opheldering van het eerste gedeelte van dit Artikel, waarby den geweezen' Kloosterlingen onderhoud toegelegd wordt, werdt, op den eersten van Sprokkelmaand, verklaard ‘dat de Bondgenooten, bedugt, dat zulke Kloosterlingen ligtelyk pleitgedingen zouden mogen aanvangen, tot bekominge der nalaatenschap, hun, van ouders of vrienden, aanbestorven, of dat zy, door giften of maakingen, hierna, oorzaak tot pleitgedingen zouden konnen geeven, goedgevonden hebben, alle zulke pleitgedingen, aangevangen of nog aan te vangen, van nu af aan, op te schorten, en in staate te houden, tot dat, hierop, by dezelve Bondgenooten en anderen, die zig met hen zouden willen verbinden, ook by de hooge Overheid, is 't nood, eene algemeene uitspraak zal zyn geschied. 16. Dat, of 't gebeurde, 't gene God verhoede, dat 'er eenig geschil ontstondt tusschen de Provincien, waarin men el- {==260==} {>>pagina-aanduiding<<} kanderen niet kon verstaan, het zelve, zo ver het eenige Provincie in 't byzonder betreft, beslist zal worden, door de andere Provincien, of derzelver Gemagtigden: en betreft het de Provincien in 't gemeen, door de Stadhouders, gelyk in 't negende Artikel beraamd is: zullende deezen partyen vergelyken of regt doen moeten, binnen eene maand of korter, na dat zy, daartoe, van de eene of de andere partye, geroepen of verzogt zullen zyn: en zal men zig, wederzyds, naar de uitspraak, aldus gedaan, moeten gedraagen, zonder zig, daartegen, van eenigerhande middelen van regten te mogen bedienen. 17. Dat de Provincien, Steden en Leden derzelven zig wagten zullen van eenigen uitheemschen Heeren gelegenheid tot oorloge te geeven, en, ten dien einde, vreemdelingen, zo wel als Ingezetenen, altoos goed regt doen, waartoe de Provincie, die hier omtrent in gebreke mogt blyven, door de andere Provincien, zal mogen gehouden worden, overeenkomstig met derzelver voorregten, geregtigheden en loffelyke gewoonten. 18. Dat de eene Provincie of Stad, tot bezwaaring van de anderen, geene Imposten, Convooigelden of andere lasten zal mogen opstellen, buiten gemeene bewilliging, noch eenige Bondgenooten hooger bezwaaren, dan haare eigene Ingezetenen. 19. Dat de Bondgenooten gehouden zullen zyn, binnen Utrecht te verschynen, op de beschryving van zulken, die daar- {==261==} {>>pagina-aanduiding<<} toe gemagtigd zullen worden, op zulken dag, als hun zal aangeschreeven worden, om te handelen, over opkomende zaaken; welken men, zo zy niet geheim behooren te blyven, ook in de Brieven van Beschryvinge zal uitdrukken. Dat men, hier, by eenpaarige of by de meeste stemmen, zal besluiten, alware 't ook, dat eenigen niet verscheenen, die nogtans gehouden zullen zyn, 't beslootene naar te komen, ten ware de zaaken zeer gewigtig waren, en eenig vertrek konden gedoogen; wanneer men zulken, die niet verscheenen zyn, andermaal zal beschryven, op verbeurte hunner stemme, voor die reize. Doch dien 't niet gelegen zal komen te verschynen, zal zyn gevoelen, schriftelyk, mogen overzenden, waarop, by 't vergaderen der stemmen, behoorlyk agt zal gegeven worden. 20. Dat ieder der Bondgenooten de voorvallende zaaken, aan welker kennis zy oordeelen, dat den gemeenen Bondgenooten iets merkelyks gelegen is, zullen moeten bekend maaken aan hun, die tot de Beschryving gemagtigd zullen zyn, om de andere Provincien daarop te konnen beschryven. 21. Dat het uitleggen van duisterheden, in dit Verbond, staan zal aan de gemeene stemmen der Bondgenooten; die, verschillende, hunne toevlugt zullen neemen tot de Heeren Stadhouders, op de wyze, boven vermeld. {==262==} {>>pagina-aanduiding<<} 22. Dat, zo men noodig oordeelen mogt, de Artikelen van dit Verbond, in eenige punten, te vermeerderen of te veranderen, het zelve zal moeten geschieden, by gemeenen raade en bewilliging der Bondgenooten, en anders niet. 23. De Provincien belooven alle de gemelde Artikelen te onderhouden en te doen onderhouden, verklaarende zy alles wat, daarmede strydig, mogt worden gedaan, nietig en van onwaarde, onder verbindtenis van haarer en aller Ingezetenen Persoonen en goederen, die zy allen Heeren en Geregten onderwerpen, beloovende zig niet te zullen behelpen, met eenig verzet van Regte, hiermede niet overeenkomstig. 24. De Heeren Stadhouders, die nu zyn of hierna zyn zullen, de Wethouders en Hoofdofficiers van de byzondere Provincien, Steden en Leden derzelven zullen dit Verbond ook moeten bezweeren. 25. Ook zal dit geschieden moeten, door alle Schutteryen, Broederschappen en Kollegien, die in eenige Steden of Vlekken deezer Vereeniging zyn. 26. Zullende van dit Verbond gemaakt worden Brieven in behoorlyke forme, die, door de Heeren Stadhouders, en door de Leden en Steden der Provincien, daartoe byzonderlyk by de anderen verzogt zynde, bezegeld, en door derzelver Sekretarissen ondertekend zullen worden (i).’ {==263==} {>>pagina-aanduiding<<} III. Zy wordt eerst door Gemagtigtigden uit vyf Landschappen en naderhand, door verscheiden' anderen getekend. Op den grondslag van dit Verbond, staat het Gemeenebest der Vereenigde Nederlanden gevestigd, in alles, wat de Landschappen in 't gemeen aangaat; waarom het noodig was, dat wy het, dus uitvoeriglyk, te boek stelden. Ten dage, als het geslooten werdt, waren 'er slegts Gemagtigden uit vyf gewesten tegenwoordig. Graaf Jan van Nassau tekende eerst, als Stadhouder van Gelder en Zutfen: toen onderschreeven vier Gemagtigden uit de Ridderschap dier twee gewesten, welken dag namen, tot den negenden van Sprokkelmaand, om de bewilliging der Baanderheeren en groote en kleine Steden over te brengen. Voorts tekenden de Gemagtigden van Holland, Zeeland (2), Utrecht en de Groninger Ommelanden, hebbende de Stad, waarschynlyk uit ongenoegen tegen de Ommelanden (k) geene Gemagtigden te Utrecht gezonden. 't Verbond der Vereeniging, daarna, ter Staatsvergaderinge van Holland, vertoond zynde, werdt, door {==264==} {>>pagina-aanduiding<<} de Edelen, Haarlem en Leiden, terstond, goedgekeurd. De andere Steden wilden eerst verslag doen. Die van den Briele en den Lande van Voorne begeerden, by de Unie, aangemerkt en omschreeven te worden, als eene Landstreek op zig zelve; doch vereenigd met Holland en Zeeland. Rotterdam bewilligde in de Vereeniging tusschen Holland, Zeeland en Utrecht; doch niet in eene afzonderlyke Vereeniging met den Adel van Gelder en Zutfen (l). Midlerwyl, werdt, met het overig gedeelte deezer twee gewesten, gehandeld; aan welken men, op hun verzoek, toestondt ‘dat zy Leden des Roomschen Ryks zouden mogen blyven, gelyk zy, tot hiertoe, geweest waren; dat men, na 't verdryven der Spanjaarden en 't sluiten der Vrede, alle ongewoone belastingen zou afschaffen; dat Gelder en Zutfen, die twee stemmen ter Vergaderinge der Bondgenooten begeerden, stemmen zouden, gelyk zy plagten te doen, in de Vergadering der algemeene Staaten; dat de Stad Bommel en de Ampten van Tieleren Bommelerwaard, Beest en Renoi wederom zouden gehegt worden aan Gelderland, waaraan zy plagten te behooren, mids Bommel bleeve by 't Regt der Gendsche Bevrediging, en onder 't bewind van den Prinse van Oranje; benevens nog eenige andere punten (m).’ 't Liep egter aan tot in Lentemaand, eer de Gemagtigden {==265==} {>>pagina-aanduiding<<} der Ridderschap des Nieuwmeegschen Kwartiers en der Stad Nieuwmegen, en de Gemagtigden der Ridderschap en der groote en kleine Steden des Arnhemschen Kwartiers; en tot in Grasmaand, eer die van Venlo 't Verbond onderschreeven. Ook namen, in Lentemaand, de Friesche Steden, Leeuwaarden, Sneek en Franeker, en eenige Grietmans en Edelen 't Verbond aan. Verscheiden' andere Friesche Steden volgden niet, voor den eersten van Zomermaand, hebbende de Geestelykheid, daar te Lande, zig hevig gekant tegen de Unie (n). De Graaf van Rennenberg maakte, in 't eerst, merkelyke zwaarigheid in 't aanneemen van het Verbond, beweerende hy, dat het, zonder kennis des Aartshertogs, geslooten was, en strekte, om zig te scheiden van de algemeene Staaten: doch hy liet zig, eerlang, overhaalen (o), neemende de Unie, eerst met eenige uitzondering; doch daarna, eenvoudiglyk aan, op den elfden van Zomermaand. Hy tekende zig Stadhouder van Friesland, Overyssel, Groningen en Ommelanden, Drente en Lingen; doch hadt, ondertusschen, niets minder voor, dan zig aan 't Utrechtsch Verbond te houden. Hy sprak 'er, voor en na zyne tekening, altoos kwalyk van, onder zyne vertrouwde vrienden (p). Zelfs was hy, van Louwmaand af, of al eerder, in heimelyke onderhandeling geweest, om zig {==266==} {>>pagina-aanduiding<<} te verzoenen met den Koning (q); doch 't leedt nog wel een jaar, eer hy den Staaten openlyk afviel, gelyk wy, hierna, zien zullen. Met zyne ondertekening, werden egter de Stad Groningen en het Landschap Overyssel niet geagt begreepen te zyn in het Bondgenootschap. Overyssel weigerde het rondelyk, voorwendende, dat men het Land eerst ontlasten moest van Krygsvolk (r): welk men 'er, egter, nog eenen geruimen tyd, leggen liet, om dit gewest dus te dringen, tot het aanvaarden der Vereeniging (s). Doch dit geschiedde eerst, op eene zekere wyze, in de Lente des volgenden jaars; wanneer de Prins die van Overyssel zweeren deedt, aan den Koning, als Hertog van Brabant, Graave van Holland en Heere van Overyssel, aan de algemeene Staaten, zig, in de Generaliteit of in de nadere Unie, samen houdende, aan den Aartshertoge, aan den Prinse, en aan de Staaten des Landschaps (t). Groningen is, niet voor 't jaar 1594, in 't Utrechtsch Verbond getreden gelyk wy, hierna, staan te melden. Drente en Lingen hebben, meen ik, nimmer de Unie getekend: en Gend, Venlo, Ypere, Antwerpen, Breda, Brugge (u) en 't Land van de Vryen, alle welken, van tyd tot tyd, in 't Utrechtsch Verbond, eerst in 't gemeen de nadere Unie, daarna blootelyk de Unie of Vereeniging genoemd, getre- {==267==} {>>pagina-aanduiding<<} den zyn, hebben weinig of geen deel aan de gemeene Regeeringe gehad. Men vindt, dat 's Hertogenbosch, in den zomer deezes jaars, gedreigd wordende met eene Belegering, ook begeerde te treeden in de Utrechtsche Vereeniging, op den voet van Antwerpen, en hierom onderstand verzogt van de Bondgenooten. Ook is toen de Stad, door die van Holland, voorzien van eenige manschap (v). Doch, dat zy ooit voor een Lid der Unie gehouden zy, is my niet gebleeken. Waarschynlyk, is ook het verzoek, waarvan wy spreeken, niet van Stads wege; maar alleen door de Onroomschen aldaar geschied. Dit zal, hierna, klaarder blyken. De Prins draalde eenigen tyd, eer hy deOranje begeeft zig niet terstond in de Unie, en waarom niet? Unie aannam, om dezelfde redenen, die hem verhinderd hadden, dezelve, openlyk, te bewerken; en vooral, om dat de Aartshertog, in 't Verbond, niet gekend was, 't welk gelegenheid gegeven hadt, om den Prins te beschuldigen, dat hy zig algemeenen Landvoogd dagt te doen maaken, in plaatse van den Aartshertog (w). Doch, eindelyk, verklaarde hy, by een byzonder Geschrift, te Antwerpen, op den derden van Bloeimaand, getekend ‘dat hy, tot hiertoe, hebbende, uitgesteld, te treeden in het Utrechtsch Verbond, om dat hy hoop hadt, de Nederlanden in 't gemeen tot dezelfde Vereeniging te zullen brengen; en nu hebbende verstaan, dat de Aartshertog en een goed deel der Nederlanden dit Verbond hadden goed- {==268==} {>>pagina-aanduiding<<} gekeurd, eindelyk, ook beslooten hadt, hetzelve aan te neemen, zig verzekerd houdende, dat de hoogheid en het gezag van den Aartshertoge, by het zelve, geenszins verkort was.’ Dus kreeg het werk der Vereeniging zyn beslag eenigszins. Men regtte, te Utrecht, eene Vergadering op, die magt kreeg, om op voorvallende zaaken te besluiten, en, over gewigtigen, de Bondgenooten beschryven moest, in gevolge van het negentiende Artikel der Vereeniging. Graaf Jan van Nassau was, hier, het hoofd deezer Vereeniging, zo lang zyn Broeder afwezig was. Men hadt hem eenen Raad toegevoegd, van welken de Heer Boekholt, Drost van Wageningen, en de Advokaat Buis Leden waren (x). 't Krygsvolk in Gelderland wordt, van nieuws, beëedigd. De Vergadering der Vereenigde Landen, te Utrecht, besteedde haare eerste zorgen aan het van nieuws beëedigen der Krygsknegten in Gelderland, 't welk, niet dan na veel moeite, gelukte, willende verscheiden' vendels geenen nieuwen eed doen, voor dat men hun betaald hadt. Zy lieten zig egter nog, met goede beloften en een deel hunner agterstallige soldye, te vrede stellen (y). IV. De Malkontenten hellen naar vereeniging met de Waalen. Doch terwyl men dit in Gelderland uitvoerde, werdt rugtbaar, hoe de voornaamste hoofden der Malkontenten of Misnoegden, te Bethune, byeen geweest waren, en een verbond gemaakt hadden, om zig, met hunne benden, te voegen by die van Artois, {==269==} {>>pagina-aanduiding<<} Henegouwen en Douai, en elk tegen te staan, die zig niet hieldt aan de Gendsche Bevrediging. De Burggraaf van Gend en de Heer van Kapres hadden zig, hiertoe, by ondertekening, verpligt, op den derden van Sprokkelmaand. De Heer van Montigni hadt ook beloofd te tekenen, zo la Motte zulks deedt, binnen zes dagen (z). De algemeene Staaten,Handel der algemeene Staaten met die van Artois, Henegouwen en Douai. de nadeelen voorziende, die, hieruit, te wagten waren, deeden eene bezending aan de Walsche Staaten, hen biddende, dat zy volharden wilden by de Gendsche Bevrediging. Doch deezen gaven voor antwoord, ‘dat niet zy, maar veeleer anderen de Gendsche Bevrediging geschonden hadden: verklaarende, wyders, by dezelve, te willen volharden: ook, dat zy zig, ongaarne, afzonderlyk zouden willen verdraagen met den Koning, die hen, daartoe, in eenen minzaamen brief, genoodigd hadt; dat zy, veel liever, gezamenlyk wilden handelen, en hoopten, dat Parma, dien zy 't verzogt hadden, hiertoe zou willen verstaan, van welke gelegenheid de andere Staaten zig, oordeeldenze, behoorden te bedienen, om een goed verdrag te treffen (a).’ De algemeene Staaten schreeven, hierop ‘dat de Gendsche Bevrediging, in sommige punten, wel eenig geweld geleeden hadt; doch dat men dit der hevigheid des tyds, waarin 't onmogelyk was de weegschaal altoos regt te houden, moest toeschryven. Dat de grondslag dier Bevrediging, de ee- {==270==} {>>pagina-aanduiding<<} nigheid der gewesten, desonaangezien, plaats behouden moest. Dat zy, hiertoe, wilden medewerken. Doch dat Parma, kennende den yver der Walsche Staaten voor 't Roomsche Geloof, zig van dien yver diende, om hen te doen wyken van de Gendsche Bevrediging, onder voorwendsel van hen nader by dezelve te doen blyven. Dat zy niets meer verlangden dan eene algemeene Vrede, mids menze gunde aan alle de Nederlanden, zonder onderscheid van Godsdienst: alzo zy hunne broeders niet in den nood konden laaten; maar, gezamenlyk met hen, of vrede hebben, of oorloogen moesten (b).’ De Staaten van Artois scheenen wel meest geneigd tot eene afzonderlyke handeling met Parma. Die van Henegouwen gelieten zig, by de algemeene Vereeniging te willen volharden, zendende zelfs den algemeenen Staaten een Geschrift toe, waarby zy verklaarden, goed en bloed te willen opzetten by 't handhaaven van 't bezwooren verbond (c). Doch zy waaiden haast met den wind, door welken, die van Artois gedreeven werden. Die van Artois, Ryssel, Douai en Orchies besluiten met Parma te verdraagen. 't Hoofdpunt van 't geschil, tusschen de algemeene Staaten en die der Walsche gewesten, was nu, of men zig met den Koning zou konnen verzoenen, zonder Geloofsvrede te bedingen. De laatsten hielden van ja, en dat men zig voldaan behoorde te houden, met het bevestigen der Gendsche Bevredi- {==271==} {>>pagina-aanduiding<<} ging, der Brusselsche Vereeniging en des eeuwigen Gebods. De eersten dreeven, dat men, zonder Geloofsvrede, niet sluiten kon. Met Artois, stemden die van Ryssel, Douai en Orchies overeen, om, op den eerstgemelden voet, met Parma te verdraagen, en zelfs een heir op te regten, om 't uitheemsch Krygsvolk ten Lande uit te dryven, indien men 't vertrek deszelfs, met gemoede, niet te verwerven wist. Doch de algemeene Staaten, kennis van dit besluit gekreegen hebbende, ontrieden 't uitvoeren van hetzelve, op 't allerernstigst: den Walschen Staaten, daarentegen, vermaanende, hunne afgevaardigden te zenden op de Vredehandeling, die, onder 's Keizers bemiddeling, te Keulen, stondt gehouden te worden (d). Doch deezeDe Malko tenten gaan met hun Leger tot 's Konings zyde over. raad vondt te minder ingang, na dat S.O. mer zig, op den vyfden van Grasmaand, aan la Motte overgegeven, en Montigni, Selles, Heeze en anderen, met het gantsche Leger der Malkontenten, zig, door zyne bemiddeling, tot den Koning gevoegd hadden, bedingende, voornaamlyk, de handhaaving der Gendsche Vrede, der Brusselsche Vereeniging en des eeuwigen Gebods (e). Hier mede was de scheuring begonnen. Ook maakte men, ten zelfden dage, 't was de zesde van Grasmaand, eenen aanvang der vyandlykheden. By Duinkerken lag eenig volk van la Motte,La Motte wordt vyand verklaard. die, op den negenden van Lentemaand, by een Plakaat der algemeene Staaten, op 's Ko- {==272==} {>>pagina-aanduiding<<} nings naam uitgegeven, reeds voor een' muiteling en verraader verklaard was (f). De Heer van la Noue overviel dit volk, met tweeduizend knegten en zeshonderd ruiters, en versloeg 'er omtrent tweehonderdenvyftig van. Ook maakte hy, sedert, zyn werk van het beletten der strooperyen, die Montigni en la Motte, ten platten lande, deeden (g). V. Parma dreigt Antwerpen, en belegert Maastricht. Intusschen hadt zig Parma, met een deel zyns Legers, op den tweeden van Lentemaand, vertoond voor Antwerpen, de Stad dreigende met een beleg. De voortogt zyner benden, onder Octavio Gonzaga en Jan Baptist del Monte, overviel drieduizend Staatschen, die te Burgerhout verschanst lagen, en dreefze van daar, tot onder de vesten der Stad, daar een vinnig gevegt voorviel, in 't gezigt van den Aartshertoge en den Prinse, die op de wallen stonden, om de vereischte bevelen te geeven (h). Maar Parma, die 't oog naar Antwerpen, de gedagten naar elders gewend hadt, berende Maastricht, op den twaalfden. Te gelyk, vermaande hy den algemeenen Staaten, schriftelyk ‘tot het herstellen van den Roomschen Godsdienst en 's Konings gehoorzaamheid, als onder Keizer Karel, op welke voorwaarden, de Walsche gewesten en ook zy zig met den Koning zouden konnen verzoenen (i).’ Doch de Staaten toon- {==273==} {>>pagina-aanduiding<<} den meer trek, om den Vredehandel te beginnen, door bemiddeling der Keizerlyke Gemagtigden. De Heer van la Noue was Overste van Maastricht, alwaar de bezetting slegts duizend, de gantsche weerbaare manschap niet veel boven vierduizend man sterk was: welke geringe magt hem bewoogen hadt, zig buiten de vesting te houden, tot dat hy meer volks byeen zou hebben: en toen hem dit, na veel toevens, mids de oneenigheid der Staaten, eindelyk, gelukt was, vondt hy de toegangen Stedewaards zo digt geslooten, dat 'er geen doorkomen aan was, waarom hy 't bewind der verweeringe Melchior van Zwartsenburg aanbevolen liet. Parma hadt zig, rondsom de Stad en voorstad Wyk, ter regterzyde der Maaze, gelegerd, en kreeg zynen toevoer uit Luikerland. De gordyn, byDe Stad wordt beschooten, en bestormd. de Brusselsche Poort, gehouden voor de zwakste, werdt eerst beschooten. Doch toen de muur geveld was, deedt zig, agter denzelven, een aarden wal voor, die, een en andermaal, vrugteloos, bestormd werdt. Men beschoot de Stad, daarna, aan den kant der Hoogterpoorte, nevens 't water, en na dat hier twee tamelyke openingen gemaakt waren, viel men aan 't stormen, op den agtsten van Grasmaand. Doch de belegerden weerden zig zo dapperlyk, dat de aanvallers, met verlies, meent men, van wel tweeduizend man, aftrekken moesten. Parma zwigtte egter niet, maar wierp, voor de Brusselsche Poorte, eene platte Kat op, van welke hy, wel vyf weeken agtereen, op een rave- {==274==} {>>pagina-aanduiding<<} lyn der vestinge deedt schieten. Hier vermeesterde hy, eerlang, den bedekten weg. en zogt zig ook te sterken, op een Eilandje, in de Maaze, voor de Stad: doch die van binnen verjaagden hem van daar met het grof geschut. Parma schreef hun, op den derden van Zomermaand, dat het hoog tyd voor hun was, om te peinzen op een eerlyk verdrag, welk hy hun nu nog gunnen wilde; doch zy gaven zulk fier bescheid, dat het schieten en stormen wederom aanging. 't RavelynDood van den Heer van van Hierges en van zynen Vader den Graave van Barlaimont. Poogingen om Maastricht te ontzetten. werdt, eindelyk, veroverd. Omtrent deezen tyd, sneuvelde de Heer van Hierges, aan een' kogel. Hy was de oudste Zoon van den Graave van Barlaimont, die ook, kort te vooren, overleeden was (k); en zyn verlies werdt zeer betreurd van den Veldheer. Midlerwyl, deeden de Aartshertog en de Prins van Oranje hun best, om de Staaten te beweegen, tot het onderneemen van 't ontzet van Maastricht. Holland, welk bloot lag voor den vyand, als Maastricht in zyne handen viel, toonde zig gereed, en leverde geld, manschap, mond- en krygsbehoeften, ten deezen einde (l). Doch de tweedragt onder de andere Bondgenooten, daar la Motte onder roeide, de nieuwe kryg, met welken de Waalen dreigden, en verscheiden' andere toevallen (m) maakten, dat men, ter algemeene Staatsvergaderinge, tot geen besluit kwam. Men hadt nu schier zyne eenig- {==275==} {>>pagina-aanduiding<<} ste hoop gevestigd op het treffen van een Bestand te Keulen, alwaar de Vredehandeling begonnen was. Doch de Spanjaards hadden 'er geene ooren naar, zo men niet beloofde, Maastricht den Koning te zullen leveren, indien de Vrede niet voortging. De belegerden werden vast gehertigd met troostelyk schryven van den Aartshertoge en den Prinse, die hun, onder anderen, by eenen Brief van den vyfentwintigsten van Zomermaand, binnen vyftien dagen, ontzet beloofden. Ook was 't waar, dat de Graaf van Hohenlo eenig Krygsvolk byeen rukte. Doch Parma kreeg hiervan zo dra geene kondschap, of hy besloot het uiterste zyner kragten in 't werk te stellen, om de Stad te bemagtigen. OpGeweldig stormen op de Stad. den agtentwintigsten van Zomermaand, deedt hy, tot negen reizen agtereen, storm loopen, dat, den gantschen dag, en tot diep in den nagt, duurde; doch, door de belegerden, met onbezweeken moed, afgekeerd werdt. Maar in den morgenstond geviel het, dat de Stedelingen, afgemat door veel arbeids en waakens, met zieklyke lighaamen, meest allen, op den wal, aan 't sluimeren raakten. De SpanjaardsZy gaat over. merkten 't en boodschapten 't Parma: die, terstond, bevel geeft, om den wal, in stilte, te beklimmen. 't Geschiedt. De half of heel sluimerende wagt wordt afgemaakt. De beklimmers, ingevolgd door 't grootste deel des Legers, storten ter Stad in; daar, al wie zig voordeedt, ontzield werdt. Nog weerde men zig, tot vrouwen, en maagden, en jongens toe, op de straaten, uit de vensters, van de daken, met steenen en ander tuig. {==276==} {>>pagina-aanduiding<<} Veelen vlooden ter poorte uit, naar de brug, van waar zy, by menigten, in 't water gedrongen werden. Anderen sprongen, uit vertwyfeldheid, in den stroom, waarin sommige moeders, eerst, uit deernis, haare kinders, toen, uit wanhoop, zig zelven geworpen hebben. Op den moord, volgde de plondering, en 't afpersen van hoog rantsoen, door ysselyk pynigen. De Overste Zwartsenburg was gesneuveld. Een Spanjaard, die den Prinse van Oranje lang als Ingenieur gediend hadt, werdt, met spietsen, doorreegen. Doch Wyk ging over by verdrag, ter bede van eenige grooten (n). Sedert, lag de Stad lang woest, en bleef een nest van soldaaten, die de ledige huizen afbraken en tot brandstoffe bezigden (o). 't Spaansche Leger hadt, ondertusschen, in dit langduurig beleg, zo veel geleeden, dat Parma, in eenen geruimen tyd, niets van gewigt onderneemen durfde. Zelfs stortte hy, zyn lighaam en zynen geest, met het doorzetten deezer belegeringe, het uiterste gevergd hebbende, in eene zwaare ziekte, waarvan hy langzaam herstelde (p).Verdere wederzydsche Krygsbedryven. Zyne benden hielden zig, na 't veroveren van Maastricht, meest omtrent Roermonde, alwaar zy, van tyd tot tyd, schutgevaarten hielden, met de Staatsche bezettingen van Gelder, Venlo en Wagtendonk. Hopman Gouwenburg, die in Venlo lag, hadt het ge- {==277==} {>>pagina-aanduiding<<} luk van, op den zevenden van Oogstmaand, vier Zwitsersche vendels van Parma, by Heekhuizen, te verrassen en te verslaan. Doch ten zelfden tyde, werdt Aalst, en de vryheid Ronse in Vlaanderen, overvallen en geplonderd, door de Malkontenten, die daarna eenige Gendsche vendels uit Bazerode verdreeven, het Dorp, vervolgens, aan koolen leggende. La Motte overviel en beroofde, in Herfstmaand, de Stad Hondschooten: en dit was 't voornaamste, welk, behalve 't inneemen van Maastricht, dit jaar, van de Spaansche zyde, verrigt werdt. Want de aanslag van Alleines op Kortryk liep te niet, in Wynmaand, juist op de stond, als Meenen, thans de wapenplaats der misnoegden, door de Staatschen verrast was. La Noue overmeesterde, daarenboven, Warwyk, in Slagtmaand, en verdreef de Waalen, uit Halewyn en verscheiden' andere Plaatsen (q). VI. Dagvaart te Antwerpen. De Vredehandeling te Keulen, waarvan wy reeds in 't voorbygaan gewaagd hebben, was, door den Keizer, in den aanvang deezes jaars, voorgeslaagen, en de Aartshertog hadt de algemeene Staaten, op deezen voorslag en op andere punten, tegen den twintigsten van Lentemaand, te Antwerpen, beschreeven. Hier viel veel twist, onder de Leden, over 't aanwerven van Krygsvolk, over de middelen, om het te onderhouden, en over 't ontzetten van Maastricht. De Prins boodt aan, den oorlog, drie maanden lang, te willen voeren, mids men hem driehon- {==278==} {>>pagina-aanduiding<<} derdentwintigduizend guldens ter maand verschaste, en terstond, daarenboven, vierhonderdzesendertigduizend, tot het ontzetten van Maastricht. Holland en Zeeland toonden zig gereed genoeg, om hiertoe te bewilligen (r), te gelyk egter verklaarende, dat zy de Brusselsche Vereeniging en het eeuwig Gebod, waarop de andere gewesten nog staan bleeven, van geener waarde hielden (s). Doch de anderen kwamen tot geen besluit.Inzigten van Holland en Zeeland op de Keulsche Vredehandeling. Wegens den Vredehandel, hadden die van Holland en Zeeland, in eene byzondere onderhandeling met den Prinse, begeerd, dat men, voor hun, vrye oefening van den Hervormden, met uitsluiting van den Roomschen Godsdienst, bedonge: ook, dat zy zig, na de dood zyner Doorlugtigheid, eenen anderen Stadhouder zouden mogen kiezen; doch de Prins vondt aanstootelyk van dit laatste gewag te maaken, en riedt hun, omtrent het eerste, zig te houden aan de Gendsche Bevrediging. Veele zaaken, op deeze Dagvaart gebragt, bleeven onafgedaan. Doch tot de Vredehandeling werdt beslooten (t), en de lastbrief voor de Staatsche Gemagtigden getekend, op den negenden van Grasmaand.Staatsche Gemagtigden op dezelve. Deezen waren Filips van Croi, Hertog van Aarschot, Joan van der Linde, Abt van S. Geertruids, Fredrik van Yve, Abt van Marolles, Buccho van Aytta, Proost van S. Baafs te Gend, Gasper Schets, Thesaurier van 's Konings Domeinen, François van Oignies, {==279==} {>>pagina-aanduiding<<} Heer van Beaurepar, Adolf van Meetkerke, Schildknaap, Adriaan van der Myle, Raad in den Hove van Holland, Bernard van Merode, Ridder, Heer van Rumen, Adolf van Goor, Heer van Kaldenbroek en Aggeus van Albada, Doktor in de Regten. De Staaten van Holland zouden gaarne gezien hebben, dat men Graaf Jan van Nassau ook naar Keulen hadt afgevaardigd (u): doch hiertoe scheen men, ter algemeene Staatsvergaderinge, niet te hebben konnen verstaan. Ook bleef Oignies, die 't met de Waalen, zyne Landsluiden, hieldt, agter. Merode en Albada woonden, te Keulen. De overigen verscheenen aldaar, in den aanvang van Bloeimaand. De Keizerlyke en Spaansche Gezanten, van welke laatsten, Karel van Arragon, Hertog van Terranova, het hoofd was, waren 'er, reeds te vooren, aangekomen. Ook bevondt zig te Keulen, de Pauselyke Gezant, Jan Baptista Castagna, Bisschop van Rossan. De Keizerschen sloegen, uit eigen' beweeging,Aanvang der Onderhandelingen. een Bestand voor; doch dit haperde, aan de Spaansche zyde, mids men Maastricht gaarne eerst in handen hebben wilde (v), gelyk wy reeds hebben aangemerkt. ToenKibbelaary over den lastbrief der Staatschen en 't zegel aan den zelven. kibbelde men, eenen geruimen tyd, over den lastbrief der Staatschen, daar de Spaanschen veel op te zeggen wisten. Hy sprak alleen uit den naam van den Aartshertoge Matthias en van de Prelaaten, Edelen en Gemagtigden der Steden, te Antwerpen vergaderd, en ver- {==280==} {>>pagina-aanduiding<<} beeldende de Staaten. Doch Terranova begeerde, dat 'er de Landen in werden uitgedrukt, met welken hy handelen zou. Ook berispte hy de nieuwigheid van 't zegel, en dat de lastbrief zig gedroeg aan een berigtschrift, welk men nog niet vertoond hadt. De Staatschen verklaarden zig gereed tot dit laatste: ook ontbooden zy eenen anderen lastbrief, waarin de naamen van Brabant, Gelderland, Zutfen, Vlaanderen, Holland, Zeeland, Doornik en het Doorniksche, Utrecht, Mechelen, Friesland en OverysselAanmerkingen van die van Holland op het zegel. stonden uitgedrukt (w). Wat het zegel betreft, de Gemagtigden van Holland ter algemeene Staatsvergaderinge noemden 't groot en ongeschikt. Het vertoonde een' Leeuw, met een zwaard in den eenen en een' bondel pylen in den anderen poot. De Staaten deezes Landschaps, verneemende, dat de algemeene Staaten zulk een' zegel gemaakt, en 'er den lastbrief der Gezanten naar Keulen, voor 't eerst, mede gezegeld hadden, toonden zig hierover te onvrede. Zy vreesden, naamlyk, dat men 't, in 't vervolg, ook bezigen zou, tot het zegelen van schuldbrieven, die, onder anderen, ten hunnen laste komen zouden. Doch de algemeene Staaten verzekerden hun, door eeneActe van indemniteit. schriftelyke schadeloosstelling, die hun, op den zevenentwintigsten van Grasmaand, verleend werdt (x). Te Keulen, vergden de middelaars den Staatschen, de eerste opening der {==281==} {>>pagina-aanduiding<<} punten van verzoeninge te doen. Zy deeden 't, begeerende, onder anderen ‘voor elk gewest, het voorregt, dat Brabant hadt,Eisch der Staatschen. van zynen Heer te mogen verlaaten, als hy 's Lands vryheden verbrak: ook dat de Godsdienst in den staat bleeve, daar hy toen in was, en dat Matthias de Landvoogdy behieldt, en niemant, na zyn afsterven, daartoe gevorderd werdt, dan by bewilliging der Staaten.’ Doch de SpaanschenDie verworpen wordt. waren wel verre van het toestaan deezer punten. Ook opperden de middelaars deeze vraag, wie regter zyn zou, als 'er geschil over 't krenken der vryheden viel? welk Ampt noch de Staaten aan den Koning, noch de Koning aan de Staaten zou konnen opdraagen. De Staatschen kwamen dan, volgens hun tweede en uiterste Berigtschrift, tot andere voorwaarden. Doch de middelaars hielden den handel sleepende, uitschietende van eene byzondere overeenkomst met den Prinse van Oranje (y). Terranova leverde, insgelyks, zyne uiterste punten over (z), die de Staatschen onaanneemlyk vonden. Men bewoog hen, omze hunnen meesteren toe te zenden, en gaf hoop van nog iets nader te zullen komen, zo deezen zig rekkelyk toonden (a). Ondertusschen,De Staatschen krygen nieuwen last. verliep de tyd van zes weeken, dien de Staatschen, alleenlyk, tot handelen besteeden mogten; doch zy kreegen, sedert, last, om voort te vaaren, zonder bepaaling van tyd, behoudende de Staaten, om den {==282==} {>>pagina-aanduiding<<} vyand in onzekerheid te houden, de magt aan zig, om hunne gezanten te rug te roepen, als zy 't zouden goedvinden. Deezen, sedert, met de Keizerschen, in gesprek getreden, over de punten der Spaansche Gezanten, gaven te verstaan, dat de Staaten, wederom, met den Hertoge van Anjou, handelden, en ligtelyk met hem sluiten zouden, zo men, van 's Konings zyde, te styf op zyn stuk stondt. De Keizerschen ontwierpen toen zelf een Verdrag, welk den Staatschen behandigd werdt. Doch 't beviel niet, om dat men 't in den grond hieldt overeen te komen,De Keizerschen ontwerpen de Vredepunten. met de punten van Terranova (b). De Keizerschen moesten dan, op nieuws, aan 't werk, en leverden, op den agttienden van Hooimaand, een ander ontwerp in, welk, in 't voornaamste, op deezen zin, uitliep: ‘Dat de Gendsche Bevrediging, de Brusselsche Vereeniging en het eeuwig Gebod zouden vastgesteld blyven: ook het handhaaven der voorregten, en 't vertrek van 't uitheemsch Krygsvolk. Dat luiden van eere, verlaaten zynde van Ampten, bezeten ten tyde van 't eeuwig Gebod, in dezelven zouden hersteld worden. Dat men de wederzydsche gevangenen zou slaaken: ook den Graaf van Buuren, drie maanden na dat de Prins, zyn Vader, voldaan zou hebben aan 't byzonder verding, met hem te maaken. 's Konings gezag zou stand grypen, als ten tyde van Keizer Karel. Tot de Landvoogdy zou hy stellen een' {==283==} {>>pagina-aanduiding<<} Vorst of Vorstin van zynen bloede, die 's Lands voorregten en dit verdrag zou bezweeren, en alle sterke Plaatsen ontvangen; over dezelven, stellende gebooren Nederlanders, die ook alleen hooge Ampten zouden mogen bekleeden, en den Koning en Staaten zweeren moeten. De Koningin van Engeland en de Hertog van Anjou zouden, in dit Verdrag, begreepen zyn. Omtrent den Godsdienst, zou men zig, in Holland, Zeeland en Bommel, schikken naar 't Gendsche Verdrag, mids men den Roomschgezinden aldaar de plaatsen wederom inruimde, die zy, ten tyde van dit Verdrag, inhadden: in de andere Landschappen, zou men alleen den Roomschen Godsdienst oefenen; doch de Onroomschen zouden aldaar vry mogen woonen, tot dat de Koning of zyn Stadhouder, by raade der Staaten, wettelyk beroepen, de Plakaaten nader zou hebben gemaatigd; mids zy zig van openlyke oefening en ergernis onthielden (c).’ De Staatsche gezanten zonden dit ontwerpDie den algemeenen en byzonderen Staaten worden aangepreezen. aan hunne meesters (3). Ook schreeven de Keizerschen en zelfs Terranova aan de algemeene en aan verscheiden' byzondere Staaten en Steden, hun raadende, dit ontwerp goed te keuren: waarvan zelfs de Staatsche gezanten niet vreemd waren. De meefte {==284==} {>>pagina-aanduiding<<} Landschappen en Steden antwoordden, op dit schryven, dat zy zig gedroegen, tot het besluit der algemeene Staaten. Overyssel stemde sommige punten toe, maakte zwaarigheid in anderen; doch stondt zeer op vryheid van Godsdienst voor de Hervormden (d). Friesland en de Ommelanden verwierpenze, geheellyk (e). 's Hertogenbosch schreef, dat men daar de ontworpen' punten aanneemlyk vondt: waarvan wy de reden wel haast zien zullen. Te Antwerpen wees menze van de hand. Die van de Augsburgsche belydenis aldaar, verdagt gemaakt, dat zyze nuttig en noodig hielden, toonden het tegendeel, in openbaaren druk. Voorts, werden de punten, alomme, in blaauwboekjes en burgergezelschappen, of voor- of tegengesproken. 't Gemeen, zwaar gedrukt door den last des krygs, mompelde, hier en daar, dat de Vrede tusschen de wederzydsche gezanten reeds getroffen was; doch dat het aan de baat- en staatzugt der genen, die toen 't bewind hadden, haperde, dat zy niet bekragtigd en afgekondigd werdt. Te Utrecht, onder anderen, hadt men hiervan den mond zo vol, dat de Wethouderschap geraaden vondt, zulk snappen niet slegts te verbieden, maar in 't openbaar en bondiglyk te wederleggen (f). Antwoord der algemeene Staaten op het Ontwerp der Keizerschen. Ondertusschen, hadden de algemeene Staaten, in Oogstmaand, geantwoord, op het ontwerp der Keizerschen. 't Byzonderste van hun schryven kwam hierop uit: ‘Dat men {==285==} {>>pagina-aanduiding<<} het eeuwig Gebod, welk die van Holland en Zeeland nimmer omhelsd hadden, ten onregte voegde by de Gendsche Bevrediging. Dat hieruit volgde, dat men de Gendsche Bevrediging niet ernstelyk dagt te handhaaven. Dat men ook ontydig sprak van het overleveren der sterke Plaatsen, waartoe die van Holland en Zeeland, toen zy nog op zig zelven stonden, niet hadden konnen verstaan. Kranke troost was 't, wyders, voor den Graave van Buuren, dat men zyne verlossing uitstelde, tot na 't voldoen aan een byzonder Verdrag, welk nog niet geslooten was, en waartoe de Prins van Oranje ook niet zou konnen verstaan. Dat men, by 't ontwerp, geene verzekering gaf aan de Koningin van Engeland, aan den Hertoge van Anjou, noch zelfs aan den Aartshertoge Matthias. Dat de Onroomschen in de andere gewesten, by het zelve, ook veel meer benaauwd werden, dan by de Gendsche Bevrediging, die men, met woorden, bevestigde, doch in der daad kragteloos scheen te willen maaken. 't Slot van alles was een verzoek aan de Keizerschen, dat zy den Hertog van Terranova beweegen wilden, tot het opstellen van voorwaarden, waarin 's Konings genade duidelyker te bespeuren ware, en die, met regt, den naam van Vredepunten draagen mogten (g).’ VII. Beroerte te Amersfoort. Terwyl de Vredehandeling dus sleepende werdt gehouden, werdt de kryg, behalve {==286==} {>>pagina-aanduiding<<} voor Maastricht, flaauwelyk, voortgezet: doch de inwendige beroerten duurden, byna dit gantsche jaar, aan verscheiden' oorden. In het voorjaar, was 't in 't Stigt te doen. De Stad Amersfoort nam geen genoegen in de voldoening, door den Prinse, aan 't Landschap in 't gemeen, toegestaan; maar begeerde, op zig zelve, met hem te handelen. Ook wilde zy de Utrechtsche Vereeniging niet aanneemen. Zelfs hieldt zy de tollen in, die van wege de Staaten geheeven werden. De Staaten, vermoedende, dat men 'er 't oog naar den vyand gewend hadt, zonden 'er tweehonderd knegten heenen, die men weigerde te ontvangen. Toen werdt de gemeenschap met Amersfoort, in de nader Vereenigde Landen, verbooden. Men bewoog Gelderland ter eener, en Amsterdam ter anderer zyde, om der Stad toevoer te weigeren (h). Zelfs, werden haare ingezetenen bekommerd en gegyzeld, en de Eem, met een' uitlegger, geslooten. 't Geschil kwam, eerlang, voor den Prinse te Antwerpen, die, 't niet ziende by te leggen met gemoede, Graave Jan, zynen Broeder, last gaf, om de Stad, met de wapenen, te dwingen. Hy kwam 'er dan voor, met zeven stukken geschuts, en eenige vendels knegten, op den zevenden van Lentemaand, en beschoot de Utrechtsche poort. Die van binnen, hierdoor verbaasd gemaakt, lieten, ten derden dage daarna, de Nassausche bezetting ter Stad in. Graaf Jan veranderde toen de Regeering, voerde de Geloofs- {==287==} {>>pagina-aanduiding<<} vrede in, en schikte alles, naar 't welbehagen der Staaten van Utrecht (i). 't Liep slegts aan, tot op den negenden van Zomermaand, wanneer men de beelden aldaar uit de Kerken deedt neemen. Doch, des anderendaags,Beeldenstorm te Utrecht. gebeurde het zelfde te Utrecht, met veel beweeging onder 't volk, en met uitleiding van een gedeelte der Roomschgezinden. De Wethouderschap sloot, op den vyftienden, een verdrag tusschen de vyf Kerken, uit den naam der gemeene Geestelykheid, ter eener, en den Kolonel, Hopluiden en mindere officiers van wege de Burgerye en Onroomschen, ter anderer zyde; waarby de Minderbroeders-S. Jakobs- S. Nikolaas- en Buurkerke den Onroomschen toegevoegd werden, en voorts verklaard, dat men, in 't begeeven van ampten en gunsten, zo geestelyken als weereldlyken, geen opzigt neemen zou op 't geloove (k). VIII. Oproer te Antwerpen. Te Antwerpen, ontstondt, op den agten-twintigsten van Bloeimaand, een gevaarlyke oproer, ter gelegenheid van eenen openbaaren ommegang, die, door de Roomsche Geestelykheid, verzeld van den Aartshertoge Matthias, gehouden werdt. 't Volk, hierdoor, getergd, raakt op de been, en laat zig, noch door ontzag voor den Aartshertoge, noch door den Prinse van Oranje, die, op 't gerugt van onraad, te voorschyn gekomen was, te vrede stellen, voor dat de Priesters, Monniken en Kanonniken, die den om- {==288==} {>>pagina-aanduiding<<} megang verzellen zouden, ten getale van honderdentwintig, ter Stad uit geleid waren. De Prins was zo misnoegd over deeze ongeregeldheid, die de Spaanschgezinden hem wyten durfden, dat hy, 's anderendaags, in eene aanzienlyke Vergadering van Wethouderen en anderen, verklaarde, de Ampten, die hy, over de Nederlanden in 't gemeen en over Brabant in 't byzonder, bekleedde, te willen nederleggen, en de Stad te willen verlaaten. Ook dreigden Matthias en de Raaden van Staate hun afscheid te neemen. Zy lieten zig egter allen nog verbidden. De Prins hielp eene Keur beraamen, waarby eenigen Geestelyken vergund werdt, in de Stad, weder te keeren. Zy werdt, op den twaalfden van Zomermaand, afgelezen. Ten zelfden dage, werdt ook de nader Vereeniging van Utrecht, in Antwerpen, verkondigd; te gelyk met eene Geloofsvrede, waarby den Onroomschen eenige meerdere ruimteDe Heer van Fresin wordt gevat. werdt verleend (l). Omtrent deezen tyd, ontdekte men, dat Karel van Gavere, Heer van Fresin, te Antwerpen woonende, heimelyk verstand hieldt met eenige Henegouwer Edelen, welken hy beloofd hadt, den Koning, te Antwerpen, dienst te zullen doen. Hy werdt, terstond, gevat, en naar 't Slot te Breda gevoerd, daar hy, twee jaaren, opgeslooten bleef (m). IX. Bedryf van Imbize te Gend. Te Gend, te Oudenaarden, en te Dendermonde, hadt men, in Lentemaand, de Gees- {==289==} {>>pagina-aanduiding<<} telykheid, insgelyks, ter Stad uit gedreeven. Vervolgens, was men, ter eerstgemelder plaatse, uit zorge voor de Waalen, gevallen aan 't verbeteren der Vestingwerken: waartoe tweehonderdentagtigduizend guldens, eene kleine somme naar de gelegenheid des werks, besteed werdt. Imbize en zyn aanhangschroomden niet de Kerkengoederen aan te tasten, te verkoopen, en den soldaaten ten roof te geeven. Zelfs deedt de Voorschepen veele dingen op eigen gezag, en zonder zyne amptgenooten te kennen. Luiden ook, die den Hervormden Godsdienst beleeden, werden, alsze hem in den weg waren, ter Stad uit gezet. Hy maakte zelfs den Heere van la Noue Gend te benaauwd, en noodzaakte, door middel van eenige Ruiters, den Heer van Bonnivet, Gezant des Hertoge van Anjou aan de algemeene Staaten, zyn lyf, met zwemmen, door eenige graften, te bergen, op het Huis des Heeren van Kouwenhoven, tusschen Gend en Dendermonde. Twee luiden, beschuldigd als Don-Jansgezinden, deedt hy, verraaderlyk, om 't leeven brengen, en loochende 't stuk niet, toen 't hem daarna verweeten werdt. Diergelyke geweldenaaryen vervreemdden de gemoeden der zulken, die 't voorheen met hem eens geweest waren, zeer van den Voorschepen. Men dagt hem dan, met goedvindenMen zoekt hem van de Regeering te ontzetten. 't Mislukt. des Prinsen, op den gewoonlyken tyd, te ontzetten van de Regeering. Men kreeg hem aan 't huis van Ryhove, daar 't stuk stondt uitgevoerd te worden. Doch een van Imbizes vrienden kreeg 'er de lugt van, bragt {==290==} {>>pagina-aanduiding<<} het graauw op de been, en haalde den Voorschepen uit Ryhoves wooning, daar hy zo goed als gevangen gehouden was. Ryhove verschoonde zig met woorden, schuivende de schuld op twee anderen, die ontweeken waren. Maar Imbize, zyne zaaken wisser neemen willende, bragt, op den agtentwintigsten van Hooimaand, eenen grooten hoop Ruiteren en Knegten in de Stad, verstelde toen de Wet, buitens tyds, en maakte zig zelv', op nieuws, tot Voorschepen; waarna hy 't Krygsvolk, wederom, vertrekken deedt. De redenen van zyn bedryf, welk hy verglimpte met yver voor den Hervormden Godsdienst, gaf hy, sedert, in openbaaren druk. Ook strooiden die van zynen aanhang blaauwboekjes, waarin beweerd werdt, dat de komst des Prinsen van Oranje, welke zy vreesden haast aanstaande te zyn, thans, om verscheiden' redenen, ongeraaden was. Onder anderen, dreef men, dat de Prins de Regeering zou komen veranderen, om der Stad, daarna, haare vryheid te beneemen, en onder 't juk van 't Hof en van den Hertoge van Anjou te brengen: en werdt de Predikant Dathenus gehouden, de hand tot het opstellen deezer Boekjes geleend te hebben. Egter bragt het RyhoveDe Prins verstelt de Wet te Gend. Imbize wykt naar Duitschland. zo ver, dat men besloot den Prins te ontvangen. Hy kwam 'er, in Oogstmaand, verstelde terstond de Wet, Imbize ontslaande, die, kort hierna, gevolgd van Dathenus, naar Duitschland week, daar hy zig, aan 't Hof van den Hertoge Kazimir, eenen geruimen tyd, onthieldt. Oranje stelde, voorts, orde op andere zaaken, die verward stonden. Men ver- {==291==} {>>pagina-aanduiding<<} schilde wederom, gelyk by 's Prinsen jongste komst in de Stad (n), over 't punt der gevangen' Heeren, die allen, in Hooimaand, door 't beleid eeniger burgeren, los geraakt waren. Doch de meesten, waaronder ook Champagnei, waren wederom betrapt, en de Prins liet hen in de gevangenis (o). Terwyl hy nog te Gend was, liep hy groot gevaar van verrast te worden door de Malkontenten, die, by duister, eenige Ruiters derwaards gezonden hadden, welken, aan de poort, herberging komende verzoeken, op 't punt stonden van ingelaaten te worden. De Prins egter, door eenigen, om verlof gevraagd, kreeg kwaad vermoeden, en beval de poort digt te houden (p). X. Opschudding te Mechelen. Dus speelden de Onroomschen den meester, te Antwerpen, te Gend, en elders in Vlaanderen. Maar de Roomschgezinden maakten 't, ten deezen tyde, even grof aan andere oorden. Te Mechelen, was, op den eersten van Zomermaand, geschil gevallen tusschen de burgery en bezetting, welke laatste, op last van den Aartshertoge en den Prinse, sedert, van daar, geligt werdt, mids de Stad gyzelaars gaf, dat zy ander volk, tot haar en der Staaten genoegen, inneemen zou. Doch de bezetting was naauwlyks vertrokken, of de Provinciaal der Karmeliten, Broeder Pieter Lupus of Wolf, sloeg de hand aan 't burgerlyk bewind. De Geloofsvrede werdt afgeschaft: de Schout gevangen: ver- {==292==} {>>pagina-aanduiding<<} scheiden' geweekenen het keeren ontzeid. De Aartshertog, de Prins en de Stad Antwerpen zonden gemagtigden naar Mechelen, dieDe Stad verzoent zig met Parma. allen vastgehouden werden. De Stad maakte, eerlang, haaren zoen met Parma, door bemiddeling van Broeder Wolf, die, sedert, te Mechelen, 't opperbewind hadt; en hier, zo wel als de Onroomschen elders, de Kerkelyke goederen aantastte, en, zo 't heette, ten dienste der Kerke, besteedde. Pontus van Noyelles, Heer van Bours, door de Staaten, tot Overste van Mechelen gesteld, waaide met den wind, die de Gemeente dreef; doch hadt 'er eer noch voordeel van. Parma, dien 't nog in den krop stak, dat hy 't Kasteel van Antwerpen aan de Staatsche zyde overgebragt hadt, verliet hem van zyn Ampt, welk den Heere van Rossignol werdt opgedraagen (q). Aanslag van Filips van Egmond om Brussel aan Parmas zyde over te brengen. Ondertusschen hadt het ligten der bezetting uit Mechelen, waardoor 't verlies dier Stad veroorzaakt was, gelukkiglyk, gediend, tot behoudenis van Brussel. Filips van Egmond, oudste Zoon van den onthalsden Graave, besloot, ten deezen tyde, uit yver voor 't Roomsch geloof, of om dat hy de zaaken der Staaten voor onherstelbaar verlooren hieldt, zynen zoen met Parma te maaken, en Brussel aan 's Konings zyde over te brengen. Hy woonde in deeze Stad, daar hy, onder de hand, veele vrienden gemaakt hadt: en, gebied voerende over eene bende paarden en een regement knegten, deedt hy de {==293==} {>>pagina-aanduiding<<} laatsten, op den vierden van Zomermaand, 's morgens vroeg, door de Ruitery, te vooren, volgens gewoonte, op buit of kondschap, zo men meende, uitgezonden, ter Stad in leiden. De burgers, die de poort digt wilden houden, werden overweldigd, en Egmond trok, in goede orde, naar de markt. Olivier van den Tempel, Overste der Stad, bragt egter, in alleryl, de bezetting in 't geweer, maakte zig meester van 't Hof, en verdreef eenen hoop van Egmonds volk, gezonden om het te bemagtigen. Wassende voorts in moed en manschap, doet hy de toegangen naar de markt bezetten en stoppen. Eenigen van zyn volk, geholpen van de burgers, herwinnen de poort, waardoor, eerlang, de Mechelsche bezetting ingelaaten werdt. Egmond, nu geheel afgesneeden van zyne vrienden in de Stad, stondt, den gantschen dag, en den volgenden nagt, beklemd op de markt, daar hem de Burgers, met uitgezogte smaadredenen, tergden, vraagende deezen, of 't hem vergeeten ware, dat zyn Vader, op deez' plaats, 't hoofd verlooren hadt, en dat dit geval, des anderendaags, verjaarde? Een ander, of hy 't graf des onhoofden kwam bezoeken? daarby voegende, graaf slegts twee of drie steenen op, gy zult 'er zyn bloed vinden. Door welk smaalen, Egmond zo diep getroffen werdt, dat hem, zyns ondanks, de traanen uit de oogen sprongen. Met den dag egter, sloot men een verding, waarby hy vryheid kreeg, om, met zyn volk, en de burgers, die hem volgen wilden, onbeschadigd, {==294==} {>>pagina-aanduiding<<} ter Stad uit te trekken. Dus liep deeze aanslag te niet. Egmond begaf zig, met omtrent veertienhonderd man, uit Brussel, maakte zig, in 't voorttrekken, meester van Geertsbergen, en daarna, zig by de Malkontenten gevoegd hebbende, ook van Ninove, op den drie-entwintigsten van Zomermaand (r). XI. Beweeging te Brugge. Des anderendaags, raakte Brugge in roere, daar de Roomsche geestelyken zig kanteden tegen het afkondigen der Utrechtsche Vereeniging. Zy werden ingevolgd van de oude Wethouders, daar, en elders in Vlaanderen, notablen of aanzienlyken genoemd, en van de grootste Gilden. De Geestelykheid, dus gestyfd, scherpt het volk in, dat men zig met Artois en Henegouwen behoorde te vereenigen, en 's Konings gunst te herwinnen. De Regeering van 't Vrye valt haar toe. Men dringt de Wethouderschap tot het aanstellen van eenen Kolonel naar den zin der gemeente. Jeronimus de Mol, Heer van Watermale, op den tweeden van Hooimaand, bekleed met deeze waardigheid, toonde, terstond, dat hy, de magt in handen hebbende, zig van dezelve wist te bedienen. Hy ontslaat de tegenwoordige Regenten en stelt Roomschgezinden in de plaats. Des anderendaags, draaven zyne aanhangers naar 't Karmeliten-Klooster, daar de Onroomsche Waalen toen predikten, en stellen 't 'er alles in roer. De bezetting, schoon reeds afgedankt door de Mol, komt in 't geweer. De Roomschgezinde Burgery insgelyks. De leus der kneg- {==295==} {>>pagina-aanduiding<<} ten was voor Brugge en de Wet, waardoor zy veel aanhangs kreegen, onder de burgers. De Roomschen namen den Burgt in, en hielden de Wethouders gevangen op 't Stadhuis. Het krygsvolk verschanste zig, aan verscheiden' oorden. Ondertusschen, schikte men, van wederzyde, om hulp naar buiten. De Staatschen maakten den meesten spoed. Agt vendels Schotten van Balfours Regement, leggende te Turnhout, en honderdenvyftig paarden pasten, des anderendaags, vroeg tyds, voor de Stad te zyn. De Ezelpoort, bezet door een vendel knegten, werdt hun, terstond, geopend. Zy streeven naar binnen, en doen de burgerwagt verstuiven van de markt. Mol vloodt, door een gat van den wal, en door 't water, tot aan den hals; doch werdt agterhaald ên vastgezet. De Walsche Predikant, Jan Haring, uit weêrwraak over den moedwil, gepleegd ten zynen huize, daar men, onder anderen, zyne vrouw, met stooten en slaan, zeer mishandeld hadt; voerde, met het rondas aan den hals, een deel Franschen naar Mols huis, dat leêg geplonderd werdt. Veele Kerkelyken vlooden ter Stad uit; welker Kerken, na 't herstellen der rust binnen Brugge, geslooten bleeven, hoewel men 'er de Roomschgezinden niet verboodt, hunnen Godsdienst, in stilte, te oefenen (s). DeDe Prins, tot Stadhouder van Vlaanderen verkooren, Prins van Oranje, van Gend in de Stad gekomen, hadt hierop orde gesteld, en de Wethouderschap, op den gewoonlyken tyd, {==296==} {>>pagina-aanduiding<<} veranderd (t). Naderhand, zou hy, hiertoe, geduurige magt gekreegen hebben, indien hy, gelyk sommigen schryven, sedert, Stadhouder van Vlaanderen geworden was. Men wil, naamlyk, dat hy, de begeerte om hem te beroepen tot deeze waardigheid, welke hy, reeds meer dan eens, afgeweezen hadt, door Noël van Karon, Heere van Schoonewal, wederom hebbende doen opwakkeren, in Herfstmaand, met dezelve vereerd werdt (u). Doch ik vind, alleenlyk, dat hy, verkooren tot Stadhouder, eerst het goedvinden der Staaten van Holland en Zeeland, deswege, heeft ingenomen. De Hollandsche Edelen vonden 't geraaden, op 't behaagen zyner Doorlugtigheid, mids hy zig, jaarlyks, drie maanden in Holland onthieldt, en een' Stedehouder onder zig stelde. Dordrecht en Haarlem gedroegen zig aan den Prinse. Delft, Amsterdam, Gouda, Rotterdam en Briel bewilligden, mids de Prins Stadhouder bleeve van Holland, Zeeland,wyst deeze waardigheid van de hand. Friesland en Utrecht, en zig, by nood, en des verzogt zynde, naar Holland begave. Doch Leiden, Schiedam, Gorinchem, Edam en Schoonhoven vonden 't niet raadzaam, alzo zy oordeelden, dat de Prins genoeg belast was. De andere Steden verzogten, vooraf, de gedagten zyner Doorlugtigheid te mogen verstaan (v). Zeeland oordeelde 'er omtrent zo over als Delft en de vier andere Steden (w). En de Prins zelf heeft, na- {==297==} {>>pagina-aanduiding<<} derhand, doen schryven, dat hem 't Stadhouderschap van Vlaanderen wel aangebooden was; doch dat hy 't nimmer hadt willen aanvaarden (x). Doch mislukte het den Roomschen BruggeOmkeering van's Hertogenbosch. te doen omslaan; diergelyke onderneeming slaagde hun veel beter te 's Hertogenbosch. De Staaten hadden, om zig van deeze Stad te verzekeren, behendiglyk bezetting in dezelve weeten te krygen, en 't bevel daar over gegeven aan Jan van Hoorne, Heere van Boxtel, die de Geloofsvrede deedt afkondigen; doch daarna, zig ziekelyk bevoelende, vertrok, en 't bewind liet aan zynen Zoon, Maximiliaan, Heer van Lokeren. Kort hierna, noodigde Parma, houdende de Roomschen aldaar de sterksten in getal te zyn, de Stad, door Brieven, om zig te vereenigen met de Walsche gewesten. De Onroomschen, bezeffende waar dit op uitloopen zou, verzogten versterking van bezetting. Doch dit werdt afgeslaagen. Op den eersten van Hooimaand, hieldenze aan op het afkondigen der Utrechtsche Vereeniging. Waarop men meer niet deedt, dan dat men, door eenen Stads dienaar, uitroepen liet, dat de drie Leden der Stad die Vereeniging aannamen. Doch dit zagen de Onroomschen voor spotten aan: waarom zy te wege bragten, dat het Utrechtsch Verbond, van punt tot punt, afgelezen werdt. Onder dit woelen, raakten Roomschen en Onroomschen, op de markt, aan 't schieten op elkanderen met {==298==} {>>pagina-aanduiding<<} scherp, zonder dat men weet, wie hunner eerst geschooten hebbe. Omtrent veertig burgers lieten hier 't leeven: honderdentwintig werden 'er gewond, eer zy zig stillen en scheiden lieten. Daarna, drongen de Onroomschen wederom op meerder bezetting. Ook besloot men, eerlang, dat de Stad nog vierhonderd knegten inneemen zou. Lokeren ontboodt terstond twee Hollandsche vendels. Doch toen deezen voor de Poort kwamen, zogt de Wethouderschap uitvlugten: voorwendende, dat zy geene Hollandsche, maar Duitsche knegten verwagt hadt. Te gelyk, strooideze onder 't volk, dat de Hollandsche vendels, uit slegt gespuis van Kerkschenders en vrybuiters, waren samengeraapt, en dat men, hen inneemende, den Spanjaard tot beleg zou tergen; daar men, zonder bezetting, niet voor te dugten hadt. Zo veel was 'er van, dat de twee vendels te rug moesten. Toen ontzonk den Onroomschen de moed, en de meesten weeken, met bewilliging der Wethouderschap, ter Stad uit. Sedert stondt's Hertogenbosch eene poos tusschen beide (y), en, in deezen tyd, verklaarde de Stad zig voor de Vredepunten, door de Keizerschen, te Keulen, beraamd, gelyk wy boven (z) zagen. In Herfstmaand, zogt Hohenlo zig binnen 's Hertogenbosch te werpen. Doch men weigerde hem te ontvangen. Daarna benaauwde hy de Stad zeer, door het doorsteeken van den Demerschen {==299==} {>>pagina-aanduiding<<} dyk en van den Maasdyk, by Lithooijen. Doch hy kwam tot geen volslaagen beleg, by gebrek van voorraad, die, thans, by de Staaten, niet te vinden was (a). Naderhand koos de Stad, openlyk, de zyde van Parma. XII. Beweeging te Bommel. Te Bommel, maakten de Roomschen, omtrent deezen zelfden tyd, ook eenige beweeging. Doch Filips, Heer van der Aa, versterking van volk in de Stad hebbende weeten te krygen, herstelde de rust spoedig (b). In Holland zelf, ondernamen sommigen den Hervormden Godsdienst te stooren. Teen te Weesp. Weesp, geschiedde dit, onder anderen, met kennis of door aandryven van eenigen uit de Regeeringe. Doch de Staaten van Holland schikten derwaards Willem Bardes, Burgemeester van Amsterdam, die zeven Persoonen uit de Vroedschap, en drie derzelven, nevens den Sekretaris en ouden Pastoor, ter Stad uit zettede, behoudens goed en eer. 't Straffen der oproerigen liet hy aan den Schout en Wethouderen. Doch, na 't herstellen der rust in de Stad, kreegen de ballingen verlof, om te rug te mogen keeren (c). XIII. Handel van den Graave van Rennenberg, te Groningen De onlust tusschen Groningen en de Ommelanden herleefde wederom, na 't sluiten der Utrechtsche Vereeniging. De Stad kwelde de Ommelander Edelen, door middel van de Koningklyke Kamer, die aldaar 't Regt bediende. Die van de nader Vereeniging schree- {==300==} {>>pagina-aanduiding<<} ven, al in 't begin van Sprokkelmaand, aan Rennenberg, dat hy middel zoeken moest, om zig van Groningen te verzekerenv (d). Hy beschreef de Stad, op eenen Landdag, te Visvliet; doch zy verscheen niet. Zelfs gaf zy heimelyk last, om volk te werven. Rennenberg sloeg zig, in Bloeimaand, neder aan de Noordwestzyde der Stad, die geweigerd hadt, bezetting van hem in te neemen. Ook gaf hy last, om Appingadam en Delfzyl te sterken. In 't begin van Zomermaand, deeden die van Groningen verscheiden' uitvallen, op de Rennenbergschen, die hun eenig volk afsloegen, en hen, eerlang, noodzaakten tot een Verdrag, welk op den elfden geslooten werdt. Die van Groningen beloofden, by het zelve, den Aartshertoge, den Prinse, den algemeenen Staaten en den Stadhouder Rennenberg gehoorzaam te zullen zyn. Ook zou men de geschillen met de Ommelanden, in der minne, zoeken by te leggen, of anders 't Regt daarmede beworden laaten. Rennenberg, gyzelaars ontvangen hebbende, voor de onderhouding van 't Verdrag, kwam, op den vierentwintigsten van Zomermaand, in de Stad, verstelde 'er de Regeering, en deedt 'er de Geloofsvrede verkondigen: waarna de S. Walburgs- en Minderbroeders Kerken den Hervormdenen in Drente. werden ingeruimd. De Graaf trok, daarna, met zyn Regement en drie Veldstukjes, naar Drente, daar 't ook, eenigen tyd, vol beweeging geweest was. Hy deedt 'er haast al- {==301==} {>>pagina-aanduiding<<} les voor zig buigen: ook gaf hy bevel, tot het sterken van Koeverden, dat wel begonnen; doch, voor tegenwoordig, niet volbragt werdt. De Prins van Parma vaardigde, omtrentBeweeging in Groningen, ter oorzaake der Keulsche Vredepunten. deezen tyd, Joan Roorda, Raadsheer in 't Kamergerigt te Spiers, naar Groningen af, om de Stad te beweegen, tot het aanneemen der Vredepunten, te Keulen, door de Keizerschen, ontworpen. Doch de Wethouders namen hem gevangen (e). Terwyl hy zat, zogt men eene nieuwe belasting op de gemeene middelen in te voeren. Een deel der burgerye, door eenige Spaanschgezinden gaande gemaakt, raakte hierop, in Oogstmaand, aan 't hollen, streefde naar 't Stadhuis, eischende, dat men de voorgeslaagen' Vredepunten, die hen van deeze lasten bevryden zouden, aanname, en Roorda op vrye voeten stelde. Doch de Staatschgezinden, insgelyks, te hoop geloopen, jaagden de menigte van voor 't Stadhuis. Sommigen vlooden ter Stad uit. Anderen werden gebannen. Roorda, geleverd aan Rennenberg, zat langer dan een jaar op 't Slot te Staveren: naderhand, nog eenige maanden, op de Huizen te Loevestein en te Woerden: toen nog eene poos te Rammekens: tot dat hy, eindelyk, los raakte (f). XIV. Verwarde toestand van de zaaken der algemeene Staaten. 't Stondt, wyders, ten deezen tyde, zo verward met de gemeene zaaken, dat de Prins den Gemagtigden der Vereenig de Nederlan- {==302==} {>>pagina-aanduiding<<} den, te Utrecht, op den zevenden van Oogstmaand, door den Heere van Aldegonde, deedt voorhouden ‘hoe de Aartshertog Matthias, onlangs, by wanbetaaling zyner wedde, genoodzaakt geweest was, zyn hof te sluiten, en zyne huishouding op te breeken (g):’ waarop hun te bedenken egeven werdt ‘wat het inhebben, en hoe zeer 't hem en den Keizer in den krop steeken zou, zo men hem uit armoede vertrekken liet.’ Men schikte, hierop, eenige Gemagtigden naar Gend, daar de Prins zig toen nog onthieldt, om nader met hem te handelen, over 't beleid der zaakenMen spreekt van het afzweeren van Filips en het aanneemen van den Hertoge van Anjou. van staat en oorloge: en men begreep toen, uit hem, dat hy zeer gesteld was op het aanbinden van den handel met Anjou. Ook verklaarde hy, eerlang, in openbaaren druk, dat de Nederlanden eenen Vorst behoefden, die de Regeering in persoon kon waarneemen, 't welk der Koninginne van Engeland niet gelegen kwam. Sterk hadt men, insgelyks, deezen gantschen zomer, gesproken van een Huwelyk tusschen Anjou en de Koninginne: waaruit sommigen veel heils voor de Nederlanden wisten te spellen. De algemeene Staaten zelven zonden een wydlustig Vertoog aan die van Holland, strekkende om hen te beweegen tot het aanneemen van Anjou voor Beschermer der Nederlanden, met volkomen gezag over zaaken van Regt en Regeeringe, zo wel als van oorloge; naardien zy meenden, dat men hem zulke voor- {==303==} {>>pagina-aanduiding<<} waarden zou konnen doen bezweeren, dat 's Lands vryheid niet verkort werdt; waarvoor nu ook minder te dugten was, alzo de Sloten, alomme, om verre lagen, en in de Steden goede orde en wagt gehouden werdt. Uit ditGedagten der Hollanderen en Zeeuwen over 't een en 't ander. schryven sproot, ten deezen tyde, veel gespreks in Holland, over 't verstooten van Filips. Ook werdt 'er, in Oogstmaand, ter Dagvaart in den Haage, van gehandeld. De Edelen toonden 'er zig genegen toe. Doch de meeste Steden en Zeeland hadden toen nog geen herts genoeg, tot het doen van deezen stap (h). Zelfs wrogten de redenen der algemeene Staaten zo veel niet, dat men, hier, tot het aanneemen van Anjou, besluiten kon. De Edelen en meeste Steden stemden rondelyk, dat zulks ongeraaden ware. Die van den Briele en Alkmaar stelden 't stuk ter bescheidenheid van den Prinse. Hoorn en Schiedam verklaarden, dat men met den Hertoge zou konnen handelen, wanneer de Keulsche Vredehandeling niet slaagde. Die van Zeeland wilden zig niet uiten, voor dat zy wisten, tot wat einde, men Anjou herwaards noodigen zou (i). Ook is 't ten hoogsten waarschynlyk, en 't zal uit het gevolg nog nader blyken, dat de Prins van Oranje niet voorgehad heeft, het bewind, welk hy, tot hiertoe, in Holland en Zeeland, gevoerd hadt, aan den Hertoge van Anjou af te staan; waarvan de voornaamste Steden en de Edelen inzonderheid wel onderregt geweest zullen {==304==} {>>pagina-aanduiding<<} zyn. De handel met Anjou werdt dan nog eenen geruimen tyd sleepende gehouden. Ook werdt, mids de verschillende begrippen der Landschappen, op verscheiden' andere punten, voorgedraagen door den Prinse, vooreerst, geen besluit genomen (k). XV. Aanslag op den Briele. De Heer van la Motte ontwierp, omtrent deezen tyd, eenen aanslag op den Briele, die kwalyk slaagde. In Oogstmaand, ontboodt hy by zig, te Grevelingen, eenen Scheepshopman uit den Briele, Jan Simonszoon genoemd, die de reis aannam, met kennis van den Prinse, en zig, in schyn, bepraaten liet, om de Stad te verraaden. Hy troonde la Motte tweehonderd Kroonen af, welken hy voorgaf te moeten besteeden, om den Hopman der bezetting en eenige anderen te winnen. Eindelyk bragt hy 't zo ver, dat la Motte eene tamelyke Vloot, toegerust met Prinsenvlaggen, naar den Briele afzondt: doch zy verviel byna geheel in de magt van eenige Hollandsche schepen, die 'er op pasten; waarmede deeze losse onderneeming te loor liep. La Motte hadt geene verzekering van Jan Simonszoon, die leezen noch schryven kon, dan zyn woord, en eenen Bode, die tusschen beide ging, en waarschynlyk zelf onkundig was van den slinkschen toeleg des Brielenaars (l). De Graaf van La laing verzoent zig met Parma. Midlerwyl, was de handel der Walsche Gewesten met Parma, den gantschen zomer, voortgezet. De Graaf van Lalaing, Stad- {==305==} {>>pagina-aanduiding<<} houder van Henegouwen, liet zig, eerlang, door zynen Broeder, den Heere van Montigni, en, door de Graaven van Mansfeld en Aremberg, beweegen om te treeden in het Verbond, tusschen Artois, Ryssel, Douai en Orchies geslooten: en tekende, op den zeventienden van Bloeimaand, een Verdrag, welk deeze Gewesten met de Gemagtigden van Parma gemaakt hadden. Sommigen hebben geschreeven, dat hy, kort na zynen afval, door eenen hoefslag van zyn paard, ongelukkiglyk, het leeven verlooren heeft (m). Doch by de Spaansche Schryvers, die hiervan niet gewaagen, vindt men hem, nog lang hierna, in bedryf (n). De punten vanVerzoening der Walsche Gewesten met den Koning. dit Verdrag werden, naderhand, besnoeid en veranderd. 't Werdt niet voor den dertienden van Herfstmaand, te Bergen in Henegouwen, op 's Konings naam, afgekondigd, en bestondt uit agtentwintig leden, de voorwaarden behelzende, op welken zyne Majesteit zig met de Nederlanden verzoenen wilde, mids zy dezelven, binnen drie maanden na 't vertrek der Spanjaarden, omhelsden, gelyk de Walsche gewesten, behalve Doornik en het Doorniksche, Kameryk, Valenchyn en Bouchain, reeds gedaan hadden. De punten hielden in ‘bevestiging der Gendsche Bevrediging, der Brusselsche Vereeniging en des eeuwigen Gebods, mids men bleeve by 't Roomsch geloof, en de voorige gehoorzaamheid aan den Koning. {==306==} {>>pagina-aanduiding<<} Voorts, dat men, binnen zes weeken na 't vertrek van 't uitheemsch Krygsvolk, dat ook binnen zes weeken zou moeten geschieden, een Leger van Landzaaten zou opregten, tot verdediging van dit Verdrag, te betaalen uit 's Konings inkomsten: waartoe de Landen, die zig wederom onder zyne gehoorzaamheid begaven, draagen zouden moeten. De aanstelling eens Landvoogds zou aan den Koning staan, en 't opperbewind, ondertusschen, blyven in handen van den Prinse van Parma (o).’ Op zulke en andere voorwaarden, welker sommigen geheel niet, anderen maar passelyk naargekomen werden van de Spaansche zyde, behaagde het sommigen gewesten, zig te verzoenen met den Koning, en hem te sterken met een Leger, waarin, sedert, zyne voornaamste magt in de Nederlanden bestaan heeft. Maar van de Staatsche zyde, werdt de stap, dien de Malkontenten deeden, aangezien, als een bewys van de uiterste ongestaadigheid. Men merkte aan ‘dat zy, eerst, onder Alva en Requesens, den Prins en die van Holland en Zeeland beoorloogd hebbende, daarna, toen de Raad van Staate 't bewind kreeg, Mansfeld, Viglius, Assonville en andere Spaanschgezinde leden van dien Raad in hegtenis genomen, en zig met den Prinse bevredigd hadden. Dat zy, toen Don Jan in 't Land kwam, deezen hadden aangehangen, tot {==307==} {>>pagina-aanduiding<<} op 't inneemen van Namen, waarnaze hem wederom verlaaten en den Prins naar Brabant ontbooden hadden. Dat zy, toen de Prins 't bewind aldaar naauwlyks aanvaard hadt, zonder hem of de Staaten behoorlyk te kennen, den Aartshertog Matthias in 't Land hadden gehaald: en dat zy, wat laater, ziende, dat zy hem niet naar hunne hand konden zetten, zig gewend hadden tot den Hertoge van Anjou; die hun, insgelyks, stof tot misnoegen gegegen hebbende, waren zy, eindelyk, verzoend met den Prinse van Parma (p).’ Men hieldt het daar voor, dat dit wankelen uit heerschzugt sproot; hoewel de nood, waarin zy zig, somtyds, bevonden, en de vrees voor het groot gezag des Prinsen van Oranje, als zy eenigszins uit den nood gered waren, voor de voornaame reden van hun ongestaadig gedrag schynt te moeten gehouden worden. De Hervorming hadt nu wel de overhandBeeldstorming in Gelderland. gekreegen in Holland, Zeeland en 't Stigt van Utrecht; doch niet in de andere Gewesten, die de nader Vereeniging hadden aangenomen, of welken men, voor anderen, tot dezelve dagt te brengen. Maar, omtrent deezen tyd, werden, door Sonois soldaaten, tegen 't gemaakt Verdrag, de beelden te Zutfen ter Kerken uit gestommeld. 't Zelfde geschiedde te Hattum en elders in Gelderland. Te Kampen zelf, raakten Onroomschen en {==308==} {>>pagina-aanduiding<<} Roomschen, in Wynmaand, handgemeen, over 't onderhouden der Geloofsvrede, en 't leedt niet lang, of de eersten wisten de Minderbroeders ter Stad uit te doen schikken (q). Daarentegen verzamelden zig eenige Knegten en Ruiters in Twente, voorgeevende misnoegd op de Staaten, en gekomen te zyn, om de Geloofsvrede af te schaffen (r). Doch zy verstrooiden zig, eerlang, wederom. Ernstig Vertoog van den Prinse aan de algemeene Staaten. Met het uitgaan van den Herfst, vernam men, dat de vyand zig sterk toerustte, tegen de aanstaande Lente; zonder dat zulke tydingen den vereischten indruk maakten op de gemoeden der Staaten. Oranje, verdrietig over zo groot een verzuim, besloot het den algemeenen Staaten, te Antwerpen, nog eens, op 't ernstigst, voor oogen te stellen, op den zesentwintigsten van Slagtmaand. Hy wees dan, stukswyze, aan ‘in welke misslagen de meeste gemagtigden vervallen waren: hoe elk alleen voor 't belang van zyn byzonder Landschap scheen te zorgen, en 't gemeen belang verwaarloosde; hoe zy allen gebonden waren aan bepaalden last, en niets van gewigt besluiten konden, dan op 't behaagen hunner meesteren, die de dingen wisten te rekken, zonder einde; hoe de penningen, tot de gemeene zaak opgebragt, zo weinig bedroegen, dat hy 't, schaamtshalve, niet zeggen mogt; hoe men de gemeene middelen tot ander gebruik bezigde, dan waar- {==309==} {>>pagina-aanduiding<<} toeze geschikt waren; hoe elk gewest, ja elke Stad byna, in 't omslaan der gemeene middelen, op eigen oorbaar zag, en zynen nabuuren de neering zogt te onttrekken.’ Voorts, sprak hy van de ongelykheid in 't stuk der munte, waaruit, zyns oordeels, 't stilstaan van veele handwerken volgen moest. Maar bovenal drong hy op werving en wapening, en 't vinden en opbrengen der noodige middelen daartoe: ‘'t welk, indien 't langer verzuimd werdt, men 't hem vergeeven moest, zo hy van zyne ampten afstand deedt, biddende hy, ondertusschen, ootmoediglyk, dat men den kleinen dienst, by hem den Landen beweezen, voor aangenaam wilde houden, terwyl zyne zugt tot 's Lands best onveranderd bleef, en hy zig gaarne onderwerpen zou aan den minsten Edelman, dien de Staaten zouden goedvinden boven hem te stellen, zig ook aanbiedende tot de bewaaring van eenig gewest of Stad, of tot eenige andere verrigting, waartoe men hem zou willen gebruiken (s).’ De Vergadering, getroffen door dit Vertoog,Hy maakt een Ontwerp van den staat van oorloge. viel aan 't verzoeken, dat de Prins de hand niet wilde aftrekken van de gemeene zaake. Hy liet zig dan, wederom, overhaalen, en leverde, vervolgens, een ontwerp in, den staat van oorlog betreffende. Hy oordeelde, dat men vierduizend Ruiters, agtduizendHarquebusiers. schutten, vierduizendKorseletten. spietsdragers te voet, twaalfhonderd del- {==310==} {>>pagina-aanduiding<<} vers, en agt of tien stukken geschuts met hun toebehooren verzorgen moest, met welke magt, boven de bezettingen der Steden, hy kans zag een' verweerenden kryg te voeren (t). Ook gaf hy, wat laater, te bedenden, of men 't Krygsvolk niet onder eenen nieuwen eed behoorde te brengen; doch ik vind niet, wat hierop beslooten werdt. XVI. Uiterste last der Staatsche Gezanten, op de Vredehandeling te Keulen. De Vredehandeling te Keulen duurde het gantsche jaar, zonder dat men iet vorderde van belang. De Keizerlyke gezanten, dien 't eindelyk verdroot, langer zonder vrugt te toeven, vertrokken, den veertienden van Slagtmaand, op den Graave van Zwartsenburg na, die zig, nog eenigen tyd, te Keulen, ophieldt (u). Den dertigsten, ontvingen de Staatsche gezanten den uitersten last hunner meesteren, behelzende, dat zy genegen waren de Vrede te treffen, onder zekere voorwaarden, die, ten voornaamen deele, hierop uitliepen: ‘dat de Gendsche Bevrediging, de Brusselsche Vereeniging en het eeuwig Gebod, met 's Konings bevestiging van het zelve, zouden standgrypen in alles, wat by dit Verdrag niet uitgezonderd werdt. Dat het vreemd Krygsvolk vertrekken, en niet wederom keeren zou, dan by 't ontstaan van eenen buitenlandschen oorlog of anderen nood, groot genoeg naar 't oordeel der Staaten. Dat die van Artois de ingenomen' Plaatsen wederom zouden overleveren. Dat alle Persoonen, met naame de Prins van Oranje, in hunne {==311==} {>>pagina-aanduiding<<} eere, en in 't bezit hunner onroerende goederen, evenveel waar gelegen, zouden hersteld worden. Dat niemant, dan die den Staaten aangenaam was, in eenigen Raad van Regeeringe, of Krygsampt, zou worden gesteld. Dat de wederzydsche gevangenen zouden geslaakt worden, ook de Graaf van Buuren, drie maanden na 't afkondigen van dit Verdrag. Dat al wat, sedert de laatste Beroerten, by den Aartshertog en de Staaten, vastgesteld was, van waarde blyven zou. Dat de Wet in de Steden besteld zou worden als van ouds, en volgens de Privilegien. Dat men den Koning gehoorzaamen zou, gelyk 't betaamde, volgens Goddelyke en menschelyke wetten, de Gendsche Bevrediging en het tegenwoordig verdrag. Dat de Landvoogd, door den Koning te stellen, aangenaam zou moeten zyn aan de Staaten, die begeerden en baden, dat de Aartshertog Matthias, in deeze waardigheid, bevestigd mogt worden. Dat de sterke plaatsen in Holland en Zeeland bewaard zouden worden volgens 't Gendsche Verdrag; in de andere gewesten, door hen, die de Aartshertog en Staaten daartoe gesteld hadden, en in de Plaatsen, die de Spanjaards ontruimen zouden, door inboorlingen, den Staaten aangenaam, en by den Koning te stellen. Dat de Koningin van Engeland en de Hertog van Anjou in dit Verdrag zouden begreepen zyn. Dat de Koning, op 't ootmoedig verzoek zyner onderzaaten, den Hervormden en die van de {==312==} {>>pagina-aanduiding<<} Augsburgsche belydenis vryheid van Godsdienstoefening zou laaten, op alle Plaatsen, daar zyze tegenwoordig genooten, mids de Staaten bezorgden, dat aldaar ook de Roomsche Godsdienst, op redelyke voorwaarden, wederom wierdt ingevoerd. Dat, wyders, de Staaten, in 't byzyn van 's Konings Gemagtigden vergaderd zynde, alle naarstigheid zouden aanwenden, om den Hervormden Godsdienst, binnen zekere plaatsen, naar de gelegenheid van ieder Landschap, te bepaalen, mids die van Holland en Zeeland, met derzelver bondgenooten, zig bleeven houden aan den voet, beraamd by de Gendsche Bevrediging. Ook zouden de Staaten zig bevlytigen, om den Roomschen Godsdienst, ten minsten in sommige Plaatsen van Holland en Zeeland, wederom te doen invoeren, tot dat men, daarop, in eene volgende Byeenkomst der Staaten, nader voorzage. Wyders, zou de Koning de voorregten moeten handhaaven, en geene nieuwe Sloten stigten, noch ouden hermaaken, dan by bewilliging der algemeene en byzondere Staaten.’ De Staatsche Gezanten hadden nog een heimelyk Berigtschrift, volgens welk zy, in sommige punten, nog iets mogten toegeeven (v); doch van 't punt, welk den Godsdienst betrof, mogten zy niets laaten vallen. De punten van dit Berigtschrift waren, eerst, in de byzondere Landschappen, overwoogen. In Holland, {==313==} {>>pagina-aanduiding<<} hadt men, op raad van den Prinse, nog iet in het zelve veranderd, strekkende tot meerder verzekering van 's Lands vryheid, zo wel in 't Burgerlyke als in den Godsdienst (w). De Gezanten vertoonden hunnen uitersten last aan den Graave van Zwartsenburg; doch Terranova weigerde langer te handelen, om dat de meeste Keizerschen vertrokken waren. Ook begaf hy zig, kort hierop, naar Bon (x). Doch op dat men weete, hoe verHeimelyk Berigtschrift des Hertogs van Terranova. de Spaanschen mogten gaan, konnen wy niet voorby, hier, den inhoud mede te deelen van het heimelyk Berigtschrift des Hertogs van Terranova, welk hy aan niemant, buiten den Prinse van Parma, vertoonen mogt: ‘Zyne Majesteit van Spanje erkende, by het zelve, den Keizer voor middelaar, mids het Roomsch Geloof en 's Konings gehoorzaamheid onverkort bleeve, en de Aartshertog niet in de Landvoogdy wierdt gevestigd. Terranova mogt, des noods, de Gendsche Bevrediging, zonder uitzondering, aanneemen, alzo, dus luidt het Berigtschrift, zulke verbonden van zelven vervallen zouden, als de gehoorzaamheid aan den Koning slegts stand gegreepen hadt. Hy mogt ook bewilligen in de Vergadering der algemeene Staaten, door Don Jan beloofd, schoon zyne Majesteit zulks, tegenwoordig, noodeloos hieldt, konnende alles, te Keulen, wel afgedaan worden. 't Geschil over de Pla- {==314==} {>>pagina-aanduiding<<} kaaten tegen de Ketters moest hy myden; doch kon zulks niet geschieden, dan mogt hy zo veele verzagting in dezelven gedoogen, als de Koning hem, mondeling, veroorlofd hadt. Voorts, moest hy, in geenerlei wyze, bewilligen tot het verblyf van Oranje in de Nederlanden: noch hem iets belooven, om hem te doen vertrekken. Doch begeerde hy iets als eene gunst, zo mogt men hem doen hoopen, dat zyn oudste zoon gesteld zou worden in 't bezit der goederen, door hem, in de Nederlanden, te ontruimen: want de Bourgondische goederen zouden hieronder niet begreepen zyn, ten ware men, door 't overgeeven derzelven, den Prins beweegen kon, om te vertrekken. De Ampten, den Prinse, door den Koning, opgedraagen, zouden ook op zynen zoon overgaan; doch niet het Admiraalschap, noch 't gene hem meer, door de vereenigde Staaten, mogt opgedraagen zyn. Zo Oranje zig, hierdoor, nog niet beweegen liet om te vertrekken, mogt men hem, daarenboven, eene zekere somme gelds, tot honderdduizend Kroonen toe, onder de vereischte verzekering, aanbieden (y).’ Uit al het welke wy zien, hoe verre de handelende partyen nog van elkanderen waren, en hoe weinig hoop 'er overschoot, om de vrede te sluiten. 't Gene, wyders, in dit heimelyk Berigtschrift, den Prinse van Oranje betreft leert ons, dat hem zulke redelyke en voordeelige aan- {==315==} {>>pagina-aanduiding<<} biedingen niet zyn gedaan, als sommigen geschreeven hebben. Buiten de honderdduizend Kroonen, eene som, die 't verlies, welk hy geleeden hadt, op verre na, niet ophaalen kon, werdt hem, van 's Konings wege, niets beloofd; hy moest al het overige van 's Konings genade verzoeken en afwagten. Hy hadt, derhalve, groote reden om den Graave van Zwartsenburg, die hem, zo men wil, van ter zyde, zou hebben te kennen gegeven, wat de Koning voor hem doen wilde, en allen anderen, die hem van een byzonder Verdrag spraken, te antwoorden, dat hy geene andere voorwaarden begeerden, dan die de Staaten voor zig zelven bedingen en verkrygen zouden (z). 't Vertrek van Terranova en de KeizerschenDe Vredehandeling wordt afgebroken. brak de Vredehandeling af. Ook ontbooden de Staaten, met den aanvang des volgenden jaars, hunne gezanten van Keulen te rug: alleenlyk belastten zy Merode en Albada, te Keulen woonagtig, voorttegaan met handelen op den laatst beraamden voet, wanneer zig daartoe gelegenheid voordeedt. Doch eenige Staatsche gezanten bleeven agter, met naame de Hertog van Aarschot, de Abten van S. Geertruids en Marolles, de Proost van S. Baafs en de Heer van Grobbendonk, die, te vooren al, heimelyk verstand met Terranova gehouden hadden, en zig, nu, de een voor, de ander na, met den Koning verzoenden (a). De kosten deezer Vredehandeling, {==316==} {>>pagina-aanduiding<<} begroot op drie-entwintig duizendagthonderd ponden, werden, door den Aartshertog, den Prins en de algemeene Staaten, over de gewesten, die 't nog met hen hielden, verdeeld. Brabant droeg, in dezelven, drieduizend, Gelderland drieduizend, Vlaanderen zesduizend, Holland drieduizend, Zeeland twaalfhonderd, Friesland vyftienhonderd, Utrecht agthonderd, Overyssel agthonderd, Groningen en de Ommelanden drieduizend, en Doornik en het Doorniksche vyftienhonderd ponden (b). De Akten der Vredehandelinge werden, sedert, door den Drukker der Leidsche Hooge Schoole, op last der Staaten van Holland, in 't Nederduitsch, gedrukt en in 't licht gegeven (c). XVII. Mortagne en S. Amand, door Parma, Nivelle en Avennes, door de Staatschen, bemagtigd. Vroeg in 't voorjaar, was het Leger van die van Artois en Henegouwen in gereedheid gebragt: het uitheemsch Krygsvolk, door Parma, ten Lande uit gezonden (d). De Veldtogt werdt geopend met het bemagtigen van Mortagne en S. Amand, door den Heere van Montigni. De Staatsche bezetting uit Brussel en andere Plaatsen verraste, daartegen, Nivelle en Avennes: en kreeg, te Nivelle, den Heer van Glimes, te Avennes, den Heer van Noyelles gevangen (e). Doch Nivelle werdt, in 't begin van Wynmaand,Fransche bezetting in Kameryk. wederom veroverd, door Parma (f). De Baron van Inchy, gebiedende binnen Kameryk, nam aldaar Fransche bezetting in, met ken- {==317==} {>>pagina-aanduiding<<} nis der Staaten, die te minder zwaarigheid maakten, om hierin te bewilligen, ter oorzaake van het sterk dringen, op het voortzetten van den handel met Anjou, ter algemeene Staatsvergaderinge, ten deezen tyde (g). Wat laatēr, verschalkte de Heer van AlleinesAlleines verrast Kortryk: de Heer van la Noue Ninove. de Stad Kortryk, daar hy zig, in 't voorleeden jaar, te leur gesteld gezien hadt (h): in 't laatst van Lentemaand, kreeg de Heer van la Noue Ninove in, en aldaar Filips en Karel van Egmond gevangen. De eerste werdt naar Gend en van daar naar 't Slot te Rammekens gebragt, daar hy vyf jaaren zat. Maar Karel werdt, op voorspraak van den Prinse van Oranje, spoedig geslaakt (i). In Grasmaand, overviel Olivier van den Tempel, met de bezettelingen van Brussel en Vilvoorden, met agthonderd Engelschen onder Norrits, en met de Ruiters van den Heere van Famars, de Stad Mechelen. Broeder Pieter Wolf raakte, by deeze gelegenheid, om 't leeven. De Stad werdt deerlyk geplonderd.Mechelen geplonderd door de Staatschen. Men beroofde de Kerktoorens van uurwerken en klokken, en sleepte zelfs de grafzerken weg, die by honderden naar Engeland gevoerd werden. En dit, niettegenstaande men den Engelschen, door het toezeggen van eenige maanden soldye, vooraf bewoogen hadt, om te belooven, dat zy zig van plondering onthouden zouden. De Staaten van Holland verkreegen toen de pleitzakken, die hunne onderzaaten by den grooten Raad {==318==} {>>pagina-aanduiding<<} te Mechelen hadden, en vereerden, deswege, den Heere van den Tempel vierentwintighonderdLa Noue gevangen. guldens (k). Kort hierna, op den tienden van Bloeimaand, werdt la Noue, by Ingelmunster, door den Burggraave van Gend, die nu ten titel van Markgraaf van Rysburg voerde, overvallen, geslaagen en gevangenDiest, Sichem en Aarschot gewonnen. genomen (l). In Zomermaand, werdt Diest bemagtigd door de Staatschen: ook Sichem en Aarschot. Ten zelfden tyde, zogt Rysburg Brussel en de Heer van Selles Bouchain, door verraad, te vermeesteren. Doch beide deeze onderneemingen mislukten. Joost de Zoete, Heer van Villers, die binnen Bouchain geboodt, kreeg Selles in handen, die, na drie jaaren op Rammekens gezeten te hebben,Bouchain verlooren. in de hegtenis, overleedt (m). Bouchain, wat laater, belegerd zynde, door de Waalen, ging, by verdrag, aan hun over, opBrussel getokkeld. den vyfden van Herfstmaand. Ook werdt Brussel, in Wynmaand, aangevogten, door minzaam schryven van den Prinse van Parma, om 's Konings zyde te kiezen, en Oranje, dien hy den oorsprong en 't hoofd van alle de beroerten noemde, te verlaaten (n). Doch met dit schryven werdt weinig uitgewerkt.De Heer van Heeze onthalsd. Willem van Hoorne, Vryheer van Heeze, die zig te vooren by de Malkontenten gevoegd hadt, begon deezen zomer wederom te neigen naar de Staatsche zyde; doch men kreeg 'er de lugt van, greep hem, en deedt {==319==} {>>pagina-aanduiding<<} hem, eenige maanden laater, te Quesnoi, als een verraader des Konings, onthalzen (o). In Herfstmaand, hadt Oranje eenen aanslagVergeefsche aanslag op Maastricht. op Maastricht in den zin, en begaf zig, in persoon, derwaards; doch een onverwagt toeval deedt hem, schielyk, te rug keeren, en den toeleg te niet loopen. Sommigen melden, dat de Staaten eenen Spaanschen Vendrig veel gelds hadden doen geeven, om de bezettelingen om te koopen, en dat deeze heimelyke handel door een meisje ontdekt werdt (p). Ten deezen tyde, werdt Kondé ingenomen,Kondé ingenomen; doch wederom verlaaten. door den Heere van Estrelles, derwaards gezonden, door den Prinse van Espinoy, die binnen Doornik geboodt. Doch hy bleef maar eenen dag in 't Steedje, vreezende aldaar overvallen te worden, door de Spaanschgezinde Waalen, die hieromtrent lagen (q). Van zo weinig nadruk waren, dit jaar, de wederzydsche Krygsbedryven in Brabant, Vlaanderen en Henegouwen. Zwaarer' schok leeden Groningen, Friesland en Overyssel, door den afval des Graaven van Rennenberg, die ons nu te verhaalen staat. XVIII. De Graaf van Rennenberg neigt tot afval van de Staaten. Wy hebben reeds, in 't voorbygaan, gemeld, dat hy, al in den aanvang des voorleeden jaars, 't zy dan uit zugt tot den Roomschen Godsdienst, dien hy beleedt, of om zyne goederen te behouden, die grootendeels in Walschland lagen, of om dat hy der Staaten zaaken, door tweedragt, zag te rugge {==320==} {>>pagina-aanduiding<<} gaan, of om eenige andere reden, in onderhandeling getreden was, over zyne verzoening met den Koning. Zekere Guislain le Bailly ging toen, tusschen hem en den Hertoge van Terranova, over en weder. In het Verdrag, welk Rennenberg, door hem, poogde te doen sluiten, en waarby hy voor zig zelven ettelyke voordeelen bedong, zouden ook verscheiden' andere Persoonen begreepen zyn (r). Doch de Hertog scheen 'er niet in te hebben konnen bewilligen. Sedert, was de onderhandeling eene poos blyven steeken. De Graaf tekende de Utrechtsche Vereeniging, en bragt Groningen tot de zyde der algemeene Staaten over, in Zomermaand des voorleeden jaars (s). Ook droeg hy zig, uiterlyk, zo yverig Staatschgezind, dat hy die van Groningen, in Oogstmaand daarna, schreef ‘hoe 't geene goede Patriotten waren, die, onder eenig voorwendsel, de Vereeniging braken, en zig met de Spanjaards of derzelver aanhang verzoenden (t).’ Doch in Louwmaand deezes jaars, kwam hem zyne Zuster Kornelia van Lalaing, nevens haaren man, den Baron van Monceaux, te Koeverden, bezoeken. Men merkte op, dat zy, lang, heimelyk, spraken met den gemelden Bailly, en 't is waarschynlyk, dat men toen de voorwaarden beraamd heeft, op welken de Graaf zig met den Koning zou konnen verzoenen. Popke Ufkens, de eenigste onder Rennenbergs {==321==} {>>pagina-aanduiding<<} Raaden, die opregt Staatschgezind was, werdt, door Kornput, gewaarschuwd, dat hy op zyne hoede zou zyn (u). De FriezenDe Sloten te Leeuwaarden, te Harlingen en te Staveren worden geslegt. kreegen ook agterdenken, en maakten zig, met behulp der Staatsche Knegten, meester van het Slot te Leeuwaarden, op den eersten van Sprokkelmaand. Toen eischten zy 't Slot te Harlingen op; doch de bezetting, hierin, buiten uitgedrukten last des Graaven van Rennenberg, zwaarigheid maakende, zou men zig genoodzaakt hebben gezien tot geweld, hadt men, ten zelfden tyde, Bailly niet in handen gekreegen, by wien men eenige blanken vondt, met Rennenbergs hand getekend. Te weeten, de Graaf, al in Louwmaand, te wege gebragt hebbende, dat de Groninger gyzelaars voor de onderhouding van 't Verdrag van Zomermaand jongstleeden geslaakt (v), en te Groningen te rug gekeerd waren, schynt zig van hun bediend te hebben, om, onder de hand, tekenaars te winnen, tegen de Utrechtsche Vereeniging. Ten minsten, men heeft nog twee Verbindtenissen, tusschen den Graave en meer dan driehonderd Ingezetenen van Groningen gemaakt, op den vierentwintigsten van Sprokkelmaand, waarby men elkanderen belooft, ‘de Utrechtsche Vereeniging, tot welke men de Stad, door onbehoorlyke middelen, dagt te brengen, op dat menze, daarna, met bezetting, bezwaaren zou, te zullen tegenstaan, ten dienste des Konings {==322==} {>>pagina-aanduiding<<} en der algemeene Staaten (w).’ Met oogmerk om diergelyk eene verbindtenis in Friesland te bewerken, scheen Bailly in Harlingen gekomen, en van de genoemde blanken voorzien geweest te zyn. Doch men bediende zig nu van een derzelven, om 'er hem een bevel op te doen schryven, tot overlevering van 't Slot te Harlingen, 't welk, den vyfden van Sprokkelmaand, geschiedde. 't Slot te Staveren werdt, op last des Prinsen van Oranje, door Jonkheer François van Pypenpoy, overgegeven aan Sonoi, die, met drie vendelen knegten, uit Holland, gekomen was, om de Friezen te helpen. Allen drie deeze Sloten werden geslegt, die van Leeuwaarden en Harlingen gedeeltelyk getrokken aan der Steden vesten (x). Sonoi kreeg, vervolgens, last van de Friezen om eene schans op te werpen, te Zwartsluis, de begonnen' versterking van Koeverden te vervolgen, en bezetting te leggen op de grenzen. Rennenbergs ontrouw wordt ontdekt. Rennenberg, midlerwyl, om zig het Staatsch volk kwyt te maaken, hadt den boeren van Drente heimelyk veroorlofd, de Ruiters, die hun op den hals lagen, te verjaagen. Daarna, schreef hy hun, dat zy alle troepen, die, zonder zyne opene brieven, by hen kwamen, zouden hebben te weeren, en zelfs de sterkte te Koeverden in bewaaring neemen. Doch deeze brief viel eenen Staatschen Hopman in handen, die 'er een {==323==} {>>pagina-aanduiding<<} afschrift van zondt aan de Gemagtigden der nader Vereeniging te Utrecht (y). Ter deezer Stede, bevondt zig thans deDe Prins komt in Holland. Prins van Oranje, die, zynde al voor lang, door de Staaten van Holland, verzogt om herwaards te komen (z), na dat de algemeene Staatsvergadering te Antwerpen, op den elfden van Louwmaand, gescheiden was, de reis hadt aangenomen, en op den eersten van Sprokkelmaand in den Haage was verscheenen. Hier werdt zyn gevoelen gevraagd, op verscheiden' zaaken, in zyn afzyn, voorgevallen. Sedert dat Mechelen in 's vyands handen geraakt was, kon men zig van de vonnissen, in Holland en Zeeland geweezen, niet op den grooten Raad aldaar beroepen, gelyk voorheen. De Edelen en meeste Steden verstonden, hierom, dat men eenen grooten Raad te Haarlem behoorde op te regten. Dordrecht alleen oordeelde, dat men zig aan den geheimen Raad te Antwerpen vervoegen moest. Sommigen dagten, dat men 't Hof by arrest of eindelyke uitwyzing behoorde te laaten vonnissen: anderen dat men zig moest houden aan den reeds genomen voet van Revisie of Herziening: welk laatste ook zyner Doorlugtigheid best behaagde (a), en nog ruim twee jaaren in gebruik bleef. De Staaten van Zeeland hadden, omtrent deezen tyd, eene Munt en Rekenkamer opgeregt, tegens regt en gewoonte, zo die van Holland voorgaven. De laat- {==324==} {>>pagina-aanduiding<<} sten merkten Zeeland aan, als, van ouds, met Holland onder eenen Graaf gestaan, en ééne Munt gehad hebbende, die nooit buiten Holland gelegd geweest was. Doch Zeeland begon zig, sedert eenigen tyd, aan te merken en te gedraagen, als een Landschap en Oppermagt op zig zelve, waarby men oordeelde, het teken der byzondere Munte wel te voegen. De Prins nam aan, de Zeeuwen te vermaanen tot het nalaaten deezer nieuwigheid. Doch hy heeft het nimmer met vrugt konnen doen. De Koning van Deenemarke hadt de Zondsche tollen wederom verhoogd, waarover de Prins, insgelyks, beloofde te zullen schryven. Over 't stuk der geldmiddelen en andere byzonderheden, werdt ook met den Prinse gehandeld (b). Hy begaf zig van den Haage naar Utrecht, alwaar hy de Gemagtigden der nader Vereeniging bewoog te besluiten, op de punten, begreepen in het afscheid der jongste Staatsvergadering te Antwerpen, betreffende, voornaamlyk, het instellen eens algemeenen Landraads, het bewilligen in den ontworpen staat van Oorloge, en het voltrekken van den handel met Anjou (c). Oranje komt te Kampen. De Prins hieldt zig nog te Utrecht, toen men daar, in 't zeker, berigt werdt van Rennenbergs ontrouw. Rennenberg werdt dan derwaards ontbooden, onder voorwendsel, dat men hem, over eenige zaaken, raadpleegen moest. Doch hy bleef agter, gelyk men den- {==325==} {>>pagina-aanduiding<<} ken kan, en zondt Popke Ufkens, dien hy gaarne loozen wilde, naar Utrecht. Uit deezen, vernam men nadere omstandigheden van 's Graaven wangedrag. De Prins dan, gereed om naar Amsterdam te vertrekken, veranderde van voorneemen, en toog op Kampen (d). Van hier beproefde hy nog eens, of hy Rennenberg, toen te Groningen, door Ufkens, beweegen kon, om by hem te komen. Doch hy gaf zulk bewimpeld antwoord, dat Ufkens, zig niet langer veilig houdende binnen Groningen, heimelyk doorging (e). Des anderendaags, zondt de Graaf egter zynen tweeden Hofmeester aan den Prinse, met breede aanbieding zyner dienstvaardigheid (f). Doch dit diende slegts om zyne Doorlugtigheid blind te houden, en niet dan met den slag te waarschuwen. Op den tweedenRennenberg maakt zig meester van Groningen, ten dienste des Konings. van Lentemaand dan, regt Rennenberg een Gastmaal aan, dat, tot laat in den nagt, duurde. Jakob Hildebrands, Burgemeester van Groningen, op wien de Onroomschen zig, voor anderen, verlieten, een der genoodigden zynde, neemt zynen slag waar, om van de zweevende gerugten te spreeken, en zegt, zig tot den Graave keerende, niet te hoopen, dat zyne Genade iets args voorhadt: waarop Rennenberg, 's Burgemeesters hand vriendelyk drukkende, antwoordde, wel Vader, dien ik voor mynen Vader houde, zoudt gy zulke dingen van my vermoeden? Met een, noodigt hy 't gezelschap tot vrolykheid. De Burge- {==*9==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding Groningen, door den Graave van Rennenberg, aan de Spaansche zyde overgebragt, in 't jaar 1580. Is. Tirion excudit==} {>>afbeelding<<} {==326==} {>>pagina-aanduiding<<} meester, vertrokken zynde, berigt den Onroomschen 's Graaven hertelykheid, hun egter raadende, op hunne hoede te zyn. De Graaf stelt, terstond na zyn vertrek, orde op eenige zaaken, die niet dan op 't laatst verzorgd dienden. Hy wapent zyn gezin: waarby zig voegden eenige soldaaten, ter sluik in de Stad gekomen, en gehuist by Spaanschgezinde burgers. Met het klokslag van vyven, als de Onroomschen, naar gewoonte, de wagt verlaaten hadden, en dezelve betrokken was door een' Roomschgezind' Hopman, komt een deel gewapend geboefte naar de Markt streeven, en bemagtigt dezelve. Een Roomschgezind Hopman volgt met zyn vendel, en bezet, al roepende, de toegangen naar de markt. Toen verschynt Rennenberg zelf, te paarde, in volle rusting, en met den degen in de vuist, schreeuwende, staat by, vroome burgers, staat by, nu eerst ben ik 's Konings wettige Stadhouder. Elk behertige nu den dienst zyner Majesteit en zyne eigene behoudenis. Met een gebiedt hy twee Veldstukjes te laaden, die by 't Raadhuis stonden, doet vier trompetten steeken, en veele trommels roeren, en zendt tien of twaalf paarden door de Stad, om alles met schrik te vervullen. De voornaamste burgers hielden zig stil in huis. Eenige Onroomschen, met Burgemeester Hildebrands, waanende meer gevolgs te zullen hebben, aan 't hoofd, booden tegenstand. Doch de Burgemeester werdt, in den eersten aanval, doorschooten: waardoor de moed den zynen ontzonk, en elk een goed heenkomen zogt. De anderen, de {==327==} {>>pagina-aanduiding<<} markt en straaten wel bezet laatende, streefden door de Stad, smeeten de deuren en glazen der Onroomschen in, namen den Burgemeester Dirk Schaffer, die gewond was, de Raadsluiden, en meer dan tweehonderd Burgers gevangen. Eenigen ontvlooden 't gevaar: ook de Predikanten, die, daarna, in onbekend gewaad, ter Stad uit raakten. Op den zelfden derden van Lentemaand, werden de Gilden byeen geroepen, voorts nieuwe Gemeentsluiden, nieuwe Raaden, nieuwe Burgemeesters aangesteld, de zoen met den Koning bezwooren en afgekondigd (g). Daar is nog een Geschrift voor handen, 's daags te vooren, getekend, waarby Rennenberg de voorwaarden aanneemt, op welken, de Hertog van Terranova hem van 's Konings gunst verzekerd hadt. Ook bekenthy, hierby, zestienduizend ponden van veertig grooten ontvangen te hebben, op rekening van tienduizend Pistoletten, die hem waren toegezeid. Voorts, blykt van elders, dat hem de bevestiging in de Stadhouderschappen, die hy bekleedde, beloofd was. De Prins van Parma tekende, te Maastricht, op den vyfden, den Brief, waarby Rennenberg voor eenen getrouwen Dienaar des Konings aangenomen, en zyn voorig gedrag vergeten verklaard werdt (h). Rennenberg hadt, terstond, vriendelykeGroningen wordt belegerd. Brieven afgezonden, om de Ommelanden op zyne zyde te lokken. Doch hy vondt hier zo {==328==} {>>pagina-aanduiding<<} weinig gehoor, dat Kornput, nog voor den avond van den derden van Lentemaand, met eenige vendels, voor Groningen kwam. Barthold Entes voegde zig, des anderendaags, met de overige Friesche vendels, by hem, en men viel terstond aan 't maaken van loopgraaven en 't belegeren der Stad (i). Men wil, dat de Prins zulk een goed vertrouwen op Rennenberg hadt, dat hy, in 't eerst, zynen afval niet gelooven kon, en dat hy, des verzekerd geworden zynde, voorgenomen zou hebben, zig, voortaan, nimmer te verlaaten op Roomschgezinden, hoe getrouw zy ook schynen mogten (k). XIX. De Prins stelt orde op de verzekering van Overyssel. Terstond na Rennenbergs afval, droeg de Prins zorg voor Overyssel en Drente (l). Sonoi wierp bezetting in Kampen, begon Koeverden en de Bourtange te sterken; doch moest, op de eene en de andere plaats, 't werk laaten steeken, by gebrek van geld. De Graaf van Hohenlo bedwong de Overysselsche boeren, die, zo sommigen meenden, opgehitst door Rennenberg, eenige duizenden sterk, de wapenen hadden opgevat. Ook verzekerde hy zig van Oldenzeel, dat bezetting geweigerd hadt (m). Opschudding te Deventeren te Zwolle. 't Gedrag van Rennenberg, wiens Landgoed van den ouden Hoorn, door die van Holland, aangeslaagen, en aan Willem van Blois van Treslong, voor zestienduizend guldens, verkogt werdt (n), maakte de Onroom- {==329==} {>>pagina-aanduiding<<} schen, aan verscheiden' oorden, zeer ongerust. Te Deventer en te Zwolle, raakten de burgers van beiderlei gezindheid in de wapenen tegen elkanderen. Te Utrecht zelf,Moeite te Utrecht. stooven de Onroomschen, op den zevenden van Lentemaand, in de kerken, die nog door de Roomschen gebruikt werden, smeeten beelden en altaaren aan stukken, en eischten, eindelyk, dat de Wethouders de openbaare oefening van den Roomschen Godsdienst verbooden. Men wees hen, omtrentDe Prins komt te Amsterdam. dit stuk en anderen van gewigt, aan den Prinse (o), die, orde op de zaaken van Overyssel gesteld hebbende, van Kampen op Muiden vertrokken was: van waar hy, op den zeventienden van Lentemaand, door de Amsterdammers, te schepe, afgehaald zynde, met pragtigen toestel, in Amsterdam, verwelkomd werdt (p). De Staaten van Utrecht vertoonden hem hier het schenden van het jongste Verdrag, door de Onroomschen. De Geestelykheid verzogt hem, om de herstelling van den Roomschen Godsdienst. De Prins kon hun geen ongelyk geeven; doch bezeffende, hoe zeer het gemeen onder de Onroomschen gebeeten was op de Geestelykheid, en veelligt ook zelf, nu meer dan te vooren, vervuld met wantrouwen van de Roomschen, riedt hy partyen, elkanderen te verdraagen, tot op de naaste Dagvaart der algemeene Staaten te Antwerpen, wyzende, wyders, den Roomschen, by voorraad, al- {==330==} {>>pagina-aanduiding<<} leenlyk toe de Kerk van S. Geertruid en die der Predikheeren. Ook beval hy den Burgerhopluiden het naarkomen deezer ordeninge, op dat die van den Hervormden Godsdienst niet over 't breeken hunner beloften mogten konnen beschuldigd worden (q). Doch 't liep slegts aan tot den agttienden van Zomermaand, toen 'er, op naame van Stadhouder, Schout en Regeerders, eene keur werdt afgekondigd, verbiedende der Roomsche Geestelykheid het oefenen van haaren Godsdienst en 't openlyk draagen van geestelyk gewaad, tot dat 'er, op 't stuk des geloofs, nader voorzien zou zyn. De Onroomschen, hiermede nog niet vergenoegd, dreeven, dat de Kerkelyke kleinoodjen, die heimelyk ter Stad uit geschikt waren, zo zy zeiden, om den vyand te styven, wederom daar binnen gebragt werden. En zy lieten zig niet stillen, voor dat de Kanonniken van S. Jans hun getoond hadden, dat Meester Willem Veuzels, huns ondanks, eenig zilverwerk naar Emmerik hadt gebragt, welk men hun weigerde te rug te zenden, schoon zy 'er, een en andermaal, op hadden aangehouden (r). De Aarts bisschop van U.trecht sterft. De Aartsbisschop van Utrecht, Fredrik Schenk van Tautenburg, overleedt, kort hierna, op den vyfentwintigsten van Oogstmaand. De Paus heeft, sedert, eenige anderen, in zyne plaats, aangesteld, die door den Koning zyn bevestigd geworden. Doch 's Lands Staaten hebben hun nimmer de vrye {==331==} {>>pagina-aanduiding<<} bediening van hun Ampt, veel min 't genot der Aartsbisschoppelyke inkomsten willen toestaan. Op 's Aartsbisschops begraafenis, hieven eenige aanschouwers den honderdendertigsten Psalm aan, en volzongen dien, tegen dank der Geestelykheid (s). De Prins keert naar Antwerpen. De Prins, op dat wy tot hem wederkeeren, hadt zig van Utrecht begeven naar den Haage, alwaar, over 't verlaaten van den Koning, over 't aanneemen van Anjou, en over 't opdraagen der hooge Overheid aan den Prinse gehandeld werdt, zaaken, waarvan wy 't verhaal tot betere gelegenheid verschuiven. Op den zevenden van Grasmaand, keerde zyne Doorlugtigheid wederom naar de Dagvaart te Antwerpen. Aardbeeving. 's Daags voor zyn vertrek, omtrent den avond, gevoelde men, tot twee reizen, door alle de Nederlanden, eene aardbeeving, die de steenen uit eenige kerken en toorens schudde. Men vernamze zelfs, van Keulen af tot Parys toe, ja ook op zee, en tot Jork in Engeland (t): doch zy deedt kleine schade. XX. Kerktwist te Woerden. Op de Dagvaart in den Haage, van welke wy laatst gewaagden, werdt ook voorzien in eene Kerkelyke onlust, te Woerden, welke wy van wat hooger moeten ophaalen. Wy hebben reeds, by eene andere gelegenheid (v), gemeld, dat de Luthersche Godsdienst hier alleen in 't openbaar geoefend werdt. Hertog Erik van Brunswyk, Pandheer van Woerden, hing de Augsburgsche {==332==} {>>pagina-aanduiding<<} belydenis aan (w), en sedert dat hy 't bewind deezer Stede gehad hadt (x), schynen zig veele Lutherschen, derwaards, vervoegd te hebben. Ook waren de Regenten, welken hy aanstelde, deezer belydenisse toegedaan. Maar nadat de Staaten noodig geoordeeld hadden, zig van Woerden te verzekeren, kwam hierin verandering. De Prins verstelde 'er de Regeering, en bragt 'er eenige Hervormden in. Een der Predikanten, Jan Zaliger genoemd, hadt zig, te meermaalen, van den Predikstoel, vinnig laaten hooren tegen de Kalvinischen, dezelven uitmaakende voor eedbreekers en oproerigen, die der Wethouderschap de wet zogten te stellen. De Roomsch- en Doopsgezinden plagt hy verleiders en zielmoorders te noemen. Al dit was door de vingeren gezien; doch in Bloeimaand des jaars 1579, tastte hy den Prinse aan, dryvende, dat deeze de Wet, tegen de voorregten der Stad, veranderd, en eenige valsche Christenen daarin getrokken hadt. In Oogstmaand, bragt hy 't stuk van het verlaaten des Konings op den predikstoel, leerende, dat daartoe veel behoorde, en dat men God bidden moest, om wysheid voor de Staaten. Van zulk prediken kreeg men ras kennis in den Haage. De Staaten zonden gemagtigden naar Woerden, die, den Predikant gehoord hebbende, hem bevalen, zig van 't leeren, zo wel heimelyk als openlyk, te onthouden. Zyn medeleeraar, Hen- {==333==} {>>pagina-aanduiding<<} rik Vredeland, zegt toen ook zynen dienst op. Men vat hem by 't woord, en verbiedt hem en Zaliger het leeren in de Kerke. Straks daarop, wordt Nikolaas Simonszoon, Predikant te Jaapswoude, die voor Luthersch ging, doch met de Rynlandsche Kerken gemeenschap hieldt, ontbooden naar Woerden, om, voor eenen tyd, in de Kerke aldaar, te prediken. Hy doet het met genoegen van veelen. Maar Vredeland predikt 'er tegen aan, in eene schuur. De twist wakkert, en Zaliger wordt de Stad verbooden. Hy plaatst zig in de Voorstad, houdt daar talryke byeenkomsten, niet zonder vermoeden te geeven, dat hy 'er ook predikte. De Staaten vernieuwen 't gedaan verbod; waarop zig eenigen zyner aanhangeren naar den Haage begeeven, om hem te verschoonen by de Staaten, die hun antwoorden ‘dat zy Zaliger, om zyne oproerige en lasterlyke taal, het prediken in Holland niet toelaaten konnen: zonder dat zy egter voorhebben, iemant, te Woerden, te hinderen in zynen Godsdienst, dien zy erkennen niet tot hunnevocatie. roepinge te behooren (y).’ Niet te vrede met dit bescheid, vervoegde men zig tot den Prinse, die de zaak wederom aan de Staaten verzondt, waarop deezen, ter jongster Dagvaart, op den vierden van Grasmaand, by goeddunken zyner Doorlugtigheid, verklaarden ‘dat beide aan Vredeland en Zaliger de Stad ontzeid zou blyven; en dat de Hervormde Leer voortaan in de Ker- {==334==} {>>pagina-aanduiding<<} ke gepredikt zou worden, de Augsburgsche alleen ter plaatse daar zulks laatstelyk geschied was, zonder dat de eene of de andere gezindheid zou mogen lasteren (z).’ Evenwel bleef het 'er, dit gantsche jaar, nog ongerust (a). In Zomermaand, moesten de Staaten de Ingezetenen van Woerden wederom ernstelyk doen vermaanen tot gehoorzaamheid aan de Overheid. Ook gebooden zy, dat 'er geene Predikanten zouden beroepen worden dan die goed getuigenis hadden tot genoegen van de Staaten (b). Desonaangezien, vind ik, dat de Predikant Mattheus Rudze, om lasterlyke woorden tegen de Staaten, wat laater, in den Haage gedagvaard is (c). Wy zullen hierna zien, wat 'er van hem geworden zy. Den Predikant Nikolaas Simonszoon overleeden zynde, beslooten de Staaten, zorg te draagen, dat 'er een ander Hervormd Leeraar in zyne stede beroepen werdt (d). XXI. Onlust tusschen de Wethouders en Predikanten te Leiden. Te Leiden was, omtrent deezen tyd, ook geschil ontstaan, tusschen de Wethouderschap en de Predikanten der Hervormden. Al in 't jaar 1578, hadt de Predikant Pieter Pieterszoon van zynen Medeleeraar, Kasper Koolhaas, gezeid, dat met deezen niet te dienen was, alzo hy zogt uit te steeken in Gods Gemeente, en weigerde zig het oordeel der broederen te onderwerpen. Koolhaas, daar- {==335==} {>>pagina-aanduiding<<} entegen, gaf voor, dat Pieter Pieterszoon meer met het uiterlyk kerkgebaar ophadt dan hy, die sterker gezet was op de inwendige zuiverheid der zeden. Voorts, verschildenze over 't kiezen van Ouderlingen en Diakenen, die Koolhaas der Wethouderschap wilde voorgesteld hebben, waartoe Pieter Pieterszoon niet verstaan kon. De Wethouderschap was 't eens met Koolhaas, vooral in 't laatste punt, welk haar gezag betrof, en magtigde twee Leden uit de Vroedschap, om voor te zitten, in den Kerkenraad. Hierop, ontstondt de vraag, hoe ver 't gezag der Overheid zig over Kerkelyke zaaken uitstrekte. De Predikstoelen daverden van 't gene, op dit stuk, ter wederzyde, werdt voortgebragt. De Staaten van Holland staken zig in den twist, en keurden 't gedrag der Leidsche Wethouderen af. Zelfs vermaande de Prins hun schriftelyk, dat zy zig van nieuwigheden behoorden te onthouden. Pieter Pieterszoon las den Brief, waarby deeze vermaaning geschiedde, der Gemeente voor van den Predikstoel, en voegde 'er by, dat het volk der Wethouderschap moest gehoorzaamen, als deeze den Prinse gehoorzaamde. Doch men nam hem dit zeggen zo euvel af, dat hy, slegts tot wederopzeggens toe beroepen zynde, terstond van zynen dienst ontzet werdt. De Staaten trokken zig dit aan: verzoekende die van Leiden den Predikant in dienst te willen houden, of hun, de redenen, die zy tegen hem hadden, te willen komen verklaaren (e). {==336==} {>>pagina-aanduiding<<} Voorts, deeden zy de Predikanten van Leiden, Rynland en Delfland hunne gedagten uiten, over 't gezag der Overheid in 't Kerkelyke, waarin de Wethouders van Leiden weinig genoegen namen. De Staaten, den twist ziende aanwakkeren, rieden hun, Koolhaas, zo wel als Pieter Pieterszoon, te ontslaan (f). Doch die van Leiden hierin niet hebbende konnen bewilligen, schreeven de Staaten, ter aanmaaning van zyne Doorlugtigheid, zelven aan Koolhaas, dat hy zig van 't prediken zou hebben te onthouden. Hy voer egter voort, steunende op de bescherming der Wethouderen, die hem de hand boven 't hoofd hielden (g). Eerlang zag men eene Verdediging der Leidsche Magistraat in 't licht komen, die de heerschzugtige Kerkelyken scherp stak (h). Tot het opstellen deezer verdediging, hadt men zig bediend van de penne van Dirk Volkertszoon Koornhert, Notaris te Haarlem, die, om zyn schryven tegen de Hervormde Kerke, of tegen eenige Leeraars derzelve, reeds by de Staaten in 't oog liep (i). Koolhaas schreef ook twee Verdedigingen. De Wethouderschap, eindelyk, sterk aangemaand wordende door den Prinse, hadt beslooten, hem ook te schorsen in zynen dienst. Doch de twist was hiermede niet bygelegd. Men verbleef dien, na veel kibbelens, aan goede mannen, die, op den negenentwintigsten {==337==} {>>pagina-aanduiding<<} van Wynmaand deezes jaars 1580, uitspraken ‘dat beide Koolhaas en Pieter Pieterszoon schuldbekentenis zouden doen voor de Gemeente; waarna zy beide den dienst wederom zouden bekleeden. Koolhaas zou de Kerkelyke samenkomsten laaten oordeelen, over zyne schriften. De Wethouders zouden Ouderlingen en Diakenen kiezen uit eene benoeming des Kerkeraads: ook twee uit de hunnen, zynde Ledemaaten der Kerke, mogen afzenden in den Kerkenraad, die egter aldaar geene stem zouden hebben, en geheim houden, 't gene 'er verhandeld werdt:’ waarna de rust in de Leidsche Gemeente zig voor eene poos herstelde (k). XXII. Vervolg van 't Beleg van Groningen. Voor Groningen, dat, door Barthold Entes, belegerd werdt, vielen dagelyks schutgevaarten voor tusschen zyne vendels en de Stedelingen. Doch deezen bragten weinig toe, tot het bemagtigen der Stede. Entes dagt haar, door uithongering, te dwingen. De Staaten der Ommelanden tastten de Kerkelyke kleinoodjen aan, om zyn volk van geld te voorzien: ook ligtten zy de overtollige klokken uit de Dorptoorens, en gooten 'er geschut van. Voorts, werdt Entes Leger versterkt met ettelyke vendels (l), onder de Graaven Filips van Hohenlo en Willem Lodewyk van Nassau, Zoon van Graave Jan, zo dat 'er, in alles, vierenvyftig vendels knegten en twaalfhonderd paarden voor de Stad {==338==} {>>pagina-aanduiding<<} waren. Op den zevenentwintigsten van Bloeimaand, werdt Entes, in eenen aanval op deBarthold Entes sneuvelt. Voorstad, op Schuitendiep, met een' kogel uit een Vogelroer, door 't hoofd geschooten, dat hy 't bestierf (m). Escheda kreeg toen 't bevel over 't beleg, welk Hohenlo van de hand geweezen hadt. De Groningers, lang gevleid met de hoope van ontzet, vernamen, eindelyk, dat Maarten Schenk, met veertien vendels, over welken de Heer van Billy Kolonel was, op komenden wege ware. De Gemagtigden der nader Vereeniging, hiervan, insgelyks, verwittigd, gaven Hohenlo last, om Schenk tegen te trekken. Dit deedt hy, op den zestienden van Zomermaand: doch verneemende, dat Schenk naar Zwol getrokken was, sloeg hy ook derwaards op weg (n). Oproer te Zwolle. Te Zwol, hadt men, onlangs, Staatsche bezetting geweigerd, waanende de Wethouderschap genoeg verzekerd te zyn, met het uitzetten van eenige verdagte Persoonen. Doch de afgezette Regenten en sommige anderen hadden om Schenk gezonden, vooraf, van eenige Roomschgezinde boeren bygestaan, de wapenen opgevat hebbende. De Staatschgezinden waren ook op de been gekomen, en hadden de markt beschanst. Zy kreegen, daarna, eenige versterking van volk, deeden de Spaanschgezinden zwigten en vlieden, en namen toen een Hollandsch vendel in. Schenk was op weg naar Zwolle, doch, verneemende, dat de Staatschgezinden {==339==} {>>pagina-aanduiding<<} aldaar de overhand hadden, hieldt hy stil by Hardenberg, vier mylen van de Stad. Hier treft hem Hohenlo, van Zwolle te rug keerende,Neêrlaag van Hohenlo, by Hardenberg. aan, op den zeventienden van Zomermaand, regt op den middag. Men raakte terstond handgemeen. De Staatschen, vermoeid van den togt over de dorre heide, op welke eenigen, zelfs voornaame luiden, van dorst verstikt waren, en hebbende de zon regt in 't aangezigt, werden, ligtelyk, van Schenks volk, welk uitgerust hadt, geslaagen en op de vlugt gejaagd. Al 't Staatsch geschut bleef hier in den loop (o). De vlugtelingenSchenk neemt Koeverden in. spreidden den schrik voor Schenk tot in Koeverden, welk van de Staatschen verlaaten, en, des anderendaags, door Schenk, ingenomen werdt. Toen durfden 't ook de 't Beleg van Groningen wordt opgebroken. belegeraars voor Groningen niet langer houden, maar braken, des nagts na den agttienden van Zomermaand, op van voor de Stad, zig, hier en daar, naar eigen keure, in bezetting werpende (p). De Ommelanden liepen, ondertusschen, ledig van Staatschgezinden, wier huizen en goederen, deerlyk, vernield en geroofd werden van de vyandlyke knegten (q). Schenk, eene plegtige intreedeDelfzyl verlooren. binnen Groningen gedaan hebbende, begaf zig, op den twintigsten, nevens Rennenberg naar Delfzyl, en sloeg 'er 't beleg voor. Terwyl het voortgezet werdt, rukten zy voor den Opslag, eene schans in deezen oord, bezet met eenige vendels, die voor Groningen {==340==} {>>pagina-aanduiding<<} gelegen hadden. Zy ging haast over by verdrag; doch werdt, nevens de schans te Monnikerzyl, wat laater, herwonnen door Hohenlo, die Rennenberg, te vooren, verhinderd hadt, zig meester te maaken van Dokkum. Meppelt gewonnen. De Drost van Koeverden ook, die Meppelt ingenomen en gesterkt hadt, werdt 'er, ten deezen tyde, wederom uit gejaagd, door de Staatsche bezettelingen van Steenwyk en Zwartsluis. Maar Delfzyl, welk Hohenlo, te vergeefs, hadt zoeken te ontzetten, ging over, by verdrag, in Hooimaand (r). De Staatschen kreegen, geduurende 't beleg van Delfzyl, eenen Brief in handen, door Rennenberg, aan Parma geschreeven, ontdekkende zynen toeleg, om Spaansche bezetting in Groningen te brengen, en eenige by hem verdagte Persoonen streng te handelen. Men zondt 'er afschriften van in de Stad, om den Ingezetenen te doen zien, wat zy van hunnen Stadhouder te wagten hadden (s). Doch 't hielp weinig. De Spaanschgezinden hadden 'er de overhand, en daar verliepen nog ettelyke jaaren, eer de Stad, wederom, tot de Staatsche zyde overging. Hohenlo herwint Koeverden. Hohenlo, midlerwyl, merkelyke versterking van volk, zo Engelschen als Waalen, bekomen hebbende, sloeg, in 't begin van Oogstmaand, naar Groningen op weg, en dreef de Rennenbergschen, die te Nyenoord gelegen hadden, tot onder 't geschut der Stad. {==341==} {>>pagina-aanduiding<<} Hy legerde zig te Haren, en daarna te Zuiden Noord-Laren (t). De Groningers vreesden reeds voor eene tweede belegering, toen hy, op den twaalfden, opbrak en voor Koeverden rukte, dat, twee dagen daarna, aan hem opgegeven werdt. Graaf Willem vanGraaf Willem van Nassau wordt gekwetst. Nassau werdt, in dit kort beleg, in zyn been geschooten. Hy genas langzaam van de wonde, en ging 'er altoos kreupel na. De Graaf van Rennenberg veroverde, daarentegen, de schans te Aduwarderzyl, bezet met eenige vendels van Hohenlo, die zig, van hier, begaven by hunne spitsbroeders in den Opslag, welke schans, op den eersten van Herfstmaand, insgelyks, den Rennenbergschen in handen viel (u). XXIII. Slag op de Bourtange. De Graaf van Hohenlo, rekening hebbende gemaakt, dat deeze schans Rennenberg langer werk gegeven zou hebben, hadt zyn meeste voetvolk, hier en daar, in bezetting gelegd: een deel gezonden naar Lingen, daar de Drost Mulart neigde naar Spanje. Zelf toog hy naar Wedde, daar hy eenig volk liet, om 't Slot te beschieten: met het overschot, den weg neemende naar Slogteren, van meening, om Delfzyl te herwinnen. Maar Rennenberg, ziende Hohenlo zyn volk dus smaldeelen, slegt de schans aan den Opslag, slaat op weg, met al zyne magt, en past, voor hem, te Slogteren te zyn. Hier vondt hy egter een deel der Hohenloschen, die, al vegtende, de wyk namen tot Heili- {==342==} {>>pagina-aanduiding<<} gerlee en Winschooten toe, daar Hohenlo lag met de Duitsche Paarden (v). Doch Rennenberg drong hier zo sterk op hem in, dat hy genoodzaakt werdt, tot voorby Wedde, op de Bourtanger heide, te rug te trekken. Toen storten Rennenbergs Speerruiters op de agterhoede der Staatschen, brengenze in wanorde, en doen 'er omtrent duizend sneuvelen. Al 't heir raakt op de vlugt. Zelfs de belegeraars van Lingen en Wedde. 't Geschut, geplant voor de laatstgenoemde Plaatse, werdt buit gemaakt (w). De ramp der Staaten zou egter grooter geweest zyn, zo die van Holland geene goede sommen overgemaakt hadden, om de verstrooide Regementen wederom te verzamelen, en bezetting te leggen in Staveren, Hinloopen en andere Plaatsen in deezen oord. Ook gelukte het den bezettelingen van Dokkum en Kollum, eenig nieuw geworven volk van den Drost van Koeverden en den Schout van Hardenberg, in 't Klooster te Groot - Aduward, te overvallen, en 'er omtrent driehonderd te dooden of te vangen (x). Rennenberg neemt Koeverden en Oldenzeel in. Maar Rennenberg, 't veld nu ruim hebbende, rukte voor Koeverden, en hadt pas eenen aanvang van 't beleg gemaakt, wanneer de Plaats, die niet te houden was, by verdrag, aan hem overging, op den twintigsten van Herfstmaand (y). Daarna, begaf {==343==} {>>pagina-aanduiding<<} hy zig naar Oldenzeel, daar weinig volks in lag, en daar de burgery oneens was met de bezetting. Fel deedt hy deeze Stad bestormen, en verloor 'er driehonderd man voor. Toen, waanende dat de Stad meer manschap hadt ingekreegen, dan men hem te vooren berigt hadt, besloot hy af te trekken: en was 'er nu bezig mede, als de burgers hem te rug riepen, en de Stad overleverden, tegen dank der bezettelingen, die, met al 't hunne, uittrekkende, belooven moesten, den Staaten, in geene drie maanden, te zullen dienen (z). Van Oldenzeel, trok Rennenberg naar Zwolle. Doch zig te zwak vindende tot het beleg deezer Stad, begaf hy zig, van daar, met versterking van volk, voor Deutichem, dat, in den zomer des voorleeden jaars, door de Staatsche bezettelingen van Deventer en Zut fen, ingenomen was (a). Doch hy vondt hier zo veel tegenstands, en leedt zo merkelyke schade van de Doesburgsche bezettelingen, dat hy, ten vyfden dage, 't beleg opbrak (b): en, Grol bezet hebbende, welk de Staatschen onbewaard gelaaten hadden, zondt hy de Knegten, over 't moer van Ommen, en de Paarden, door Koeverden, naar Steenwyk, voor welke Stad, de voortogt zyns Legers, op den agttienden van Wynmaand, aankwam. 's Daags te vooren, ja dien zelfden morgen, hadden die van de nader Vereeniging nog, met veele moeite, mids het tegenstribbelen der Ingezetenen, bezet- {==344==} {>>pagina-aanduiding<<} ting weeten te krygen in de Stad (c), die toen een streng beleg van vier maanden doorstondt, waarvan ons de uitkomst hierna te verhaalen staat. XXIV. Margareet, Hertogin van Parma, komt herwaards, als Landvoogdesse. De Koning van Spanje, den Walschen Gewesten beloofd hebbende, dat hy hun eenen Landvoogd van zynen bloede stellen zou, hadt, al in den zomer deezes jaars, de Hertogin Margareet, Moeder des Prinsen van Parma, uit Italie, ontbooden en herwaards gezonden, om de zaaken van Regeeringe waar te neemen, en haaren Zoon 't bewind des Oorlogs in handen te laaten. Zy was, voordeezen, met eere gescheiden van de Landvoogdye, en Filips dagt, dat zy de herten der Nederlanderen, door haar zagt beleid, herwinnen zou. Op 't einde van Oogstmaand,Ongenoegen van den Prins van Parma hierover. kwam zy te Namen aan (d). Haar Zoon kwam haar hier bezoeken: en toonde haast, dat haare komst hem niet aangenaam was. Hy scheen zig met het opperbewind over den kryg niet te konnen vergenoegen. Ook begreep Margareet ligtelyk, dat het haar kwalyk voegen zou, te twisten over 't gezag met haaren eenigen Zoon, terwyl hy de magt in handen hadt. Zy schreef dan, in Herfstmaand, aan den Koning ‘dat zy, hier gekomen, de Nederlandsche beroerten veel gevaarlyker inzag, dan menze haar in Italie hadt afgemaald, en niet te stillen, dan door de wapenen: waarin dus de meeste klem des bewinds gelegen zou zyn. Dat {==345==} {>>pagina-aanduiding<<} zy haaren Zoon ongelyk veel bekwaamer hieldt dan zig zelve, om het te voeren, en den Koning hierom badt, haar van den opgelegden last te willen ontheffen, en hem dien bevolen te laaten’ Farneze schreef ook aan den Kardinaal Granvelle; wien hy 't weet, dat de Hertogin herwaards was gekomen ‘dat deeze verdeeling des bewinds aan veele ongemakken onderhevig was.’ De Koning bleef egter onverzettelyk. Margareet onderwierp zig; doch niet Alexander: die zelfs verzogt, dat men hem van 't bewind des Krygs ontslaan wilde: waartoe Filips niet kon verstaan. 't Gerugt van zyn vertrek hadt zig, ondertusschen, verspreid, en eenig ongenoegen veroorzaakt onder de Spaanschgezinden, welk, by brieven aan den Koning, ten breedsten uitgemeeten, door de Hertoginne, hem, eindelyk, deedt veranderen van gedagten. HyDe Hertogin keert, na drie jaaren, wederom naar Italie. bevestigde Farneze dan in de Landvoogdye, by brieven van den negenentwintigsten van Wintermaand des jaars 1581, begeerende egter, te gelyk, dat Margareet, onder eenen anderen naam, in de Nederlanden blyven zou. Ook hieldt zy zig te Namen op, tot in Herfstmaand des jaars 1583, wanneer zy, met 's Konings verlof naar Italie te rug keerde (e). XXV. Ban tegen den Prinse van Oranje, op 's Konings naam, afgekondigd. De Prins van Parma hieldt zyn verblyf, in deezen jaare 1580, gemeenlyk, te Maastricht, alwaar, in Lentemaand, uit 's Konings naam, getekend, en in Zomermaand, {==346==} {>>pagina-aanduiding<<} afgekondigd werdt, een scherpe Ban tegen den Prinse van Oranje, dien de Spanjaards toch, sedert lang, voor het hoofd hunner vyanden in de Nederlanden hielden, en in wiens dood zy een einde van den oorlog dagten te vinden. ‘Filips dan, eerst hebbende opgehaald, hoe veele eeren, gunsten en weldaaden Keizer Karel, zyn Vader, en hy aan Willem van Nassau, eenen vreemdeling in de Nederlanden, en hunnen Leenman en onderzaat, beweezen hadden; doet hem de vinnigste verwytingen van ondankbaarheid, meineedigheid, schynheiligheid en andere snoode ondeugden. Hy beschryft hem, als den eenigen aansteeker en opstooker van 't vuur der Nederlandsche beroerten, als een' beoorlooger van zynen Heere, een' omstooter aller Vredehandelingen, een' verbreeker van voorregten en bezwooren' Verbindtenissen, een' lasteraar, invoerer van ketteryen, verzaaker des Heiligen algemeenen Geloofs, eerloozen Egtschender, die, by 't leeven zyner Gemaalinne, eene gewyde Abtdis ter vrouwe genomen hadt, pest van 't Christendom en vyand des menschelyken geslagts; die zyne veiligheid, gelyk Kaïn en Judas, alleenlyk vondt, in een eeuwig mistrouwen, 't regt kenmerk van een doorknaagd geweeten. Over al het welke, de Koning hem, als eenen schelm en verraader, met alle zyne nog onaangeslaagen' goederen, in den Ban doet, en ten roof geeft: verbiedende elk, hem eenige hulp toe te brengen, of zelfs aan- {==347==} {>>pagina-aanduiding<<} spraak te verleenen, en elk, daarentegen, beveelende, hem af te snyden en te verlaaten, binnen den tyd van eene maand, op verbeurte van adel, eere, goed en leeven, ten behoeve van zulken, die 'er, binnen of buiten de Landen, meester van konden worden. Eindelyk, by aldien men iemant, 't zy onderzaat of vreemdeling, vonde van zulk eenen edelen aart, en zo genegen tot 's Konings dienst en ter gemeener welvaart, dat hy middel wist, om den Prins, leevende of dood, over te leveren, of hem zelf om 't leeven te brengen, belooft hy, op zyn Koningklyk woord, zulke eenen of zyne erfgenaamen, terstond na 't volbrengen des werks, te zullen beloonen met vyfentwintigduizend gouden Kroonen, in Landeryen of in gelde, ter keuze van den uitvoerer, die, daarenboven, van nu af, van alle misdaad, welke hy mogt begaan hebben, hoe groot ook, zuiver verklaard, en, was hy 't niet, edel gemaakt wordt, met allen, die hem de hand zullen bieden, welken, daarenboven, begunstigd en bevorderd zullen worden, naar den staat hunner Persoonen, en 't belang hunner diensten (f).’ De Prins hadt, lang voor het uitkomenDe Prins geeft den Staaten van Holland en Zeeland kennis van den Ban. van deezen Ban, kennis van denzelven gehadt, en 'er den Staaten van Holland en Zeeland van verwittigd. Hy zondt 'er hun, daarna, Afschriften van, en zou gaarne gezien hebben, dàt zy dien, op hunnen naam, {==348==} {>>pagina-aanduiding<<} hadden beantwoord. Te gelyk, verzogt hy, dat zyne Lyfwagt versterkt en rigtig betaaldZy besluiten tot vermeerdering zyner Lyfwagt. mogt worden. De Staaten, met reden bedugt voor den invloed, dien de beloften, by den Ban gedaan, op eenige kwalykgezinden hebben mogt, ten nadeele van den Prinse, beslooten, gereedelyk, tot het laatste, vermeerderende 's Prinsen Lyfwagt, met honderdenvyftig paarden, mids de kosten ten laste der nader Vereeniging kwamen (g). Doch de Ban, als, in veele opzigten, den Prins in 't byzonder betreffende, moest, oordeeldenze, door zyne Doorlugtigheid zelve, worden beantwoord: konnende men, desonaangezien, de punten, die den Staat in 't gemeen roerden, stuk voor stuk, staatswyze,Hy geeft eene Verdediging uit, tegen den Ban. doen wederleggen (h). De Prins deedt dan, door zynen Franschen Hofprediker, Pieter de Villers, arbeiden aan eene verdediging, die, nog voor 't einde deezes jaars, met bewilliging der Staaten, in Holland, ter drukperse werdt overgegeven, en in 't volgende jaar in 't licht kwam. Wy hebben, in 't voorig gedeelte deezer Historie, reeds van de voornaamste punten deezer Verdediging gebruik gemaakt: waarom wy het noodeloos agten, den inhoud derzelve, omstandiglyk, te herhaalen.Voornaamste Inhoud dier Verdediging. 't Merg kwam hierop uit: ‘De Prins behieldt hooge agting voor Keizer Karel; doch de weldaaden, van deezen Vorst ontvangen, mogten niet opweegen de diensten, door zyne voorouders, en {==349==} {>>pagina-aanduiding<<} door hem, den Huize van Oostenryk beweezen; en de zwaare kosten, met open hof te houden, en in verscheiden' gezantschappen, ter eere des Keizers, gemaakt. Aan Filips was hy niets verschuldigd: want bewind, eer en titels, waaraan slegts geweldige kosten vast, en welker voorregten, in hem, zo wel als in Egmond, Hoorne en anderen, zo jammerlyk geschonden waren, liet hy zig voor geene weldaaden aanrekenen. Nogtans durfde Filips hem nu voor schelm en verraader schelden; die, zeker! in 't hoofd zelf van deezen Ban, met zulke weidsche titels niet pronken zou, waren die van Nassau en Oranje niet eerlyk en kloek ten oorloge geweest, eer hy ter weereld kwam. En nooit zou, hoopte hy, blyken, dat hy zynen geslagte oneer hadt aangedaan. Men lasterde zyn eerlyk en wêttig Huwelyk: en wie deedt dit? Filips, die met zyne eigen' Zusters Dogter, een bloedschendig Huwelyk hadt aangegaan: Filips, die zyne Gemaalin Izabelle vermoord hadt, om tot een ander Huwelyk te geraaken, en zynen eigen Zoon, om dat hy meêwaarig geweest was met de Nederlanden: Filips, eindelyk, die, in overspel met Donna Eufrasia geleefd hebbende, haar naderhand den Prinse van Askoli tot Gemaalinne hadt opgedrongen. Wyders, was 's Prinsen egtscheiding met de Dogter van Saxen geschied, met bewilliging haarer maagen. Zyne tegenwoordige Gemaalin hadt nooit belofte van 't Kloosterleeven gedaan, of dieze gedaan {==350==} {>>pagina-aanduiding<<} mogt hebben verbondt haar niet, als zynde geschied in haare kindschheid. Men noemde hem, wyders, eenen vreemdeling. Verstondt men, daarby, dat hy buiten de Nederlanden gebooren was; de Koning was 'er dan ook een. Hy was in Duitschland, naauw vereenigd met de Nederlanden, ter weereld gekomen, en zyn huis hadt, van oude tyden af, aanzienlyke goederen, in Brabant, Luxemburg, Vlaanderen en Holland, bezeten: zelfs waren zyne voorouders Graaven van Gelder geweest, toen die des Konings slegts Graaven van Habsburg waren, en in Zwitserland woonden. Ook werden, in Nederland, alle bezitters van Graafschappen en Heerlykheden, de zyde deezer Landen houdende, voor inboorlingen gerekend. De oorsprong der Beroerten moest niet by hem gezogt worden; maar by den Spaanschen Raad: wiens wreedheid hem, die 't gezuiverd Geloof, in zyne kindschheid, hadt ingezoogen, tot medelyden met de Onroomschen, bewoogen hadt. En zo zyne medebroeders van de Vliesorde en de Raaden van Staate 't stuk met hem eens geweest waren, lyf en goed zou hy opgezet hebben, om Alva op den drempel des Lands te stuiten. Al te vooren, hadt hy ook te wege gebragt, dat de Staaten, op 't vertrek der Spanjaarden, aanstonden: en 't Verzoekschrift der Edelen was, niet tegen zyn goedvinden, ingeleverd. Hierin stelde hy zyne eer, om dat hy 't vorderlyk hadt gehouden tot 's Lands welvaart. Aan {==351==} {>>pagina-aanduiding<<} den naam van Ketter, dien men hem en zynen Broeder gaf, kreunde hy zig zo min, als Christus aan dien van Samaritaan. Tot het openlyk prediken hadt hy nimmer geraaden, ook nooit in 't berooven van Kerken bewilligd. Nogtans hadt men hem, na zyn vertrek naar Duitschland, in zynen Zoon, in zyne goederen, in zyne eere, wreedelyk vervolgd, hem, hierdoor, ontslaagen van alle eeden en verbindtenissen, en genoodzaakt, tot het opvatten der wapenen; die hy, zeide men, tegen zynen Heer gedraagen hadt; maar, met gelyk of minder regt, hadden 's Konings voorzaaten Kastilie en Leon verworven. Ook was hy, zelf een voornaam Lid der Staaten van Brabant, door de Landzaaten, aangezogt, om hen te beschermen. Den Roomschen Godsdienst zouden de Staaten van Holland en Zeeland, in 't eerst, gedoogd hebben; doch, gewaarschuwd tegen de verraaderyen eeniger geestelyken en anderen, hadden zy dien moeten doen staaken. Van vervolging om den Godsdienst hadt de Prins zig altoos afkeerig getoond, weshalve hem 't mishandelen en ombrengen der Geestelyken, ten onregte, te last gelegd werdt. Over 't wettig of onwettig aanvaarden der wapenen, wilde hy gaarne het oordeel der algemeene Staaten afwagten. De Gendsche Bevrediging hadt niet hy; maar Don Jan, en de Koning zelf geschonden. De looze vredehandeling van den Heer van Selles was, niet door hem, maar door de algemeene {==352==} {>>pagina-aanduiding<<} Staaten, wyslyk ontdekt. De Keulsche was gerigt, om de Landen te bederven. Voorts, lei men hem geveinsdheid te last. Maar 't was immers geene geveinsdheid, dat hy hun, toen zy nog vrienden waren, gewaarschuwd hadt tegen de rampen, die hun nu overkwamen. 't Was ook geene geveinsdheid, dat hy hun nu, met openbaaren oorlog, te keer ging. Wat zy dan meer voor geveinsdheid in hem bespeurden, wist hy niet. En genomen, dat hy in mistrouwen zyne veiligheid stelde; moest men hem hierom met Kaïn en Judas vergelyken? Wat anders was 't niet op God, wat anders niet op looze en booze menschen te vertrouwen, die, hoe zy bestonden, in Grenada, aan de mooren, en hier, aan Egmond en Hoorne, beweezen hadden: en zelfs in deezen Ban deeden zien, hoe hun 't geweeten verhard ware, gelyk dat van Judas, hoe zy vertwyfeld waren, gelyk Kaïn, en van God verworpen, gelyk Saul. Dat men voorts tegen hem inbragt, dat hy zig, door geene aanbiedingen van byzondere voordeelen, hadt willen laaten beweegen, om tot Bevrediging te besluiten, strekte tot zynen roem, niet tot zyne schande: behalve, dat hem ook zulke breede aanbiedingen, als men voorgaf, nimmer gedaan waren. 't Slot van den Ban, waarby men hem water en vuur verboodt, agtte hy niet, zullende hy leeven met zyne vrienden, zo lang als het Gode behaagde, in wiens handen zyne dagen stonden. En schoon men, nooit {==353==} {>>pagina-aanduiding<<} te vooren, openlyk geld op zyn lyf gesteld hadt, gelyk nu; wist hy wel, hoe dikwils men daarvan heimelyk koop hadt gemaakt: blykende, wyders, de schaamteloosheid der Spanjaarden hierin, dat zy eenen eerloozen schelm, die hem om 't leeven bragt, beloofden te veradelen, was hy 't niet. Even of een edelman, die wist wat adeldom inhadt, ooit zou willen eeten met eenen boef, die iemant, om geld, den strot hadt afgesteken. Hielden de Spanjaards zulke luiden voor edel; zo gingen zy, niet zonder reden, voor afkomelingen van Maraanen of Jooden, en voor kinderen van hun, die 't leeven des Heilands, om gereed geld, van Judas kogten. Nog durfde men den fiel vergiffenis toezeggen van allerlei misdaad, hoe snood ook, te vooren door hem begaan, toonende daarmede, voor al de weereld, welke middelen en luiden men oordeelde te behoeven, om den beschermer der vryheid van een verdrukt volk van kant te helpen. En schoon deeze Ban, ook van ter zyde, de Staaten trof, hadden zy zig daaraan niet te stooren. Iemant met woorden aan te blaffen was het laatste geweer van weerlooze wyven. Zo zy slegts eendragtig bleeven, en den Spanjaard de tanden toonden, haast zouden zy hem zeil zien minderen. 't Was, riep men, meest om zynen hals te doen. Doch kon zyn vertrek of zyne dood zelve de rust in 't Land herstellen, welkom zouze hem wezen. Oordeelden dan de Staaten, dat zyn weggaan hen helpen kon, gaarne {==354==} {>>pagina-aanduiding<<} wilde hy, op hun bevel, tot op 't einde der weereld, vertrekken. Zyn hoofd ook, waarover geen Vorst of Oppermagt op aarde te gebieden hadt dan zy alleen, stelde hy in hunne handen. Doch dagten zy, dat zyne tamelyke ervaarenis, het overschot zyner middelen, en zyn leeven hun nog van dienst mogten konnen zyn; hy hoopte, door Gods genade, getrouwelyk te ondersteunen en te handhaaven, 't gene zy, tot welstand van de gemeene zaak en van den Godsdienst, besluiten zouden (i).’ Oordeel der Vereenigde Staaten over den Ban. Deeze Verdediging werdt den Vereenigden Staaten, den dertienden van Wintermaand, te Delft, voorgelezen. Zy oordeelden ‘dat de Prins, by den Ban, ten onregte beklad was; verklaarden, wyders, dat hy het algemeen Stedehouderschap en de byzondere Landvoogdyen, niet dan op 't ernstig aanhouden der Staaten, aanvaard hadt, en verzogten hem daarin te willen volharden; besluitende, eindelyk, eene bende paarden, tot 's Prinsen beveiliging, te onderhouden (k).’ De Prins zondt zyne Verdediging, in verscheiden' taalen overgezet, aan de voornaamste Hoven van 't Christenryk. Hy voegde 'er een' Brief by, onlangs, door de Spanjaards, verspreid, als ware hy, door den Prins, aan Anjou geschreeven, en door hen onderschept, vervattende ‘eenige vermaaningen aan den Hertoge, om herwaards te komen, onder verzeke- {==355==} {>>pagina-aanduiding<<} ring, dat de voornaamste Steden t' zynen believen zouden staan, en dat hy 't, met den Godsdienst, naar willekeur, zou konnen schikken (l).’ Doch alles zo plomp verzierd, dat het elk in 't oog loopen moest. Evenwel meent men, dat de brief, door den Raadsheer Assonville, was opgesteld, die, is dit zo, veelligt alleen beoogd heeft, 't gemeen, welk toch den grootsten hoop maakt, te verblinden. Op 's Prinsen Verdediging, kwam nimmer antwoord, uit Spanje of van de Spaansche zyde. Doch wat uitwerking de Ban hadt, staan wy, ter zyner plaatse, te ontvouwen. XXVI. Orde op de Vaart naar Spanje en Portugal. De Hollandsche en Zeeuwsche Koopluiden vreesden, al terstond na 't uitkomen van den zelven, dat 'er belemmering van den handel op Spanje uit volgen zou. Men hadt, reeds in den aanvang deezes jaars, vernomen, dat de Koning beslag gelegd hadt, op alle de Hollandsche schepen. Doch kort daarna, kreeg men berigt, dat Filips zig van dezelven bedienen wilde, tot den togt naar Portugal, welk Ryk hy dagt te bemagtigen, na 't afsterven van Koning Henrik, die toen op 't uiterste lag (m). Nu vreesde men, op nieuws, voor bekommering onzer schepen en goederen in Spanje. Doch het wederzyds koopbelang verhinderde dit. De oorlog met den Koning werdt aangezien, als bepaald binnen de Nederlanden. En onze Koopluiden, schrander boven maate in het uitvinden {==356==} {>>pagina-aanduiding<<} van middelen, om op verbooden' Plaatsen te handelen, wisten hunne waaren, onder looze naamen, te vertieren in Spanje, daar 't wel vermoed en gemerkt, doch oogluikende gedoogd werdt (n). De Vaart op Spanje en Portugal werdt, egter, den Nederlanderen, wat laater, verbooden, in gevolge van een besluit, ter Dagvaart van Delft genomen. Veele schippers, voorgeevende naar Frankryk te willen, hadden 't, naar men sedert vernam, gemunt op verbooden' havens. De Waterbaljuw van Zeeland, Robert Leeman, werdt ook geschorst in zynen dienst, om 't uitgeeven van Paspoorten, tegen 't oogmerk der Staaten. Naderhand, zag men voor best in, alle Schepen te laaten vaaren, onder beëedigden borgtogt en verband van verbeurd te zyn, wanneer zy verder westwaards zeilden dan Engeland, Schotland en de uiterste grenzen van Frankryk. Doch van daar zou de laading met vreemde schepen mogen gevoerd worden naar Spanje en Portugal, en de Nederlandschen zouden, ook daar, Spaansche en Portugeesche waaren inneemen, en herwaards brengen mogen. 't Besluit, door de Staaten der nader Vereeniging, in Grasmaand des volgenden jaars, te Amsterdam, hierop genomen, kwam overeen met dit inzigt (o). XXVII. Steenwyk belegerd Midlerwyl, werdt het Beleg van Steenwyk voortgezet. De magt des Graaven van Rennenberg voor deeze Plaats bestondt uit twaalf- {==357==} {>>pagina-aanduiding<<} honderd Ruiters en agtentwintig Vendelen, uitmaakende omtrent zesduizend knegten. In de Stad lagen omtrent zeshonderd man. Dedoor Rennenberg. weerbaare burgers beliepen omtrent de helft van dit getal. Doch geene vyftig onder dezelven, die men vertrouwen durfde (p). 't Bewind der verweeringe namen de Hopluiden aan zig. Ook lietenze 'er den Burgemeester in raaden, alzo 'er geen Overste in de Stad was. Voorts was de Plaats slegt versterkt, en van weinig voorraad voorzien. De vyand hadt zig, 's daags na zyne aankomst, verspreid rondsom de Stad, om de toegangen te stoppen, niet zonder hierin gehinderd te worden, door de belegerden, die egter, al ras, tegen de meening van Hopman Kornput, aan die van de nader Vereeniging schreeven, om ontzet (q). Op den vierentwintigsten, verdreeven de Rennenbergschen, onder Arend van Geemen en Henrik Snaater, oude Hopluiden, twee Staatsche vendels uit de Kuinder, plonderden het Dorp en verlieten 't toen weder. 't Vendel, welk men hier veroverde, werdt, aan een paardenstaart, gesleept om de vesten van Steenwyk (r). De belegerden, hierdoor getergd, vielen uit en verbrandden een' molen, waarop de vyand, zynen slag waarneemende, uit weerwraak, den brand stak in de hameye der Geestpoorte, die, door Aart van Groningen, eens brouwers zoon en soldaat van Kornput, onder een' hagel van musketko- {==358==} {>>pagina-aanduiding<<} gels, meermaalen af en aan gaande om water te scheppen, gelukkiglyk, gebluschtMerkwaardige schoot. werdt. Dien zelfden avond, werdt een vyandlyk soldaat, die, by de Waltpoort, onder een schriklyk misbruiken van Gods naam, stondt te schelden op de Staaten en Hohenlo, door een' kogel, op 't geluid afgeschooten, juist in den gaapenden mond getroffen: 't welk bleek aan 't lyk, dat, terstond, in de Stad gesleept werdt (s). Rennenberg, daarna, zelf in 't Leger gekomen, eischte de Stad op. Men antwoordde, dat menze voor den Koning, onder 't bestier der Staaten en des Prinsen van Oranje, bewaarde: waarop de vyand terstond gereedschap maakte, om haar te beschieten (t). De Rennenbergschen behaalen eenige voordeelen op de Staatschen. Ten deezen tyde, zondt Rennenberg eenig volk af om ettelyke Staatsche vendels, tot keeringe van het stroopen der zynen, gelegd in de Zevenwolden, van daar te verdryven: 't welk hem gelukte. Ook namen de Rennenbergschen, wat laater, Slooten in, welk, nevens de Lemmer, door de Staatschen, verlaaten was. Voorts, wierpen zy zig in Staveren, daar zy 't Slot, maar ten deele geslegt, eer men de Stad behoorlyk gesterkt hadt, wederom opbouwden: en, Makkum beschanst hebbende, kwelden zy, dagelyks, de Landluiden, tot voor Harlingen, Franiker, Bolswaard en Sneek, met plonderen en brandschatten. Op den zeventienden van Slagtmaand, overvielen en ver- {==359==} {>>pagina-aanduiding<<} sloegen de Rennenbergschen zes Staatsche vendels, gelegerd te S. Jans Kamp by Vollenhove, en derwaards gezonden, om de Steenwykers, met voorspel van ontzet, te troosten (u). Des anderendaags, deedt RennenbergSteenwyk wordt met gloejende kogels. (een' nieuwen vond) beschooten. Steenwyk beschieten met gloeiende kogels, een vond, waar van men zig, eerst vyf jaaren te vooren, in 't beleg van Dantzig, hadt beginnen te bedienen (v). Straks daarna, zag men de vlam opgaan, uit verscheiden' Huizen. Een styve oostenwind blies 'er onder, zo dat 'er wel zeventig wooningen verslonden werden. De Stad werdt toen andermaal opgeëischt, en zou overgegeven geweest zyn, hadt Kornput het niet verhinderd: die, dien zelfden dag, het morren en samenrotten der Burgerye, met weergalooze stoutmoedigheid, wist te beletten. Ook stelde men, sedert, zo goede orde op 't blusschen van den brand, dat dezelve, daarna, weinig schade deedt. Maar belegerden en belegeraars begonden gebrek te krygen aan geld en voorraad: 't welk, in en om de Stad, gemor veroorzaakte. Rennenberg stilde zyn volk, met de hoop op de aanstaande verovering van Steenwyk (w). Ook lokte hy, ten deezen tyde, die vanRennenberg schryft aan die van Enkhuizen. Enkhuizen, om met hem in onderhandeling te komen, tekenende zynen Brief uwen goeden vriend, zo gy wilt (x). Doch men was in {==360==} {>>pagina-aanduiding<<} 't Noorderkwartier thans bezig, met het vervaardigen van 't ontzet van Steenwyk, waartoeDe Vereenigde Staaten behertigen 't ont zet van Steenwyk. de Staaten der nader Vereeniging, de Plaats houdende voor den sleutel van Friesland, Vollenhove en Drente, na veel overleggens, eindelyk, beslooten hadden. De Heer van Nyenoord legerde zig te Winsum, in 't hert van Groningerland, en verdreef de Groninger knegten uit Warfum en uit Appingadam, ter welker laatste plaatse, zestig Koningschen gedood, vyftig gevangen genomen werden. Joan Norrits, nu, op eene wedde van twaalfhonderd ponden ter maand (y), tot Veldheer der Staaten gekooren, sloeg zig neder te Zwartsluis, jaagde den vyand uit Giethoorn, en toog sedert naar Meppelt, Zwartsluis slegts met drie vendels bezet laatende, die, daarna, hevig aangevogten van de Rennenbergschen, zig, met eenige versterking van volk, hun door Norrits wederom toegeschikt, zo dapper weerden, dat 'er wel driehonderd van de aanvallers verslaagen werden, en geweer van meer dan vyfhonderd, op den dyk gevonden, of uit het zwarte water gevischt. Norrits verzorgde, daarna, Steenwyk van eenig geld en buskruid, dat, gelukkiglyk, by nagt, binnen raakte. Ook bestookte hy Rennenberg, van agteren, op den eersten van Wintermaand, terwyl de belegerden eenen uitval deeden, niet zonder verlies van wederzyde (z). Aanslag van Parma op Hattum. Ten deezen tyde, kwam Willem van Mont- {==361==} {>>pagina-aanduiding<<} foort, Drost van Hattum, in 't Leger by Rennenberg, met voorschryven des Prinsen van Parma, hem bekend maakende, dat hy zig, nevens zynen Vader, Lodewyk, verbonden hadt, om 't Slot te Hattum den Koning te leveren. Antoni van Grisperre en Gerrit van Raatingen, geweezen' Raaden 's Hofs van Utrecht, en nu te Emmerik woonagtig, hadden deezen koop gemaakt, en, buiten bevestiging van den Zoon in zyn Ampt, niets dan vergiffenis en onderhoud voor hun en de hunnen, zo zy, om dit bedryf, hunne goederen verlooren, toegezeid. De Graaf schikte dan omtrent veertig man van 't Slot te Blyenbeek naar Hattum, daar zy, door Lodewyk, by nagt, van buiten, op 't Slot gelaaten werden, en vyftien Staatsche knegten, die, dronken gemaakt, lagen te ronken, ligtelyk, ombragten. Toen vallen zy in de Stad, en verzekeren zig van de Hopluiden. Maar de burgers, door den tyd, bespeurende, van welk een handvol volks zy overvallen waren, en eenige hulp gekreegen hebbende van Zwolle, dreeven hunne bespringers wel haast wederom naar 't Slot toe: welk, met hulp van vyf vendels, uit vyf der naaste Steden, Arnhem, Deventer, Kampen, Harderwyk en Elburg, belegerd en beschooten werdt, en haast, by verdrag, overging. De Drost en zyn Vader werden naar Arnhem gebragt, en aldaar, als verraaders, verweezen, onthoofd en gevierdendeeld (a). {==362==} {>>pagina-aanduiding<<} Uit Noordholland, kwam Sonoi, met eenige Schepen vol volk en voorraad, oversteekenVervolg van Steenwyks beleg. naar Blokzyl, alwaar hy zig, op den tweeden van Louwmaand, nedersloeg (b). Ook legerde Norrits, Meppelt verlaatende, zig wederom te Giethoorn, daar hem de Steenwykers kwamen noopen, tot het waagen van 't ontzet. Rennenberg, ondertusschen, zogt zig van de blyde maare des naakenden ontzets te bedienen, om de belegerden te verschalken. Hy neemt eene dikke mist waar, en trekt, den Hollandschen en Engelschen tromslag nabootsende, regt aan op de Stad. De belegerden, waanende, dat het ontzet aankwam, waren reeds uitgevallen, en zy en de Stad zouden verrast geweest zyn, hadt het schielyk verdwynen der mist, hun den vyand niet klaarlyk ontdekt; waarop zy den hertred namen. De Graaf deedt toen de Stad wederom opeischen, door eenen Trompetter; doch kreeg het voorige antwoord (c).'t Ontzet onder Norrits, ten deele, geslaagen. Norrits, eindelyk, door 't sterk aanhouden der Steenwykeren bewoogen, overviel, met omtrent tweeduizend man, een goed deel Rennenbergsche Ruiteren, die te Steenwykerwolde lagen, des nagts na den zeventienden van Louwmaand. De belegerden deeden, ten zelfden tyde, eenen uitval. Fel werdt 'er, in deeze gelegenheid, van wederzyde gevogten: ook met merkelyk verlies van beide de partyen. De uitvallers weeken, eindelyk, wederom naar de Stad, en kreegen {==363==} {>>pagina-aanduiding<<} de Poort met moeite digt. Norrits nam de wyk naar eenen kamp vol boomen, daar hem Rennenberg vervolgde, met eenige veldstukjes beschoot, bestormde, en, den gantschen dag door, beslooten hieldt. De Staatsche Veldoverste vondt zig hier in grooten kommer, zonder leeftogt, zonder Ruitery, en zonder te weeten, wat weg hy houden moest, om by zyn Leger te komen. De weg naar de Stad stondt hem wel open; doch hy dagt, dat men daar zo groot een gebrek aan mondbehoeften hadt, dat hy 'er geene meer eeters binnen brengen durfde. Ondertusschen, verliepen verscheiden' zyner knegten. Eindelyk, trof hy eenen Steenwyker aan, die hem naar Blokzyl geleidde (d). Hier, zyne benden wederom verzameldNorrits legert zig te Steenwykerwolde. hebbende, sloeg hy zig in S. Jans Kamp neder, daar hy van Rennenberg belegerd werdt, die egter, de aankomst van versch Staatsch volk te Blokzyl vernomen hebbende, wederom aftrok, met agterlaating van al zynen lyftogt. Daarna, bevroedende, wat hem van de Staatschen beschooren was, deedt hy zyn verspreid Leger intrekken, en Steenwykerwolde verlaaten, daar Norrits zig, eerlang, nedersloeg. Van daar, eenige Ruiters ter sluik hebbende uitgezonden, verrastten deezen, des nagts na den negenden van Sprokkelmaand, eenige Rennenbergschen, te Dieveren, een Dorp in Drente, en bekwamen 'er honderdzesentwintig Paarden tot buit. {==364==} {>>pagina-aanduiding<<} Wat vroeger, hadt Sonoi het Slot te Vollenhove ingenomen. Maar Norrits bleef nietSonoi neemt Vollenhove in. onbestookt te Steenwykerwolde, daar hevige schermutselingen vielen, tusschen de belegeraars en ontzetters, die elkanderen, ook uit grof geschut, vinnig beschooten, terwyl men, van wederzyde, veel koude en ongemak en gebrek aan mondbehoefte verduuren moest. Op den zeventienden van Sprokkelmaand, begon 't een weinig te dooijen: enNorrits nadert en spyzigt de Stad een en andermaal. Norrits ving aan nader naar de Stad toe te schansen, zonder zig de poogingen des vyands, die hem dit beletten wilde, te bekreunen. Eenige mondbehoeften en buskruid bekomen hebbende, zondt hy 'er een deel van naar de Stad, welke hy nu zo digt genaderd was, dat men, ligtelyk, door middel van looden kogels, daar brieven ingeslooten waren, en die men over en weder schoot, samenspraak't Beleg van Steenwyk wordt opgebroken. onderhieldt. Rennenberg den toevoer zoekende te stremmen, vielen 'er dagelyks vreesselyke schutgevaarten, in welken hy nu te kort begon te schieten, wordende op den twee-entwintigsten van Sprokkelmaand genoodzaakt te deinzen: waarna de Stad wederom door Norrits gespysd werdt. Rennenberg, eindelyk de hoop opgeevende om de Stad te bemagtigen, zondt, den volgenden nagt, het geschut vooraf, en brak toen op, met het gantsche Leger, in stilte en goede orde. Met den dag, vernam men geen' vyand meer voor de Stad, die terstond rykelyk van voorraad voorzien werdt. Het mistig weder verhinderde het vervolgen der Rennenberg- {==365==} {>>pagina-aanduiding<<} schen, waarnaar veelen 't hert jookte (e). Kort hierna, werden de Kuinder, de Lemmer en Slooten wederom ingenomen van hetStaveren en andere Plaatsen gewonnen. volk van Norrits. Makkum was den Rennenbergschen reeds te vooren ontweldigd. Staveren, nu de eenigste Friesche Plaats aan den zeekant, die nog voor den Graave hieldt, werdt, des nagts voor den eersten van Lentemaand, bemagtigd door Sonoi, die terstond het beleg sloeg voor 't Slot, welk egter, niet voor den tienden van Bloeimaand, by verdrag, aan hem opgegeven werdt (f). XXVIII. De Prins van Oranje wordt Stadhouder van Friesland. Terwyl dit in en om Friesland voorviel, begaf zig de Prins van Oranje derwaards, op 't aanhouden der Staaten deezes Landschaps. De Aartshertog Matthias hadt hem, na Rennenbergs afval, in Zomermaand jongstleeden, aangesteld tot Stadhouder van Friesland, en hy hadt, terstond daarna, Bernard van Merode, Heer van Rumen, genoemd, om zyne plaats te bekleeden (g). Nu riep hem de toestand der Friesche zaaken in persoon derwaards. De Graaf van Hohenlo verzeldeHy reist derwaards. hem, en verdedigde zyne eer, in 's Prinsen byzyn, tegen de Staaten, die hem, meende hy, te na gesproken hadden, ter gelegenheid der nederlaage op de Bourtange. De Staaten ontkenden dit egter, en beweerden, dat het hun niet toestondt, voor straatklap te verantwoorden. De Prins effende dit geschil en verscheiden' anderen van merkelyk gewigt, het Landbestier betreffen- {==366==} {>>pagina-aanduiding<<} de. Hy keerde, niet voor Grasmaand, te rug naar Holland (h). De Rennenbergschen winnen verscheiden schansen in de Ommelanden. De Rennenbergschen, midlerwyl, genesteld in Groot-Aduward, ondernamen eene schans te leggen op 't Reediep, waar door de Heer van Nyenoord, te Winsum, zynen toevoer uit zee kreeg. Doch Nyenoord verdreef hen van daar, en tastte hen, naderhand, te Groot-Aduward aan, daar hy, egter, met verlies, te rug gedreeven werdt. Hy week toen naar Kollum, Dokkum, en Aduwarderzyl. De schans ter laatstgemelde plaatse, in Zomermaand, bemagtigd zynde door den vyand, week Nyenoord verder naar Winsum. Doch Rennenberg zondt Jan Baptist Tassis, Luitenant van Billy, af op deeze schanse, die hem, nevens de schans te Warfum, eerlang, in handen viel, waardoor Rennenberg van alle de Ommelanden, tot Dokkum toe, meester werdt (i). Neêrlaag der Rennenbergschen by Groningen. De Gemagtigden der nader Vereeniging schikten, om dit verloop te herstellen, in Hooimaand, Norrits, Sonoi en anderen naar Rinsmergeest, daar zy, vereenigd met Nyenoord en andere Friezen, een tamelyk heir uitmaakten, en zesduizend Rennenbergschen uit Kollum deeden deinzen naar Grypskerk. Norrits, daarna, Monnikerzyl hebbende ingenoomen, noodzaakte den vyand ook van Grypskerk op te breeken. De Staatschen vervolgden hem, Sonoi vooruit: die hem ophieldt, tot op de aankomst der ove- {==367==} {>>pagina-aanduiding<<} rigen. Toen keerden de Rennenbergschen den rug, wykende tot onder Groningen, met agterlaating van vier stukken geschuts, verscheiden' vendels, zevenhonderd dooden en veele gevangenen. Deeze neêrlaag viel voor, op den negentienden van Hooimaand (k). Ten zelfden dage, ontving de Graaf vanDe Graaf van Rennenberg sterft. Rennenberg, die, sedert het mislukt beleg van Steenwyk, hadt gaan kwynen, en onlangs in eene hevige ziekte gestort was, de laatste Kerkgeregten te Groningen, alwaar hy, op den drieentwintigsten, overleedt. Sommigen tekenen aan, dat hy, in zyn uiterste, zeer over Groningen en over 't breeken zyner trouwe geklaagd heeft (l). Doch men mag twyfelen, of hem de kwaade uitslag niet meer dan de snoodheid zyns bedryfs gesmert hebbe. Ook wordt gemeld, dat hy zyne Zuster, Kornelia, die hem verleid hadt, in de laatste dagen zyns leevens, niet heeft willen zien noch spreeken: 't welk, by zyne partyen, opgenomen voor blyken van berouw, nevens verscheiden' andere zyne goede hoedanigheden, te wege gebragt heeft, dat hy, na zynen dood, by vrienden en vyanden, meer beklaagd dan beschuldigd geworden is (m). XXIX. François Verdugo bekomt zyne Ampten. De Ampten, door hem, in deezen oord bekleed, droeg Parma François Verdugo op, een' Spanjaard, die, weleer stalknegt geweest zynde van den Graave van Mansfeld, naderhand met deszelfs natuurlyke Dogter {==368==} {>>pagina-aanduiding<<} getrouwd, en door bescheidenheid en krygskunde, vermaard geworden was. Zyne verheffing smertte niemant meer dan Maarten Schenk, die staat gemaakt hadt, Rennenberg te zullen opvolgen, en nu zien moest, dat een vreemdeling van geringe afkomst hem werdt voorgetrokken. Verdugo kwam met tien vendelen Waalen in Friesland (n). Wy zullen wel haast zien, wat hy 'er uitvoerde. XXX. Haarlem doet afstand van de voldoening. De Staaten van Holland maakten, dit jaar, hun werk van het vernietigen der Voldoeningen, aan sommige Steden toegezeid, met naame aan Haarlem en Amsterdam. Hoe deeze Voldoeningen, hier en daar, geschonden waren, hebben wy te vooren gemeld. Men oordeelde het dan betaamlyker, dat zy vernietigd werden, dan dat het langer scheen, dat men 'er zig niet aan begeerde te houden. En na 't veranderen der Regeeringe in de gemelde Steden, was hiertoe meer kans dan te vooren. De Onroomschen zaten nu, in dezelven, op 't kussen, en de gedagten, dat men den Roomschen geene openbaare Godsdienstoefening behoorde toe te staan, zelfs niet op Plaatsen, daar zy 't uitdrukkelyk bedongen hadden, drongen langs hoe meer door, in Holland en Zeeland. Die van Haarlem deeden allereerst afstand van de Voldoening, in Grasmaand deezes jaars, waartegen hun, door de Staaten van Holland, verscheiden' geestelyke goederen werden toegevoegd, {==369==} {>>pagina-aanduiding<<} tot vergoeding der kosten, in 't beleg en na de verovering der Stad gedraagen (o). Kort hierna, deeden eenige aanzienlyke Roomschgezinden,De Roomschgezinden verzoeken vrye oefening van Godsdienst; doch verwerven niets. geene kennis van dit verding hebbende, door den Notaris Dirk Volkertszoon Koornhert, een smeekschrift aan den Prinse van Oranje ontwerpen, behelzende een verzoek, om, in gevolge der Voldoening, gehandhaafd te mogen worden, in de oefening van hunnen Godsdienst, die men, in de omleggende Plaatsen, scherpelyk begon te verbieden, en welke zy, tot hiertoe, vryelyk in de Kloosters genooten. Men leverde den prinse dit smeekschrift te Amsterdam; doch hy wees de verzoekers aan de Staaten van Holland, die daar, dat pas, vergaderd waren. In 't smeekschrift, stonden eenige schorre bewoordingen, waaraan de Staaten zig zeer stieten. Men schreef, by voorbeeld, het inneemen der groote Kerke, door de Hervormden, toe aan het onbedagt beleid van eenen Gemagtigde der Staaten; het wegneemen der beelden noemde men eene daad, zo schandelyk als ongestraft. Het verbieden van den Roomschen Godsdienst heette het weder invoeren van 's Keizers scherpe Plakaaten. De Predikanten, die dit dreeven, werden beschreeven, als stookebranden van onrust enz. De Staaten hielden zig zeer gehoond, door diergelyke uitdrukkingen, te meer na dat de Wethouderschap nu afstand gedaan hadt van de Voldoening, het eenige genoegzaam, waar- {==370==} {>>pagina-aanduiding<<} op de verzoekers bouwden. Ook bespeurden deezen, dat men zulk inleveren van verzoekschriften by gespan hieldt te smaaken naar muitzugt: waarom zy, 't hoofd in den schoot leggende, verschooning verzogten van 't gene zy gedaan hadden, en zelven de pen haalden door hunne naamen. Doch Koornhert, schoon hy verklaarde, het grootste deel der Roomsche leeringen voor valsch, hunne meeste Leeraars voor verslindende wolven te houden, en 't smeekschrift, alleen als Notaris, op 't verzoek van anderen, te hebben ontworpen, om dat hy begreep, dat elk zynen Godsdienst vry hebben moest; werdt nogtans veroordeeld, om zyn ontwerp te scheuren, in 't byzyn van de gemagtigden der Staaten; gelyk hy deedt (p). De openbaare oefening van den Roomschen Godsdienst werdt, hierna, te Haarlem, zo wel als elders, verbooden. Amsterdam staat, insgelyks, af van de Voldoening. Men handelde, in deezen tyd, ook met Amsterdam. Sedert het treffen der Voldoening, waren, in deeze Stad, verscheiden' geschillen gereezen (q), om welken te beslissen, de Prins en de Staaten zig veele moeite gaven: doch welken niet waren weg te neemen, dan door het asstaan van de Voldoening, 't welk dikwils door zyne Doorlugtigheid voorgeslaagen was. De Staaten beyverden 't stuk ook zeer, begeerende, dat de Stad zig den gewoonlyken Regte of den Raaden van Holland, als goeden mannen, onderwierp. {==371==} {>>pagina-aanduiding<<} Doch de Stad neigde meer tot eene minzaame onderhandeling, waartoe, eindelyk, beslooten werdt (r). 't Liep egter tot in 't laatst van dit jaar aan, eer men 't eens werdt (s). Op den twintigsten van Wintermaand, werdt een nieuw Verdrag geslooten, welk de Prins, naderhand, bekragtigde (t), behelzende, ‘dat de Staaten en de Stad, wederzyds, afstonden van de Voldoening: dat de Stad zou bezet blyven, met twee vendels, ieder van tweehonderd koppen, onder bevel van twee burgers, die, uit Stads-, of, zo die niet toereikten, uit 's Lands middelen betaald zouden worden. Dat deeze bezetting, naar 't gelieven zyner Doorlugtigheid, by nood, of by andere gelegenheid, buiten nood, zou mogen vermeerderd of verminderd worden, mids de Stad, in 't eerste geval, Servicie-geld wierdt toegelegd, gelyk den anderen Steden van Holland. Dat de Stad, tot het vinden van de kosten haarer versterking, eenen ommeslag zou mogen doen over Amstelland. Voorts begaf zy zig in de gemeenschap der oude schulden, in den tegenwoordigen oorlog door Holland gemaakt; doch met eenige bepaalingen. De Stad zou de geestelyke gebouwen mogen aanvaarden; doch de andere geestelyke goederen, renten en Landen zouden, tot aflossing van 's Lands schulden, moeten worden verkogt. {==372==} {>>pagina-aanduiding<<} De kerken-goederen zouden, tot onderhoud der Kerken en Predikanten, aan de de Stad blyven. De Staaten zouden de Graaflyke goederen, met den eersten, aan de meestbiedenden verkoopen, op dat de Stad haar agterwezen, ten laste dier goederen, zou konnen inkrygen. De Stad zou vry zyn van het opbrengen van driehonderd ponden 's jaars, wegens het schoutampt, welk zy behouden zou tot op het aflossen der twintigduizend ponden, daarop verstrekt, of tot op eenige nadere overeenkomst, te maaken met de Staaten. 't Punt der Paalkiste, tusschen de Stad en Enkhuizen voor 't Hof bepleit wordende, zou in zyn geheel blyven. Der Stede Privilegien en Voorregten zouden haare kragt behouden, uitgenomen zulken, die van den Hertoge van Alva, of deszelfs nazaaten, tot op de Gendsche Bevrediging, waren verworven, van welken alleen stand grypen zou 't verlof om geld op renten te mogen ligten (u).’ Met het vernietigen der Voldoening, werdt de openbaare oefening van den Roomschen Godsdienst, ookEerste Plakaat tegen de Roomschgezinden in Holland. te Amsterdam, afgeschaft. Ten zelfden dage, kwam een Plakaat in 't licht, op den naam van den Prinse, als hebbende nu de hooge Overheid in Holland, waarby het drukken en verspreiden van oproerige en ergerlyke schriften, het schoolhouden zonder verlof, het houden van bedekte samenkomsten, het draagen van geestelyke gewaaden, en boven- {==373==} {>>pagina-aanduiding<<} al het oefenen van den Roomschen Godsdienst verbooden werdt (v). Doch 't was niet vreemd, dat dit geschiedde in Holland,De Roomsche Godsdienst geschorst te Brussel en te Antwerpen. alwaar de Roomschen in 't gemeen voor Spaanschgezinden gehouden werden; het oproer, verwekt, te Brussel, door eenen Dominikaaner Monnik, dien de Regeering, om zyn stout prediken, gaarne, in stilheid loozen wilde, hadt te wege gebragt, dat, zelfs daar ter Stede, de oefening van den Roomschen Godsdienst, in Bloeimaand, geschorst was (w). Van gelyken, geschiedde zulks te Antwerpen, in Zomermaand, na dat de Roomschen, uit vreeze voor eene nieuwe plondering, reeds te vooren, hunne altaaren, in de groote Kerke, met verlof der Regeeringe, hadden afgebroken (x). XXXI. Sinode te Middelburg. In de laatste Kerkelyke Vergadering te Dordrecht, hadden de Hervormden beslooten, om de drie jaaren, eene diergelyke te houden. Dit besluit werdt nu in 't werk gesteld. De Kerken van Antwerpen en Delft beschreeven de anderen, te Middelburg: en gaven 'er den Staaten der Vereenigde Gewesten kennis van, te Amsterdam, hun te gelyk verzoekende, dat zy eenigen wilden magtigen, om deeze Sinode by te woonen. De Staaten, de Predikanten voor deeze aandiening bedankt hebbende, verklaarden hun, dat zy, voor tegenwoordig, geene Gemagtigden te wagten hadden. De Sinode werdt, in Bloeimaand {==374==} {>>pagina-aanduiding<<} en Zomermaand, gehouden. Men beraamde hier eene nieuwe Kerkenordening, by welke der Overheid de toestemming der verkiezinge van Predikanten gelaaten werdt, zonder dat men geraaden vondt, haar, in 't aanstellen van Ouderlingen of Diakenen, te kennen. Voorts, werden hier de Kerken van elk Land onder Klassen, de Klassen onder byzondereKoolhaas wordt afgezet en gebannen. Sinoden verdeeld. De zaak van Kaspar Koolhaas kwam ook op het tapyt. Men onderzogt zyne schriften, en verklaardeze ergerlyk en onregtzinnig. Nogtans, werdt hem vergiffenis en aanhouding in den dienst beloofd, zo hy schuld bekennen wilde; waartoe hy niet verstaan kon. 't Stuk kwam toen wederom voor de Staaten, die 't hem zeer kwalyk namen, dat hy zig als een Leeraar der Hervormde Kerke gedraagen hadt, terwyl hy beleedt, met die Kerke te verschillen in de Leere. Zy weezen hem tot de Kerkelyke straffe: en hy werdt, in 't volgende jaar, door de Hollandsche Sinode, te Haarlem vergaderd, van zynen dienst afgezet en uit de gemeente gebannen. De Wethouderschap van Leiden liet hem, nogtans, zyne wedde behouden, tot dat hy, een ander middel van bestaan gevonden hebbende, haar van deezen last ontsloeg (y). Kerkelyke twist te Utrecht. 't Geschil over 't Regt der Overheid in 't Kerkelyke, welk Koolhaas met zyne medebroeders overhoop geholpen hadt, verdeelde ook ten deezen tyde de Hervormden te {==375==} {>>pagina-aanduiding<<} Utrecht. Die van S. Jakobs Kerke, voor welken Meester Hubrecht Duifhuis, eertyds, Pastoor aldaar, plagt te prediken (z), werden by de andere Hervormden, gemeenlyk die van de Consistorie of Kerkenraad genoemd, aangezien als schreevenze der Overheid te veel gezags toe in 't Kerkelyke. En 't was waar, dat zy begreepen, dat men, onder eene Christen-Overheid, geenen Kerkenraad noodig hadt. Ook lieten zy elk ten Avondmaal toe, op eigen' proeve: eene rekkelykheid, die den anderen, gewoon aan Kalvyns strenger Kerkentugt, veel te ruim scheen. Doch de Overheid mogt die van S. JakobsKerke wel zetten. Ook hadden hunne Leeraars, die men Predikanten van 't oude en nieuwe Testament noemde, om dat zy niemant aan andere Geloofsbelydenissen bonden, ten deezen tyde, zo veel toeloops, dat men hun nog eene Kerk, die van S. Maria, naamlyk, inruimen moest (a). De verdeeldheid tusschen hen en die van den Kerkenraad heeft naderhand zwaare gevolgen gehad in Utrecht; waarom het te noodiger was, dat wy 'er hier, met een woord, van gewaagden. Voorts werden, ten deezen tyde, de geestelyke gebouwen, buiten Utrecht, doch te na aan de Stad staande, op verzoek der Burger-hopluiden, vrees voorwendende, dat 'er de vyand wel ligt in zou konnen komen nestelen, met verlof van 's Prinsen gemagtigden, afgebroken (b). {==376==} {>>pagina-aanduiding<<} XXXII. Slegte staat der wederzydsche Legeren in de Nederlanden. De zaaken der algemeene Staaten stonden, sedert het hervatten van den handel met den Hertoge van Anjou, zo wankel, dat 'er, van hunne zyde, dit jaar, niets nadruklyks ondernomen werdt. In 't voorjaar, bragtenze een klein Leger te velde, onder den Heere van Villers, die zig, omtrent Yperen en Dermuide, nedersloeg: en somtyds van de Ruiters des Prinsen van Parma, die zig, met een deel zyns Legers, te Hauterive verschanst hadt, somtyds van de Malkontenten bestookt werdt. Waartegen de Prins van Espinoi, met de bezettelingen van Doornik, 't platte Land van Henegouwen afliep. Doch gebrek van betaaling hielp de Staatsche bezetting, te Vilvoorden, te Willebroek en elders, aan 't muiten, zo zeer, dat zy, vooral, te Willebroek, niet dan door geweld, te stillen was. De eenige troost der Staaten in deeze ongelegenheid was, dat het niet beter gesteld was by den vyand, daar 't Krygsvolk even weinig ontving: hoewel 't, met kennis van Parma, den veroverden Steden zwaare leeningen afperste, en zig daardoor hielp aan een gedeelte zyner agterstallen, zonder zig aan 't verloop van neering en inwooneren te kreunen (c). Toeleg op Vlissingen. Doch terwyl men, in 't open veld, dit jaar, weinig ondernam, loerde de vyand, looslyk, op eenige voornaame Steden, poogende zig van dezelven meester te maaken, door list of verraad. De toeleg op Vlissingen {==377==} {>>pagina-aanduiding<<} mislukte nogtans. De Spaansche Gezant in Engeland, Don Bernardyn de Mendoza, hadt, al voor eenen geruimen tyd, gepoogd, den eenen of den anderen Bevelhebber van eenig Neêrlands Oorlogsschip, door groote beloften, te bekooren tot verraad. Eindelyk, trof hy 'er twee aan, Willem Janszoon van Hoorn en Kornelis Leenhouder, die zig gelieten te luisteren; hem diets maakende, dat zy, ingevolgd wordende van eenige Koningsschepen, welken men, met soldaaten, zou konnen laaden, Vlissingen ligtelyk leveren zouden konnen. Hy hadt hun, nu en dan, eenig geld gegeven, waarvan zy den Prinse van Oranje verwittigd hadden, met wiens medeweeten, de verdere handel gedreeven werdt. Ten laatsten, vraagt Willem van Hoorn om eenige duizend Kroonen, als ware 't, om aanhang te maaken. De gezant zegt hem 't geld toe, mids hy 'er zyn Zoontje, een kind van tien of elf jaaren, voor te pande stelt, waartoe de Vader, zig vooraf beraaden hebbende met den Prinse, eindelyk, besluit, onder belofte, dat men 't kind niet buiten Engeland voeren zou: waarvan ook schrift gegeven werdt, op den tweeentwintigsten van Grasmaand getekend. Treslong hadt last bekomen, om eenige schepen naar Walcheren te schikken, op dat men de Koningschen, alsze komen zouden, wel zou konnen ontvangen. En tegen 't einde van Bloeimaand, zondt de Prins Christiaan Huigens, zynen Geheimschryver, naar Engeland, om 't kind te haalen, juist op den tyd, als de aanslag stondt uitgevoerd te worden. Hui- {==378==} {>>pagina-aanduiding<<} gens hieldt zig, te Londen, meest in de herberge en by Fransch gezelfchap, zo dat hy voor een' Franschman doorging. Daarna overlegt hy met la Fontaine, Leeraar der Fransche Kerke, wat middel 'er ware, om Mendozas huis te bespieden, en kennis van 't kind te bekomen, waartoe men zig, dagt hy, van Hans Hofstad, eenen Koopman van Leuven, by la Fontaine bekend, zou konnen bedienen. De Predikant hielp Huigens, voorts, aan kennis met Walsingham, vertrouwdsten geheimschryver der Koninginne, met wien 't stuk afgesproken werdt. Juist ten zelfden dage, als Vlissingen geleverd zou worden, neemt Huigens zynen slag waar, terwyl Mendoza, in den nadenmiddag, uitgereeden was, doet het kind, daar 't met eenige anderen voor de deur speelde, door Antoni Vermeeren, eenen Helbaardier des Prinsen, opvatten, en, door zeker huis, dat ten deezen einde voor en agter open stondt; daarna in een tweede, en in een derde voeren en versteeken. De Spaansche knegts vervolgden den schaaker. Doch werden gestuit door eenige siuksche gasten, die, wat verder, op de wagt stonden, en door Huigens en den Helbaardier, die zig, met den degen in de vuist, te weer stellen moesten. 't Gemeen schoot eerlang ook toe, en belemmerde de vervolgers. Huigens en 't kind raakten, dien zelfden nagt nog, scheep, door beleid en met een Paspoort van Walsingham. Mendoza, t'huis gekomen, en verneemende, wat 'er gebeurd ware, begaf zig terstond naar de Koninginne; doch kon geen gehoor kry- {==379==} {>>pagina-aanduiding<<} gen. Nogtans spoorde hy Huigens na, gewapenderhand, en 't scheelde maar weinig, of hy was betrapt geweest, in zeker scheepje. Nu kwam hy behouden t'huis, daar hy met blydschap ontvangen, en van den Prinse, met eenen gouden penning, hebbende tot opschrift, Mandati strenué executi monum. dat is, gedagtenis van bevel, wakkerlyk uitgevoerd, vereerd werdt. Parma hadt, ondertusschen, de onderneeming op Vlissingen gestaakt, 't zy hy de lugt gekreegen hadt van 't gene 'er, aan 's Prinsen zyde, gebrouwen werdt, of dat eenig ander toeval 't uitvoeren des aanslags hadt verhinderd (d). XXXIII. Breda, door Parma verrast. Doch beter gelukte hem, in Zomermaand, de verrassing van Breda. Op 't Slot aldaar, zat de Heer van Fresin gevangen, die, zig in de gunst der soldaaten hebbende weeten in te wikkelen, eenigen derzelven, door groote beloften, verleid hadt. De Prins van Parma, hiervan verwittigd, en te gelyk, dat 'er slegts zesendertig man op 't Slot lagen, en een half vendel in de Stad, doet hieromtrent eenig volk byeen trekken, onder Claude van Barlaimont, Heere van Hautepenne, en Maarten Schenk, in schyn, om 's Hertogenbosch en Eindhoven te dekken, welke Steden thans, door de Staatschen, gedreigd werden, met een beleg, waartoe men zelfs een deel der bezetting uit Breda geligt hadt. De Kolonel la Garde, zig naar Turnhout begeven hebbende, met zyne benden, {==380==} {>>pagina-aanduiding<<} werdt derwaards gevolgd, door Hautepenne en Schenk, die zig by Hilverenbeek nedersloegen, op de zevenentwintigsten van Zomermaand. Tegen den avond, brakenze egter wederom op, en kwamen, des nagts, te Breda, agter 't Slot. Een der verleidde soldaaten stondt hier op schildwagt: de overigen, beschonken door Fresin met een' tonne biers, lagen, meest allen, verwonnen van drank en vaak. De vyand beklimt dan de vesten, zonder wederstand. Doch 't werdt juist gezien van een' Hollandsch Hopman, die met een jagt aankwam, en terstond twee schooten deedt, welken de Burgery wekten en in 't geweer hielpen. De vyand, zig ontdekt ziende, vliegt naar 't wagthuis, doodt elf bezettelingen, en vermeestert het Slot, by verdrag, daar Fresin toe geraaden hadt. 't Bevel over de Burgerye aanvaardde, midlerwyl, de Burgemeester Govert Montens, die terstond deedt schansen tegen 't Slot, alomme orde gaf, en naar la Garde zondt, om ontzet. De Koningschen, van 't Slot ter Stad ingestort, werden, tot vyf of zes reizen, te rug gedreeven. Zy drongen egter geduuriglyk zo sterk aan op de burgerye, dat zy, allengskens vorderende, den brand in eenige huizen kreegen. Ook bemagtigden zy de Gasthuispoort, waar door hunne Ruitery binnen raakte. De burgery en eenige soldaaten weerden zig dapperlyk, aan veele oorden, zonder onderscheid van gezindheid, en geestelyken zo wel als weereldlyken. Sommigen kreegen egter eene poort open, drongen ter Stad uit, daar eenigen onder dood {==381==} {>>pagina-aanduiding<<} bleeven. Anderen wierpen zig van den wal af, en verdronken, ten deele. De vyand, eindelyk, te magtig geworden, behieldt de overhand; na dat men, tot negen uuren des morgens, gevogten hadt. Ruim honderd ingezetenen waren 'er gesneuveld, en omtrent vierhonderdenvyftig Spaanschen. De Bisschop van Roermonde, Wilhelmus Lindanus, kwam, kort hierna, te Breda, om 'er den Roomschen Godsdienst te herstellen. Hautepenne bleef Overste der Stad. Hy ondernam,Eindhoven gewonnen en wederom verlooren. ten deezen tyde, ook eenen aanslag op Geertruidenberg en op Heusden; doch men was, op beide deeze Plaatsen, beter op zyne hoede (e). Den negenden van Oogstmaand, werdt Eindhoven overrompeld van de Staatschen; doch het bleef slegts twee maanden in hunne magt. Hautepenne dwong het, in Wynmaand, wederom tot de overgaave (f). XXXIV. De Prins koopt het Markgraafschap van Veere en de Heerlykheid van Vlissingen. Juist op de twee dagen, tusschen welken, de nagt kwam, waarin de Prins de Hoofdplaats zyner Baronnye van Breda verloor, was zyne Doorlugtigheid, door inkoop, eigenaar geworden van twee Heerlykheden, die hem geen minder aanzien gaven, hier te Lande. Wy hebben, by eene andere gelegenheid, gemeld (g), dat het Markgraafschap van Veere en de Heerlykheid van Vlissingen, door den laatsten Heere, Maximiliaan van Bourgondie, zeer bezwaard met schul- {==382==} {>>pagina-aanduiding<<} den, was nagelaaten. De schuldeischers, hun regt voor den grooten Raad te Mechelen vervolgende, hadden 't zo ver gebragt, dat Veere en Vlissingen, in Grasmaand des jaars 1567, openlyk te koop waren geveild (h). Zy werden toen ook gemynd, door Jakob van Bossu, Heere van Auchy; doch de Koning benaderde dezelven, met de lasten, die 'er op stonden; welken hy nogtans niet volkomenlyk afloste, Na 't omslaan van beide deeze Steden, werdenze, gelyk wy, insgelyks, hebben gemeld (i), door den Prinse van Oranje, op 's Konings naam, beschonken met verscheiden' aanzienlyke voorregten, waaronder uitmuntte het Regt, om ter Staatsvergaderinge te moeten beschreeven, en nimmer van de Graaflykheid te mogen vervreemd worden. In deezen staat, waren de twee Steden gebleeven tot kort voor den tegenwoordigen tyd. 't Geviel, dat eenige Rentheffers, geene betaaling bekomende van 't gene zy op de twee Heerlykheden te eisschen hadden, hunne zaak voor 't Hof van Holland, en daar, eerlang, te wege bragten, dat Vlissingen en Veere wederom aangeslaagen werden, om op den zeven-en agtentwintigsten van Zomermaand deezes jaars, openlyk, in den Haage, verkogt te worden (k). Sommigen vermoeden, dat, den Prins zig te vooren genegen getoond hebbende, om deeze Heerlykheden te koopen, zyne {==383==} {>>pagina-aanduiding<<} vrienden de Rentheffers hadden opgemaakt, om de zaak zo ver te trekken. Doch hiervan is ons geen blyk voorgekomen. Alleenlyk vind ik, dat het Hof, te vooren, den koop der Heerlykheid van Vlissingen, by voorraad, toegeweezen hadt, aan Jakob Bouwensz, Burgemeester, voor rekening van de Regeering der gemelde Stad, en dien van het Markgraafschap van Veere, aan den Ontvanger Jakob Kampen en deszelfs medestanders (l). Doch dit belette niet, dat de Heerlykheden, op nieuws, werden aangeslaagen. Maar in Bloeimaand, kreeg het Hof bevel van den Aartshertoge Matthias om met de Verkooping niet voort te gaan; oordeelende zyne Hoogheid ‘dat het niet slegts tot nadeel van Holland en Zeeland; maar van alle de Vereenigde Landen strekken zou, zo deeze twee Heerlykheden vervreemd werden, en in handen van byzondere Persoonen raakten (m).’ Het Hof zondt dit Bevel aan de Staaten van Holland en Zeeland, te Amsterdam, om hun goedvinden en dat van den Prinse daarop te verstaan. De Staaten verklaarden ‘dat het Hof niet stondt onder den Aartshertoge, en derhalve met de verkooping voortgaan mogt; terwyl zy zouden agtgeeven, dat niemant, buiten hunne bewilliging, voor kooper werdt aangetekend (n).’ Die van {==384==} {>>pagina-aanduiding<<} Zeeland zogten egter de verkooping, ten minsten voor vyf of zes maanden, te doen schorsen. Doch men besloot, om 'er mede voort te vaaren. Vosbergen hadt, omtrent deezen tyd, een gesprek met zyne Doorlugtigheid, over het koopen der twee Heerlykheden. Hy meende, dat de Steden zig zelven koopen moesten, en hieldt zig verzekerd, dat Middelburg hier niet tegen zyn, ja den Steden zelfs eene goede somme schieten zou. Doch de Prins zeide, dat zulks boven 't vermogen der Steden zou zyn, begrootende hy de waarde der Heelykheden toen op vier tonnen schats: daarby voegende, dat 'er, voor Vlissingen alleen, negentigduizend guldens gebooden werdt. Vosbergen hernam, dat men den schuldeischeren hun regt afkoopen moest, welk, dagt hy, om tienduizend guldens, zou te bekomen zyn. En hy verhaalt, dat de Prins deezen voorslag goedvondt (o). Doch hy heeft 's Prinsen meening kwalyk gevat, of zyne Doorlugtigheid is, sedert, veranderd van gedagten. De Stad Antwerpen hadt, naar 't scheen, het oog op de twee Heerlykheden; doch de Hollanders voorzagen hieruit zo veel nadeels, dat de Gemagtigden der Staaten, wien nu 's Prinsen genegenheid klaarlyk gebleeken was, op 't behaagen hunner meesteren, beslooten, den Gemagtigden des Prinsen last te geeven, om, in 't koopen, op agt- of tienduizend guldens niet te zien; welken zy zyner Doorlugtigheid te goede zouden komen, mids hy hun {==385==} {>>pagina-aanduiding<<} verzekerde, dat de Hollandsche Koophandel, by 't koopen deezer twee Heerlykheden, geen nadeel te wagten hadt. En 't is aanmerkelyk, dat zy zulk een besluit namen, onaangezien die van Antwerpen verklaard hadden, dat zy, op 't bod zyner Doorlugtigheid, niet dagten te bieden (p): 't zy dat zy die van Antwerpen mistrouwden, of den Prinse wilden behaagen, door eene belofte, die nimmer zou behoeven vervuld te worden. De Verkooping dan voortgang gehad hebbende, kogt de Prins, op den zevenentwintigsten van Zomermaand, de Heerlykheid der Stad Vlissingen, met de Ambagtsheerlykheid van oud Vlissingen, voor vyfenzeventigduizendeneenhonderd guldens (q), en op den agtentwintigsten, het Markgraafschap van Veere, met het Slot Zandenburg en de Heerlykheid van de Polder, Stad en Vryheid van Zandyk, voor vierenzeventigduizendenvyfhonderd guldens. Doch die van Middelburg hadden, voor de veiling, geprotesteerd, tegen het verkoopen van zekere regten, welken zy meenden, aan hunne Stad te behooren (r). Joan van Bourgondie, Heere van Froymont, die ook zekeren eisch hadt, ten laste van 't Markgraafschap van Veere, 's daags te vooren, twintigduizend guldens meer voor Vlissingen gebooden hebbende, kwam de Prins met hem overeen, om {==386==} {>>pagina-aanduiding<<} deeze zyne schuld, binnen twee jaaren, met vierentwintigduizend guldens, te zullen voldoen. Kort hierna, werdt zyne Doorlugtigheid, in beide de Steden, ingehuldigd (s). Men vindt, dat het Markgraafschap van Veere en Vlissingen, sedert, aangemerkt geworden is, als een leen der Staaten van Holland, onder het oppergebied der Staaten van Zeeland, gelegen, en dat het, door de opvolgers des Prinsen, van de Staaten van Holland, van tyd tot tyd, verheeven geworden is (t). 't Schynt, dat de Staaten van Holland oordeelden, regt hiertoe gekreegen te hebben, uit de Brieven van Karel den V. waarby Veere, met Vlissingen, Westkapelle, Domburg en andere goederen, verheeven werdt tot een Markgraafschap, welk, voortaan, van den Keizer en deszelfs opvolgeren, als Graaven van Holland, ter leen gehouden zou worden, en onder de Leenkamer van Holland behooren (u). Doch, in laater' tyd, hebben de Staaten van Zeeland niet willen toestaan, dat het leen van het Markgraafschap, in Holland, verheeven werdt (v). Ook meen ik niet, dat het, door Willem den III., Prinse van Oranje, geschied is: gelyk het ook, door den jongst overleeden' Markgraave, Willem Karel Henrik Friso, niet is gedaan. {==387==} {>>pagina-aanduiding<<} XXXV. Krygsbedryven in de Ommelanden. In 't begin van Oogstmaand, hadden die van Overyssel den Kolonel Ysselstein bewoogen, om te onderstaan, of hy zig meester van Goor maaken kon. Doch hy werdt, na 't bemagtigen eener schanse, door Maarten Schenk, ingeslooten met zyn volk, welk hem eerlang by verdrag den vyand overleverde. Daarentegen gelukte het den Heere van Nyenoord de Koningschen te verdryven uit Reide, een Dorp diep in den Dollaard op eenen uitham gelegen. Hier begon hy zig te sterken; doch Verdugo overviel hem en deedt hem de plaatse ruimen; waarmede de Staaten de Ommelanden wederom kwyt waren (w). Verdugo legerde zig toen te Noordhoorn,Norrits geslaagen, door Verdugo. daar hem Norrits, gepraamd door de Friezen, morrende, dat 'er niets uitgevoerd werdt, besprong, op den laatsten van Herfstmaand. De overwinning scheen zig in 't eerst t'eenemaal voor Norrits te verklaaren. Doch zyn voetvolk, te vuurig toeschietende, raakte, in 't overzetten der slooten, uit zyn verband. Verdugo stort 'er op in, dryst de verstrooide benden ruggewaards, tot aan 't geschut toe, dat schandelyk verlaaten werdt. Groot was toen het verlies aan onze zyde; dat des vyands niet boven zeshonderd man. Verdugo legerde zig, daarna, te Visvliet en te Grypskerke, van waar hy de schans te Nieuwerzyl benaauwde. Doch het openen der sluizen en het doorsteeken van eenen dyk noodzaakte hem, op te {==388==} {>>pagina-aanduiding<<} breeken. Nieuwerzyl werdt, naderhand, nog beter versterkt: ook Dokkum, Slooten en Staveren. De Kuinder, de Lemmer en Blokzyl werden voorzien van voorraad (x).De Staaten der nader Vereeniging voorzagen, dat zy, met het aanstaande voorjaar, in deezen oord, eenen harden aanstoot te wagten zouden hebben, tegen welken zy zig, derhalve, uit al hun vermogen, wapenden. {==389==} {>>pagina-aanduiding<<} Vaderlandsche historie. Agtentwintigste boek. Inhoud. I. Koning Filips wordt vervallen verklaard van zyn Regt op de Nederlanden. Plakaat hierop wordt niet overal afgekondigd. II. Onderhandeling met den Hertoge van Anjou. III. Voorwaarden, waarop hy tot Vorst wordt aangenomen. Handel met den Koning van Frankryk. IV. Opregting van eenen algemeenen Landraad. De Aartshertog Matthias vertrekt. V. Anjou ontzet Kameryk. Verovert Chateau in Cambresis. Parma wint Doornik. VI. Aanslag op Bergen op Zoom. Aanslagen der Staatschen op Borbourg, Grevelingen en Oudenaarden. Oranjes verspieder in Spanje gestraft. VII. Huwelykshandeling tusschen den Hertoge van Anjou en de Koninginne van Engeland afgebroken. VIII. Oranje klaagt over de Staaten. Anjou, door Brabant, Gelder, de Ommelanden en Vlaanderen, ingebuldigd. Holland, Zeeland en Utrecht wyzen 't af. IX. Nader raadpleegingen op de opdragt der Hooge Overheid van Holland en Zeeland aan den Prinse van Oranje. 's Prinsen inzigten op den handel met Anjou. X. Men draagt Oranje, byna op den {==390==} {>>pagina-aanduiding<<} voorigen voet, de Hooge Overheid van Holland op. Schutteryen en gilden van 't raadpleegen over zaaken van Regeeringe uitgeslooten. In Zeeland en in 't Stigt, hapert de opdragt der Hooge Overheid. XI. Jan Jauregui schiet den Prins door 't hoofd. Ontdekking en straf zyner medestanderen. De Prins geneest. XII. Dood zyner derde Gemaalinne. Holland en Zeeland zweeren Anjou, met beding van ongehoudenis. 't Stigt blyft weigerig. Verschil aldaar over 't stemmen der Geestelykheid. XIII. Men opent Anjou den staat des Lands. XIV. Hooge Raad in Holland opgeregt. De Roomschgezinden te Antwerpen verwerven eenige vryheid. XV. Lens gewonnen en verlooren. Parma wint Oudenaarden. Aalst en Tienen gewonnen, door de Staatschen. Lier verraaden XVI. De Walsche gewesten verzoeken, dat het uitheemsch Krygsvolk wederkeere. Gevegt onder Gend. Megen verlooren. XVII. Aanslag op 't leeven van Anjou en Oranje ontdekt. XVIII. Oorlog in Portugal. XIX. Aanslag op Enkhuizen. XX. Lochem belegerd door Verdugo. Door Hohenlo ontzet. Verscheiden' Plaatsen gewonnen en verlooren. XXI. Nieuwe styl, door Paus Gregorius den XIII. ingevoerd. Eindhoven en Helmond gewonnen. XXII. Anjou legt toe, op het bemagtigen van eenige voornaame Steden. Wat hy hiermede voorhadt. XXIII. Fransche Furie te Antwerpen. XXIV. Anjou verschoont zig en beschuldigt de Staaten. Hy handelt met Parma. 't Hertogdom Brabant wordt Oranje aangebooden. XXV. Verdrag, by voorraad, met Anjou. XXVI. Parma wint Eindhoven. Biron Vierzele en Wouw. Gevegt by Steenbergen. Turn- {==391==} {>>pagina-aanduiding<<} hout, Hoogstraaten, Loenhout, Diest, Westerlo, Duinkerken; Nieuwpoort, Veurne, Dermuide, S. Wynoksbergen en Sas van Gend verlooren. Axel, Hulst, Rupelmonde en Aalst verraaden. Steenbergen gewonnen. XXVII. Tassis overrompelt Zutfen. Kornelis de Hooge, zig uitgeevende voor Bastaard van Keizer Karel, onthalsd. XXVIII. Twist in Friesland. Graaf Willem Lodewyk wordt 'er Stadhouder. Moeite te Utrecht. XXIX. Vierde Huwelyk des Prinsen van Oranje. Vervolg der handeling met Anjou. Hy sterft. XXX. Dagvaart te Middelburg. Graaf Willem van den Berg valt af. Adolf, Graaf van Nieuwenaar en Meurs, wordt Stadhouder van Gelderland. XXXI. Opschudding te Gend. Brugge en Yperen gaan tot 's Konings zyde over. Aanslag op Lier. Geboorte van Fredrik Henrik. XXXII. Handel over de opdragt der Graaflykheid van Holland en Zeeland aan den Prinse van Oranje. XXXIII. Verscheiden' aanslagen op 's Prinsen leeven. Hy wordt, te Delft, doorschooten. XXXIV. Zyne begraafenis, gedaante, aart, gemaalinnen en kinderen. I. Koning Filips wordt van het regt op de Vereenigde Nederlanden vervallen verklaard. DRie gewigtige zaaken, van welken wy nog niet of naauwlyks gewaagd hebben, hadden, sedert eenigen tyd, 's Lands hooge Vergaderingen bezig gehouden; het afzweeren van Koning Filips, het aannneemen des Hertogs van Anjou, in zyne stede, en het opdraagen der hooge Overheid en Graaflykheid van Holland en Zeeland aan den Prinse van Oranje. 't Verhaal van 't gene 'er, op deeze drie voornaame punten, ge- {==392==} {>>pagina-aanduiding<<} handeld en beslooten is zal de hoofdstof van dit Boek uitmaaken. Wy hebben, te vooren, gezien (a), dat men, in Holland, reeds voor eenige jaaren, geraadpleegd hadt, over het verlaaten van den naam des Konings; en te gelyk, dat eenige Hollandsche en de meeste Zeeuwsche Steden nog niet hadden konnen besluiten, tot het doen van deezen stap. Ook werdt 'er, van 's Prinsen zyde, niet sterk op gedrongen, zo lang zulke voornaame Steden als Haarlem en Amsterdam nog niet met de overige Leden van Holland vereenigd waren. Doch toen dit geschied, en de Regeering in deeze twee Steden veranderd was, werdt dit gewigtig punt, op nieuws, ter Dagvaart overwoogen (b). In Louwmaand des jaars 1580, sloeg men voor, om 's Konings naam niet meer te gebruiken; maar voortaan regt te doen, van wege zyne Doorlugtigheid en de Staaten, uit den naam van de Graaflykheid en hooge Overheid van Holland (c): waartoe, op den agtentwintigsten van Lentemaand, eenpaariglyk, beslooten werdt (d). Doch alzo men hoopte dat de nader Vereenigde Gewesten of de Vergadering der algemeene Staaten tot diergelyk een besluit komen zouden, stelde men de uitvoering van het zelve nog eenigen tyd uit (e). Ook werdt {==393==} {>>pagina-aanduiding<<} 'er, in Bloeimaand deezes jaars 1581, ter algemeene Staatsvergaderinge, overwoogen, of men den Koning van Spanje niet voor vyand behoorde te verklaaren. Doch Brabant en Holland zelf oordeelden toen, dat men, voor dat de Hertog van Anjou hier te lande gekomen zou zyn, zo verre niet gaan moest (f). Nogtans verliepen 'er maar weinige dagen, of Holland besloot, op de Vergadering der Vereenigde Staaten, te Amsterdam, nevens de andere Gewesten, het afzweeren des Konings te helpen vorderen (g). In Hooimaand, werdt, hiertoe, door de algemeene Staaten der Vereenigde Nederlanden, in den Haage, beslooten, en 't Plakaat, op den zesentwintigsten, gedagtekend. In de Inleiding,Inhoud van het Plakaat, hierop gemaakt. werdt gezeid ‘dat het volk niet om den Vorst, maar de Vorst om het volk geschaapen was; dat een Vorst, zyne onderzaaten handelende als slaaven, voor eenen dwingeland was te houden, en vryelyk verstooten worden mogt, vooral, by wettig besluit der Staaten van den Lande, en wanneer deezen geen ander middel overschoot, om hunne vryheid te bewaaren. Dat zulks, inzonderheid, stand moest grypen in de Nederlanden, daar de Vorst gehouden was, naar bezwooren' voorwaarden, te regeeren, of de heerschappy verbeurde.’ Hierop volgde eene vertooning van 's Konings wangedrag en van de wreedheid der Spanjaarden, strekkende {==394==} {>>pagina-aanduiding<<} ten bewyze van 't schenden van 's Lands voorregten: waarna, eindelyk, de Koning van Spanje,ipso jure. van regtswege, vervallen verklaard werdt van alle aanspraak op de Regeering: voorts werden alle Leenmannen, Regters, Amptenaars en andere ingezetenen van den eed, hem gedaan, ontslaagen. Ook beval men, zynen naam en zegel niet meer te gebruiken; zullende ‘men zig, in Holland en Zeeland, bedienen van den naam van den Prinse en van de Staaten dier twee Landschappen: in de Landen, die met den Hertoge van Anjou gehandeld hadden, zou men zynen naam en dien des Landraads, of zo lang deeze nog niet in dienst getreden was, dien der algemeene Staaten gebruiken. Ook zou, in gemeene zaaken, het zegel der algemeene Staaten, in byzonderen, dat van elk Landschap gebezigd worden. 's Konings naam en wapens zouden ook van de munte blyven: en alle Amptenaars moesten, aan de byzondere Staaten, onder welken zy stonden, of aan derzelver Gemagtigden zweeren, den algemeenen Staaten, tegen den Koning van Spanje en deszelfs aanhang, getrouw te zullen zyn (h).’ De Vergadering der Vereenigde Staaten, in welke dit gewigtig Besluit genomen was, bestondt thans uit Gemagtigden van Brabant, Gelderland met Zutfen, Vlaanderen, Holland, Zeeland, Utrecht, Friesland, Overyssel en Meche- {==395==} {>>pagina-aanduiding<<} len (i). Hiermede, hadt het groote werk van 't verlaaten des Konings van Spanje, welk't Plakaat wordt niet overal afgekondigd. het aanneemen van eenen nieuwen Vorst, noodzaaklyk, voorgaan moest, zyn beslag, zo ver het, ter algemeene Staatsvergaderinge der Vereenigde Landen, kon afgedaan worden. Doch 't Plakaat werdt niet overal afgekondigd: ook maakten sommigen zwaarigheid, in het doen van den nieuwen eed. Te Middelburg weigerde men, onder anderen,Onder anderen te Middelburg niet, en om wat reden. het Plakaat te laaten aanslaan. Niet, egter, om dat deeze Stad thans nog naar Spanje helde; maar om dat zy zig, door de Steden Vlissingen, Veere en Arnemuiden, merkelyk verkort hieldt te zyn, in haare voorregten: tot bescherming van welken, de oorlog tegen Spanje begonnen was. Onder anderen, klaagde zy, omtrent deezen tyd, dat men haar regt van Ambagtsheerlykheid op Arnemuiden, Nieuwerkerke, Oosthoek, Mortiere, Welsinge, Oostersouburg en Kleverskerke, sedert eenigen tyd, betwistte, terwyl men haar alleen belast liet met de Renten, waarvoor deeze Plaatsen, of eenigen derzelven verbonden waren. Zy hadt deeze klagten, reeds voor eenige jaaren, gedaan aan den Prinse; die de zaak in handen der Gekommitteerde Raaden gesteld hadt, om hem te dienen van berigt. Doch hier was zy blyven hangen: en nu weigerden die van Middelburg het Plakaat af te kondigen en den nieuwen eed te doen, voordat hun- {==396==} {>>pagina-aanduiding<<} ne bezwaarnissen zouden afgedaan zyn (k). Maar de zaaken stonden 'er thans niet naar, om hun hierin te believen: waaruit volgde, dat de afkondiging van 't Plakaat daar ter Stede agterbleef (l), en de nieuwe eed ook, zo ik meen, door niemant aldaar, gedaanTe Enkhuizen, maakt men zwaatigheid in den nieuwen eed. Fokko Ralda sterft onder 't af leggen van denzelven. Een Predikant vaart 'er tegen uit. werdt. Te Enkhuizen, maakten de Schepenen ook, in 't eerst, eenige zwaarigheid in 't doen van den eed. Doch de Staaten deeden een Vertoog van Regten opstellen, tot verdediging van hun gedrag, waarmede de Schepenen zig schynen voldaan gehouden te hebben (m). Fokko Ralda, Raadsheer des Hofs van Friesland, kreeg, terwyl men hem den nieuwen eed voorhieldt, eene beroerte op 't lyf, waaraan hy, terstond, overleedt (n). Michiel Rudze, Luthersch Predikant te Woerden, voer zo vinnig uit van den predikstoel, en in zeker gedrukt geschrift, tegen het afzweeren des Konings van Spanje, dat de Staaten van Holland hem, eindelyk, de Stad ontzeggen moesten (o). Zy hadden reeds beslooten, de Amptenaars, die den eed weigerden, te verlaaten van hunne Ampten, en den Ambagtsheeren, in het zelfde geval, te verbieden, eenige Schouten, Schepenen of andere bedienden van 't Geregt, binnen hunne Ambagtsheerlykheden, aan {==397==} {>>pagina-aanduiding<<} te stellen (p): welk besluit te wege bragt, dat de eed, door de meesten, zonder tegenspraak, gedaan werdt. Buitens Lands werdt, nogtans, het verstooten des Konings, door veelen, veroordeeld (q). De Prins maakte 'er zig gehaat door, by verscheiden' Vorsten, die waanden wankeler te zitten, als de onderzaaten immer regt krygen konden, om hen van den troon te stooten; zonder dat zy bedagten, dat dit regt geene plaats hadt omtrent Vorsten, die wel regeerden; maar alleen omtrent zulken, die 't Verbond verbraken, welk zy met de onderzaaten gemaakt hadden (r). Ondertusschen, vonden de Staaten van Holland geraaden, hun gedrag, in 't verlaaten des Konings, en 't gene 'er op gevolgd was gehouden, door byzondere Gemagtigden, op den Ryksdag te Augsburg, te doen verdedigen (s). II. Onderhandeling met den Hertoge van Anjou. 't Verlaaten van Filips, wiens wapens en beeldtenissen, alomme, verbroken werden (t), baande den weg tot het aanneemen van den Hertoge van Anjou, waarover men, al in 't jaar 1579, hadt beginnen te handelen. Men vervolgde deezen handel met meer ernst, na 't vrugteloos afloopen der samenkomst te Keulen, vooral ter Staatsvergaderinge te Antwerpen, daar men, voorziende, dat een verweerende oorlog, dien men thans alleen zou konnen voeren, van langen duur zou zyn, sterk dreef, dat men eenen magti- {==398==} {>>pagina-aanduiding<<} gen Vorst behoorde in te haalen: en niemant anders dan Anjou, die, hier te lande, sloten noch vestingen bezat, den Onroomschen niet ongunstig, en met de magt zyns Broeders gesterkt was. Men begon dan, in Bloeimaand des jaars 1580, wederom, met den Hertoge, in onderhandeling te treeden, zonder zig, aan 's Keizers vermaaningen ten tegendeele, eenigszins, te bekreunen (u). De Aartshertog Matthias deedt den Staaten, in Hooimaand daaraanvolgende, een Vertoog, strekkende om te doen zien, dat hy begreepen hadt, werwaards men 't roer gewend hieldt. Doch de zwakheid zyns vermogens kennende, durfde hy zig niet verzetten tegen de Staaten. Alleenlyk, verzogt hy, dat men de diensten, door hem en zyn Huis, aan de Landen beweezen, in gedagten wilde houden, en hem, rondelyk, verklaaren, wat men met hem en de zynen voorhadt. De Staaten, begaan met den armen Vorst, beloofden hem betaaling zyner wedde, zo dra de staat hunner geldmiddelen zulks gehengen zou, hem voorts hoop geevende op de inkomsten des Aartsbisdoms van Utrecht, en den handel met Anjou verschoonende, met den uitersten nood, waartoe zy gebragt waren. Eindelyk, beloofden zy, by het Verdrag, met den Hertoge te sluiten, zyner Hoogheid allen redelyk genoegen te zullen verzorgen (v). In Oogstmaand, werden Aldegonde en nog zes anderen, door de Gemagtigden van Bra- {==399==} {>>pagina-aanduiding<<} bant, Vlaanderen, Holland, Zeeland, Mechelen, Friesland en de Groninger Ommelanden naar Frankryk gezonden. Gelderland, Doornik en het Doorniksche, Utrecht en Overyssel waren nog tot geen besluit gekomen. Zelfs hadden die van Brabant, by 't Berigtschrift der Gezanten, doen stellen, dat zy het verdrag met den Hertoge niet zouden hebben te voltrekken, zonder hun nog eerst eens kennis te geeven. De onderhandelingen werden, sedert, te Plessis, een half uurtje van Tours, aangevangen, op den twaalfden van Herfstmaand des jaars 1580 (w). De Staatsche Gezanten vertoonden denOverweeging der voorwaarden zyner inhuldiginge. Hertoge en zynen Raad de voorwaarden, op welken zy hem, tot Vorst en Heer, wilden ontvangen. Zy werden, punt voor punt, onderzogt. Doch de Franschen stieten zig aan 't woord ontvangen, als of 'er uit volgde, dat de Hertog de Staaten eerst aangezogt hadt. Men veranderde dit woord dan. Voorts, begeerden de Franschen, dat men 't woord Souverain by 't woord Heer voegen zou; doch hiertoe konden de Staatschen niet verstaan. Dit woord was, zeidenze, dubbelzinnig: 't betekende eersten of oppersten, en ook eenen, die onbepaalde magt heeft, in welken laatsten zin, het ligtelyk opgevat worden, en argwaan verwekken zou, onder volken, gewoon, naar hunne wetten en voorregten, geregeerd te worden. Dit woord bleef dan agter. Meer geschils viel 'er, over de uitsluiting der Dogteren van 't Regt der opvolgin- {==400==} {>>pagina-aanduiding<<} ge, en over de vryheid, die de Staaten aan zig behouden wilden, om, uit 's Hertogs na te laatene Zoonen, eenen, naar hun welgevallen, te kiezen tot zynen opvolger. Doch de Staatschen lieten niets van deeze punten vallen. Zy stonden wel toe, dat vrouwen 't Land beheerscht hadden, toen al haar gebied binnens Lands bepaald was, en zy niet trouwen konden, dan met goedvinden der Staaten. Doch vrouwen, die ook gebied buitens Lands hadden, zouden nadeelige Huwelyken voor den Staat konnen doen: gelyk uit de vermaagschapping met Spanje gebleeken was. Ook zou de oudste Zoon zyner Hoogheid Koning van Frankryk konnen worden, wanneer de Nederlanden zyn byzyn zouden moeten missen, 't welk redens genoeg was, om een' jonger' Zoon te verkiezen. Over de Voogdyschap des Vorsten, en over de Regeering des Lands, geduurende 's Vorsten minderjaarigheid, viel insgelyks twist. De Regeering werdt, in dit geval, gelaaten aan de Staaten. Doch voor de opvoeding van den Vorst, moest de voorzaat, eer hy overleedt, met goedvinden der Staaten, en volgens 't oud gebruik, zorg draagen. Over 't handhaaven der voorregten, was weinig te zeggen. Eenigen uit den Raad scheenen zig aan de onbepaaldheid der uitdrukkingen te stooten, willende dezelven, met een zo veel als naar regt betaamde, of iets diergelyks, bepaald hebben. Doch de Hertog verklaarde, met luider stemme, dat hy alle 's Lands Voorregten, zonder bepaaling, wilde onderhouden en doen onderhouden. De U- {==401==} {>>pagina-aanduiding<<} trechtsche Vereeniging, die hy niet gezien hadt, begeerde hy egter niet te bevestigen, dan voor zo ver zy het tegenwoordig Verdrag niet benadeelde. Voorts, vorderden de Staatschen, dat de Hertog geene anderen dan Inboorlingen tot zyne Raaden zou kiezen; waartegen lang getwist werdt, tot dat de Staatschen, eindelyk, toestonden, dat 'er een of twee Franschen, aangenaam den Staaten, in den Raad van Staate, zitten mogten. Over het stellen der Amptenaaren van 's Vorsten Huis, welker voornaamsten, naar 't gevoelen der Staatschen, insgelyks, inboorlingen zyn moesten, werdt ook sterk gestribbeld. 's Hertogs Edelen dreeven, terwyl de Gezanten eens buiten stonden, dat men hun den weg tot alle bevordering afsneedt. Doch de Hertog zelf vondt goed, den Staatschen, ook hierin, onder zeker voorbeding, te wille te zyn. Daarna, twistte men over de hulp, die de Landen van den Koning te wagten zouden hebben, welke de Staaten vast en duidelyk beloofd hebben wilden. Doch Anjou hieldt staande, dat zulks den Koning niet te vergen ware; zo dat men, hierin, den Hertoge te gemoet komen moest. Geen punt nogtans was 'er, welk heviger stryd veroorzaakte, dan het zesentwintigste, welk de Staaten van eed en gehoorzaamheid ontsloeg, in geval de Hertog, of zyne nazaaten, dit Verdrag, in eenigen zyner punten, overtraden. De Franschen vertoonden, dat deeze voorwaarde gemaatigd diende, alzo zy de Staaten tot Regters scheen te maaken, over 't onderhouden des Verdrags, 't welk {==402==} {>>pagina-aanduiding<<} hun ongeraaden dagt, onaangezien de Hertog voorhadt, gelyk waar was, het zelve, in alle zyne deelen, volkomenlyk te onderhouden. De Staatschen antwoordden, dat hunne voorige Landsheeren geene zwaarigheid gemaakt hadden, om zig nog enger te laaten beperken, gerust op de trouwe en gehoorzaamheid der Nederlanderen, welken zy, met wydlustige getuigenissen, poogden te bewyzen. Doch de President la Regnie bragt hiertegen verscheiden' voorbeelden by van oproerigheid en muitery, in Vlaanderen en elders, en dreef, dat men, by 't punt in geschil, deeze bepaaling voegen moest, als den Landen blyken zal, dat dit Verdrag gebroken zy. En als de Staatschen hiertoe niet verstaan konden, zig beroepende op hunnen uitdrukkelyken last, om, in zulk een teder punt, niets toe te geeven, hieldt hy sterk aan, dat men 'er, ten minsten, byvoegde, naar de oude voorregten. Dan eerst, meende hy, zou men den Koning dit punt smaakelyk konnen maaken, die anders oordeelen zou, dat men den spot dreef met zynen Broeder, en hem, na dat men zig, van zyne magt, tegen de Spanjaards, naar genoegen, bediend zou hebben, onder voorwendsel van het schenden deezes Verdrags, dagt te loozen. Doch de Staatschen bleeven onverzetlyk, zo dat de Hertog dit punt, zo als 't lag, verzwelgen moest. Voorts, was 'er ook eenig geschil over 's Hertogs inkomsten; over de Vergaderingen der Staaten; over 't verblyf des Hertogs in de Nederlanden; over eene begrooting van de lasten des oorlogs, door de {==403==} {>>pagina-aanduiding<<} Staaten te draagen; over de orde, in overwonnen' Plaatsen te stellen, door den Hertoge, met goedvinden der Staaten; over 't vergenoegen van den Aartshertoge Matthias, en over eenige punten van minder belang. Doch wegens deezen allen, verstondt men elkanderen ligtelyk. De geheele handeling liep, binnen weinig dagen, af (x). En op den negentienden van Herfstmaand des jaars 1580, tekenden de Hertog en de Staatsche Gezanten het geslooten Verdrag, welk van deezen inhoud was: III. Verdrag met den Hertoge van Anjou. ‘1. De Staaten kiezen en beroepen den Hertog van Anjou, tot Vorst der Nederlanden, op zulke titels, en met zulke hoogheden, als de voorige Landsheeren gehad hebben, mids de gemaakte verbindtenissen met den Keizer, Frankryk, Engeland, Deenemarke en anderen, zo ver zy niet nadeelig zyn aan dit Verdrag, in hun geheel blyven. 2. 's Hertogs wettige mannelyke erfgenaamen zullen hem opvolgen, mids de Staaten de keuze van eenen derzelven aan zig behouden. 3. In geval van minderjaarigheid des Nazaats, houden de Staaten de Regeering aan zig: ook de Voogdyschap over den minderjaarigen, tot zyne volle twintig jaaren toe: ten ware de Hertog, of zyne erven daarin anders voorzien hadden, by goeddunken der Staaten; die ook, by ontbrek van den Hertog en zyne erven, eenen anderen {==404==} {>>pagina-aanduiding<<} Heer zullen mogen kiezen. 4. Zyne Hoogheid wordt in 't bezit gesteld van 's Lands Domeinen, die men vryen zal van persoonlyke schulden; mids hyze doe bediedienen door inboorlingen: en ingevalze niet mogten toereiken tot zyne hofhouding, zullen de Staaten hem, daarenboven, allen redelyk genoegen geeven. 5. De Hertog zal alle vryheden en voorregten handhaaven, ook de Utrechtsche Vereeniging, zo ver zy dit Verdrag niet benadeele, en, 6. alles, wat door den Aartshertoge Matthias, en door de algemeene en byzondere Staaten, geslooten en gekeurd is. 7. Eens 's jaars, ten minsten zal hy de algemeene Staaten byeen roepen, om orde te stellen op 's Lands welvaart, zullende de Staaten, daarenboven, zo dikwils als zy goedvinden, mogen samenkomen, volgens de oude voorregten. 8. Zyne Hoogheid zal zyne woonstede houden in de Nederlanden, en, by nood, vertrekkende, eenen Landzaat in zyne stede stellen, op bewilliging der Staaten. 9. De Raadsluiden van Staate, door den Hertoge te gebruiken, zullen inboorlingen des Lands zyn moeten, een of twee Franschen, den Staaten aangenaam, uitgezonderd. 10. De Hertog, in de Nederlanden zynde, zal de voornaamste Ampten van zyn Huis aan inboorlingen geeven, en tot zyne edelluiden meest Nederlanders kiezen. 11. Tot Stadhouders en andere voornaame Ampten in de Landschappen zullen de Landschappen drie Persoonen noemen, uit wel- {==405==} {>>pagina-aanduiding<<} ken de Hertog de verkiezing doen zal. 12. Hy zal de Geloofsvrede en den Godsdienst onderhouden in den tegenwoordigen staat. 13. Holland en Zeeland zullen, in 't stuk van den Godsdienst en anderszins, blyven, gelyk zy tegenwoordig zyn; doch in 't stuk der munte, oorloge, schatting, voorregten tusschen Landen en Steden, zullen zy zig onderwerpen aan zyne Hoogheid en de algemeene Staaten, naar 't luiden der verdragen, gemaakt of nog te maaken, by gemeen goeddunken der algemeene Staaten, volgens de oude gewoonten en voorregten. 14. De Hertog zal niet gehengen, dat iemant, in of buiten zyn huis, om den Godsdienst, onderzogt of gemoeid worde. 15. Ook zal hy bevorderen, dat de Koning van Frankryk den Staaten bysta tegen den Koning van Spanje, en andere hunne vyanden. 16. En na dat hy in 't bezit der Landen gesteld zal zyn, zal hy te wege brengen, dat Frankryk en hy, met gemeen beraad, oorloogen, tegen de aanvallers van dat Ryk, of van deeze Landen; welken nogtans der Kroone van Frankryk nimmer zullen worden ingelyfd. 17. Men zal Engeland, Deenemarke, Portugal, Zweeden, Schotland, Navarre, de Duitsche Vorsten, de Hanze - Steden en anderen aanzoeken, tot een nieuw of naauwer Verbond met de Nederlanden. 18. De Hertog zal den kryg voeren met zyne eigen' of zyns broeders middelen, waarby de Staaten vierentwintig tonnen schats, jaarlyks, voegen zullen, uit wel- {==406==} {>>pagina-aanduiding<<} ke somme, de noodige bezettingen en 't Krygsvolk van 't Land, in de eerste plaatse, zullen moeten betaald worden. 19. Zyne Hoogheid zal een Legerhoofd aanstellen, by believen der Staaten, en eenen Overste over de Fransche troepen, naar hun genoegen. 20. Hy zal geene Plaatsen met Franschen bezetten, buiten verlof der Staaten des Landschaps: de inboorlingen zal hy leggen, by goeddunken des Raads van Staate. 21. De byzondere Staaten zullen bekwaame Plaatsen schikken, tot verversching en winterlegering des volks van oorloge. 22. De uitheemsche Krygsluiden, Franschen zo wel als anderen, zullen 't Land ruimen moeten, zo dra de algemeene Staaten zulks op zyne Hoogheid begeeren. 23. De Hertog zal geen Verdrag met den Koning van Spanje aangaan, dan by bewilliging der Landen, die hem hebben aangenomen: ook met geene andere Mogendheden, ten nadeele van den Lande of van dit Verdrag; 24. tot welk men egter de afgeweeken' Nederlanden zal ontvangen, 25. zullende den Hertoge, met zulke Plaatsen, die, in of buiten de Nederlanden, met geweld, veroverd mogten worden, handelen moeten, by goeddunken der Staaten. 26. De Hertog en zyne nazaaten zullen den eed op dit Verdrag moeten doen aan de algemeene Staaten, en aan de Staaten van elk Landschap: en zo hy, of zyne nazaaten het zelve te buiten gaan, zullen de Staaten, met {==407==} {>>pagina-aanduiding<<} der daad, ontslaagen zyn van alle gehoorzaamheid, eed en getrouwigheid: en eenen anderen Vorst mogen aanneemen, of zulks in hunne zaaken voorzien, als zy, als dan, zullen geraaden vinden. 27. Eindelyk, zullen de Hertog en de Landen een middel beraamen, om den Aartshertoge Matthias, die, herwaards geroepen zynde, zig getrouwelyk van zyne beloften gekweeten heeft, genoegen te geeven.’ Onder deeze punten was gesteld, dat zy waren ingewilligd, met beding, dat de Hertog schrift ‘zou verwerven van zynen Broeder, waarby verklaard werdt, dat het vyftiende en zestiende Lid van dit Verdrag, van zynen kant, stondt te worden naargekomen: waarna men 't Verdrag, zonder verandering, opmaaken en verlyden zou. Ook behieldt zyne Hoogheid het regt aan zig, om, in persoon, ter Vergadering der Staaten, het tweede, derde, negende en agttiende punt van 't Verdrag in nader beraad te leggen, mids het aan de Staaten stonde, daarop, zulke orde te stellen, als zy goeddagten. Nog verklaarde hy, dat men 't zesde punt hadt laaten doorgaan, op de verzekering der gezanten, dat 'er niets van belang verordend of verleend ware, en dat men, op het tiende, nader aanwyzing doen zou, wie voor de voornaamste Amptenaars te houden waren. Eindelyk, dat de Staaten, onder 't vyfentwintigste punt, niet begreepen, 't gene 't Regt des Oorlogs aanging, welk zy den {==408==} {>>pagina-aanduiding<<} Hertoge en zynen Krygsraad geheellyk overlieten (y).’ Handel met den Koning van Franktyk. 't Verdrag, wederzyds, getekend zynde, was het eerste werk des Hertogs, zynen Broeder de gevorderde verklaaring af te vergen. De Koning beloofde, terstond, mondeling, en daarna, by eenen Brief aan den Hertoge, getekend den zesentwintigsten van Wintermaand, dat hy hem en de Nederlanden helpen zou, zo dra de inwendige beroerten in Frankryk gestild zouden zyn. Doch de Staatschen waren, met deeze onbepaalde verklaaring, niet te vrede. Zy bewoogen dan Anjou, die zig, midlerwyl, naar Bourdeaux begeven hadt, ter bevordering der ruste des Ryks, tot het verleenen van een handschrift, waarby hy beloofde, voor 't einde van Grasmaand naastkomende, in de Nederlanden te zullen zyn, met zyn eigen Leger en de hulpbenden zyns broeders, wien hy, tot het geeven van breeder verklaaring op het vyftiende en zestiende punt van 't Verdrag van Plessis te Tours, zou tragten te beweegen. De Gezanten, geenen kans ziende om meer te verkrygen, en vreezende den Koning, door meer aanhoudens, te zullen vertoornen, stelden 't Verdrag in 't net, waarop het te Bourdeaux, den drie-entwintigsten van Louwmaand des jaars 1581, van wederzyde, plegtiglyk, bezwooren werdt. Te vooren, op den dertigsten van Wintermaand, hadden de Staaten der Vereenigde {==409==} {>>pagina-aanduiding<<} Nederlanden, te Delft vergaderd, 't Verdrag reeds goedgekeurd, en hunne gezanten gemagtigd, tot het doen en ontvangen van den plegtigen eed (z): waarmede dit groote werk volkomen in banden gelegd was. IV. Opregting van eenen algemeenen Landraad. Doch terwyl men nog met Anjou handelde, waren de algemeene Staaten in overweeging geweest, om eenen Landraad, of Raad van Staate op te regten, die, nevens den Hertoge, regeeren zou. Men hadt, over dit stuk, reeds op 't einde des jaars 1579, beginnen te raadpleegen (a). Doch men was, het gantsche volgende jaar, tot geen besluit gekomen. Na 't sluiten van 't Verdrag met den Hertoge van Anjou, werdt 'er, met nieuwen ernst, aan gearbeid. Men hieldt het noodzaaklyk, dat de Landraad werdt opgeregt, eer de Hertog herwaards kwame, op dat men hem, in het kiezen der Leden, en in het stellen van 't Berigtschrift, niet zou behoeven te kennen. Te Delft, werdt 'er dan de laatste hand aan gelegd. Het Berigtschrift,Inhoud van het Berigtschrift voor denzelven. welk, op den dertienden van Louwmaand, vastgesteld werdt, begreep agttien punten, die op deezen zin liepen. ‘De Landraad zou bestaan uit eenendertig inboorlingen, te kiezen en te betaalen, vier door Brabant, vier door Gelderland met Zutfen, vyf door Vlaanderen, vier door Holland, drie door Zeeland, twee door Doornik en het Doorniksche, drie door 't Land van Utrecht, twee door Mechelen {==410==} {>>pagina-aanduiding<<} met Overyssel, twee door Friesland, en twee door de Groninger Ommelanden. Deeze Raaden zouden, nevens de hooge Overheid, door de Staaten aan te stellen, zorg draagen voor alle voorkomende zaaken, met naame voor 't heffen van ingewilligde schattingen, en 't betaalen der lasten van den oorlog, met het gene 'er aan vast was. Doch de burgerlyke Regeering en 't begeeven der Ampten, in Holland en Zeeland, zou blyven aan den Prinse van Oranje, onverkort het Verdrag met den Hertoge van Anjou, met opzigt op deeze twee gewesten, geslooten. Ook zou men, in dezelven, alleenlyk zo veel volks in bezetting houden, als de Prins, by goeddunken der Hollandsche en Zeeuwsche Staaten, zou noodig oordeelen. De Landraad en de hooge Overheid zouden alle ampten, die ter begeevinge des Konings van Spanje en des algemeenen Landvoogds plagten te staan, vervullen, uit eene benoeming, te doen door de Staaten der byzondere gewesten. Ook zouden de Landraad en hooge Overheid Krygsvolk afdanken of aanneemen mogen, mids niet hooger gaande boven de ingewilligde middelen, dan tot honderdduizend guldens eens, buiten verlof der Staaten. Doch de Landraad zou geene magt hebben, om nieuwe lasten op te stellen, of 't Land onder eene uitheemsche Mogendheid te brengen, oorlog aan te vangen, of vrede te maaken, zonder bewilliging der Staaten, hierop wettelyk beschreeven. Ook moest de Raad, {==411==} {>>pagina-aanduiding<<} op 't stuk der munte, het goeddunken van elk Landschap hooren. Voorts hadden de Raadsluiden het handhaaven van 's Lands voorregten, by eede, te belooven. Het houden van byzonder verstand met eenige Landen, Steden of Persoonen, over de gemeene zaake; 't ontdekken van 's Lands geheimen, en 't ontvangen van geschenken, was hun uitdrukkelyk verbooden. Alle zaaken moesten zy by stemminge afdoen, zonder dat de hooge Overheid eenigen hunner, tot agterraad, gebruiken mogt. Brieven, den staat des Lands raakende, moesten allen in den Raad vertoond en gelezen worden. Zaaken van groot gewigt moesten aldaar niet worden afgedaan, dan in 't byzyn van tien Leden; zeven van welken, uit byzondere gewesten, zyn moesten. Over minder gewigtige zaaken, moesten ten minsten zeven Leden zitten, vyf van verscheiden' gewesten, indien 'er zo veelen, ter plaatse daar de Raad zat, tegenwoordig waren. De Raad moest de vyanden des Vaderlands in regten doen vervolgen, en midlerwyl hunne goederen doen aantekenen, derzelver inkomsten bekeerende ten voordeele van 't gewest, daarze vielen. Tweemaal 's jaars, zouden de algemeene Staaten byeen komen, ter plaatse daar de Landraad dan zitten zou; doch hy en de Staaten van ieder Landschap zouden, daarenboven, vergadederen mogen, zo dikwils als 't hun goeddagt. Nogtans zou de Overheid en Landraad de algemeene Staaten, daarenboven, {==412==} {>>pagina-aanduiding<<} beschryven mogen, zo dikwils, als zy zulks dienstig oordeelden. De helft, of, als 't getal oneven was, de grootste helft der Landraaden van elk gewest zouden, jaarlyks, behoudens hunne eere, tegen anderen, verwisseld worden, en ten minsten een jaar moeten stil zitten. Niemant zou, langer dan twee jaaren agtereen, mogen dienen. De Landraad zou zitten ter zulker stede, daar het de hooge Overheid dienstig vondt, vooral met opzigt op 't beleid des oorlogs, mids dat, aan wat zyde der Maaze, de Overheid en Landraad zig bevinden mogten, agt of tien Raaden gemagtigd zouden worden, om zig te onthouden, ter anderer zyde dier Riviere, en de zaaken aldaar waar te neemen. De Veldheer zou, door de hooge Overheid, by goeddunken van den Landraad, of van anderen, daartoe te magtigen, worden aangesteld; doch alleen van de hooge Overheid afhangen. De Landraad en de hooge Overheid zouden 't beleid des oorlogs en de begeeving der Krygsampten hebben: ook de aanstelling des Krygsraads, mids inboorlingen, als zy even bekwaam waren, bevorderende boven vreemdelingen. Doch hunne Sekretarissen, Deurwaarders en andere Amptluiden zouden zy, uit de Vereenigde gewesten, neemen moeten. Al het gemelde werdt alleenlyk vastgesteld voor den tyd van een half jaar, wanneer de algemeene Staaten, op het aanhouden of afschaffen des Landraads, op het vermeerderen van dit Berigtschrift, en op {==413==} {>>pagina-aanduiding<<} andere zaaken wederom vergaderen zouden: alles buiten benadeeling zo der handelinge tusschen den Hertoge van Anjou en der gewesten, welken met hem waren overeengekomen, als der gewesten, die tot nog toe niet met hem gehandeld hadden (b).’ Na 't stellen van dit Berigtschrift, werdt,De Landraad ter regter zyde de Maaze treedt in 't bewind. door die van Gelderland, Utrecht en Overyssel, en daarna, ook door die van Holland, eenige zwaarigheid gemaakt, over 't gezag der Raaden, ten noorden of ter regter zyde der Maaze, welken zy begeerden, dat, zo wel als de Landraad, die men verwagtte dat doorgaans ter linkerzyde dier Riviere zitten zou, van niemant dan van de hooge Overheid zouden afhangen (c). Doch dit punt schynt, tot genoegen der vier gewesten, geregeld te zyn. In Hooimaand, werden de Landraaden benoemd, die ter regter zyde der Maaze dienen zouden (d). Zy begaven zig, in Oogstmaand, naar Leeuwaarden, daar zy de krygszaaken, door de gelukkige onderneemingen van Verdugo, in merkelyk verval geraakt, meer of min herstelden. Ook bezorgden zy aldaar de afzweering des Konings en het verwerpen van zyn zegel en wapenen: waarna zy, in Slagtmaand, naar Utrecht keerden (e), daar zy zig eene geruime poos ophielden. Anjou hadt zig, ondertusschen, na 't afvaardigenAnjou verdedigt zyne aanneeming van 't gebied over de Nederlanden. der Staatsche gezanten, die al in {==414==} {>>pagina-aanduiding<<} Sprokkelmaand naar huis gekeerd waren, en na 't herstellen der ruste in Frankryk, ernstelyk toegelegd, op het verzamelen van Krygsvolk tot zynen togt naar de Nederlanden. Ook gaf hy eene Verdediging van zyn bedryf in openbaaren druk, welke hy allen Ryksvorsten, by beslooten Brieven, toezondt (f). De Aartshertog Matthias vertrekt. De Aartshertog Matthias, nu bespeurende, dat zyn klein bewind ten einde liep, en hy den Staaten haast over de hand zou zyn, droeg hun de Landvoogdye wederom op, en vertrok, in Herfstmaand, uit Antwerpen naar Zeeland. De Zeeuwen begeleidden hem, met eenige Oorlogschepen, tot aan Ooltgensplaate, daar hy, op een Hollandsch schip overging, welk hem, van drie andere schepen verzeld, de Merwede en Waale op, tot aan het Tolhuis voerde (g). Van hier, begaf hy zig naar Keulen en voorts naar Duitschland. Hy zou zig gaarne nog eene poos in Holland hebben opgehouden. Doch de Staaten, welken hy 't hadt doen voorslaan, hadden 't van de hand geweezen (h). Na zyn vertrek, werdt hem, door zyne vyanden, die hier geen klein getal uitmaakten, naargegeven, dat hy, zig verstaande met den Koning van Spanje, eenen aanslag tegen den Prins van Oranje in den zin gehad hadt: waarvan my egter niets gebleeken is (i). Men overwoog, sedert, of {==415==} {>>pagina-aanduiding<<} men hem zyne wedde, ter somme van vyftigduizend ponden 's jaars, behoorde te blyven voldoen. Ook sloegen sommigen in Holland voor, dat men hem, van wege dit Landschap alleen, zo lang hy den Lande gunstig bleef, een jaargeld van zevenduizend guldens moest toeleggen. De Edelen, Amsterdam en Enkhuizen stemden, dat Holland zyn aandeel, in de gemelde vyftigduizend ponden, behoorde te draagen; doch de andere Steden sloegen het t' eenemaal af (k). Ook vind ik niet, dat de overige Gewesten eenig gunstig besluit ten zynen opzigte ter uitvoeringe gebragt hebben. Zeeland, den Aartshertog nimmer erkend hebbende, hadt, reeds te vooren, beslooten, niets tot zyne wedde te draagen (l). Alleenlyk, hebben Oranje en de Staaten gepoogd, hem, in de plaatse van Gerard van Gronsbeek, die onlangs overleeden was, tot Bisschop van Luik te doen verkiezen. Doch Parma wist deeze poogingen te verydelen, en Ernst van Beieren, toen Bisschop van Frisingen, deeze waardigheid te verzorgen (m). V. Anjou ontzet Kameryk. Midlerwyl, was de Hertog van Anjou, op den zestienden van Oogstmaand, met tienduizend Knegten en vierduizend Ruiters, behalve nog eenige benden, die in 's Konings soldye stonden, gekomen op de Nederlandsche grenzen, gereedschap maakende tot het {==416==} {>>pagina-aanduiding<<} ontzet van Kameryk, welk, door Parma, nu omtrent een jaar, belegerd gehouden, en, door hongersnood, op het uiterste gebragt was. Ook noodzaakte Anjou hem, terstond, tot het opbreeken van 't beleg, en deedt toen zyne intreede in de Stad, die, schoon onder 't Keizerryk behoorende, hem als haaren Heere hulde deedt, en zynen eed ontving.Verovert Chateau in Cambresis. Weinige dagen daarna, dwong hy Chateau in Cambresis tot de overgaave. De Staaten en de Prins van Oranje vermaanden hem toen, om zyne overwinningen te vervolgen, en ten Lande van Artois in te rukken. Doch een ontydig geschil onder de Fransche Legerhoofden, die, de een na den anderen, weigerden, tegen den winter, dieper in 'tdoet zyn Leger scheiden. Land te trekken, noodzaakte hem, zyn Leger te scheiden, de vrywilligen naar huis, en de bezoldelingen, over Calais, langs de zeestrand, naar Vlaanderen, te zenden (n). Parma wint Doornik. Parma vervolgde de Franschen, eene korte poos; doch keerde, eerlang, te rug, en sloeg het beleg voor Doornik, op den eersten van Wynmaand. De Prins van Espinoi, Bevelhebber der Stad, was 'er, onlangs, met een groot deel der bezetting, uitgetoogen, om S. Guilain te bemagtigen, welk egter, kort hierna, door de Waalen, herwonnen werdt. Parma was hiervan onderrigt, en hadt, hierop, 't beleg van Doornik ondernomen. Doch de Prinses van Espinoi, de plaats haars Egtgenoots, met eenen mannelyken moed, bekleedende, stondt het beleg dapper- {==417==} {>>pagina-aanduiding<<} lyk door, zonder gevaar te ontzien, tot zo verre, dat zy ook een' schoot kreeg in den arm. Tegen 't einde van Slagtmaand, wierp de Kolonel Preston zig, met omtrent veertig man, in de Stad; doch dit volk deedt 'er meer kwaad dan goed, verbreidende losselyk, dat op ontzet van Anjou, waarmede men zig, tot hiertoe, gevleid hadt, geen staat te maaken was: 't welk den Roomschgezinden schoon spel gaf, om de Burgery te doen neigen tot de overgaave. Ook boodt Parma zulke voordeelige voorwaarden uit, dat de Stad, eindelyk, op den negenentwintigsten van Slagtmaand, by verdrag, opgegeven werdt (o). VI. Aanslag op Bergen op Zoom. De aanslag op Bergen op Zoom, die wat laater ondernomen werdt, liep zo wel niet af. Dit Markgraafschap was, na 't omkomen van Heere Jan in Spanje, door het Huwelyk zyner Zuster met den Heere van Merode en Petershem, verstorven op derzelver Dogter, Margareet, welke met Jan van Withem, Heere van Beersele, getrouwd was. Deez', nu Markgraaf uit hoofde zyner Gemaalinne, en zig houdende, met der woon, op het Huis te Wouw, digt by Bergen, zag, met verdriet, dat de Staaten zyne Stad, met eenige Fransche vendels onder den Kolonel la Garde, bezet hielden. Des ontwerpt hy, met overleg van Hautepenne, die hem, uit Breda, volk toeschikte, eenen aanslag, om haar te verrassen. Onder andere inwooners, hadt {==418==} {>>pagina-aanduiding<<} hy den Stads timmerman, zekeren Potbakker en den Pastoor bewoogen, om, des nagts na den vyfden van Wintermaand, de valdeur der sluize aan de Begynen-poorte op te winden. Hierdoor, zondt hy eenige Knegten naar binnen, die last hadden, om de Houtpoort te overweldigen, en hem, met het overig Krygsvolk, door dezelve, ter Stad in te laaten. Driehonderd Waalen omtrent waren nu, zonder ontdekt te zyn, door de sluis, in de Stad geraakt; doch hier beklapten zy zig zelven, door 't vraagen naar den weg, hebbende hunne leidsluiden zig, kort na dat zy hen ter Stad ingelaaten hadden, uit angst, gaan versteeken. De bezetting raakt in de wapenen: ook veele burgers: de vyand koos 't gat, waardoor hy binnen gekomen was, voor een gedeelte; een ander deel viel over de vesten, daar eenigen verdronken. Zy lieten 'er, in 't geheel, zeventig dooden en honderd gevangenen. Withem, niet weetende hoe hy 't hadt, deedt eenen fellen storm op de Houtpoorte; doch trok haast af, toen hy, uit eenige vlugtelingen, vernomen hadt, wat 'er gebeurd ware. Hy leverde, sedert, zyn Slot te Wouw in Parmas handen. Doch de Staaten verklaarden hem, openlyk, voor vyand, en deeden zyne goederen aanslaan. De timmerman en de potbakker, betrapt zynde, werden gehangen en gevierendeeld (p). Aanslagen der Staatschen, op Borbourg, De Staatschen hadden, wat vroeger, ook eenige aanslagen gesmeed, die kwalyk uit- {==419==} {>>pagina-aanduiding<<} vielen. De Heer van Lokeren, Hopman Buchard en de Schotsche Kolonel Preston poogden, op eenen donkeren nagt, het Steedje Borbourg te verrassen. Buchard trok vooruit en raakte op den wal; doch werdt, gemerkt de duisternis, van weinigen ingevolgd. Hy werdt hier verslaagen: ook Salinas, Overste der Stad, die, juist ten deezen tyde, in onderhandeling was met den Prinse van Oranje, omze hem te leveren, waarvan de onderneemers geene kennis gehad hadden (q).op Grevelingen. Robert van Merode, Heer van Thiant, hieldt, ten deezen tyde, heimelyk verstand in Grevelingen, en zogt zig, met kennis des Prinsen, ook by verrassing, meester der Stede te maaken; doch de toeleg hadt geenen voortgang (r). Binnen Oudenaarden, geboodtop Oudenaarden. Willem van Meulde, Heer van Mansart, die, den Prinse van Oranje zeer toegedaan zynde, met zyn medeweeten, doch zonder bewilliging der burgerye, welke hem geen ontzag altoos toedroeg, en de geloofsvrede een- en andermaal verbroken hadt, op den eersten van Wintermaand, eenig paardenvolk in de Stad zogt te brengen. Ook raakten twee benden binnen de poorte: doch toen sloot de Wagtmeester de yzeren deuren en de overigen buiten. De burgers vallen op de ingekomen' Ruiters, en dryvenze, nevens Mansarts knegten, ter Stad uit. Mansart zelf wykt op 't Slot: welk een halven dag beschooten werdt. Dies zogt hy, 's nagts, naar een goed {==420==} {>>pagina-aanduiding<<} heenkomen, en verliet de Stad, die, sedert, bezetting van Parma geweigerd hebbende, Heer Henrik, of, volgens anderen (s), Fredrik van der Burgt, tot Overste, ontving (t). 's Prinsen verspieder in Spanje ontdekt en gestraft. De Prins van Oranje was, sedert tien jaaren omtrent, gediend geweest van heimelyke berigten, uit het Hof van Spanje, door den eersten Klerk van Gabriel de Cayas, Sekretaris der Nederlandsche zaaken, Joan van Kastilie genoemd; die hem ook, van tyd tot tyd, overzondt het A, B, of syffer der geheime brieven, welk men, van drie tot drie maanden, gewoon was te veranderen. De Klerk genoot, hiervoor, driehonderd Kroonen in 't jaar. Doch zyn slinksche handel werdt, eindelyk, ontdekt, en hy, in Wynmaand deezes jaars, met vier paarden, vaneen gescheurd (u). VII. Huwelykshandeling tusschen den Hertog van Anjou en de Koninginne van Engeland. Hiertusschen, hadt zig de Hertog van Anjou, terstond na 't scheiden zyns Legers, begeven naar Engeland, om den handel van zyn Huwelyk met de Koninginne, in persoon, aan te binden. Zo ver was hy hierin gevorderd, dat de Koningin hem, zo hy, naderhand, zeide, in haare Brieven, Mon Coeur, in plaats van Monsieur, dat is, Myn hert, voor Myn heer noemde (v). De Huwelyksvoorwaarden zelven waren reeds, sedert eenigen tyd, ontworpen geweest. Ook werdt de Hertog, die, van verscheiden' Nederlanders, en onder anderen van Justinus van Nassau, natuur- {==421==} {>>pagina-aanduiding<<} lyken Zoon des Prinsen van Oranje, en van den Heere van Aldegonde verzeld, op den eersten van Slagtmaand, in Engeland aangekomen was, met groot betoog van hoogagting, ten Hove, ontvangen; zo dat veelen het Huwelyk zo goed als voltrokken rekenden. Hier te Lande, twyfelde men 'er niet aan, na dat Aldegonde aan den Prinse, en deeze wederom aan de byzondere Staaten, onder anderen aan die van Holland, schriftelyk berigt hadt, hoe het Huwelyk tusschen de Koningin en den Hertoge, eindelyk, op den twee-entwintigsten van Slagtmaand, geslooten was, hebbende haare Majesteit zyner Hoogheid, ten zelfden dage, eenen kostbaaren ring op trouwe gegeven. De Staaten van Holland stelden zelfs, op aanschryving van den Prinse van Oranje, eenen openbaaren dank- en vreugdedag in over dit Huwelyk, tegen den dertienden van Wintermaand (w).wordt plotselyk asgebroken. Evenwel wisten eenige Engelsche Grooten (x), met naame de Graaf van Leicester, die de Jufferschap op zyne hand hadt, door middel derzelve, het Huwelyk te breeken, kort na dat het gemaakt scheen. Zy viel, nog dien zelfden dag, der Koninginne aan, met schreien en jammeren, als of het, met haare Majesteit, het Ryk en den Godsdienst, omgekomen ware, zo deeze Egt voortging. De Koningin scheen hierdoor bewoogen, en trok, des anderendaags, in een geheim gesprek met Anjou, haar gegeven woord we- {==422==} {>>pagina-aanduiding<<} derom in. Sommigen willen, dat het Huwelyk haar nimmer ernst geweest zy (y), en dat zy den handel alleenlyk zo ver hadt laaten komen, om Frankryk met Spanje in oorlog te helpen, en Anjou in de Nederlanden, met te beteren schyn, te konnen ondersteunen. Ook meent men, dat de Koning van Frankryk het Huwelyk zyns Broeders niet sterk gezogt hadt, hebbende hy gevorderd, dat het voltrokken werdt, eer hy een beschadigend en verdedigend Verbond wilde sluiten met de Koninginne; naar welke voorwaarde, Elizabet geene ooren hadt. De Hertog was dan, veelligt, de eenigste, die zyne verwagting te leur gesteld zag. Hy vertoefde nog eenigen tyd in Engeland, was zeer gemeenzaam met haare Majesteit; doch van het Huwelyk werdt niet meer gesproken (z). VIII. Oranje klaagt over de Staaten. Oranje, in Slagtmaand, ter Vergadering van der Staaten Gemagtigden te Antwerpen, verscheenen zynde, hadt daar wederom, op 't ernstigst, geklaagd, over de slofheid der Staaten, in 't vinden en opbrengen der middelen, tot voortzetting van den kryg; over de bepaalde magt des Landraads, en over andere gebreken der Regeeringe. Sommigen, hierdoor getroffen, wilden de Krygszaaken den Prinse en den Landraad geheellyk opdraagen. Doch anderen meenden, dat men, tot op de overkomst des Hertogs van Anjou, toeven moest. Tot dit laatste neigde {==423==} {>>pagina-aanduiding<<} ook de Prins (a). De Heer van Dolhain en Doktor. Joannes Junius werden naar Engeland gezonden, om 's Hertogs overkomst te spoeden. De Hertog hieldt 'er zig egter nogAnjou komt in de Nederlanden. op, tot den eersten van Sprokkelmaand, wanneer hy de reis aanving, begeleid, tot Kantorberri toe, door de Koninginne, die hem van eenen aanzienlyken sleep Engelsche1582. Grooten, in vyftien Oorlogsschepen, verzellen deedt. Op den tienden, tradt hy, te Vlissingen, aan land, daar hem de Prins van Oranje en veele andere Nederlandsche Heeren, met uitbundige tekenen van blydschap en eerbiedenis, verwellekomden. Des anderendaags, deedt hy zyne intreede te Middelburg, bezag voorts de andere Steden van Walcheren, en vertrok, den zeventienden, met zyn talryk gezelschap, in vierenvyftig schepen, naar Antwerpen (b): alwaar hy,wordt ingehuldigd, tot Hertoge van Brabant, en tot Markgraave des Heiligen Roomschen Ryks. twee dagen laater, op 't pragtigst ingehaald, en tot Hertoge van Brabant en Markgraave des Heiligen Roomschen Ryks gehuldigd werdt. By deeze plegtigheid, hing de Prins van Oranje hem den Hertoglyken mantel om, en dekte hem met den Hertoglyken hoed. Daarna deedt de nieuwe Hertog zyne intreede in de Stad, aan welke hy, op den twee-entwintigsten, nog eenen byzonderen eed deedt (c). De Gemagtigden der andere Gewesten, die, van tyd tot tyd, te Antwerpen kwamen, werden, vervolgens, aangezogt, om den Hertoge hulde te doen. Ook namen die van Gel- {==424==} {>>pagina-aanduiding<<} derland, schoon zy, te vooren, niet in dentot Hertog van Gelder en Graave van Zutfen. tot Heere der Ommelanden. tot Graave van Vlaanderen. handel met hem hadden willen bewilligen, hem, op den derden van Grasmaand, tot Hertoge van Gelder en Graave van Zutfen aan. De Groninger Ommelanden huldigden hem, wat laater, ook als hunnen Heer, en verwierven hiervan Brieven, die, op den twaalfden van Hooimaand, getekend waren (d). Tot Graave van Vlaanderen, werdt hy, niet voor den drie-entwintigsten van Oogstmaand, te Gend, ingehuldigd (e). Doch den titel van dit Graafschap hadt hy, zo wel als dien van Hertoge van Lotharingen, Brabant, Limburg en Gelder, van Graave van Holland, Zeeland en Zutfen, van Markgraave des Heiligen Ryks, en van Heere van Friesland en Mechelen, veel vroeger aangenomen (f). Holland, Zeeland en Utrecht doen hem geene hulde. De Gemagtigden van Holland, Zeeland en Utrecht hadden den Hertoge egter geene hulde gedaan. 't Was hun wel, kort na zyne aankomst, te Antwerpen, gevergd; doch zy hadden 'er zwaarigheid in gemaakt, verklaarende daartoe geenen last te hebben van hunne meesteren. Hun, die opgemerkt hebben, dat het Verdrag van Plessis le Tours en Bourdeaux, uit den naam en met bewilliging van Holland, Zeeland en Utrecht, geslooten en naderhand staatswyze goed gekeurd en bekragtigd was, zal, ongetwyfeld, het gedrag van de Gemagtigden der drie Gewesten vreemd voorkomen. Doch onder derzelver weigering lag een diep geheim van Staat {==425==} {>>pagina-aanduiding<<} verborgen, zelfs voor veelen, die de Staatsvergaderingen der drie gewesten bywoonden, waarvan wy nu opening moeten doen. IX. Raadpleegingen, over het opdraagen der hooge Overheid van Holland en Zeeland aan den Prinse van Oranje. Wy hebben, ter zyner plaatse, verhaald, hoe die van Holland en Zeeland, in 't jaar 1576, de hooge Overheid dier twee gewesten, zo lang de Landen in oorlog zyn zouden, hadden opgedraagen aan den Prinse van Oranje (g). Zyne Doorlugtigheid hadt egter, sedert, den titel van hooge Overheid nog niet gevoerd: ten deele, naar 't schynt, om dat zulks niet gevoeglyk geschieden kon, voor dat Filips van het regt van opperste magt op de Landen vervallen verklaard was; ten deele ook, om dat verscheiden' Steden, met naame Haarlem en Amsterdam, de Spaansche zyde nog hielden, die zy niet zo ligt scheenen te zullen verlaaten, als duidelyk gebleeken was, dat men zig 's Konings gehoorzaamheid dagt te ontrekken, en eene andere hooge Overheid in zyne stede te stellen. De openbaare Plakaaten kwamen, derhalve, nog uit op 's Konings naam, by raade van den Prinse, als zynen Stadhouder. Doch nadat deeze Steden, in gevolge der Gendsche Bevrediging, voldoening genomen hadden van den Prinse, in de jaaren 1577 en 1578, en vooral na 't sluiten der Utrechtsche Vereeniging, in den aanvang des jaars 1579, werdt het stuk der Regeeringe over Holland en Zeeland, dat ook, ter oorzaake van 's Prinsen vertrek naar Brabant, was blyven steeken, wederom by der hand genomen. {==426==} {>>pagina-aanduiding<<} Hiertoe gaf gelegenheid eenige onlust, gereezen tusschen den Prinse en de Staaten, waarvan my geen regt bescheid voorgekomen is. Zo veel blykt 'er van, dat men den Prinse hadt aangediend, dat de Staaten van Holland en Zeeland hem minder genegenheid toedroegen dan zy plagten, en zyn gezag zo veel niet gelden lieten, als eertyds. De Staaten, zig deswege ten beste verschoond hebbende (i), leiden, kort hierna, 't punt der Regeeringe in beraad, en beslooten,Besluit hierop genomen. ‘geduurende den oorlog, geene verandering te zullen maaken in het gene, in den jaare 1576, vastgesteld was; alzo, zeidenze, zyne Doorlugtigheid niet voorhadt, hen in hun gezag overpolitique zaaken. zaaken van Regeeringe te verkorten; en zy begreepen, dat dit hun gezag, en de vrydommen en voorregten van den Lande, by het vastgestelde, niet werden benadeeld, mids het niet in gevolg wierdt getrokken.’ Zy vertoonden dan den Steden Haarlem, Amsterdam, Schoonhoven, Heusden, Weesp, Muiden, Naarden, Goes en Thoolen, die allen voldoening van den Prinse ontvangen hadden, het Verbond met Zeeland, en de schikking op de Regeering, in den jaare 1576, gemaakt: en 't een en 't ander werdt, door allen, goedgekeurd en aangenomen (k). Volgens deeze schikking, was, onder anderen, aan den Prinse gelaaten 't Regt tot het verleenen van vergiffenis, kwytschelding, oktrooijen, uitstel van betaaling en diergelyke {==427==} {>>pagina-aanduiding<<} gunsten: welk regt de Staaten gaarne aan zig gehouden hadden, ten minsten, in 't afzyn van den Prinse; doch hy stondt hun alleenlyk toe, by voorraad, en zo lang hy afweezend was, Oktroyen en Respyten te verleenen, behoudende hy aan zig 't verleenen van Pardonnen en Remissien (l): 't welk, veelligt, eene der zaaken geweest is, waarin de Staaten te vooren geoordeeld hadden, dat hun gezag te na gekomen werdt. Immers men vindt, dat zy, niet lang hierna, beslooten, de Brieven vanPardon. vergiffenis, door zyne Doorlugtigheid, aan negen gevangenen verleend, niet af te vaardigen; maar 't Regt, met dezelven, te laaten beworden (m). De Keulsche Vredehandeling was, sedert, oorzaak, dat 'er, op 't verlaaten van den Koning, niets beslooten kon worden, waardoor ook het openlyk aanvaarden der hooge Overheid door den Prinse agterblyven moest. De onderhandeling met den Hertoge van Anjou, die hier op volgde, deedt de raadplegingen op 't stuk der Regeeringe in Holland herleeven. De EdelenNadere overweegingen op dit stuk. en Steden op dit stuk, in grooten getale, ter Dagvaart, in den Haage, beschreeven zynde; oordeelden de Edelen en Amsterdam, in welke Stad, de Regeering nu geheellyk bestondt uit 's Prinsen vrienden, dat men den Prinse de Regeering behoorde aan te bieden, onder zulk eenen naam, als hem best behaagen zou, en dat men hem den handel met Anjou behoorde toe te vertrouwen, mids hy den raad van die van de nader Vereeni- {==428==} {>>pagina-aanduiding<<} ging inname. De meeste andere Leden schikten zig, terstond, of allengskens, naar dit gevoelen: ook Haarlem (n), alwaar nu Burgemeesters, zo wel als Schepens, in gevolge van een Besluit der Staaten (o), op den gewoonlyken tyd, door of van wege zyne Doorlugtigheid, gekooren waren. Ondertusschen, vondt men geraaden, het besluit, ten deezen tyde genomen, voorals nog, geheim te houden: waartoe zig de Leden der Vergaderinge, onder welken ook vier Gemagtigden van Zeeland waren, by handtekening, verbonden (p). Inzigten van den Prinse, op den handel met Anjou. Oranje zelf, hoe zeer hy den handel met Anjou voortzette, hadt geenszins voor, den Hertoge de oppermagt over Holland, Zeeland en Utrecht op te draagen: en 't blykt niet donkerlyk, dat eenige Edelen en de Gemagtigden van weinige Steden onderrigt zyn geweest van het oogmerk zyner Doorlugtigheid (1). Hierom deeden zy ter Staatsvergaderinge besluiten, dat men den Prinse den handel met Anjou behoorde toe te vertrouwen. En naardemaal men, ten deezen tyde, ook in Holland, begreep, dat de Landen uitheemsche hulp behoefden; alzo men, met reden, vreesde, dat Filips, na 't eindigen van den kryg in Portugal, al zyne magt tegen de Ne- {==429==} {>>pagina-aanduiding<<} derlanden wenden zou (q); zo stemde men, hier, ligtelyk, in den handel met Anjou, waarmede de andere Nederlanden, zonder Holland en Zeeland, niet zouden hebben konnen voortgaan. Zy, die de geheime oogmerken zyner Doorlugtigheid kenden, wisten wel, dat hy de vereischte zorg draagen zou, om de gewesten, over welken hem reeds de hooge Overheid opgedraagen was, niet aan het oppergebied van Anjou te onderwerpen. Uit het Verdrag van Plessis le Tours bleek ook, zo dra het ter Staatsvergaderinge gelezen werdt, dat men voor Holland en Zeeland iets byzonders bedongen hadt. Volgens het dertiende punt van het zelve (r), moesten Holland en Zeeland, zo ten opzigte van den Godsdienst, als anderszins, blyven, gelyk zy waren: 't welk te wege bragt, dat het, ligtelyk, ter Staatsvergaderinge, werdt goedgekeurd. Zelfs bewilligde men in 't gene, in 't zelfde lid, werdt verklaard, dat de twee gewesten zig, in 't stuk der munte, oorloge, belastingen en voorregten van Landen en Steden, onderwerpen zouden aan den Hertoge en aan de algemeene Staaten, op de verzekering, dat zyne Doorlugtigheid zorg gedraagen hadt, dat Holland en Zeeland, by dit voorbeding, niet zouden benadeeld worden (s). Voorts stemden die van Holland, sedert, uitdrukkelyk, in het beëedigen van Verdrag van Bourdeaux, uit hunnen naam (t). De onbepaalde uitdrukkingen, zo ten op-Heimelyke uitlegging van het dertiende Lid des Verdrags van Bourdeaux. {==430==} {>>pagina-aanduiding<<} zigte van den Godsdienst, als anderszins, in het dertiende punt van dit Verdrag gebruikt, begreepen donkerlyk, 't gene zyne Doorlugtigheid, duidelyker, in eene geheime onderhandeling tusschen den Heere van Aldegonde en den Hertoge van Anjou, hadt weeten te bedingen. Dit anderszins sloeg, voornaamlyk, op de hooge Overheid van Holland en Zeeland, die den Prinse reeds opgedraagen was, en welke hy den Hertoge niet begeerde af te staan: ook op het regt, om den Prinse nog grooter gezag te geeven, welk deeze twee Gewesten, zo men zeide, bedongen hadden, by de Gendsche Bevrediging. Anjou, bewoogen door Aldegonde, hiertoe, mondeling, gelast door Oranje, hadt den Prinse, by twee byzondere Renversaalen, gelyk menze noemde, beloofd, deeze verklaaring te zullen laaten gelden; doch deeze gantsche handeling bleef geheim, zelfs voor veele gemagtigden ter Staatsvergaderinge (u). Het openbaaren derzelve zou te groot een wantrouwen verwekt hebben in de andere Gewesten, en hen in 't vermoeden hebben gebragt, dat Holland en Zeeland de Vereeniging met de overige Bondgenooten verlaaten wilden. X. Opdragt der hooge Overheid van Holland aan den Prinse, op den voorigen voet. Midlerwyl, hadden 's Prinsen vrienden niet verzuimd, het stuk van de opdragt der hooge Overheid, hier te Lande, van tyd tot tyd, aan te binden, op dat het zyn beslag hebben mogt, eer Anjou herwaards kwame. De Prins zelf deedt eene reis door Holland, Zeeland en 't Stigt, en won veele herten, {==431==} {>>pagina-aanduiding<<} door zyne tegenwoordigheid. Ook boodt hy den Staaten, beleefdelyk, zynen dienst aan, in alles, wat tot behoudenis van de geregtigheden en welvaart der Landen strekken kon (v). Zyn Geheimschryver Bruinings kwam, wat laater, insgelyks in Holland, om 's Prinsen zaak te vorderen. En in Wynmaand des jaars 1580, besloot men, de voorwaarden te ontwerpen, op welken men zyner Doorlugtigheid de hooge Overheid in Holland, met behoudenis der vrydommen en geregtigheden, zou konnen opdraagen (w). In Lentemaand des volgenden jaars, kwam men, op de Dagvaart te Amsterdam, overeen, om den Prinse te verzoeken, dat hy zig van 't gezag bedienen wilde, welk hem, als hooge Overheid, reeds in den jaare 1576, opgedraagen was, met deeze twee merkwaardige veranderingen, die onze Historieschryvers verzuimd hebben aantetekenen: 1. dattwee of drie zaaken uitgenomen. hy, met dit gezag, niet slegts geduurende den oorlog, maar volstrektelyk bekleed zou zyn. 2. dat hy de Gereformeerde Evangelische Religie alleen zou hebben te handhaaven, zonder egter te gedoogen, dat op iemants geloof onderzoek wierdt gedaan. Wyders, zou men nu den Prinse alleen hebben te zweeren, daar, onlangs, vastgesteld was, dat de nieuwe eed aan den Prinse en aan de Staaten zou moeten geschieden (x). Vervolgens, werdtZwaarigheden in deeze Opdragt, by sommige ste den, gemaakt. {==432==} {>>pagina-aanduiding<<} in beraad gelegd, of men den Prinse den eed op dit ontwerp, na dat hy 't gezien en goedgekeurd zou hebben, niet behoorde af te neemen. Doch toen vondt men eenige Leden, die meer zwaarigheid in 't stuk scheenen te maaken, dan te vooren. Gouda wilde eerst verslag doen. Schiedam stemde, dat men geene verandering van Heere of eed behoorde te maaken. Amsterdam zelf bewilligde niet dan onder voorwaarde, dat de andere Landschappen, [Zeeland en Utrecht], en de Steden Gouda en Schiedam ook in den nieuwen eed zouden stemmen (y). En toen men deeze Stad naderhand drong, om zig te voegen met de meerderheid, sprak zy, van 't stuk, met de Hoofden der Gilden en Schutteryen, in beraad te willen leggen. De Prins stemde dit egter plat af, zo om de gevolgen, als als om dat hem de hooge Overheid, al in den jaare 1576, opgedraagen was, en men nu slegts stondt uit te voeren, 't gene toen reedsDe Schutteryen en Gilden uitgeslooten van de raadpleegingen over zaaken van Regeeringe. was vastgesteld (z). Ook hadden de Staaten, te vooren al, beslooten ‘dat voortaan geene Steden, over 's gemeenen Lands zaaken, raadpleegen zouden, met eenige best gestaatsten, Schutteryen, Gilden of anderen, gelyk, door sommigen, voorheen wel geschied was; ten ware met voorgegaane gemeene bewilliging der Staaten (a).’ Zyne Doorlugtigheid, nu zelf in Holland zynde, stondt ook sterk op het afdoen deezer gewigtige zaake, alzo hy haast naar Brabant, {==433==} {>>pagina-aanduiding<<} Vlaanderen of Zeeland vertrekken moest, om den Hertog van Anjou, dien men, toen, van dag tot dag, uit Engeland, te gemoet zag, te ontvangen (b). Amsterdam bragt nu geene andere zwaarigheid in, dan dat de Stad eerst behoorde af te staan van 't Verdrag van Voldoening, in 't jaar 1578, gemaakt; en voor dien afstand, vergenoegd worden, door den Prinse. Ook wilden die van den Briele den Prins, afzonderlyk, als hooge Overheid der Heerlykheid van Voorne ontvangen; daar deeze Stad, door de Edelen en de andere Steden, voor een Lid van Holland, gehouden werdt. De overige Leden stemden, eenpaariglyk, voor het voltrekken van de Opdragt der hooge Overheid: en Amsterdam besloot 'er, eindelyk, zelf toe, onder beding, dat zulks de Stad niet benadeelen zou, in 't gene zy, wegens het afstaan van haare voldoening, te vorderen hadt (c): waarin de Staaten, zonder egter den Prins, vooraf, gekend te hebben, bewilligden (d). Doch zyne Doorlugtigheid vondt niet geraaden, de Regeering te aanvaarden, zo lang 't verschil met Amsterdam niet uit den weg geruimd ware: waarna hy verklaarde, vier maanden te willen toeven, op dat het niet schynen zou, dat hy op deeze Opdragt gewagt, en daartoe eenige byzondere gelegenheid waargenomen hadt (e). De Edelen, Leiden en Enkhuizen begreepen egter, dat men met de {==434==} {>>pagina-aanduiding<<} Opdragt voortvaaren moest. Doch de andere Steden schikten zig, naar 't goedvinden van den Prinse. Amsterdam bleef by de voorige verklaaring (f). Men besloot dan, den Prinse te verzoeken, in de Regeering te willen voortgaan, op den voet, als waaropze hem, in den jaare 1576, opgedraagen was, zonder zig aan den tyd van vier maanden teEed van en aan den Prinse, als hooge Overheid, afgelegd. bepaalen. Zyne Doorlugtigheid bewilligde hierin: en werdt, toen, op den vierentwintigsten van Hooimaand des jaars 1581, de eed gedaan, eerst, door den Prinse, aan de Gemagtigden der Staaten: daarna, door zes uit de Edelen, en door de Gemagtigden der Steden Dordrecht, Haarlem, Delft, Leiden, Gouda, Rotterdam, Gorinchem, Schiedam, Briele, Schoonhoven, Alkmaar, Hoorn, Enkhuizen, Edam, Monnikendam en Purmerende, aan den Prinse, als vertoonende en hem opgedraagen zynde de hooge Overheid en Regeeringe van het Graafschap van Holland, Zeeland en Friesland: welken titel hy, van toen af, gemeenlyk (2), in openbaare Plakaaten, gevoerd heeft (g). Ook vind ik, dat hy den Staaten, somtyds, den naam gaf van onze welbeminden (h). De eed werdt, waarschynlyk op dat het verhandelde te geheimer blyven {==435==} {>>pagina-aanduiding<<} zou, gedaan, op de salette van zyne Doorlugtigheid. Om dezelfde reden, werdt den Staaten ook geen dubbeld gegeven van de Akte van Opdragt der hooge Overheid; noch van het Renversaal des Prinsen, waarmede dezelve bevestigd werdt. Van de Akte bleef het oorsprongkelyke berusten, onder's Lands Advokaat, tot in den aanvang des volgenden jaars, wanneer het, tegen het Renversaal des Prinsen, uitgewisseld, en zyner Doorlugtigheid overgeleverd werdt (i). Uit deeze beide stukken, blykt, dat, schoon de hooge Overheid den Prinse slegts opgedraagen werdt, zo lang de Landen in oorlog zouden zyn, en men dus, in dit opzigt, bleef by het vastgestelde in 't jaar 1576; hy egter nu aannam, alleen de Gereformeerde Evangelische Religie te beschermen: in welke byzonderheid, men van de gemelde overeenkomst afweek. Amsterdam hadt nog geweigerd, den eed af te leggen (k). Ook vind ik niet, dat zulks, nu nog, door Medenblik, geschied zy, hoewel my de reden hiervan niet gebleeken is. Doch de nieuwe eed werdt, sedert, den Leenmannen, Regenten, Regteren, Amptenaaren, Schutteryen en Poorteren in Holland afgevergd (l), en door veelen, van tyd tot tyd, gedaan (m). De Regeering van Amsterdam, daarna, afstand gedaan hebbende van de voldoening (n), deedt {==436==} {>>pagina-aanduiding<<} den eed aan den Prinse, als hooge Overheid, in den aanvang des volgenden jaars, hebbende zyne Doorlugtigheid, voor dat dit geschied ware, het Verdrag, tusschen de Staaten en de Stad geslooten, niet willen bekragtigen (o). Te Gouda, hadt men ook eenige zwaarigheid gemaakt, om den eed te doen (p); doch men schynt dien, na Amsterdam, insgelyks, te hebben afgelegd. In Zeeland en in 't Stigt hapert de Opdragt der hooge Overheid. Maar in 't Stigt van Utrecht, en vooral in Zeeland, was men nog zo ver niet gekomen. De Zeeuwsche Steden, Goes en Thoolen, hadden wel bewilligd, in de Opdragt der hooge Overheid van den jaare 1576: ook hadden vier Gemagtigden van Zeeland, schoon hiertoe, naar 't schynt, ongelast, het Besluit van den jaare 1580 ondertekend: doch toen 't stuk van de afzweeringe van den Koning van Spanje en van de vernieuwing der gemelde Opdragt, ter Staatsvergaderinge, in nader beraad gelegd werdt, maakten eenigen, met naame die van Middelburg, zwaarigheid in 't een en in 't ander: en men was nog tot geen besluit gekomen, in den aanvang des jaars 1582 (q), toen, in Holland, de nieuwe eed, reeds, staatswyze en in verscheiden' Steden, was afgelegd. De Staaten 's Lands van Utrecht waren een weinig verder gekomen. Zy hadden, reeds op den agtentwintigsten van Lentemaand des jaars 1580, beslooten, den Prinse de hooge Overheid van den Lan- {==437==} {>>pagina-aanduiding<<} de van Utrecht aan te bieden. Doch toen zy, in Oogstmaand des jaars 1581, den Koning van Spanje hebbende afgezwooren, eenigen magtigden, om de voorwaarden te beraamen, op welken men den Prins zou konnen aanneemen, reezen 'er, op dit punt, door den tyd, zo veele zwaarigheden, dat 'er geen eindelyk besluit op genomen werdt (s). Zo stonden de zaaken tusschen den PrinseWaarom Holland, Zeeland en Utrecht Anjou geene hulde doen. en de drie Landschappen, toen Anjou in de Nederlanden kwam. De Renversaalen, door hem den Prinse ter hand gesteld, en opzigtelyk op Holland en Zeeland, voldeeden, zo sommigen melden (t), zyner Doorlugtigheid niet. 't Was dan geen wonder, dat de Gemagtigden deezer Landschappen geenen last kreegen, om Anjou te zweeren. Het heimelyk Berigtschrift van die van Holland hieldt alleenlyk in, dat zy hem, beleefdheidshalve, moesten gaan begroeten, en dat wel in zo kleinen getale, als doenlyk ware: voorts, ter algemeener Staatsvergaderinge, niets anders verrigtende, dan hooren en zien (u). Zy kweeten zig ook trouwelyk van deezen last, en weigerden, nevens die van Zeeland en Utrecht, heuschelyk, den eed van inhuldiging te doen aan den Hertoge, gelyk wy reeds (v) verhaald hebben. XI. Aanslag van Jan Jauregui, op het leeven van den Prinse van Oranje. Doch terwyl zy nog te Antwerpen waren, borst 'er een aanslag uit tegen den Prinse {==438==} {>>pagina-aanduiding<<} van Oranje, die hem in merkelyk gevaar zyns leevens en zyne vrienden in de uiterste verlegenheid bragt. Meermaalen hadt men den Prinse gewaarschuwd van deezen of genen verraaderschen toeleg, zonder dat hy 'er veel agt op geslaagen hadt; doch na het uitkomen van 's Konings ban tegen hem, liep hy zigtbaarer gevaar, en droeg ook meer zorg voor zyne veiligheid. Maar nooit Vorst was veilig voor iemant, die zyn eigen leeven waagen dursde, om hem 't zyne te beneemen. Jan d'Isuncha, een Biskaayer, te Antwerpen woonagtig, hadt, omtrent deezen tyd, Gaspar d' Anastro zynen Landsman, die, veel schade by den Koophandel geleeden hebbende, op het punt stondt van te breeken, en, zo elders gemeld wordt, kort hierna, eene bankbreuk maakte van twintigduizend guldens (w), door groote beloften, bevestigd met 's Konings eigen' hand, bewoogen, om den Prins het leeven te beneemen. Anastro egter, zelf bevreesd, hadt eerst zynen Boekhouder, Antonio Venero, en toen deez' het weigerde, eenen anderen zynen dienaar, Jan Jauregui, jongeling van twee- of drie-entwintig jaaren, tot den moord aangezogt. Jauregui, schoon hy zyn eigen leeven verlooren rekende, toonde zig egter gehertigd, om 't stuk te onderneemen. Anastro voorziet hem van een tafelboekje met eenige gebedekens en geloften, indien hy in 't leeven bleeve (x): ook van zeker geschrift, {==439==} {>>pagina-aanduiding<<} waarby, uit 's Konings naam, der Wethouderschap van Antwerpen groote gunsten beloofd werden, indien zy hem heuschelyk handelde. Van welk geschrift hy zig dienen moest, wanneer hy gevangen werdt. De agttiende van Lentemaand, een Zondag, was geschikt, om 't stout opzet uit te voeren: voor welken tyd, Anastro, over Brugge, naar Duinkerken geweeken was. Jauregui hadt zig, vrydag te vooren, gebiegd, aan Antoni Timmerman, eenen Dominikaaner Monnik, gewoon, in stilte, mis te doen, in 't huis van Anastro. Zelfs hadt hy hem zyn voorneemen tegen Oranje geopenbaard; en de Monnik hadt het stuk gepreezen, mids het, niet uit eigenbaat, maar ter eere Gods, en ten dienste des Konings en des Vaderlands, ondernomen werdt. Voorts, sterkte hy hem met de kwytschelding zyner zonden, en, des Zondags daaraan, met het misbrood (y). Jauregui, dus gehertigd, neemt den PrinsDe Prins wordt, door 't hoofd, geschooten. waar, zo als hy, omringd van eenen drom van Edelen, van de middagmaaltyd opstondt, en zig gelaatende, hem een Verzoekschrift te willen aanbieden (z), schiet hy hem een' pistoolkogel door 't hoofd, die, onder 't regte oor inging, en, door 't gehemelte des monds, beneden 't slinke kaakebeen, uitkwam. MenDe moorder, op heeter daad, omgebragt. vindt 'er, die melden, dat de moorder, terstond hierop, nog naar zynen degen tastte (a); doch hy werdt, uit vreeze hiervoor, of uit {==440==} {>>pagina-aanduiding<<} onbedagte hevigheid, door eenigen, die den Prins verzelden, met verscheiden' rapiersteeken, gegriefd, en door de hellebaardiers, voorts, afgemaakt. De Prins, bedwelmd door den schoot, dagt, gelyk hy naderhand verhaald heeft, dat 'er een stuk van 't gebouw instortte. Terstond hierop, viel hy in zwym, waarop 't gerugt van zynen dood zig reeds verspreidde. Nogtans bekwam hy, kort hierna, wederom: werdt, voorts, te bedde geholpen en verbonden, met eenige hoop van geneezing, alzo hy gezigt en spraak, en bovenal 't verstand behieldt. De maar van 's Prinsen ongeluk vloog vast door de Stad, en verwekte eene bystere ontsteltenis. Men sluit de poorten, spant kettingen langs de straaten, en verschynt, gewapend, op zynen hoefslag. In 't eerst, werden de Franschen, voor aanstigters van 't stuk, verdagt gehouden by veelen (b), zelfs by 's Prinsen hofgezin. De Hertog van Anjou vierde, ten deezen tyde, zynen Geboortedag, en hoorde wel ras, dat hy en Franschen, by 't gemeen, in 't vermoeden geraakt waren, als of zy voorhadden, hier, eene tweede Parysche Bruiloft te vertoonen en met den moord des Prinsen een begin maakten. Dit deedt hem vreezen, voor eenen opstand onder de Burgerye. Doch deeze vrees verdween, te gelyk met de agterdogt tegen de Franschen, toen men 't lighaam des moorders bezogt, en, uit de papieren, welken hy by zig hadt, bevondt, dat hy Spaansch {==441==} {>>pagina-aanduiding<<} kende, en dus, waarschynlyk, een Spanjaard was. 't Lyk werdt, vervolgens, op de markt, ten toon gesteld, en haast gekend voor dat van Jauregui. De waarheid zig allengskens nader ontwindende, werden de Boekhouder en de Monnik gevat: ook verscheiden' anderen, die egter, eerlang, wederom geslaakt werden. Des anderendaags, kreeg men brieven van Anastro aan Venero in handen. Hierdoor, werdt hy overtuigd, en ontdekte alles, wat hy wist. Timmerman hadt zig, ondervraagd en zelfs gepynigd zynde, in 't eerst ongenegen getoond, om te ontdekken, 't gene hem, in de biegt, geopenbaard was; doch daarna, vernomen hebbende, dat Venero zo veel, uit Jauregui, verstaan hadt, als hy zelf, bevestigde hy deszelfs getuigenis (c). Voorts, beleedt hy, van gevoelen geweest te zyn, dat men den Prins, met een goed geweeten, mogt ombrengen; doch voegde 'er, kort voor zyn einde, by, dat hy nu deeze dooling verwierp, de Regters om vergiffenis smeekte, en verzogt, dat zyne herroeping, nevens zyne bekentenis, zo dezelve het licht zag, gemeen gemaakt mogt worden (d). Ten zelfden dage, werdt het lykStraf over de medewustigen. van Jauregui gevierendeeld. Daarna, ondergingen Venero en de Monnik dezelfde straf, nadat zy, op schriftelyk verzoek des Prinsen, dat men hun een' zagten dood zou {==442==} {>>pagina-aanduiding<<} aandoen, eerst geworgd waren. Anastro, schoon zyne beteuterdheid op de reize, en dat hy eenen tromslager, die hem van Duinkerken naar Grevelingen geleiden zou, in plaats van eenen dukaat, wel dertig dubbele Spaansche Pistoletten vereerde, hem in kwaad vermoeden gebragt hadt, geraakte, nogtans, gelukkiglyk, by Parma, te Doornik: daar hy, waanende den Prinse gesneuveld te zyn, gelyk de eerste gerugten liepen, zig openlyk van 't aanstigten deezes moords beroemde.Parma, den Prins dood rekenende, schryst aan verscheiden' Steden en Persoonen. Parma zelf liet zig, door hem, bepraaten, om aan verscheiden' Steden van Brabant, Vlaanderen en Holland (e) te schryven, dat het nu tyd was, om zig met den Koning te verzoenen. Hy en Anastro vaardigden ook brieven af, aan eenige byzondere Persoonen. In alle welke brieven, het omkomen van Oranje werdt vastgesteld; dat ook, buitens Lands, eenen tyd lang, geloofd werdt (f). Doch elk verfoeide 't gruwelyk opzet, en niemant toonde zig gezind tot wankelen (g). Anastro zogt, sedert, zyn heul aan 't Hof van Spanje, alwaar hy eenige vrienden; doch ook zyne vyanden hadt, en niet, of zeer bezwaarlyk slaagde (h). Voorzorg der Staaten van Holland. De Staaten van Holland, uit hunne Gemagtigden te Antwerpen, terstond berigt gekreegen hebben van 't gene den Prinse was overgekomen, gaven 'er kennis van aan de {==443==} {>>pagina-aanduiding<<} Steden, dezelven vermaanende, goede wagt te houden, op dat 'er, ter gelegenheid van dit ongeval, nergens iets nadeeligs ondernomen wierdt. Voorts, schreeven zy, tegen den eersten van Grasmaand, eenen plegtigen Bededag uit, om 's Prinsen behoudenis van den Hemel te verwerven (i). Ook werden de Edelen en Steden, buitengewoon, ter Dagvaart beroepen, om, op alle opkomende zwaarigheden, gezamenlyk te voorzien (k). De wonde des Prinsen stondt, in den beginne,De wonde des Prinsen, reeds toe, ontspringt wederom. zeer voordeelig. Men bevondt, dat hem de groote kropader was afgeschooten; doch dat de einden derzelve, door de hitte, gelukkiglyk, toegeschroeid waren, zonder 't welke, het bloeden bezwaarlyk zou hebben konnen gestelpt worden. Doch op den eenendertigsten van Lentemaand (l), ontsprong de geslooten' ader, golpende meer dan twaalf ponden bloeds uit, zonder zig te laaten stoppen; schoon men, om 't bloed naar elders te leiden, den Prinse nog wel twee ponden aftapte. Moeilyk viel ook het verbinden der wonde, alzo 't verband, styf gelegd, de keel te zeer benaauwde, en slappelyk drukkende, voor 't bloeden week. Eindelyk, riedt Leonard Botalli, Lyfarts van den Hertoge van Anjou, dat verscheiden' Persoonen, by beurten, den duim op 't gat zouden houden. Dit drukte met maate, en alleen, daar 't noodig was, zonder eenigszins toe te geeven aan 't bloeden, dat, voorts, by behulp eener wie- {==444==} {>>pagina-aanduiding<<} ke, gewenteld in heffe van gezuiverd koperrood,De Prins geneest. gestremd werdt. Daarna, genas de Prins gelukkiglyk, en deedt zynen kerkgang op den tweeden van Bloeimaand, die tot eenen plegtigen dankdag voor zyne herstelling geschikt was (m). XII. Zyne Gemaalin sterft. Doch op den vyfden, ontviel hem zyne Gemaalin, Charlotta van Bourbon, door den dood. Zy was, door schrik op schrik, gekrenkt, en door waaken en dienen, afgemat zynde, in eene brandende koorts gestort, die haar, in weinige dagen, wegrukte (n). Holland en Zeeland doen eindelyk den eed, aan Anjou, onder beding van ongehoudenis. Terstond na dat de Prins gekwetst geworden was, en toen men nog niet voorzien kon, hoe 't met hem afloopen zou, werden de Gemagtigden van Holland, ongetwyfeld ook die van Zeeland en Utrecht, sterk aangezogt, om Anjou te huldigen. Doch zy wisten 't behendiglyk te ontleggen, voorwendende, dat zy, vooraf, hiervan verslag zouden moeten doen, en dat de Staaten, vervolgens, op deeze zaake, beschreeven zouden moeten worden (o). De Hertog hadt, van tyd tot tyd, uitgesteld, het vereischte Renversaal den Prinse te behandigen, en scheen 'er, in den staat, waarin zyne Doorlugtigheid toen was, minder genegen toe, dan te vooren. Doch na dat de Prins hersteld was, veranderde hy van gedagten. De Staaten van Holland ontvingen eenen Brief van zyne Doorlugtigheid, den zesden van Bloeimaand gedagtekend, {==445==} {>>pagina-aanduiding<<} meldende ‘dat de Hertog niet van zins was, zig 't bewind dier Landen aan te trekken, welken, tot hiertoe, onder 's Prinsen gehoorzaamheid gestaan hadden; maarze te zynen gebiede dagt te laaten. Dat hy hierom voorhadt, de hooge Overheid, hem opgedraagen, te gebruiken, en 's Lands Domeinen, die de Hertog hem ook overliet, te aanvaarden (p).’ Anjou hadt, inderdaad, eindelyk, een Renversaal overgeleverd, welk, al den twee-entwintigsten van Sprokkelmaand, getekend geweest was, en eene verklaaring behelsde ‘dat hy de Staaten van Holland, Zeeland en Utrecht, zo hunne Gemagtigden, nevens de anderen, hem zweeren wilden, niet verstondt verder te verpligten, dan tot eendragt in 't voeren des krygs, in 't opbrengen van hun aandeel tot de kosten van denzelven, in 't stuk der munte, en in 't onderling handhaaven van de regten, vryheden en gewoonten der Landschappen (q).’ De Prins drong dan de Staaten der drie gewesten, om den eed aan den Hertoge te doen: waartoe die van Holland en Zeeland beslooten (r). Doch die van Utrecht, begeerendeUtrecht blyft weigerig. geenen eed van manschap te doen, stonden alleen over het beëedigen der Hollandsche en Zeeuwsche Gemagtigden, onder schriftelyk beding, dat hun zulks tot geen nadeel strekken zou (s). De Geestelykheid te Utrecht {==446==} {>>pagina-aanduiding<<} hadt, naar 't schynt, tot hiertoe, het opdraagen der hooge Overheid aan den Prinse gestuit.Verschil aldaar, over 't zitten der Geestelykheid in de Staatsvergadering. Daarentegen, schynen de Burgerhopluiden en eenige voornaame Poorters belet te hebben, dat men Anjou hulde deedt. Zy begeerden ook, ten deezen tyde, dat den Geestelyken het zitten onder de Staaten ontzeid werdt, gelyk, in Brabant en in verscheiden' Landschappen, geschied was. Doch de Prins hadt, al in 't jaar 1580, geweigerd, de Geestelykheid te ontzetten van dit haar voorregt. Nu bewilligde de Wethouderschap der Stad in de begeerte der burgerye. Men schikte Gemagtigden aan den Prinse, die de zaak wees aan den Landraad ter regter zyde der Maaze: en deeze verklaarde, op den vierden van Grasmaand ‘dat de vyf Kapittelen zig, voortaan, tot 's Prinsen wederzeggen toe, met geene zaaken van Regeeringe, te moeijen hadden. Doch de Vroedschap van Utrecht zou tien of twaalf Kanonniken, trouw en van den Hervormden Godsdienst, of ten minsten denzelven toegedaan, benoemen, uit welken de Ridderschap en Steden zes of agt kiezen zouden, om 't eerste Lid der Staaten te vertoonen. DeezeGeëligeerden. Gekoorenen zouden voor weereldlyke luiden gehouden worden, en 't Pausdom en den Koning van Spanje afzweeren moeten.’ De Prins bekragtigde, op den veertienden van Hooimaand, deeze Uitspraak (t), welke, eenen geruimen tyd, agtervolgd is geworden. {==447==} {>>pagina-aanduiding<<} XIII. Oranje en anderen openen Anjou den staat des Lands. De Hertog van Anjou, zig nu beginnende te schikken tot de Regeeringe, hadt van de Prinsen van Oranje en Espinoi en andere Leden des Raads van Staate opening verzogt van den staat des Lands; waarop hem deeze Heeren, by geschrift, vertoond hadden, ‘hoe 't, hier, haperde aan goede orde op 't burgerlyk bestier, op de regtspleeging, en op de krygstugt, die niet te vinden was, zo men geenen behoorlyken voorraad hadt van gemeene penningen: om welken te bekomen, zy verscheiden' middelen aan de hand gaven. Voorts, rieden zy, dat men 's Lands troepen verzamelde, en, om hiertoe in staat te zyn, de Landschappen hunne aandeelen, in de jongst ingewilligde lasten, deedt opbrengen. Ook oordeelden zy, dat men de krygsluiden, die nog veele agterstallen te vorderen hadden, by verdrag, moest tragten te paaijen. De Leden des Raads van Staate, die van den geheimen, en die van de geldmiddelen behoorde men, om misbruik en omkoopingen te voorkomen, jaarlyks, te voldoen van hunne wedden, uit de geestelyke goederen, of van elders, ten minste kwetsing der Gemeente: ten ware de Staaten besluiten wilden tot vermeerdering der Vorstelyke inkomsten, op dat men, uit dezelven, deezen Amptenaaren voldeedt. Tot betere vordering der Regtspleeging, moest men den grooten Raad van Mechelen wederom opregten, of 't getal der Leden van den geheimen Raad vermeerde- {==448==} {>>pagina-aanduiding<<} ren (u).’ De Hertog, dit geschrift ontvangen en goedgekeurd hebbende, leverde het den algemeenen Staaten over, om 'er opBesluit, hierop, door de algemeene Staaten, genomen. te raadpleegen (v). En deezen beslooten, eerlang ‘dat de Heeren van den Landraad in dienst blyven zouden, als Raaden van Staate van zyne Hoogheid, voor den tyd van een half jaar, aangevangen met Sprokkelmaand, en dat zy, by voorraad, 't bewind zouden hebben over de penningen, geschikt tot de lasten des krygs. 't Beleid des oorlogs zou, geheellyk, staan aan den Hertoge, uitgenomen in Holland, Zeeland en Utrecht, daar 't aan den Prinse blyven zou. De vierentwintig tonnen schats jaarlyks, den Hertoge, te Bourdeaux, beloofd, werden verhoogd tot op dertig, en boven dezelven, nog vyftigduizend guldens ter maand, voor een half jaar, ingewilligd. Tot verzekering der genoemde dertig tonnen schats, werden hem en den Landraad de gelei- en verlofgelden in handen gesteld; en tot verzekering der maandelyksche vyftigduizend guldens, de middelen op de verteering van wynen, bieren, graanen, haring, zout en zeep, omze te doen vorderen, byCollecte. inzameling of verpagting, ten meesten oorbaar. Doch Gelderland, Utrecht en Overyssel zouden volstaan konnen, met, alleenlyk, voor drie maanden, te betaalen hun aandeel in de gemeene lasten, als voorheen.’ Die {==449==} {>>pagina-aanduiding<<} van Holland egter, ongeraaden vindende hunne middelen met die der algemeene Staaten te vermengen, of den Hertoge en den Landraad in handen te stellen, sloegen voor, dat de Gewesten wel mogten hunne middelen op de verteering inbrengen, tot vervalling der maandelyksche vyftigduizend guldens: doch dat elk op zyn aandeel gesteld behoorde te worden, in de tweehonderdenvyftigduizend guldens ter maand, die dertig tonnen schats in 't jaar uitmaakten; en daartegen genieten, 't gene van de gelei- en verlofgelden overschoot, boven de lasten (v). Op 't stuk der Regtspleeginge, vondt men geraaden ‘alle zaaken, byAppel. beroep, gebragt voor den grooten Raad van Mechelen en voor den geheimen, voor deeze reize, te herzenden naar de gewesten, van waar zy gekomen waren, om aldaar te worden afgedaan, of by de Geregtshoven, of by andere Persoonen, te kiezen by de Overheid, op benoeming der Landschappen. Om de zaaken, die, ter eerster aanleg, voor de gemelde twee Raaden, gekomen waren, of hadden moeten komen, af te doen, zou zyne Hoogheid, uit twee-entwintig Persoonen, by de algemeene Staaten te noemen, zeven Raadsluiden kiezen, die ook te wyzen hadden, over alle zaaken, welken, naar de voorregten en gewoonten der Landen, tot 's Vorsten kennisse behoorden. De Gemagtigden der Gewesten zouden, by hunne meesters, {==450==} {>>pagina-aanduiding<<} bezorgen, dat de benoeming, drie weeken na 't scheiden der Vergaderinge, geschiedde, of zo zy hiervan in gebreke bleeven, zou zyne Hoogheid mogen voortgaan met de verkiezinge, uit benoemden of anderszins (w).’ XIV. Opregting van eenen Hoogen Raad in Holland. Doch deeze laatste schikking mishaagde den Staaten van Holland. Zy deeden niet alleen geene benoeming; maar voltrokken, niet lang hierna, het ontwerp, welk, al sedert eenen geruimen tyd (x), ter Staatsvergaderinge, in beraad gelegd was: stellende, op den naam van den Prinse van Oranje, als hebbende de hooge Overheid van den Lande, eenen Hoogen Raad in van negen Persoonen, aan welken beroep vallen zou van de Sententien van den Hove provinciaal. Men hadt, eerst, genoegzaam beslooten, deezen Raad te Haarlem te doen zitten. Doch de Steden Dordrecht, Leiden, Gouda, Rotterdam en Schiedam stremden de opregting voor eenen geruimen tyd (y). Nogtans waren, in 't jaar 1580, reeds Gemagtigden gesteld, om een Berigtschrift voor den nieuwen Raad te ontwerpen (z). Ook werden de Raaden eerlang benoemd. Doch men hadt hun zulk eene geringe wedde toegelegd, dat eenigen zig ongezind toonden, tot het aanvaarden der Raadsplaatsen. Hierop was, in den jaare 1581, orde gesteld, en de zitting des Raads ook aan den Haage be- {==451==} {>>pagina-aanduiding<<} paald (a). Het Berigtschrift voor dit nieuw Geregtshof werdt egter, niet voor den eenentwintigsten van Bloeimaand deezes jaars 1582, in orde gebragt (b): waarna de Raad in bediening tradt. De zaaken, die, voor den grooten Raad, te Mechelen, en voor den geheimen, te Brussel, onafgedaan hingen, werden, terstond, voor den zelven gebragt (c). De eerste Leden van den Hoogen Raad waren Meester Jan van Treslong, President, en Meesters Arend Nicolai, Gerrit van Wyngaarden, Nanning van Foreest, Jan van Banchem, Amelis van Amstel van Mynden, Dirk van der Nieuwburg, Jan Bets, Adriaan Wensen en Gysbrecht van Hoogendorp, Raaden (d). De Roomschgezinden te Antwerpen, hebbendeDe Hervormde Kerken van Antwerpen begroeten den Hertog van Aujou. nu, aan Anjou, eenen Heer van hunnen Godsdienst, hadden vrye oefening van denzelven verzogt, die hun, sedert agt maanden, ontzeid geweest was. Zy hadden gezien, dat de Hervormde Kerken, ter gehoor geleid door den Prinse van Oranje, terstond na de aankomst des Hertogs, zig zyner bescherminge aanbevolen en gunstig antwoord bekomen hadden (e): en zy meenden niet minder te mogen verwagten. Ook bragtDe Roomschgezinden aldaar verwerven van hem vrye oefening van hunnen Godsdienst. de Hertog te wege, dat de Wethouderschap hun de vrye Godsdienstoefening toestondt, in S. Michiels Klooster, welk zyner Hoogheid geopend was, mids doende, vooraf, den {==452==} {>>pagina-aanduiding<<} eed aan den Hertoge en aan de Stad, met afzweeringe des Konings van Spanje. De meesten kwamen noode tot het doen van deezen eed; doch werden 'er, by geldboeten en bedreiging van ballingschap, eerlang, toe genoodzaakt. Maar, op dat hun deeze gedwongen eed niet te eerder deedt wanhoopen aan 's Konings genade; gaf Parma, terstond hierna, een Plakaat in 't licht, waarby hy beloofde hun dien nimmer te zullen wyten, noch om denzelven hunne trouwe verdagt te zullen houden (f). Te Brussel konnenze geene vryheid bekomen. Te Brussel, hadden de Roomschgezinden, midlerwyl, den Hertog ook om vrye Godsdienstoefening verzogt, waarover zy van de Onroomschen gedreigd waren. De Hertog beval deezen, op den agtsten van Zomermaand, de Kerk van Kouwdenberg, binnen 't Hof, te ruimen, alzo hy aldaar haast zynen intrek dagt te neemen: doch men sloeg zyn gebod in den wind (g). XV. De Franschen winnen Lens; doch verliezen 't weder. De oorlog was, dit voorjaar, in de Nederlanden, flaauwlyk voortgezet, by mangel van krygsvolk, ter wederzyde. De Spaanschen en Staatschen hielden zig, geduurende de vorst, op, met plonderen en blaaken, ten platten lande. Lens in Artois werdt verrast, door de Franschen; doch, op den eersten van Grasmaand, wederom opgegevenOudenaarden veroverd, door Parma. aan den Heere van Montigni (h). Parma begaf zig, ten deezen zelfden tyde, te velde, en veinzende naar Meenen te willen, rukte {==453==} {>>pagina-aanduiding<<} hy, op den agtsten, voor Oudenaarden, daar Van der Burgt Overste was van slegts vierhonderd knegten. 't Beleg ging traaglyk voort, mids de onkunde der belegeraaren, in 't maaken der loopgraaven en in 't opwerpen der batteryen. Parma, eindelyk, een deel bergwerkers uit Boheeme en vyftienhonderd nieuw geworven' Hoogduitsche Knegten bekomen hebbende, bevondt zig in staat, tot het beschieten der Stad, die, schoon 'er geene hoop tot ontzet was, langer te houden zou geweest zyn, was de burgery eensgezind geweest met het Krygsvolk. Nu ging zy over, by verdrag, op den vyfden van Hooimaand (i). Terwyl het beleg van Oudenaarden duurde,Vergeefsche aanslagen der Staatschen op verscheiden' Plaatsen. Zy veroveren Aalst. werdt 'er weinig van wederzyde ondernomen. De Staatschen vingen iets aan, om Namen, Kortryk, Aarschot, en in 't najaar ook, om Leuven te verrassen; doch 't slaagde niet (k). Maar Aalst werdt, des nagts na den drieentwintigsten van Grasmaand, door hen, beklommen en veroverd, met verlies van slegts vyfentwintig man, terwyl 'er, van 's vyands zyde, omtrent tweehonderd gedood en honderd gevangen genomen werden (l). DeOok Tienen, dat verlaaten wordt. Gaasbeek verlooren en herwonnen, nevens andere Sloten. Staatsche bezettingen van Diest en Heerentals overrompelden Tienen; doch verlieten 't wederom. Eenige Koningschen daarentegen, zig gelaatende van Aalst te komen, vertoonden zig voor 't Slot Gaasbeek, voorgeevende den behaalden buit daar te willen {==454==} {>>pagina-aanduiding<<} bergen. Hierop als vrienden ontvangen, verrasten zy 't Slot, dat, Brussel geweldig benaauwd hebbende, nevens Tolouse, Ekelhove en Rost (m), in 't laatst van Herfstmaand, wederom overging aan de Staatschen (n).Parma bemagtigt Gavere en Kastenet. Parma hadt ook 't Slot Gavere tusschen Gend en Oudenaarden doen bemagtigen en sterken, om den toevoer van dien kant dus te beveiligen. Ten zelfden tyde, maakte hy zig van 't Slot Kastenet, by verrassing,Aanslag op Diest. meester (o). Doch eenig Konings volk, onderneemende Diest, by nagt, te beklimmen, werdt zulks begroet, dat zy, met agterlaating van tweehonderd dooden en eenige gevangenen, aftrekken moesten (p). Parma ook, terstond na 't overgaan van Oudenaarden, ondernomen hebbende het Staatsche Leger, by Gend, te bestooken, vondt het zo wel verschanst, dat hy wederom aftrok, zonder iets verrigt te hebben. De Staatschen vervolgden hem; doch men werdt niet handgemeen (q). Hautepenne bekomt Lier, door verraad. Te Lier, lag, onder anderen, een vendel Schotten in bezetting, onder William Simple, die, uit gierigheid, of, zo als hy daarna voorgaf, uit wrok tegen de Staaten, wat laater, in onderhandeling tradt met Hautepenne, om hem de Plaats te leveren. Ten bestemden tyde, 't was de eerste van Oogstmaand, verzogt hy verlof van den Bevelheb- {==455==} {>>pagina-aanduiding<<} ber Eedveld, om uit te trekken, en eenige vyanden op te ligten, op dat hy, tegen dezelven, eenen zyner adelborsten, die gevangen was, en dien men niet slaaken wilde, zou mogen lossen. Men laat hem gaan, met dertig zyner Schotten, en zeven soldaaten met eenen tromslaager van Eedvelds Regement. Doch deezen agt doet hy, onderweg, in een Kerkje aantasten en binden, en strykt toen, gevolgd van een' troep volks van Hautepenne, met den volgenden morgen, wederom naar Lier toe. Voor de poort gekemen, roept hy, dat men hem opene, alzo hy, met goeden buit, te rug keerde. Zyn Broeder, die Luitenant onder hem was, en van den aanslag wist, begeeft zig naar 't Stadhuis, daar Kornelis Kriekaart, Schepen der Stede, geboodt over de Burgerwagt; en verzoekt hem, de sleutels van Eedveld te willen vorderen. Niemant hadt kwaad vermoeden op de Schotten. Nogtans gaat Kriekaart zelf, met de sleutels, naar de poort, en beveelt alleen de winketten, die drie of vier waren, te openen, en het tweede niet, voor dat het eerste wederom gegrendeld ware. Dit geschiedde. Hy zelf stondt aan het laatste, daar Simple zo dra niet doorgetreden was, of hy stoot den Poortier onder de voet, en kwetst den Schepen doodelyk. Zyn Broeder, van binnen, overvalt de burgerwagt. Men opent de groote deuren: alles met zo veel stilte, dat de Koningschen al binnen waren, eer men 'er, in de Stad, iets van gewaar geworden was. Straks worden de toegangen gestopt, de ruiters rennen door de {==456==} {>>pagina-aanduiding<<} straaten, om het verzamelen der bezettelingen en burgeren te beletten. Toen ging 't op een moorden, en vrouweschenden, en plonderen, en afpersen van hoog rantsoen. Men rekent, dat 'er meer dan tweehonderd Stedelingen omgekomen zyn. 't Bemagtigen deezer Stad strekte tot merkelyke benaauwing van Mechelen, Vilvoorden en Brussel, en vooral van Antwerpen, daar men besloot, tot het slegten van het Klooster van S. Bernards, even buiten de Stad, op dat 'er de vyand niet in nestelen zou. Simple trok, sedert, met voorschryving van Parma, naar Spanje (r). Gevegt by S. Wynoksbergen. Op den tweeden van Oogstmaand, viel een hevig schutgevaarte voor by S. Wynoksbergen, tusschen vyftienhonderd Hoogduitsche Ruiters, onlangs, ten dienste van Anjou, uit Frankryk gekomen, en gevoegd met het Fransche voetvolk onder den Graave van Rochepot, en het grootste gedeelte van Parmas Leger. Men vogt lang en hardnekkig, tot dat partyen, wederzyds, aftrokken, laatende den vyand, hier, tusschen de drie- en vierhonderd dooden (s). XVI. De Walsche Gewesten verzoeken, dat het uitheemsch Krygsvolk wederom in 't Land kome. De Landvoogd, in 't voorjaar reeds bespeurd hebbende, dat die van Artois en Henegouwen bevreesd waren voor de aankomst der Fransche Legermagt, van welke zy den eersten aanstoot verwagtten; hadt deeze vrees, behendiglyk, gevoed, en hun toen {==457==} {>>pagina-aanduiding<<} te verstaan gegeven, dat 'er geen beter middel was, om hen te beschermen, dan dat zy den Koning baden, dat hy het uitheemsch Krygsvolk, te vooren, op hunne begeerte, ten Lande uit geschikt, wederom herwaards wilde zenden. Men luisterde naar deezen raad. Jan Sarazyn, Abt van S. Waast, werdt afgevaardigd naar den Koning, en vondt zo veel gehoors ten hove (t), dat Filips, in alleryl, zevenhonderdduizend Dukaaten overmaakte, en vyfduizend Spaansche en Italiaansche knegten herwaards zondt, die zig, kort na 't gevegt by S. Wynoksbergen, met Parmas Leger vereenigden (u). Hy, zo merkelykGevegt onder Gend. versterkt, besluit het Leger des Hertogs, welk, mids het verloopen veeler Engelschen, en door andere toevallen, zeer gedund was, en te S. Lievenshout, twee mylen van Gend, lag, op den negenentwintigsten van Oogstmaand, onvoorziens, te overvallen. De Franschen waren egter op hunne hoede; doch, merkelyk minder in getal dan de vyand, weeken zy, in zeer goede orde, tot onder 't geschut van Gend. Hier viel een vinnig gevegt voor, tusschen de Engelschen onder Norrits en de vyandlyke voorhoede, die ook hevig beschooten werdt, uit de Stad. De Hertog en de Prinsen van Oranje en Espinoi zaten onder de muuren, om 't gevegt te aanschouwen, daar een kogel, pas vier roeden van Anjou en Oranje af, eenen Serjant velde, 't welk hen ter zyde deedt treeden. Meer dan {==458==} {>>pagina-aanduiding<<} eens, werdt de stryd hervat. Hy duurde tot aan den avond, wanneer Parma aftrok, begraavende omtrent tweehonderd dooden, en de voornaamsten, nevens de gekwetsten, met zig voerende. De onzen hadden ook vry wat geleeden. De Hertog en de Prins begaven zig, met al het Krygsvolk, over de Schelde, naar Dendermonde, en van daar, in den aanvang van Hersstmaand, naar Antwerpen, alwaar 't Leger, eene poos, uitrustte (v).Hohenlo verovert Megen. In deeze zelfde maand, gelukte het den Graave van Hohenlo, Megen en eenige andere Plaatsen van klein belang in Brabant te bemagtigen (w). XVII. Aanslag tegen het leeven van Anjou en Oranje ontdekt. In Hooimaand te vooren, terwyl Anjou en Oranje zig te Brugge onthielden, was 'er wederom een boos opzet tegen hen beide, en tegen gantsch Frankryk, ontdekt, waarvan wy de omstandigheden kortelyk ontvouwen moeten. Nikolaas Salseda, Zoon van Pieter Salseda, die, op de Parysche Bruiloft, om 't voeren der wapenen tegen die van Guize, omgebragt was, hadt, eenigen tyd geleeden, te Rouan, van valsche munt betigt geweest zynde, vergiffenis verworven van den Koning van Frankryk, door voorbede des Hertogs van Lotharingen, wiens zyde hy, na 't omkomen zyns Vaders, gevolgd hadt. Deez' begeeft zig naar den Prinse van Parma, en toen naar den Hertoge van Anjou, dien hy zynen dienst aanbiedt, om een braaf Regement knegten te werven. Anjou laat {==459==} {>>pagina-aanduiding<<} zig met hem in, niet konnende vermoeden, dat iemant, wiens Vader door die van Guize van kant geholpen was, iets, ten voordeele van dit Huis, zou willen onderneemen. Maar Oranje kreeg een schalk oog op den valschen munter, en ontdekte haast, dat hy verstand gehouden hadt met Parma, die hem twee gezellen hadt toegevoegd, welken hy riedt in hegtenis te neemen. Anjou, sedert, ook vernomen hebbende, dat Salseda met die van Lotharingen verzoend was, deedt hem, ten Hove, in stilte vatten, terwyl zyne makkers, Francisko Basa en Nikolaas Hugot, bygenoemd la Borde, hem buiten stonden te wagten. Eindelyk, verneemt Basa naar Salseda, aan zekeren dienaar, die weder vraagt, of hy hem kende? en, terstond daarop, naar binnen treedt. Doch op dit oogenblik, kreegen de twee gasten agterdenken, en pakten zig weg. Basa werdt, nogtans, agterhaald, en beleedt, gepynigd zynde, dat zy, ter begeerte van Parma, aangenomen hadden, den Hertog en den Prins, door vergif of eenig ander middel, van kant te helpen. Doch Salseda loochende, iets tegen den Hertoge voorgehad te hebben. Alleenlyk, beleedt hy, zig in zynen dienst te hebben begeven, op hoope van, met behulp van zyn regement en eenige anderen, Kameryk en Duinkerken aan den vyand te zullen konnen leveren: voorts, was zyn toeleg geweest, al wat 'er omging over te brieven aan die van Guize, die 'er den Prinse van Parma, en door deezen den Koning van Spanje van verwittigen zou- {==460==} {>>pagina-aanduiding<<} den. Nog openbaarde hy een geweldig eedgenootschap,Wat hier aan meer vast ware. gesmeed door die van Guize, om Frankryk aan Spanje te brengen. Zyne belydenis werdt den Koning van Frankryk toegezonden, die Salseda haalen deedt. Doch deez', in Frankryk gebragt, herriep zyneStraf der schuldigen. bekentenis. Nogtans werdt hy verweezen, om met vier paarden vaneen gescheurd te worden. Basa, midlerwyl, in de gevangenis aan een mes geraakt zynde, hadt zig het hert asgesteken. Zyn lyk werdt aan de galge opgeknoopt, met een geschrift aan de beenen, in 't Duitsch en in 't Fransch, meldende, dat hy voorgehad hadt, zyne Hoogheid en den Prins van Oranje van kant te helpen, uit last van den Prinse van Parma. Lammoraal van Egmond, jonger Zoon van den onthalsden Graave, hadt, te Brugge, eenige gemeenschap gehadt met Salseda, en zig, hierdoor, in sterk vermoeden gebragt, dat hy kennis van zynen toeleg hebben moest. Ook hieldt men hem, eenigen tyd, op 't Slot te Sluis, gevangen. Doch alzo men geen bewys tegen hem hadt, werdt hy geslaakt, en trok, eerlang, met den Hertoge, naar Frankryk (x). XVIII. Oorlog in Portugal, waarin de Staaten betrokken worden. Omtrent deezen tyd, hadden de algemeene Staaten aan Don Antonio, die zig Koning van Portugal noemde, twaalf Oorlogsschepen ter hulpe toegeschikt, van welken 'er zes, door Holland, werden uitgerust (y), onder {==461==} {>>pagina-aanduiding<<} den Heere van Warmond, als Admiraal; in hoope van, daarmede, den Koning van Spanje aan nieuw werk te zullen helpen. Wy hebben van deezen Portugeeschen kryg, slegts in 't voorbygaan, gewaagd: doch moeten 'er nu, naardien 'er de Staaten in betrokken werden, iets meer van melden. Henrik, Koning van Portugal, op den dertigsten van Louwmaand des jaars 1580, overleeden zynde, zonder mannelyke nazaaten (z), rukte Filips, Koning van Spanje, terstond, met een Leger, naar de grenzen, om zig van dit Ryk meester te maaken. Men boodt hem kleinen wederstand, by gebrek van genoegzaame magt, en uit hoofde der partyschappen, die den Staat verdeeld hielden (a). Nogtans is 'er blyk, dat men, in den zomer des gemelden jaars, naar Amsterdam geschikt heeft, om, van daar, op den naam van de Regeerders en Verdedigers van 't Ryk, eenige Krygsbehoeften te bekomen (b). Don Antonio, gehouden voor eenen natuurlyken zoon eens Broeders van Koning Henrik, hadt zig, schoon geestelyk en Prioor van Acrato, te Lisbon, tot Koning doen uitroepen, en trok Filips, met een Leger, tegen. Doch hy werdt geslaagen, en gedwongen te vlugten. waarna Lisbon aan de Spanjaards overging. Don Antonio zworf, eenige maanden, herom in zyn eigen Ryk, door klippen en wildernissen, en ontkwam, eindelyk, op een {==462==} {>>pagina-aanduiding<<} Enkhuizer Schip, gevoerd door Kornelis van Egmond, welk hem te Calais, aan land zettede. Van hier, stak hy naar Engeland over. Filips werdt, midlerwyl, te Lisbon, tot Koning van Portugal gekroond (c). Don Antonio verwierf, in deezen jaare 1582, eenige Schepen in Frankryk, op den naam van de Koninginne Moeder. Met deeze Vloot, over welke Filips Strozzi geboodt, ondernam hy den togt naar Portugal, die ongelukkig uitviel, wordende hy, by het Eiland S. Michiel, door den Markgraaf van Santa Croce, geslaagen (d). De Schepen, in Holland, ten zynen dienste, gereed gemaakt, schynen den togt niet mede gedaan te hebben: maar zyn, in 't najaar, in de Haven van Enkhuizen, opgelegd, en daarna ontslaagen (e). Don Antonio keerde, eerlang, naar Frankryk. In 't volgende jaar, deedt hy, hier, op nieuws, aanzoek, om eenige Schepen (f); doch ik vind niet, dat hierin bewilligd werdt. De rampspoedige Vorst hadt twee Zoonen, van welken de oudste, Don Emmanuel, naderhand, in Holland gekomen zynde, met de eenige volle Zuster van Maurits, Prinse van Oranje, getrouwd is geweest (g). Doch hiervan zullen wy, in 't vervolg, nog nader moeten spreeken. {==463==} {>>pagina-aanduiding<<} XIX. Aanslag, om Enkhuizen, door verraad, aan 's Konings zyde te brengen. Juist op den tyd, dat Filips, te Lisbon, tot Koning van Portugal, gekroond werdt, in Zomermaand des jaars 1581, lagen aldaar eenige schippers van Hoorn en Enkhuizen, die, op zyn bevel, zeer heuschelyk bejegend, en sommigen zelfs ten Hove genoodigd en onthaald werden, met toezegging, dat zy, wederom komende, dezelfde gunst te wagten hadden. De Koning stelde, hiertoe, inzonderheid, te werk eenen zyner trauwanten, Fredrik Klaaszoon genoemd (h), geboortig van Enkhuizen, die nog een' broeder daar ter Stede hadt. De schippers, t' huis gekomen, op den tyd, als men Filips stondt af te zweeren, hadden den mond alomme zo vol van 's Konings minzaamheid en goedaartigheid, dat de Wethouders, bedugt dat dit praaten de burgers schuw mogt maaken van den eed, een vendel knegten verzogten van Sonoi, waarmede zy, dat pas, de Stad in rust hielden. Weinige maanden hierna, komt de Enkhuizer Hellebaardier, met 's Konings brieven aan de burgerye, in schyn, zynen broeder bezoeken, en krygt, in stilte, veel volks aan zyne koorde, dat zig bepraaten laat, om de gunst van den afgezwooren' Vorst te herwinnen. Onder anderen, doet hy ook aanzoek by Wouter Verhee, Broeder van Jan Verhee, Schepen te Amsterdam, die, van 't stuk eenen gruwel hebbende, nogtans een afschrift maakte van 's Konings schryven, welk den eersten van Wynmaand des jaars 1581 gedagtekend was. Doch den handel {==464==} {>>pagina-aanduiding<<} den Wethouderen, ten nadeele van eenigen zyner bekenden, te openbaaren stondt hem tegen de borst. Hy hieldt dien dan eenen geruimen tyd by zig. Nu, reizende door Haarlem, hadt hy 'er zynen vertrouwden vriend, Dirk Volkertszoon Koornhert, kennis van gegeven, die, hem bestraffende, dat hy 't der Overheid verzweegen hadt, terstond naar den Haage trok, en de zaak, door Nikolaas van der Laan, Burgemeester van Haarlem, aan de Staaten bragt; die, 't afschrift van 's Konings Brief gezien hebbende, terstond nog een vendel, dat in Edam en Monnikendam verdeeld lag, naar Enkhuizen schikten, den Hellebaardier heimelyk vatten, en anderen in hunne huizen verzekeren deeden. Alles liep egter zagtelyk af. De trauwant zelf werdt, schoon na lang zitten, ontslaagen, onder enkel bevel van 't Land te verlaaten. Doch als men de beweeging gestild waande, ontdekte men nieuwe brieven van den Koning, gedagtekend den twaalfden van Bloeimaand deezes jaars 1582, en gerigt aan de twee-enzeventig hoofden der Burgerye. Toen kreeg Sonoi nieuwen last van de Staaten, om Enkhuizen te bezetten met drie vendels, elk van honderdenvyftig koppen, die, daarna, op 's Prinsen bevel, tot tweehonderd, vermeerderd werden. Ook kwam Sonoi zelf te Enkhuizen woonen, voor den gantschen aanstaanden winter: waarmede toen alle vrees voor ongemak verdween (i). Op 't einde des volgenden jaars, kreeg {==465==} {>>pagina-aanduiding<<} men, te Amsterdam, uit Luik, berigt, dat de vyand op Enkhuizen en op Hoorn loerde. Te Enkhuizen, werden eenige luiden by den kop gevat; doch men vondt geen klaar bescheid ten hunnen laste. Ook verdween de vyandlyke aanslag (k). XX. Verdugo valt de schans te Oldenborn aan. In Friesland en daaromtrent, werdt de kryg, dit jaar, zo vinnig niet gevoerd, als men verwagt hadt. Verdugo deedt, in 't laatst van Louwmaand, eenen vergeesschen aanval op de schans te Oldenborn, onlangs, op last van den Heere van Rumen, gestigt, door den Heere van Nyenoord; die Verdugo, afgeweezen door de bezetting, in den staart viel, en goeden buit bekwam (l). In Hooimaand,Hy belegert Lochem. sloeg Verdugo, de Zevenwolden en Drente hebbende afgeloopen, het beleg voor Lochem, in 't Graafschap Zutfen. Eenige Westfriesche vendels, gescheept in de Marne, brandden, om hem vandaar te trekken, wel dertig Kerspelen af, in Twente en Drente; doch zy bereikten hun oogmerk niet. Daarna hielp Graaf Willem Lodewyk van Nassau eenige wagens met mondbehoeften in Lochem. Doch Verdugo, om dit in 't vervolg te beletten, bestondt de Plaats veel naauwer te besluiten. Graaf Willem en de Graaf van Hohenlo, vyfendertigh onderd knegten en duizend ruiters te hoop gerukt hebbende, bestookten daarmede Verdugo, in zyn voordeel; doch werden, met groot verlies, afgeslaagen. De belegeraars, daarna, merke- {==466==} {>>pagina-aanduiding<<} lyken onderstand van volk bekomen hebbende, stopten alle de toegangen naar Lochem, alwaar men zig, sedert eenigen tyd, reedsHohenlo ontzet het. met paardenvleesch beholpen hadt. Maar Hohenlo, op nieuws, met meerder magt dan te vooren, en met vier zwaare stukken geschuts, genaderd zynde, deedt den vyand deinzen, uit eene groote sterkte, by 't Huis ter Wilde, een half uur van Lochem, en toen een open naar de Stad hebbende, de bezetting ververschen. Verdugo, nu buiten staat om den toevoer naar Lochem te beletten, verliet alle zyne schansen, op den twee-entwintigsten van Herfstmaand: waarmede de Stad volkomen ontzet werdt. Verdugos volk werdt verdeeld in Grol, Oldenzeel, Goor,Steenwyk verrast door Verdugo. Enschede en Koeverden (m). 't Gelukte hem, wat laater, Steenwyk, welk, onlangs, zo streng een beleg doorgestaan hadt, by verrassing, in te neemen. Zeker Landman, die zynen hals voor 't slaagen van den toeleg te pande gezet hadt, geleidde den Overste Luitenant Tassis, met zes- of agthonderd knegten en twee kornetten paarden, 's nagts voor den zeventienden van Herfstmaand, naar de Oostpoorte, daar de graft waadbaar was. Zy raakten 'er door met de ladders, beklommen den wal, en overmeesterden de vesting, zonder dat men hen, voor dat het te laat was, vernomen hadt (n). De Sloten te Keppel en Batentenburg en de Stad Hasselt, door de Staatschen, bemagtigd. Maarten Schenk gevangen. De Staatschen verrigtten weinig in deezen oord. Alleenlyk bemagtigden zy 't Huis {==467==} {>>pagina-aanduiding<<} te Keppel. Ook gaf zig 't Slot te Batenburg aan de Maaze by verdrag aan hun over. De bezetting van Zwartsluis paste, op den zesentwintigsten van Wynmaand, met het openen der poorte, voor Hasselt te zyn, en verraste de Stad, daar eenige huizen geplonderd, de beelden gestormd werden, en de Hervormde preek ingevoerd (o). Merkwaardiger geluk hadt de Staatsche bezetting van Gelder gehad, eenige maanden te vooren. 't Was haar gebeurd, op den vierden van Grasmaand, Maarten Schenk van Nideghem, zo als hy uit Zante, in Kleefsland, kwam, op te ligten en vast te houden. Hy zat nu veel langer dan twee jaaren te vooren, en moest, eindelyk, nog een hoog rantsoen betaalen (p). Op den veertienden van Herfstmaand,Staat van Parmas Krygsmagt. hadt de Prins van Parma zyne Krygsmagt doen monsteren, en zesenvyftigduizendvyfhonderdenvystig knegten, onder driehonderd vendels, en drieduizendvyshonderdzevenendertig ruiters, onder drie-envyftig kornetten sterk bevonden. Zy stondt den Koning, maandelyks, op zeshonderdtwee-enveertigduizenddriehonderdzesenvyftig guldens. Doch alzo een groot deel van dit volk in bezetting lag, kon de Landvoogd geene dertigduizend man in 't veld brengen (q). VoorHy bemagtigt verscheiden' Plaatsen. 't einde van deezen Veldtogt, bemagtigde hy l'Escluse, Chateau in Cambresis en eenige andere sterkten in dien oord. In 't eerst van Slagtmaand, beschoot en veroverde hy Ni- {==468==} {>>pagina-aanduiding<<} nove, Liekerke en Gaasbeek, dat nu, voor de derde reize in dit jaar, overging. Zelfs schiep hy hoop om Brussel te benaauwen, en sloot de toegangen derwaards, van verre. Doch alzo Anjou hem den weg naar 't Land van Waas hadt afgesneeden, en Artois en Henegouwen agter hem kaal gegeten waren, raakte hy zelf in verlegenheid om eetwaaren. Ook werdt hem, door het doorsteeken van eenige dyken, het hoog winterwater op 't lyf gezonden. Hier kwam ziekte en sterfte by onder zyne benden: alle welke ongemakken hem dwongen het veld te verlaaten, en de winterlegeringen te betrekken (r). De Legers betrekken de Winterkwartieren. Het Leger des Hertogs van Anjou, onlangs versterkt met vierduizend Franschen en drieduizend Zwitsers te voet, en ettelyke benden Paarden, onder den Maarschalk van Biron, werdt gelegd in de Steden van Vlaanderen. Het hadt ook veel geleeden, zo door de sterfte, die 'er niet minder dan onder de vyanden in zwang ging, als by gebrek van betaaling, welk laatste ongemak veele Fransche knegten dermaate verarmd hadt, dat zy schandelyk liepen bedelen (s). Dagvaart te Antwerpen. Anjou, om dit gebrek te verhelpen, en de verdere lasten des krygs te vinden, beschreef de algemeene Staaten, in Slagtmaand, te Antwerpen, en bragt het hier zo ver, dat men hem, in plaats van dertig, veertig tonnen schats in 't jaar beloofde, behalve nog zeshonderdduizend guldens, te betaalen in vier {==469==} {>>pagina-aanduiding<<} gelyke deelen, in Grasmaand, Bloeimaand, Zomermaand en Hooimaand des volgenden jaars (t). XXI. Nieuwe styl, door den Paus ingevoerd. Voor 't einde des jaars 1582, voerde Paus Gregoor de XIII. eene andere tydrekening in, dan men, veele eeuwen herwaards, gebruikt hadt. Zy werdt, in de meeste Nederlanden, en, door den tyd, in allen aangenomen, en, in onderscheiding van den Ouden, den Nieuwen styl genoemd. De Kerkvergadering van Nicea, gehouden in den jaare 328, hadt geraamd, dat men, om 't Paaschfeest niet op éénen dag met de Jooden te vieren, daartoe zou kiezen den Zondag, die volgt op den veertienden dag der nieuwe maane, welke na de Lente-dag- en nagtsevening komt. Voor den dag deezer dagen nagt - evening nu, hadt men te houden den eenentwintigsten van Lentemaand, daar zy toen op viel. Doch naardemaal men het jaar, voor dien tyd, en sedert, plagt te rekenen op driehonderdvyfenzestig dagen en een vierde, welk vierde, om de vier jaaren, eenen dag uitmaakt, dien men dan, na den vierentwintigsten van Sprokkelmaand, gewoon was in te voegen: en naardemaal de zon, gelyk men spreekt, haaren loop aflegt, in omtrent els minuuten minder tyds, zo was hieruit gevolgd, dat de Lente-dag- en nagtsevening, in deezen jaare, tien dagen vroeger kwam, te weeten, niet op den eenentwintigsten, maar op den elfden van Lentemaand. Men zag, uit dit verschil tusschen het ge- {==470==} {>>pagina-aanduiding<<} meen en zonnejaar, zo veel verloop in de Feestdagen der Roomsche Kerke te gemoet, dat het, eindelyk, zou konnen gebeuren, dat Kersttyd viel midden in den Zomer. De Landluiden ook, gewoon zig, in 't zaaijen en planten, naar deeze Feestdagen te schikken, moesten verlegen staan, als dezelven in andere zonnemaanden kwamen, dan te vooren. De Paus trok dan, om dit verloop te verhelpen, tien dagen af van het tegenwoordige jaar: beveelende, dat men, na den vierden van Wynmaand, dag van S. Franciskus, niet den vyfden, maar den vyftienden schryven zou. Voorts keurde hy, dat men, om diergelyk verloop, in 't vervolg, te voorkomen, na het jaar 1600, de drie eerstkomende honderdste jaaren, te weeten het jaar 1700, 1800 en 1900, voor geene schrikkeljaaren zou hebben te rekenen, gelyk, naar den Ouden styl, moest geschieden; maar wel het jaar 2000, en zo vervolgens; waar uit ontstaan moest, dat de oude en nieuwe styl, die nu tien dagen verschilden, na ieder der drie volgende honderdste jaaren, een' dag meer verschillen zouden: door welke schikking, een merkelyk verloop in de Feesttyden, voor veele duizenden jaaren, genoegzaam voorkomen is. De Onroomsche Mogendheden, Engeland, Deenemarke, Zweeden en verscheiden' Duitsche Vorsten weezen egter 's Pausen schikking van de hand: de Roomschen, als de Keizer, Boheeme, Frankryk, Spanje en de Italiaansche Mogendheden omhelsdenze gereedelyk (u). De {==471==} {>>pagina-aanduiding<<} Hertog van Anjou geboodt ook, by Plakaat van den tienden van Wynmaand (v), dat men, hier te Lande, den vyftienden dier maand den vyfentwintigsten zou hebben te noemen, waardoorze maar eenentwintig dagen hebben zou, terwyl nogtans, voor dit loopende jaar, de verval- en betaaltyden de gewoone streek zouden blyven houden. Brabant, Vlaanderen, Artois, Henegouwen, Holland en Zeeland schikten zig naar 's Hertogs Plakaat, welk, op aanschryving des Prinsen van Oranje, in Holland, alomme afgekondigd werdt (w). Nogtans begreep men, aldaar, in 't volgende jaar, dat de tien dagen, om zekere goede inzigten, op de Jaarwedde zyner Doorlugtigheid, die, voor eenigen tyd, met vyftienhonderd guldens ter maand verhoogd was (x), niet zouden gekort worden (y). In Gelderland, Zutfen, Utrecht, Overyssel, Friesland, Groningen en elders, hieldt men zig nog lang aan den ouden styl, dien sommigen ook als bekwaamer tot het rekenen der tyden aanpryzen. Wy zullen ons egter, voortaan, bedienen van den nieuwen, die, in Holland, welks geschiedenissen wy inzonderheid beschryven, terstond, aangenomen is. Midlerwyl, werdt de winter niet geheellykEindhoven, Helmond en andere Plaatsen gewonnen. gesleeten, zonder iets te onderneemen. Des nagts na den agtsten van Louwmaand, werdt Eindhoven verrast, door eenen hoop Fran- {==472==} {>>pagina-aanduiding<<} schen, onder den Heere van Bonnivet. Helmond en andere sterkten in dien oord gingen ook, kort hierna, over aan de Staatschen (z). Doch dit gunstig begin des nieuwen jaars werdt gevolgd van een' ramp, die Anjou, op eens, al zyne eer benam, en de Landen op 't punt van hun bederf bragt. 't Gewigt der zaake vordert, dat wy 'er den oorsprong beknoptelyk van aanwyzen. XXII. Oorzaaken van den toeleg des Hertogs van Anjou, op het bemagtigen van eenige voornaame Steden. De Koning van Frankryk, schoon hy de Staaten, in Bloeimaand des voorleeden jaars, plegtiglyk hadt doen bedanken, voor de eere, welke men zynen Broeder hadt betoond (a); hadt nogtans, tot hiertoe, den Hertoge flaauwelyk ondersteund, bedugt, dat deeze, gelukkiglyk slaagende, ligtelyk alle de magt der Nederlanden tegen Frankryk gebruiken mogt; of, verre te kort schietende, 't Ryk met klagten over zynen Broeder vervullen, waaruit nieuwe beroerte te vreezen stondt. Eenigen zyner Staatsdienaaren rieden hem egter, de Nederlandsche zaaken ernstiger ter hand te neemen, meenende, dat hy, hoe 't ook met Anjou afliep, niet buiten oorlog blyven kon, en de gelegenheid nu waarneemen moest, om den vetten brok der Nederlanden wederom aan Frankryk te hegten, waarvan men dien, eertyds, hadt afgescheurd. Henrik nogtans neigde meer tot eenen anderen voorslag, hierop uitkomende, dat hy den Nederlanden zou byspringen met al zyne magt, zo de Staaten belooven wilden, dee- {==473==} {>>pagina-aanduiding<<} ze gewesten te laaten vervallen aan de Fransche Kroone, wanneer de Hertog van Anjou zonder Kinderen overleedt. 't Werdt, inderdaad, den Staaten voorgesteld, die 'er geheel geene ooren naar hadden: waarop de Koning zynen Broeder met den Nederlandschen kryg beworden liet, zonder meer te denken, om hem te ondersteunen. Anjou, vernomen hebbende op wat spil de zaaken in Frankryk draaiden, begreep ligtelyk, in welk gevaar hy stak, zo Parma hem te magtig werdt, en de Staaten, of sommigen derzelven, vrywillig of gedwongen, het oog eens wederom begonden te wenden naar den ouden Heer. Tegen den angst, die hem hierover aanging, wist hy geen beter hulpmiddel, dan zig, met geweld, meester te maaken van de voornaamste Steden, en de Staaten, daarna, te noodzaaken, om zynen Broeder de voorwaarden toe te staan, waarop hy hun, tegen Spanje, wilde byspringen. De Fransche Heeren, zig ziende veragt in de Nederlanden, daar men hen buiten alle voornaame Ampten hieldt, sterkten hem in dit opzet. Ook hadt het hem, van den beginne af, gespeeten, dat hy 't bewind over Holland, Zeeland en Utrecht hadt moeten laaten in handen van den Prinse van Oranje, die nog meer aanzoeks hadt dan de Hertog. Om evenwel 't stuk, niet als uit eigen' keuze, maar op den raad van anderen, te onderneemen, roept hy 'er zestien of zeventien samen, onder welken Willem van Hautemer, Heer van Fervaques, de zaak met zulk eene stoute welspreekendheid dreef, dat elk 'er {==474==} {>>pagina-aanduiding<<} zyn zegel aan hing. Ook de Hertog: die den zeventienden van Louwmaand beraamde,De Franschen maaken zig te Duinkerken meester. om den toeleg in 't werk te stellen. Doch te Duinkerken scheen men 'er, twee dagen te vooren, reeds eenen aanvang van te maaken, mids twee Nederlandsche vendels aldaar, ter gelegenheid van zeker verschil over de zeebuiten, tusschen de Franschen en de burgers, door zeven Fransche vendels, onder den Heere van Chamois, ten Stad uitTe Oostende en te Nieuwpoort worden zy verjaagd. Zy bemagtigen Dixmuiden en Dendermonde. Hun aanslag op Brugge mislukt. gedreeven werden. Dit opende Hopman Uitenregt de oogen, en deedt hem, met zyn Vlaamsch vendel, het Fransch, dat, nevens hem, te Oostende lag, ontwapenen en weg jaagen. Te Nieuwpoort dreeven de burgers de Fransche bezetting uit. Doch van Dixmuiden en Dendermonde maakten de Franschen zig meester met geweld. In Vilvoorden, Aalst, Meenen en Wynoksbergen, waren zy reeds de sterksten. Maar te Brugge, mislukte het den Franschen van Meenen en Dixmuiden, die reeds in de Stad waren, meester derzelve te worden, door de kloekmoedigheid van den Hoogbaljuw Gryze, die de burgery in de wapenen bragt, de Hoofden der Franschen op 't Stadhuis in verzekering hieldt, en door de Hopluiden der Burgeren een' wreeden dood deedt dreigen, zo zy hun volk niet ter Stad uit schikten, daar zy,Belydenis, wegens de oogmerken des Hertogs. eindelyk, toe besluiten moesten. De Provoost la Valette, en de Kolonel l'Espier, die men vast hieldt, nadat de Franschen de Stad geruimd hadden; en de Hofmeester la Fougere, die, sedert, geligt door den Heere van Zwevighem, gevangkelyk binnen Brugge ge- {==475==} {>>pagina-aanduiding<<} bragt was, beleeden, op scherpe ondervraaging ‘dat de Hertog voorhadt, zig te verzekeren van de voornaamste Steden, van de gemagtigden der algemeene Staaten en van den Prinse van Oranje; dien hy dwingen wilde, tot het herleveren der Renversaalen, wegens Holland, Zeeland en Utrecht, op dat hy aan 't vol bewind over alle de Landen geraaken, en den Roomschen Godsdienst herstellen mogt.’ La Fougere, in 't byzonder, verschoonde den Hertog, zo goed als hy kon, bybrengende, ‘dat hy te weinig gezags hadt, om 't Land behoorlyk te regeeren; en dat hy, het zelve met de sterke hand gevestigd hebbende, voorhadt de algemeene Staaten samen te roepen, om 't verdrag van Bourdeaux, hier en daar, te veranderen en te verbeteren, waarna hy eene algemeene vergiffenis van 't voorleedene dagt af te te kondigen, en den Spanjaard, met de magt zyns Broeders, die hy zig, in deezen stand der dingen, niet belooven kon, het hoofd te bieden (b).’ XXIII. Toeleg op Antwerpen, de Fransche Furie genoemd. Dusdaanig een uitslag hadt de onderneeming der Franschen, in Vlaanderen. Te Antwerpen, daar 't stuk, op den zelfden tyd, aangevangen werdt, hing het beleid aan den Hertoge zelven, die egter nergens minder slaagde. Eenige dagen te vooren, hadt hy, by monde van den Heere van Aldegonde, die 'er kleine eer mede behaalde, ter alge- {==476==} {>>pagina-aanduiding<<} meene Staatsvergaderinge, geklaagd, over de bekrompenheid van zyn gezag; doch de Leden ongeneigd gevonden, om iets meer in te ruimen. Tegen den vyftienden van Louwmaand, hadt hy een groot deel des Legers, in schyn om de zege, op Eindhoven behaald, te vervolgen, doen naderen tot digt onder de Stad: in welke hy veele Fransche Heeren en derzelver dienaars, vooral in zyn Hof, voorzien hadt van verborgen geweer. Doch onder de burgers, ontstondt nu een gemompel, hoe de Fransche soldaaten, om voor hunne betaaling verzekerd te zyn, van zins waren, de Stad te overmeesteren, en ten dien einde, gelyk inderdaad de toeleg was, des nagts na den zestienden, de Kroonenburger Poort in te neemen. 't Gaat vast, dat 'er, op welke eene wyze ook, iet van den toeleg uitgelekt was. De Wethouders kreegen 'er kennis van, uit 's Prinsen Predikant Villers, en verzogten den Hertoge, dat zy, om de burgery gerust te stellen, de straatketenen, wat vroeger dan naar gewoonte, mogten spannen, en lantaarnen uithangen, waarin hy bewilligde. De toeleg haperde dus, dien nagt. Met den dag, kreeg men, wederom, heimelyk berigt, dat de Franschen voorhadden, nog voor den avond, eene Poort te overweldigen. De Hertog ontboodt, hierop, de Wethouders en Kolonellen der Burgerye, en vernam naar den aanbrenger of eersten verdigter, om dien naar verdienste te doen straffen. Eindelyk, stelde hy hen te vrede, en badt, dat zy den volke allen argwaan beneemen wilden. De ketenen bleeven {==477==} {>>pagina-aanduiding<<} nogtans gespannen, de poorten toe, behalve voor 't Krygsvolk; welk Anjou naar buiten zondt, om, zo hy voorgaf, nog dien dag, eene algemeene monstering over het zelve te doen. De Hertog kwam, in persoon, den Prins van Oranje verzoeken, hem te willen verzellen. Doch deez', zig op 't ongunstig weder en zyne zwakheid beroepende, badt ver. schoond te zyn: te gelyk den Hertoge, zagtelyk, te gemoet voerende, hoe vol agterdogts deeze Landaart ware, en hoe veelen zig verbeeldden, dat hy uitreedt, om met het gantsche Leger wederom te keeren: 't welk Anjou met een lachje beantwoordde. Kort na den middag, reedt hy ter Poorte uit, verzeld van eenen grooten sleep Fransche en Nederlandsche Edelen; groetende, nu en dan, met buiging, en met hoedligting zelve, de toekykers, die zig, om stryd, verheugden, in de minzaamheid van hunnen Vorst. Eenigen egter, bespeurende, dat sommige Hovelingen geharnast waren onder 't opperkleed, kreegen arg vermoeden, en zeide 'er een, zo zou men eene Poort konnen inneemen. Pas buiten gekomen, werdt de Hertog, zo 't heette uit eerbiedenis, ontmoet door eenige benden Ruiterye uit het Leger. De Graaf van Rochepot begon zig, op de tweede Valbrug, te gelaaten, als of hem een Paard bezeerd hadt, om, onder dien schyn, zekere vendels in te wagten: en als dezelven nu naby gekomen waren, voegde hy 'er op, dat zyn been gebroken was. Deeze woorden, jambe rompue of gebroken been, liepen, van mond tot mond, en waren de leus, om toe te tas- {==478==} {>>pagina-aanduiding<<} ten (c). Te gelyk ging 'er een roer los, ten teken voor 't Leger. De gewaande bezeerde valt eenen Burger serjant aan, die hem in 't wagthuis genoodigd hadt, om zig daar te laaten verbinden. Zyne makkers storten op de andere omstaande burgers. Omtrent tweehonderd Paarden, die den Hertoge verzeld hadden, keeren ylings te rug, gevolgd van eenen hoop speeren. 't Gantsche Leger, in beweeging geraakt, trekt naar de Stad toe. De Hertog, zig nevens den weg houdende, port de benden voort, met gebaarden en woorden, zeggende, marchez, mes enfants, marchez & ne pillez point: Trekt aan, myne kinderen, trekt aan, en plondert niet. Agt of negen vendelen voetknegten, vooruit gerukt, volgen de Ruiters, die vier- of vyfhonderd sterk waren (d), zetten 't over de brug, door de Kipdorper Poort, verspreiden zig, ter wederzyde, en door eenige straaten, bemagtigen 't geschut, en keeren 't tegen de Stad. De gemeene kreet was, Ville gaignée, Vive la Messe, tue, tue, dat is, de Stad is gewonnen, Leeve de Mis, sla dood, sla dood. Sommigen schreeuwden Nous sommes amis, Wy zyn vrienden. Tot een teken hunner overhand, stakenze, by de poort, den brand in eene wooning. Doch de burgery, zig, van de Fransche dertelheid, geen minder onheil spellende, dan zy, nu tweemaalen, van de Spaansche wreedheid geleeden hadt, grypt het geweer, vliegt ter deure uit, en valt aan op de {==479==} {>>pagina-aanduiding<<} valsche vrienden: eerst zonder, daar na met orde, en elk onder zynen Hopman. Men kende nu geen onderscheid van gezindheid meer: de naam van Burger alleen vereenigde alle herten. Eenigen, by gebrek van lood, verschooten de zilveren knoopen hunner wambuizen, of 't geld uit de beurs, tot kogels geknaauwd. Een Regement Stedelingen, gezonden tot 's Prinsen bescherming, verzekerde zig van Fervaques, die, met een goed getal Franschen, zo men meende, om Oranje te ligten, in de Stad gebleeven was, en in 't S. Michiels Klooster betrapt werdt. Eene andere party plaatste zig in de schuttersdoelen, en in eenige huizen, die op de Vest uitzagen, vuurende, van daar, zo fel op de Franschen, dat derzelver getal, hier, merkelyk dunde. Eerlang, werdt men 't geschut wederom magtig, wendde 't naar buiten, en loste het op de naderende Zwitsers. De Hertog, die zig reeds meester van de Stad waande, begon toen den moed te laaten vallen, en week buiten schoots. Van binnen, weerden zig wyven en jongens, om 't geschut te sleepen, daar de nood grootst was. Dat dondert onder de ruiters, die, van vooren, door de ketenen, van agteren, door hun eigen volk, van bezyden, door de huizen, beslooten, met paarden met al, aan flarzen gekletst werden. Niet beter ging 't het Fransch Voetvolk, welk, uit de vensters en van de daken, door kogels getroffen, en onder eenen slagregen van pannen, steenen, blokken, banken, stoelen, tafels, met een schrikke- {==480==} {>>pagina-aanduiding<<} lyk gedruis, verpletterd werdt. Toen zwigt der Franschen vuurigheid. Ook begon 't hun aan buskruid te mangelen. Zy zien dan om naar de poort, dienze naast was, raaken 'er uit. De rest volgt, met zo geweldig een' drang, dat 'er veelen, in de engte verstikten: veele anderen sneuvelden, door eenen hagel van mutketkogels, spattende uit de naaste hoekhuizen. De poort raakt, tot anderhalf mans lengte hoog, gepropt met lyken, onder welken men de leevenden, hier en daar, zag wemelen, en den kop uitsteeken, om lugt te scheppen. Veelen, ruiters zo wel als knegten, wierpen zig over de Vest in 't water, daar 'er ook menig omkwam, of, uit onkunde van 't zwemmen, of door 't gewigt der wapenen, of door 't geschut der Stedelingen. Om de poort te ruimen en toe te krygen, hadt men langer dan een uur werk, zynde de Franschen ook omtrent zo lang in de Stad geweest. Zulk eene uitkomst hadt hier de Fransche Furie of Woede, gelyk menze, sedert, genoemd heeft. Tagtig burgers omtrent hadden 'er 't leeven by ingeschooten. Doch in en om de Stad, vondt men meer dan vyftienhonderd dooden van de Franschen, onder welken zeer veele voornaame Edelen waren. Vyftienhonderd werden 'er gevangen genomen, en daar onder de Bisschop van Constance, Groot - Almoessenier des Hertogs. Toen 't gevaar voorby was, vloogen de burgers, van blydschap, elkanderen om den hals, en wenschten elkanderen, met hertelyke beweeging, {==481==} {>>pagina-aanduiding<<} geluk, over de behoudenis van leeven, haave, vrouwen, kinderen en vrienden (e). De Wethouderschap van Antwerpen schreef, terstond, haar wedervaaren over aan de Staaten der byzondere gewesten, op dat deezen, in allen gevalle, zorg voor hunne veiligheid droegen. Ook stelde men, in Holland, hierop, de vereischte orde, beschryvende de Staaten van dit gewest en van Zeeland, tegen den zesden van Sprokkelmaand. Men begreep, hier, dat de Prins, by de onderneeming der Franschen, groot gevaar geloopen hadt, en verzogt hem, ernstelyk, by alle verdere handelingen met den Hertoge, voor zynen eigen' Persoon en voor de Landen van Holland en Zeeland, de vereischte zorg te willen draagen (f). XXIV. Anjou verschoont zyn bedryf, schuivende de schuld op de Staaten en anderen. Anjou, zig naar 't Leger te Berchem begeven hebbende, schreef, van daar, terstond, aan de Wethouderschap van Antwerpen, om zyne pakkaadje en papieren, om de pakkaadje van eenige andere Heeren, en om 't ontslag van eenige gevangenen. Van 't gebeurde gaf hy de schuld, voornaamlyk, aan de kleinagting, waarmede men hem, eenigen tyd herwaards, en inzonderheid nog deezen dag, bejegend hadt, laatende voorts vraagen, wat men van hem begeerde? Op gelyken zin, schreef hy ook aan de algemeene Staaten en aan den Prinse van Oranje. Doch die van Antwerpen en de Prins zon- {==482==} {>>pagina-aanduiding<<} den hem geen antwoord. De algemeene Staaten schreeven hem, des anderendaags, om vrygeleide voor hunne Gemagtigden. Dit scheen hem naar te veel mistrouwens teGebrek in zyn Leger. smaaken (g). Ondertusschen, leedt het Leger groot gebrek aan mondbehoeften, die hy, met schryven en herschryven, aan Staaten, aan Steden, aan Oversten, niet te bekomen wist (h). Hy zelf hadt 'er zyn deel van, en zag men hem, te Duffel, werwaards hy vertoogen was, eetende raauwe raapen, en de maaltyd houdende, met een weinig zuivelsHy trekt over de Dyle. tot een tarwenbrood. Geperst door honger en kommer, zette hy 't, van Duffel, over de Neethe, naar Rimenant, daar hy de Dyle dermaate gezwollen vondt, dat 'er geene brug over te leggen was. Zyn toeleg was, over Vilvoorden, naar Dendermonde te raaken, daar de zynen meester waren. Des begeeft zig de soldaat te water, door de volle Dyle, die omtrent duizend man wegsleepte. De Hertog zelf, lobberende tot aan de schouders door den stroom, haalde hier eene ongezondheid, die hem altoos bybleef (i). Dus bragt hy 't te Vilvoorden, daar hem de Staatsche Gemagtigden kwamen vinden, welken hy afvaardigde met eenige punten, strydende niet weinig met het Verdrag van Bourdeaux. De Prins van Oranje vermaande hem, tot het opstellen van billyker voorwaarden (k): doch 't baatte weinig. {==483==} {>>pagina-aanduiding<<} Parma en de Malkontenten, midlerwyl, hun voordeel zoekende, uit het wanbedryfParma poogt de Steden tot afval te bekooren. Anjou handelt met hem. der Franschen, noodigden Staaten en Steden, door minzaam schryven, om zig te verdraagen met den Koning (l). Zelfs tradt hy in onderhandeling met den Hertoge van Anjou, die aanboodt naar Frankryk te willen keeren, zo men hem Bapaume, Bouchain, Quesnoi en Landrechies wilde laaten. Doch Parma hadt hier geene ooren naar. Alleenlyk, boodt hy voldoening der agterstallen aan 't Fransche Krygsvolk, zo de Hertog het Land ruimen wilde (m). Doch 't is te denken, dat deeze handel, van 's Hertogs zyde, enkelyk ondernomen zy, om te beter voorwaarden van de Staaten te bedingen. De Koning van Frankryk zondt, kort hierna,De Koning van Frankryk biedt zyne bemiddeling aan, tusschen den Hertog en de Staaten. François du Pont, Heer van Mirambeau, herwaards, om zyne bemiddeling, tusschen den Hertog en de Staaten, aan te bieden. De Gezant schreef, in eene openbaare Rede, ter Staatsvergaderinge gevoerd, 't bedryf des Hertogs toe aan eene schielyke overyling van gramschap. Doch 't gemeen zelf begreep, dat zulk een onbedagte drift niet over verscheiden' Steden tevens kon uitgestort worden. Men gaf egter den Gezant heusch bescheid. Oranje in 't byzonder beloofde, zyn best te zullen doen, tot slissing van 't geschil; zo de Hertog ter goeder trouwe gaan, en liever rondelyk schuld bekennen, dan zig langer met blaauwe verschooningen behelpen wil- {==484==} {>>pagina-aanduiding<<} de (n). Omtrent deezen tyd, schynt gebeurd't Hertogdom van Brabant wordt den Prinse aangebooden. te zyn, 't gene my, slegts by eenen onzer Schryveren, is voorgekomen, dat men den Prinse van Oranje het Hertogdom van Brabant heeft aangebooden; doch dat hy 't van de hand wees, zeggende ‘geene magt te hebben, om het te beschermen, en den Koning van Spanje ook geene reden te willen geeven, om te zeggen, dat hy alleenlyk gezogt hadt, hem alle zyne Landen te beneemen.’ De Raadsheer Jakob Zweerius, een der Gemagtigden tot het doen deezer opdragt, heeft dit zelf verhaald aan den Schryver, dien wy hier volgen (o), waarom wy 't niet stilzwygens hebben durvenHy opent zyne gedagten, over den tegenwoordigen staat der zaaken. voorby gaan. De Prins, midlerwyl, op 't verzoek van die van Antwerpen, zyne gedagten openende, over den tegenwoordigen staat der zaaken, wees aan ‘dat de Hertog, met den gepleegden en beschooren overlast, verbeurd hadt al 't Regt tot de Heerschappye, hem te Bourdeaux opgedraagen; doch dat de Landzaaten, desonaangezien, verpligting hadden aan hem en de Franschen. Dat men, door hunnen bystand, tyd gewonnen, één vyandlyk Leger zien smelten, een ander bedwongen, en Lochem, daar Gelderland en Zutfen aan hing, behouden hadt. Dat 's Hertogs beroeping ook gelegenheid hadt gegeven, tot het afzweeren des Spanjaards, den regten grondslag van 's Lands vryheid, zo men 'er slegts wel op wist te bouwen. {==485==} {>>pagina-aanduiding<<} Dat hiertoe alleen drie middelen waren: of dat men zig verzoende met den Koning van Spanje, of een Verdrag maakte met den Hertoge, of zig beschermde met zyne eigen' magt. In alle deeze wegen zag zyne Doorlugtigheid zwaarigheden: in den tweeden, het handelen met zyne Hoogheid, de minsten, alzo men nu goede voorwaarden, zo met opzigt op den Godsdienst als anderszins, van hem zou konnen bedingen; daar men, zig onverzoenlyk houdende, hem, Frankryk, en waarschynlyk ook Engeland tegen hebben zou. Den derden weg hieldt hy, nogtans, voor den besten, mids men gereeder ware dan voorheen, in 't opbrengen van penningen en in 't stellen van andere orde; doch hy gaf, ten besluite, genoeg te verstaan, dat hy hieraan wanhoopte (p).’ XXV. De Koning van Frankryk dringt sterk op een Verdrag met Anjou. Uit Frankryk werdt, kort na Mirambeau, herwaards gezonden Pompoune van Bellievre, die, beloften en bedreigingen samenvoegende, met dezelfde redenen byna, die Oranje gebruikt hadt, ook, meent men, volgens afspraak met hem, de Staaten de noodzaaklykheid aanwees van zig met den Hertoge te verdraagen. Hiertoe riedt ook de Engelsche Koningin. De Hertog was, aan de eene zyde, verlegen om lyftogt en geld, en wegens de gevangenen, te Antwerpen en elders in hegtenis; de Staaten waren, aan den anderen kant, ontryfd, door het verlies der Vlaamsche Steden, die in de magt der Fran- {==486==} {>>pagina-aanduiding<<} schen waren. Men vondt zig dan, van wederzyde,Verdrag, by voorraad, met hem. gedrongen tot handelen, en sloot, eerlang, een Verdrag, by voorraad, inhoudende ‘dat de Hertog, met vierduizend Knegten en driehonderd Ruiters, naar Duinkerken trekken zou, om daar eene poos te vertoeven, tot dat de Staaten gemagtigden derwaards schikten, om nader met hem te verdraagen. Dat hy den Staaten Vilvoorden zou ruimen, en het overige van zyn Leger naar Willebroek zenden, daar men hem negentigduizend guldens tellen zou, omze te verdeelen, naar zyn welgevallen. Dat hy zou zweeren, niets te zullen aanvangen, tot nadeel van de Landen, en dat zyn Krygsvolk den eed van getrouwheid zou doen aan de Staaten. Dat hy de Franschen uit Dendermonde en Dixmuiden zou doen trekken, na 't ontvangen van zeven gyzelaars, hem, door de Staaten, te leveren. Dat de Staaten, hierop, de gevangenen slaaken, pakkaadje en papieren overgeeven zouden. Dat daarna de gyzelaars zouden ontslaagen, en den vendelen, te Wynoksbergen leggende, belast worden, zig by 't Leger te voegen, en de Stad in bewaaring te laaten van inboorlingen, aangenaam den Staaten, die, terstond hierna, gemagtigden naar Duinkerken zouden zenden, om een eindelyk Verdrag te sluiten, welk men, nevens het Verdrag van Bourdeaux, plegtiglyk belooven zou naar te komen. Eindelyk, zou men alles, wat sedert den zeventienden van Louwmaand laatstleeden {==487==} {>>pagina-aanduiding<<} voorgevallen was, ter goeder trouwe, uit den zin zetten.’ Men tekende dit Verding ter wederzyde, op den agtentwintigsten van Lentemaand. Ook werdt het gevolgd van het overleveren der Steden, gevangenen en goederen, terwyl de Hertog zig naar Duinkerken begaf, om de gemagtigden der Staaten aldaar af te wagten (q). De Staaten, Dagvaart belegd hebbendeVlaanderen wil allen verdrag met den Hertoge gemyd hebben. te Antwerpen, sammelden lang met het ontwerpen der punten, op welken men met Anjou zou konnen verdraagen. 't Ontwerp, gemaakt zynde, werdt, vervolgens, aan de byzondere Landschappen gezonden, die eenen geruimen tyd noodig hadden, eerze 'er op besluiten konden. Op den agttienden van Zomermaand eerst, stemden de vier Leden van Vlaanderen ‘dat men zig met eigen' middelen behoorde te verdedigen, en Anjou, ondertusschen, ophouden met het vorderen van harde voorwaarden, onder anderen, dat hy zig in alle de gewesten moest doen huldigen, zonder dat een of eenigen derzelven eenige agterdeur, by wege van Renversaalen, open hielden (r).’ Vierkant streedt hiermede het Besluit vanHolland wil, onder voorbeding, met hem handelen. Holland, drie dagen te vooren genomen, behelzende ‘dat men met den Hertoge sluiten zou, schoon niet dan op den voet van het Verdrag van Bourdeaux, waarby Holland en Zeeland op zig zelven gelaaten waren (s).’ Antwerpen en Brussel wilden {==488==} {>>pagina-aanduiding<<} tot geen besluit komen, voor dat zy dat van alle de Vereenigde Landen verstaan hadden (t). De Hertog, te Duinkerken, verdriet krygende in 't wagten naar de Staatsche Gemagtigden, en ziende de gemoeden der Nederlanderen, meer en meer, van hem vervreemden, vertrok, op den agtentwintigsten van Zomermaand, naar Calais, laatende Duinkerken bezet onder bevel van den Heere van Chamois (u). XXVI. Parma wint Eindhoven. Omtrent den aanvang van Sprokkelmaand, hadt Parma den Graaf van Mansfeld en den Heer van Hautepenne afgezonden, om Eindhoven te belegeren. 't Beleg duurde tot in Grasmaand. De Maarschalk van Biron trok toen, in gevolge van een der punten van het jongste Verdrag met den Hertoge van Anjou, derwaards, om het ontzet te bevorderen.Biron de Huizen te Viersele en te Wouw. Hy bemagtigde, onder weg, het Huis te Viersele; doch de Stad, door honger en elende, op het uiterste gebragt, ging, den drie-entwintigsten, op eerlyk verdrag over. Biron begaf zig toen naar 't Huis te Wouw, by Bergen op Zoom, maakte 'er zig meester van (v), en bleef daaromtrent leggen, met zyn volk, leevende van 't zweet des armenDe Spaanschen neemen Turnhout, Hoogstraaten, landmans. Mansfeld, daarenboven, nam Turnhout in; doch verliet het weder. Voorts overmeesterde hy de Huizen te Hoogstraaten en te Loenhout: ook herwon hy Viersele, daarna Diest, dat nu voor de zevende maal in zeventien jaaren overging; en eer- {==489==} {>>pagina-aanduiding<<} lang ook het zwaare Slot te Westerlo, aan de groote Neethe (w). Parma, te vooren zyn Leger in drie hoopenLoenhout, Diest en Westerlo in. Gevegt by Steenbergen. verdeeld gehad hebbende, trok het nu byeen, en naar Roozendaal, om Biron slag te leveren. De Maarschalk, zyne aankomst verneemende, brak op, met het Leger, en week, over Steenbergen, naar Bergen op Zoom. Parma zette hem agterna, en onderhaalde, tusschen Steenbergen en Halteren, zyne agterhoede, die zig, wel twee uuren lang, vinnig weerde, eer Biron, met de overige benden, haar byspringen kon. Toen werdt de stryd eerst regt hevig. De Maarschalk, van 't paard gevallen, brak zyn been, en zou 'er gesneuveld zyn, zo Barchon, met de benden des Prinsen van Oranje, en anderen hem niet waren komen ontzetten. 't Gevegt, welk, op den zeventienden van Zomermaand, voorviel, duurde tot tien uuren des avonds, met omtrent even groot verlies van vierhonderd man, naamlyk, aan ieder zyde. Parma en de Staatschen trokken beide, des anderendaags, af. De laatsten scheidden, en verdeelden zig in de sterke Plaatsen, om enkel verweerender wyze te oorloogen (x). Maar Parma, zyn heir, wederom, dochParma bemagtigt Duinkerken, in twee hoopen, gedeeld hebbende, sloeg met den eenen 't beleg voor Heerentals; doch daarna verneemende, dat Montigni en la Motte, met vyfduizend man, verzameld tot {==490==} {>>pagina-aanduiding<<} een ander einde, zig voor Duinkerken nedergeslaagen hadden, toog hy derwaards, en bemagtigde de Stad, op den zestienden van Hooimaand, by verdrag, daar de burgers buiten gebleeven waren, die, hierom, met geveld geweer, tot zwaar rantsoen geperst werden. Men meent, dat de Stad zou hebben konnen ontzet worden, zo de Gentenaars Biron, door 't Land van Waas, derwaards hadden willen laaten trekken. Doch zy hadden dit geweigerd, uitzorg, dat Oranje voorhadt, hem binnen Gend te brengen, om zynenNieuwpoort, aanhang aldaar te styven. Zelfs verhinderden zy, dat men den Maarschalk, langs verder weg, trekken liet, tot voor Nieuwpoort, welke Stad, agt dagen na Duinkerken, aan Parma overging. Die van VeurneVeurne, ook gaven zig op, eer zy den vyand gezien hadden (y). Doch Oostende, welk de Landvoogd reeds begon te belegeren, was voor de Staaten verzekerd, door die van Brugge, met vier, en door den Prinse van Chimai,Dixmuiden en S. Wynoksbergen. met nog negen vendels knegten. Parma brak dan 't beleg op, voor 't einde van Hooimaand, en sloeg zig neder voor Dixmuiden, welk hem terstond geleverd werdt (z). De Overste van S. Wynoksbergen, een Franschman, overkwam ook met de Koningschen, onderHy belegert Yperen. beding van goede betaaling (a). Toen lag Yperen aan de beurt, dat, tot in de Lente des volgenden jaars, naauw beslooten gehoudenDe Rysselaars bezetten Meenen. De Koningschen winnen Sas van Gend. Axel, Hulst en Rupelmonde verraaden. Hohenlo sterkt Ter Neuze. Parma benaauwt Antwerpen. werdt. Meenen, verlaaten van een Re- {==491==} {>>pagina-aanduiding<<} gement Schotten, dat naar Brugge ontbooden was, werdt terstond ingenomen, door de Rysselaars (b). In Wynmaand daarna, zondt Parma den Markgraaf van Rysburg en den Heer van Montigni af, van voor Yperen, om Sas van Gend te bemagtigen, 't welk hun, op den twee-entwintigsten gelukte. Servaas van Steêland, Baljuw van Waas, handelde, met hen, onder medeweeten des Prinsen van Oranje, dien hy, met voorwenden van den vyand te willen misleiden, bedroogen hadt, en leverde hun de Steden Axel en Hulst, en 't Slot te Rupelmonde (c). Doch Ter Neuze werdt versterkt, door den Graave van Hohenlo, om de Schelde te beveiligen (d). 't Bemagtigen van een deel deezer Riviere, door Parma, benaauwde Antwerpen geweldiglyk, waarom men aldaar besloot tot het doorsteeken der dyken, beide aan de Vlaamsche en aan de Brabantsche zyde, uit zorge dat Parma de Stad digter mogt naderen, waartoe hy, door 't opwerpen eener Sterkte te Borgt, reeds gereedschap gemaakt hadt. Terwyl hy hier lag, werdt hem Aalst verkogt,Aalst wordt hem verkogt. door de Engelsche bezetting, die, geene betaaling konnende krygen van de Gentenaars, uit wanhoop, tot deezen stap gekomen was (e). Het bemagtigen van zo veele Steden in Vlaanderen toonde wel, dat 'er, na 't scheiden des Staatschen Legers, geen ontzet te wagten was. Ondertusschen, wasDie van Breda bemagtigen Steenbergen. {==492==} {>>pagina-aanduiding<<} het, reeds in Oogstmaand, ook der bezettinge van Breda gelukt, zig van Steenbergen meester te maaken, by verrassing (f). XXVII. Tassis stroopt langs de Veluwe en in Friesland. In de nader Vereenigde Gewesten, hadt men, dit jaar, en met den Spanjaard, en met inwendige beroerten te kampen gehad. De Overste Tassis, die in Steenwyk lag, bestondt, al in Louwmaand, eenen inval te doen in de Veluwe, daar hy twee sterkten bemagtigde. Voorts, te rug gekeerd naar Friesland, vervulde hy 't platte land, alomme, met brand en plondering, tot op een half uurvan Leeuwaarden. De Staatsche knegten en eenen hoop boeren, die zig, hier, tegen hem stelden, versloeg en verstrooide hy ligtelyk, en keerde, met grooten buit, naar Steenwyk teHy overrompelt Zutfen. rug (g). In Herfstmaand daaraan, overrompelde hy Zutfen, ten deele door verraad, ten deele by gebrek van goede wagt. De Staaten deeden, sedert, tot bescherming van de Veluwe, eene schans opwerpen tegen over Zutfen; doch zy liep, den volgenden winter, onder, waarna zy, verlaaten zynde, ingenomen en hermaakt werdt, door de Spaanschen, die toen 't platte land van Gelder en Overyssel onder brandschatting bragten (h).Otterdum versterkt, door Nyenoord en Asinga Entes. 't Gelukte, daarentegen, den Heere van Nyenoord en Asinga Entes, met zeshonderd man, geworven om onderhouden te worden, uit brandschattingen van vyandlyke plaatsen, afgevaaren zynde van Ter Schelling, Otterdum aan de Eems, tusschen {==493==} {>>pagina-aanduiding<<} Delfzyl en Reide, te bemagtigen, met hulp van eenen hoop Friezen, onder Stein van Malsem. De plaats werdt, terstond, versterkt, en diende, om den vyand den toevoer te belemmeren, en de naaste Dorpen, met brandschattingen, te kwellen (i). Op 't einde van 't jaar, kwamen vyfentwintig vendels Koningschen over den Ryn, streekenq naar Groningen, en belegerden Otterdum, daar zy egter 't hoofd stieten. Nyenoord stierf binnen deeze vesting (k). Op den drie-entwintigsten van Lentemaand,Kornelis de Hooge, zig uitgeevende voor eenen natuurlyken Zoon van KeizerKarel, in den Haage onthalsd. werdt, in den Haage, onthalsd en gevierendeeld Kornelis de Hooge, aldaar gebooren en Plaatsnyder zyns handwerks, die zig voor eenen bastaard van Keizer Karel hadt uitgegeven, en, onder dien naam, eenige Staatsche Steden zogt te bemagtigen, of afvallig te maaken. Hy werdt beklapt, door eenen Drukker te Leiden, wien hy vierduizend boekjes, getiteld Hoognoodige Waarschuwing, en zeshonderd Brieven aan de Schutteryen der Steden, op den naam van Kornelis van Oostenryk geschreeven, te drukken besteld hadt, met meening, omze te strooijen, onder de gemeente. Zyne afkomst van Keizer Karel scheen hem een gewezen Kamerling van deezen Vorst in 't hoofd gebragt te hebben. 't Boekje hadt hy zelf, met hulp van Jakob Vos van Delft, en van eenen Fries, Jan Rataller genoemd, opgesteld. Men hadt hem, zo hy beleedt, uit Spanje, van eenig geld voorzien, {==494==} {>>pagina-aanduiding<<} en 't Hertogdom Gelder beloofd, indien zyn toeleg gelukte. 't Schynt, dat de Prins van Oranje, in zyn voordeel, geschreeven hadt (l). Doch men liet het regt zynen gang gaan. Hy stierf in den waan, dat hy den Keizer bestondt. Doch met zyn' dood verdween zyne gedagtenis. Vos en Rataller, die gevlugt waren, werden gebannen (m). XXVIII. Twist in Friesland, tusschen het platte land en de Steden. In Friesland, was, zo wel als in Holland en in Zeeland, sedert het aanneemen der wapenen tegen den Spanjaard, merkelyk geschil geweest, over het gezag der Steden en des platten Lands, ter Staatsvergaderinge. Doch in 't jaar 1578, was men overeen gekomen, dat de Steden eene stem op den Landdag inbrengen zouden, tegen drie van Oostergo, Westergo en de Zevenwolden te samen. Nu beweerden de Steden, dat haar, na 't uitsluiten der Geestelykheid, nog eene stem toekwam, en dat de drie deelen des platten Lands zig met tweestemmen behoorden te vrede te houden. Van Dagvaart tot Dagvaart, wakkerde de twist, die de Landraad ter regter zyde der Maaze, zig toen houdende te Utrecht, niet wist by te leggen. Oranje deedt, eindelyk, door twee zyner gemagtigden, nevens den Heere van Merode, zynen Stedehouder over Friesland, 't geschil staaken, by wyze van bevel, begeerende, dat het Verdrag van den jaare 1578 stand zou grypen, tot den naasten Landdag, te houden in Wynmaand of Slagtmaand. De {==495==} {>>pagina-aanduiding<<} Steden stelden zig, in 't eerst, wel tegen deeze uitspraak; doch lietenze eindelyk gelden (n), en men hieldt, sedert, eenen geruimen tyd, deezen zelfden voet, in 't stemmen ten Landdage. Den Stedehouder Merode, op 't einde desGraaf Willem Lodewyk van Nassau wordt 's Prinsen Stedehouder over Friesland. jaars, ter oorzaake van zynen ouderdom, ontslag van zyne bedieninge verzogt hebbende, benoemden de Staaten van Friesland, in zyne plaats, tot het beleid des oorlogs, der Regeeringe en des Regts, Graaf Willem Lodewyk van Nassau, wien de Prins, zyn Oom, hiertoe, lastbrief verleende (o). In de Lente des volgenden jaars, kreeg hy, terstond, de handen vol werks, aan 't slissen van een geschil, tusschen de Edelen en de gemagtigden tot de Regeeringe, welk, niet dan met veel moeite, werdt bygelegd (p). De eerstgemelde twist in Friesland wasGeweldige moeite te Utrecht. naauwlyks gestild, of daar ontstondt, te Utrecht, veel heviger beroerte. De Kolonellen der agt Burgervendelen aldaar, zig houdende voor Tribuni plehis, of voorstanders der Gemeente, leverden, in Zomermaand, een vertoog in, aan de Vroedschap, waarin zy begeerden, dat men hen voortaan hoorde, over alle zaaken, den oorlog en de bewaaring van Landen en Steden betreffende. Ook keurden zy af, dat de Staaten eenige honderden Waardgelders wilden aanneemen, onder voorwendsel van 't platte land te beveiligen, en de kleine Steden te verzekeren; {==496==} {>>pagina-aanduiding<<} doch tot merkelyke bezwaaringe der gemeente. De Vroedschap leverde dit Vertoog den Staaten; doch eer die 'er op antwoorden konden, rot het graauw te hoop, en dwingt hen, om het besluit, op 't werven der Waardgelderen genomen, te vernietigen. Hierop weigert de Ridderschap ter Dagvaart te komen, zo lang zy 'er haar gevoelen niet vryelyk zeggen mogt, en, deswege, het dreigen der gemeente onderhevig zou moeten zyn, raadende voorts den Staaten, dat zy elders byeen kwamen. Toen wies de ontsteltenis. De Burgery verzoekt, by een tweede Vertoog, eenige nieuwe punten; en onder anderen, opening van 't gene, ten deezen tyde, met den Prinse, over de opdragt der hooge Overheid, gehandeld werdt, hebbende zy zig laaten diets maaken, dat men hem voorwaarden afvergde, zo schandelyk, dat 'er naauwlyks een gering Persoon naar zou willen luisteren: ook dat men voordeels genoeg voor de Geestelykheid en Ridderschap bedong; doch voor de vryheden der Gemeente geene zorg droeg. Terwyl de Vroedschap marde met antwoorden, worden, op den dertigsten van Oogstmaand, onverwagts, de trommels geroerd, de burgery raakt in 't geweer, en houdt het, tot 's anderendaags aan den avond toe. Midlerwyl, leverde men een nieuw Vertoog in, slordig opgesteld, waarby, nogmaals, verzogt werdt, dat de gemagtigden der agt vendelen, op alle zwaarigheden, mogten gehoord worden. De Vroedschap wees de verzoekers aan den Prinse, naar wiens welbehaagen zy zig schik- {==497==} {>>pagina-aanduiding<<} ken wilde, begeerende, voorts, dat de burgery naar huis trok. Veelen scheenen hiertoe gezind. Doch eenige weinige wargeesten hielden de vendels byeen, op de Neude. Men komt met een nieuw en veel bysterer vertoog voor den dag, en begeert ontheffing van alle pagten en lasten. Of de Wethouders bybragten, dat dit buiten hunne magt, en 's Lands wisse ondergang was; 't baatte niet. Eenigen der Wethouderen begeeven zig, hierop, naar de Neude, om, ware 't mogelyk, 't gemeen, met redenen, te stillen. Daar sluit menze in een' kring: en schreeuwt, zonder ophouden, af, af, af, af! meenende de lasten en gemeene middelen. Sommigen riepen, dringtze dood, dringtze dood. De beklemde Burgemeesters verzogten verslag te mogen doen aan de Vroedschap. Neen, was 't, gy raakt van hier niet, voor dat gy de pagten, by klokgeslag, gelykze opgesteld zyn, wederom afschaft. Of Burgemeesters voorwendden, dat dit stuk den Staaten aanging, en dat beloften, dus afgedwongen, van geener waarde waren; men zong den ouden zang, tot dat de Heeren bewilligden, de klok deeden trekken en alle lasten afschaften. 's Anderendaags, hieven de inzamelaars der gemeene middelen aan 't klaagen. De Wethouders schreeven aan den Prinse: de opstookers der Burgerye zelven, niet gedagt hebbende, dat het zo hoog loopen zou, hadden berouw van de onderneeming. De burgers, die eenig agterdenken hadden, keeken elkanderen bang aan. De Burgerhopluiden, eindelyk, kwamen zelven verzoeken, dat de {==498==} {>>pagina-aanduiding<<} gedwongen' afkondiging herroepen wierdt, mids alleen afgeschaft bleeve der Staaten Impost van twee stuivers op de mudde weits en drie op de mudde rogge. Dit geschiedde, op den twaalfden van Herfstmaand. De Prins en de algemeene Staaten schikten, sedert, Gemagtigden naar Utrecht. Ook zondt de burgery de haaren aan den Prinse, die de zaaken, eerlang, tot rust bragt: zo dat de Staaten des Landschaps en zelfs de Edelen wederom binnen Utrecht vergaderden (q). Midlerwyl, hadden de Staaten de eerste Vertoogen der Gemeente, uitvoeriglyk, beantwoord, en, onder anderen, op 't gene hun, wegens den handel met den Prinse, te last gelegd was, aangemerkt ‘dat op de opdragt der hooge Overheid aan den Prinse, dikwils, ter Staatsvergaderinge en in de Vroedschappen der Steden, geraadpleegd was, en dat 'er niet eenige weinigen, gelyk de burgers waanden; maar meer dan honderd Persoonen over waren gekend. Dat ook de ontworpen' voorwaarden zo bepaald niet waren, als men der burgerye diets gemaakt hadt; maar overeenkwamen met die van Holland: dat men niet zou konnen nalaaten dezelven redelyk te vinden, ten ware men, na dus lang gestreeden te hebben om de vryheid, zig in eene nieuwe dienstbaarheid dagt te werpen. Dat deeze voorwaarden, op uitdrukkelyke begeerte van den Prinse, geheim waren gehouden; doch dat den Staaten niet bewust {==499==} {>>pagina-aanduiding<<} was, dat zy, by dezelven, iets meer voor het eene Lid van den Staat bedongen hadden, dan voor het andere (r).’ Het uitgeeven van zulke Geschriften, maar vooral het gezag van den Prinse bragt veel toe, tot herstelling der ruste in Utrecht. De algemeene Staaten, in Hooimaand, teDe Prins van Oranje trouwt met Louise van Coligni. Middelburg in Zeeland, beschreeven zynde, begaf de Prins zig, met al zyn hofgezin, op den tweeëntwintigsten, derwaards. Hy hadt nu eenen weerzin in Antwerpen gekreegen, zynde aldaar, onlangs, smaadelyk bejegend van de gemeente. Op den twaalfden van Grasmaand, was hy 'er, voor de vierde reize, in de egt getreden met Louise van Coligni, Weduwe des Heeren van Teligni, die, nevens haaren Vader, in den Paryschen moord, omgekomen was (s). Dit Huwelyk werdt, door zyne partyen, afgemaald, als een nieuw bewys van zyne zugt tot Frankryk, met welks hulp hy, zeide men, 't Land onder 't juk dagt te brengen, om het, daarna, te deelen met Anjou. De Prins begreep zelf wel, dat zyn Huwelyk in Holland niet zeer behaagen zou; waarom hy niet verzuimde, den Staaten te doen verstaan, dat hy 'er, reeds voor het ongeluk, te Antwerpen gebeurd, over gehandeld hadt (t). De gemeente van Antwerpen, gebeeten, met reden, op de Franschen, geloofde ook van den Prinse, ligtelyk, het ergste, en begon zyne Doorlugtigheid, met den nek, aan te zien. 't Gebeurde, eer-Wederwaardigheid, hem te Antwerpen bejegend. {==500==} {>>pagina-aanduiding<<} lang, dat de Wethouderschap, beslooten hebbende, het plein voor 't Slot, welk, grootendeels, der Stad toekwam, aan erven af te steeken en te verkoopen, hand deedt slaan aan 't rooijen van straaten en graften. Hieruit schept het graauw argwaan. De roep gaat op, dat de Franschen, ingelaaten door Oranje, zig verschansten voor 't Slot. Straks draaft men, gewapend, derwaards, doorsnuffelt alle hoeken, vordert den Prins, die hier zyne wooning hadt, op straat, en scheldt hem voorHy komt in Zeeland. een' verraader. Doch het oproer bedaarde van zelf, toen men niet vondt, 't gene men verwagt hadt. De Wethouderschap durfde nogtans geene straf oefenen, over dit wanbedryf: 't welk, komende by den voorspoed van Parma, den Prins af keerig maakte van Antwerpen en naar Zeeland verreizen deedt (v): waartoe hem egter ook bewoog eene byzondere reden, hierna te melden. Parma stelt orde op de zeezaaken. 't Eerste, dat Oranje, te Middelburg, ter hand sloeg, was het beraamen van eene nieuwe orde op de zaaken der zee. Parma was hem hierin voorgegaan, en hadt, eenen Raad ter Admiraliteit opgeregt en een nieuw Plakaat op de zeevaart uitgegeven hebbende, na 't inneemen van Duinkerken, deeze Haven, nevens die van Grevelingen en Nieuwpoort, voor alle volken, geopend, zelfs voor de Hollanders, Zeeuwen en Friezen, mids het 's Konings onderzaaten, ook tot hunnent, vrystondt te handelen, onder wederzydsche betaaling van verlofgeld. Hierop {==501==} {>>pagina-aanduiding<<} was gevolgd, dat het scheepsvolk van Treslong, leggende in Zeeland, by gebrek vanTreslongs Scheepsvolk muit. betaaling, al voor eenigen tyd gesproken hebbende van te willen overloopen, zo dra Duinkerken Spaansch geworden zou zyn (w), nu dit opzet, met der daad, begon in 't werk te stellen; terwyl Parma, wakker aan 't uitrusten van Oorlogschepen, reeds eenige Vlaamsche boots in zee gebragt hadt, die twee of drie schepen, voor de Maaze, genomen hadden. De Prins droeg hier zorgDe Prins wapent zig ook ter zee. voor, met hulp der Hollanderen en Zeeuwen. Men bragt, eerlang, eenige Vlieboots in 't vaarwater, die de zeeschuimeryen der Vlaamingen stremden (x). In de Vergadering der Staaten te Middelburg,Vervolg der handeling met Anjou. verscheen, op nieuws, een gezant van den Hertoge van Anjou, de Heer Pruneaux, breed opgeevende van zyns meesters genegenheid tot de Nederlanden, en dat hy, nu 's Konings algemeene Stedehouder geworden, meer vermogen dan ooit te vooren hadt, om de Staaten by te staan. 't Was waar, dat hy reeds eenig volk omtrent Kameryk verzamelde, met welk zig de Franschen en Zwitsers onder den Maarschalk van Biron, gescheept, te Biervliet, en in Frankryk aan land gezet, eerlang, vereenigden (y). Wyders, verklaarde de gezant, dat zyn meester niet gezind was, af te staan van het regt, welk hy, by opdragt of anderszins, op de {==502==} {>>pagina-aanduiding<<} landen verkreegen hadt. De Staaten zyne redenen overwoogen hebbende, neigden die van Brabant tot nieuwe aanneeming van den Hertoge. Die van Vlaanderen tot afsnyding van allen handel met hem (z). Sommige anderen schooten uit, dat, als men immers tot handeling komen wilde, Holland en Zeeland voorgaan moesten. Doch deezen hadden 'er zo weinig ooren naar, dat de Staaten van Holland eene byzondere bezending deeden aan zyne Doorlugtigheid, om allen handel met Anjou te ontraaden. Die van Vlaanderen, alwaar, onlangs, de Prins van Chimai, zonder dat men de algemeene Staaten of den Prins van Oranje gekend hadt, tot Stadhouder gekooren was (a), zonden, daarentegen, naar Duitschland, om, van daar, eenige hulp te bekomen: doch zy verwierven niets. Onaangezien dit stribbelen der Staaten, werdt de handel met Anjou, door bewerking des Prinsen van Oranje, ernstig aangebonden. De algemeene Staaten schikten gemagtigden naar Frankryk, die, in Grasmaand des volgenden jaars, te Delft, voordeelig verslag kwamen doen van hunne verrigtingen (b).Hy sterft. Doch in deezen staat der zaaken, werdt de Hertog, op den eersten van Bloeimaand, overvallen van eene zwaare kwaale van bloedvloeijing uit alle de openingen des lighaams. Hy verzwakte, hierdoor, en by gebrek van eetlust, dermaate, dat hy, zes weeken gesukkeld hebbende, op den tienden van Zo- {==503==} {>>pagina-aanduiding<<} mermaand, in den aanvang van het eenendertigste jaar zyns ouderdoms, te Chateau-Thierry, overleedt. Zyn Regt op de Nederlanden stondt hy, by uitersten wil (c), den Koning, zynen Broeder af (d), dien hy verzogt, Kameryk in zyne bescherming te willen neemen, 't welk, op den naam der Koninginne Moeder, geschiedde tot dat deeze voldaan zou zyn van haaren eisch op Portugal (e). In 't hert des Hertogs, hadt men eenige plekken van knaaging bespeurd, zo dat 'er bedenken viel, of hy ook mogt vergiftigd zyn: en sommigen hielden de Spanjaards verdagt van deeze ondaad (f). XXX. Handelingen der Staatsvergaderinge in Zeeland. Verandering in het dertiende Lid der Utrechtsche Vereeniging. Ter algemeene Staatsvergaderinge te Middelburg, tot welke wy nu te rug keeren, droeg men, wyders, zorg voor 't sterker bezetten van Bergen op Zoom en Heerentals (g), voor welke Plaatsen nu grooter vrees was, na 't overgaan van Steenbergen. Voorts, werdt in overweeging genomen, of 'er thans niet eenige verandering behoorde te vallen in het dertiende punt der nader Vereeniging van den jaare 1579, alzo alle de Vereenigde Gewesten de Hervormde Leer nu hadden aangenomen: waarop verklaard werdt ‘dat men den Hervormden Godsdienst zou handhaaven, zonder, in de Vereenigde Landen, eenigen anderen Godsdienst, openlyk, te gedoogen; doch dat men de Plaatsen, die, {==504==} {>>pagina-aanduiding<<} hierna, in 't Verbond zouden worden aangenomen, in dit stuk, naar haar eigen goeddunken, zou laaten handelen.’ Na 't neemen van dit Besluit en 't stellen van nader orde op de Regeeringe, waarvan, terstond, uitvoeriger; scheidden de algemeene Staaten, onder welken egter die van Gelderland, Utrecht en Overyssel niet verscheenen waren, van Middelburg (h), om, te Dordrecht, wederom byeen te komen. Graaf Willem van den Berg, Stadhouder van Gelderland, in de plaatse van Graave Jan van Nas sau, valt af van de Staaten. Wat laater, viel Graaf Willem van den Berg, zwager van den Prinse van Oranje, in gegrond vermoeden van heimelyken handel met Parma. Graaf Jan van Nassau, 's Prinsen Broeder, hadt zig, in 't jaar 1581, ontslaagen van het Stadhouderschap van Gelderland, vooral, om dat hy zig, ter oorzaake van den handel met Anjou, geene vyanden in 't Ryk maaken wilde; en was naar zyne Duitsche Staaten te rug gekeerd. De Graaf van den Berg was toen, door 's Lands Staaten, op flaauwe aanpryzing des Prinsen van Oranje, verkooren tot zynen Opvolger (i): en hadt nu, sedert eenigen tyd, denkende, veelligt, dat alles zig schikte om Spanje toe te vallen, heimelyk beginnen te handelen met Parma, wien hy Zutfen beloofd hadt te zullen leveren. Doch deeze Stad, buiten zyn toedoen, den Spanjaarden in handen gevallen zynde, begon Parma te twyfelen, of de Graaf de andere omgelegen' Plaatsen, die, naar hy vernomen hadt, sterk bezet waren, {==505==} {>>pagina-aanduiding<<} hem wel zou konnen in handen stellen. Terwyl hy dan marde met sluiten, brak de bommel uit. De Graaf werdt, met zyne voornaamste bedienden en papieren, te Arnhem, verzekerd, op den vyftienden van Slagtmaand. 't Verraad ontdekte zig volkomen. Zelfs bleek, dat hy, reeds voor het aanvaarden van het Stadhouderschap, hadt beginnen te handelen met den vyand. Men bragt hem, eerlang, naar den Haage, daar hy zat tot in Lentemaand. Toen, uit inzigt voor zyne afkomst en maagschap, doch zonder dat de Staaten zig daarmede hadden willen moeijen (k), geslaakt zynde, met verlof, om op eene onpartydige plaatse te gaan woonen, en onder bezwooren' belofte van den Staaten getrouw te zullen zyn en hun zyne sterktenAdolf, Graaf van Nieuwenaar en Meurs, wordt Stadhouder van Gelderland. te zullen leveren, koos hy, desonaangezien, openlyk, 's Konings zyde: in wiens dienst, eerlang, ook zyne drie Zoonen, Herman, Fredrik en Oswald zig begaven (l). Tot Stadhouder van Gelderland, beriepen de Staaten des Landschaps, ten deezen tyde, Adolf, Graaf van Nieuwenaar en Meurs (m). XXXI. Opschudding te Gend. Te Gend was, in Wynmaand, nieuwe beroerte ontstaan, die zwaare gevolgen hadt. De bezetting te Dendermonde, staande onder den Heere van Ryhove, was aan 't muiten geslaagen, by gebrek van betaaling. Van deeze gelegenheid zogten de aanhangers van Imbize, die, ondertusschen, uit Duitsch- {==506==} {>>pagina-aanduiding<<} land, herwaards, ontbooden was, zig te Gend te bedienen, om Ryhove den voet te ligten, Joost Triest tot Overste van Dendermonde, en Imbize tot Voorschepen van Gend te maaken. Triest dan en nog twee anderen, met eenig geld, tot stilling der muitelingen, naar Dendermonde getoogen, lieten Ryhove te Gend, daar men hem de poort voor 't hoofd toehieldt. Hy, berigt van de naderende komst van Imbize, past 'er nogtans buiten te raaken, alzo zy slegts gegrendeld was, rent naar Dendermonde, en doet de Gendsche Gemagtigden, die, verzet van hem daar te zien, hem waren komen begroeten, terstond, in hegtenis neemen, alwaar zy wel elf maanden zaten. Imbize, midlerwyl, te Gend gekomen, deedt, om 't volk te mompen, eenige luiden voor Spaanschgezinden vatten; doch, eerlang, den een' na den anderen wederom slaaken. Daarna strooijen hy, die nu Voorschepen geworden was, en de zynen twee blaauwboekjes, dienende het eene om te bewyzen, dat men, noch met Spanje noch met Anjou, handelen moest; het ander, om den handel met den Koning aan te raaden, onder zekere voorwaarden (n). Op zulk eene wyze, zogt hy de Gentenaars te bereiden tot den handel met Parma, dien hy in den zin hadt. De Gentenaars sluiten een Bestand met Parma. Den Heere van Montigni, nu, uit hoofde zyner Gemaalinne, Markgraave van Renti, in den aanvang des volgenden jaars, zig te Wetteren, tusschen Gend en Dendermon- {==507==} {>>pagina-aanduiding<<} de, gelegerd, en de Schelde toegepaald en wederzyds beschanst hebbende (o); dreeven sommigen te Gend door, dat zulk een nood drong tot het handelen met Parma, met wien men, te Doornik, een Bestand sloot voor drie weeken (p). Te Brugge hadt men, reeds op 't einde desDe Prins van Chimai, Stadhouder van Vlaanderen, brengt te wege, dat die van Brugge en 't Vrye zig verzoenen met den Koning. voorleeden jaars, de neiging van Chimai tot den Spanjaard ontdekt, en hierop beslooten, hem in verzekering te neemen, op het welbehaagen des Prinsen van Oranje. Doch terwyl deeze marde met het geeven zyner toestemming, kreeg Chimai de lugt van den toeleg, en bragt het zo ver, dat die van Brugge en 't Vrye, vyf dagen na de Gentenaars, op den tienden van Lentemaand, een gelyk besluit namen, om met Parma te handelen. Daarna, verneemende, dat Oranje toeleg maakte, om de Stad te bemagtigen, verandert hy de Regeering, stelt de Burgemeesters in hegtenis, en openbaare Spaanschgezinden in hunne plaats. Doch Sluis, welk, door hem, bezet was, onder Arend van Gronsveld, verklaarde zig, toen 't op 't nypen kwam, voor de algemeene Staaten De Heer van Lesdain, Steevoogd van Damme, hieldt het, daarentegen, met Chimai, waarop de bezetting, die Staatschgezind was, naar Sluis vertrok. Oostende, daar de Heer van Mortagne geboodt, zou ook omgeslaagen zyn, hadden de Hollanders en Zeeuwen geen geld derwaards geschikt, tot voldoening der be- {==508==} {>>pagina-aanduiding<<} zettinge. Brugge, Damme en 't Vrye verdroegen zig, op den twee entwintigsten van Bloeimaand, met den Prinse van Parma, door bemiddeling van den Markgraave van Renti, bedingende ten opzigte van den onroomschen Godsdienst, alleen vryheid van gevoelen,Zy worden voor vyanden verklaard. zonder openbaare oefening. De afkondiging der Verzoening met den Koning volgde hierop (q), waarna de algemeene Staaten die van Brugge en 't Vrye, openlyk, voor vyanden des Vaderlands verklaarden (r). Ten zelfden tyde, werden de verlofgelden afgeschaft, onder 't betaalen van welken, men, tot hiertoe, op Vlaanderen gehandeld hadt (s). Imbize zoekt Gend aan Parmas zyde over te brengen. Te Gend, dagt Imbize 't zelfde spel te speelen, als Chimai te Brugge. Doch 't gelukte zo wel niet. Terwyl hy gereedschap verzamelde, om Dendermonde te verrassen, en aan Parma te leveren, ontdekt de Regeering zynen toeleg, brengt de burgery in de wapenen, ontzet hem van 't Voorschepenschap, en neemtHy wordt gevat. hem in hegtenis. Walter Sethon, met wien hy, te Dendermonde, verstand hieldt, werdt daar ook gevat en opgeknoopt. In Imbizes plaats, stelde men Jonkheer Karel Uitenhove. De handel met Parma werdt egter nog eene wyle agtervolgd, mids het sterk dryven der Spaanschgezinden, die, op den vyftienden van Bloeimaand, gewapend voor 't Raadhuis verscheenen, meenende den zoenhandel, {==509==} {>>pagina-aanduiding<<} met geweld, te zullen doordryven. Doch de andere party, ook in de wapenen geraakt, was hun te sterk, greep 'er eenigen by den kop, die hun, daarna, voor de voeten gelegd werdt, en deedt de rest verstuiven. Toen werdt ook de handel met Parma glad afgebroken. De Gentenaars beslooten, zig by de Vereenigde Staaten te houden, en namen, tot hunne verzekering, bezetting in van Antwerpen en Brussel (t). Yperen, dusYperen gaat over. lang belegerd geweest zynde, was, midlerwyl, op den negenden van Grasmaand, by Verdrag, overgegaan (u). Onder dit omslaan van Vlaanderen, zatenAldegondes aanslag op Lier. de Staaten schier raadeloos, niets van belang onderneemende. De Heer van Aldegonde, dien Oranje, op zyn vertrek uit Antwerpen, Burgemeester dier Stad gemaakt hadt, zogt, des nagts na den zeventienden van Louwmaand, Lier te verrassen. Doch zyn toeleg was ontdekt, door eenen Walschen Hopman, met wien hy verstand hieldt: waarop hy, door de bezetting, met merkelyk verlies, te rug gedreeven werdt (v). Op de Veluwe, alwaar de Koningschen,Hohenlo belegert de Schans op de Veluwe. in Louwmaand, wederom een' fellen stroop gedaan hadden, sleet de Graaf van Hohenlo Gras- en Bloeimaand, met het beleg van de Schans tegen over Zutfen. Hy bragt deeze schans niet alleen, maar ook de Stad in groote benaauwdheid, door het leggen eener halve maane van den oever ter eener, tot aan {==510==} {>>pagina-aanduiding<<} den oever ter anderer zyde der vyandlyke vesting: terwyl de Stadhouder, Graaf van Nieuwenaar, met eenig volk, aan de overzyde der Riviere lag. Verdugo nogtans spysde nu en dan de Stad, onder sterk geleide (w). Staatsche Oorlogsschepen op de Eems. Om den vyand den toevoer uit Embden af te snyden, hielden de Staaten eenige Oorlogschepen op de Eems, die zig, omtrent deezen tyd, meester maakten van eenige schepen met zout gelaaden. De Graaf Edzard van Oostfriesland viel hier over klagtig aan de Staaten, die beloofden, de Zoutschepen te zullen ontflaan, onder verzekering, dat zy, noch den Spanjaard, noch zynen aanhang zouden geleverd worden (x). De Prinses van Oranje bevalt van eenen Zoon. Op den negenentwintigsten van Louwmaand, beviel de Prinses van Oranje, te Delft, van eenen Zoon (y), die, den twaalfden van Zomermaand, gedoopt en Fredrik Henrik genoemd werdt, naar de Koningen van Deenemarke en Navarre (3), welken, nevens de Staaten van Holland, Zeeland en Utrecht, verzogt werden, als getuigen te {==511==} {>>pagina-aanduiding<<} staan over 't bedienen deezer plegtigheid. Van wege die van Holland en Zeeland, werdt aan den jonggebooren' een Rentebrief van vierentwintighonderd ponden jaarlyks, tot eene pillegaave, geschonken (z). De vreugde over deeze geboorte verkeerde, nogtans, spoedig in droefheid. De Prins overleefde den plegtigen Doop zyn Zoons nog geene maand. Doch eer wy tot het verhaal van zynen dood overgaan, moeten wy verslag doen van 't gene 'er, tot kort voor denzelven, over de opdragt der Graaflykheid van Holland en Zeeland, met hem gehandeld werdt. XXXII. Handeling over de opdragt der Graaflykheid van Holland en Zeeland aan den Prinse van Oranje. Wy hebben, hier voor, verhaald, hoe zyne Doorlugtigheid, in Hooimaand des jaars 1581, den eed op de hooge Overheid, op den voet van den jaare 1576, afgelegd en ontvangen hebbende, in Bloeimaand des jaars 1582, verklaard hadt, dat hy van zins was, de magt, hem opgedraagen, te gebruiken, en 's Lands Domeinen te aanvaarden. Van dien tyd af, was dit stuk, in Holland, nader in overweeging genomen. 't Eerst, dat in aanmerking kwam, was de naam en waardigheid, onder welken, de Prins de hooge Overheid zou bekleeden. En scheen 'er geen bekwaamer, dan die van Graave en Heere, welken de Vorsten, hier, van ouds, plagten te voeren. In Zomermaand, werden de Staaten van Zeeland hierover beschreeven (a), zonder dat zy egter verschee- {==512==} {>>pagina-aanduiding<<} nen. Wat laater, benoemden die van Holland den Heer van Asperen, den Advokaat Buis en Doktor François Maalzon, om 'er, met die van Zeeland en van Utrecht, en metDieze, schriftelyk, aanvaardt. den Prinse zelven, over te handelen (b). En schoon zy, in Zeeland en in Utrecht, weinig vorderden, droegen zy egter den Prinse de Graaflykheid, Hoogheid en Heerlykheid ván Holland, Zeeland en Friesland op, onder den eigenlyken titel van Graave en Heere der gemelde Landen, onder welken titel, hyze aanvaardde, by eenen Brief, te Brugge, den veertienden van Oogstmaand des jaars 1582, gedagtekend, in welken hy ook verklaart, ‘dat hy den Staaten toestondt alles, wat, by het Verdrag van Bourdeaux, of, door de Brabanders, by de blyde inkomste, op den Hertoge van Anjou bedongen was, zo ver het op Holland en Zeeland kon worden toegepast: en daarenboven, alle andere redelyke voorwaarden, by zyne inhuldiging, nader te bespreeken (c).’ Wat 'er nog aan de Opdragt ontbrak. Dus was dan de opdragt der Graaflykheid, door Gemagtigden van Holland, geschied, en by den Prinse aanvaard. Nogtans ontbrak 'er nog veel aan dit werk, zelfs in Holland, daar men 't verst gebragt hadt. De Akte der Opdragt moest nog bezegeld en den Prinse overgeleverd worden. De voorwaarden, by zyne inhuldiging te bezweeren, moesten nog worden opgesteld en goedgekeurd, waarop dan, eindelyk, de inhuldiging zelve volgen {==513==} {>>pagina-aanduiding<<} moest. Men tradt, niet lang hierna, over deeze zaaken, met den Prinse in gesprek. Immers men vindt, dat die van Holland, in Slagtmaand des gemelden en in Louwmaand des volgenden jaars, in stilte, boven op de salette zyner Doorlugtigheid, in den Haage, met hem, over 't stuk der opdragt, gehandeld hebben (d). De handeling duurde dus het gantsche jaarDe Staaten van Holland doen den Brief van opdragt, door de Edelen en Steden, bezegelen. 1582; doch na 't uitbersten der geweldige onderneemingen van Anjou, die van verscheiden' bedekte aanslagen des vyands gevolgd werden, oordeelde de Prins, dat men van zyne zaak eens een einde behoorde te maaken, waartoe hy, in Holland, deedt aanhouden, door den Heere van der Myle (e). Terstond hierop, beslooten de Staaten orde te stellen op het bezegelen van het Renversaal, of de Akte, waarby de Graaflykheid den Prinse werdt opgedraagen, zynde het eerste, dat nu te verrigten stondt. Men stelde vast, dat Otto van Egmond, Heer van Keenenburg, Jakob, Heer van Wyngaarden en Joan van Mathenesse, Heer van Riviere, de bezegeling doen zouden, van wege de Edelen. Voorts werden twee of drie Heeren gemagtigd om de bezegeling te bewerken, in de Steden Dordrecht, Haarlem, Delft, Leiden, Amsterdam, Gouda, Rotterdam, Gorinchem, Schiedam, Briele, Alkmaar, Hoorn, Enkhuizen, Schoonhoven, Edam, Monnikendam, Medenblik, Heusden, Woerden, Geertruiden- {==514==} {>>pagina-aanduiding<<} berg, Naarden, Weesp, Muiden en Purmerende. Asperen en Heukelom, als onder byzondere Heeren staande, zou men agten, door de andere Steden, vervangen te worden (f). Met Purmerende was 't eveneens gesteld geweest. De Heerlykheid deezer Stede hadt, laatstelyk, den Huize van Egmond toebehoord; doch de Staaten hadden, onlangs, beslooten, dezelve te houden aan de Graaflykheid, zonder dat 'er die van Egmond, of eenige andere byzondere Heeren iets te gebieden zouden hebben (g). Sedert welk besluit, deeze Stad een stemmend Lid der Vergaderinge van Holland geworden was. De andere Gewesten maaken zwaarigheid, over 't gehandelde in Holland met den Prinse. Straks hierna, maakte men eenen aanvang met het vorderen der bezegeling, die, onder de tekening van den Sekretaris van elke Stad, geschiedde (h). Doch hierdoor, moest het gehandelde met den Prinse, tot nu toe bedekt gehouden, noodzaakelyk rugtbaar worden. Verscheiden' Gewesten stieten 'er zig aan, met naame Gelderland (i) en Utrecht, dryvende, dat Holland zig van de algemeene Staaten dagt af te zonderen (k). Doch die van Holland zonden, met 's Prinsen bewilliging (l), eenen wydluftigen Brief af aan de Staaten der Vereenigde Gewesten, waarby zy het tegendeel verklaarden, en {==515==} {>>pagina-aanduiding<<} verder reden gaven van hun gedrag (m). De Edelen en alle de Steden zegelden het Renversaal, dat egter bewaard werdt, tot dat de Prins in Holland komen zou; alzo men verstondt, dat het hem nergens anders behoorde te worden overgeleverd. Men verzogt den Prins, ten zelfden tyde, tot deezen einde, en tot het voltrekken der inhuldiging, over te komen (n). Doch alzo men, kort hierna, vernam, dat die van Zeeland, met naame Middelburg, Veere en Goes, zwaarigheid maakten, om den Prins voor Graave aan te neemen, badt men hem, zig, onder deksel van 't beleggen der algemeene Staatsvergaderinge, of eenig ander, eerst te willen begeeven naar Zeeland, en 't stuk zyner inhuldiging, daar, op eenen vasten voet brengen, voor hy in Holland kwame (o). 't Voltrekken deezer zaake was dan ook eene reden van 's Prinsen reize naar Zeeland, van welke wy, te vooren (p), nog andere redenen gegeven hebben. Nu wordt het tyd, om nader te melden,In Zeeland, blyft het werk der Opdragt steeken. hoe het in Zeeland stondt. Men hadt hier, in den aanvang des jaars 1582, de Steden beschreeven over 't punt van de opdragt der Graaflykheid, en 'er eindelyk, in Herfstmaand, ter Dagvaart, toe beslooten (q). Doch toen het komen zou tot het verder voltrek- {==516==} {>>pagina-aanduiding<<} ken van dit besluit, haperde het aan de stemmen van verscheiden Steden, met naame aan die van Middelburg (4), Goes en Veere (r). Men ontwierp de voorwaarden wel, waarop men den Prins de Graaflykheid zou konnen opdraagen. Doch hier by bleef het. De zwaarigheden, die men 'er tegen inbragt, waren, ten opzigte van Middelburg, dezelfden, die men, aldaar, tegen het afzweeren des Konings, gemaakt hadt. Andere Steden meenden, dat het verkiezen zyner Doorlugtigheid tot Graave tegen de Vereeniging aanliep. De meesten verschooven het besluit, in Zomermaand des jaars 1583, tot eene volgende Vergadering. Doch 't blykt niet, dat 'er, sedert, over gehandeld werdt (s). In Holland, loopt men ook agter uit. Het aarzelen van die van Zeeland, dat de Prins zelf, in Hooimaand aldaar aangekomen, niet wist te beletten, deedt die van Holland, insgelyks, aarzelen. Men besloot, hier, de zaak niet af te doen, dan gezamenlyk met Zeeland, en dit den Prinse, toen van Middelburg verreisd naar Dordrecht, aan te dienen (t). Doch alzo men begreep, dat de zaak te ver gekomen was, om geheellyk te blyven steeken, werdt in beraad gelegd, of men het Renversaal ook zou konnen over- {==517==} {>>pagina-aanduiding<<} leveren, zonder, zo lang Zeeland agterlyk bleef, gehouden te zyn tot de inhuldiging (u). Zeker, men hadt deeze overlevering, tot opDe Edelen en Steden besluiten den Prinse de bezegelde Akte te overhandigen: behalve Amsterdam en Gouda. 's Prinsen komst in Holland, verschooven: en scheenze, nu hy zig hier bevondt, niet langer te konnen uitstellen. Eer men 'er egter toe kwam, sprak men 'er den Prinse zelv' nog eens over, hem de zwaarigheden voorhoudende, die de Steden nog maakten, in het overgeeven van het Renversaal, zonder dat 'er Zeeland toe bewilligd hadt. Men vertoonde hem ‘hoe de Steden, byzonderlyk Amsterdam, bedugt waren voor nadeel in den Koophandel op Spanje, wanneer zyne Doorlugtigheid voor Graave van Holland erkend, en 't gebied der andere Nederlanden aan den Hertoge van Anjou, gelyk men dan verwagtte, opgedraagen zou zyn: alzo men vaststelde, dat de vaart op Spanje den Hollanderen verbooden, en verlegd worden zou op Zeeland, daar men, tot hiertoe, den Koning niet afgezwooren hadt; maar zig nog van zynen naam bediende (v).’ De Prins beweerde, hiertegen, ‘dat zy zig verzekeren mogten, dat Zeeland hun voorbeeld haast volgen zou, alzo men daar, reeds in 't voorleeden jaar, beslooten hadt, hem het Graafschap van Zeeland aan te bieden, gelyk hy hun, met een Afschrift van 't Besluit, bewees (w).’ De meeste Steden stemden dan, tot het overle- {==518==} {>>pagina-aanduiding<<} veren van het Renversaal; doch Amsterdam en Gouda maakten nog zwaarigheid. Men besloot egter, met meerderheid van stemmen, de overlevering te doen, in den Haage, werwaards de Prins van Dordrecht vertrokken was. 't Geschiedde ook, op den zevenden van Wintermaand, 's morgens ten elf uuren, in de slaapkamer zyner Doorlugtigheid, door vyf Edelen, den Advokaat en de Gemagtigden van alle de Steden, uitgenomen Amsterdam en Gouda (x). De voorwaarden, door den Prinse, by zyne inhuldiging, als Graaf, te bezweeren, worden ontworpen. Dus waren 'er twee gewigtige zaaken, de opdragt der Graaflykheid van Holland betreffende, afgedaan, het bezegelen en het overleveren der Akte, waarby deeze opdragt gedaan werdt. Twee anderen schooten 'er nog overig: het beraamen der voorwaarden, door den Prinse, by zyne inhuldiging, te bezweeren, en de inhuldiging zelve. Men tradt, zonder verder uitstel, des anderendaags, tot het eerste, het onderzoeken der voorwaarden, op welken de Prins zou worden ingehuldigd, om welken te ontwerpen, Arnoud Nikolai, President van den Hove, Joan van Mathenes, Heere van Riviere, de Advokaat Buis, Pieter van der Meer en Joan van Oldenbarneveld, Pensionarissen van Delft en Rotterdam, reeds sedert eenigen tyd, gemagtigd geweest waren (y). De Prins verklaarde, dat het Ontwerp hem zeer wel geviel. Alleenlyk vondt hy 'er vyf of zes zwaarigheden in. Men gaf hem genoegen: en {==519==} {>>pagina-aanduiding<<} besloot toen, 't Ontwerp, eerst, nog eens door den Prinse, daarna, door de hooge en Provinciaale Raaden, te doen onderzoeken; en na dat het, op den dertigsten van Wintermaand, door Nikolaas Bruinings, van wege den Prinse, en door den Advokaat Buis, van wege de Staaten, getekend was, aan de Steden, uitgezonderd Amsterdam en Gouda (z), en naar Zeeland te zenden; doch zo heimelyk als 't zyn kon, op dat het nergens, dan daar 't noodig ware, bekend wierdt (a). 't Ontwerp, waarvan wy spreeken, liep op deezen zin: ‘De Staaten van Holland, Zeeland enInhoud van dit Ontwerp. Friesland zouden zyne Vorstelyke Doorlugtigheid tot Graave en Heere inhuldigen, op de volgende voorwaarden: De Prins zou de Landen bezitten, als een vry Graafschap, zonder iemant manschap verschuldigd te zyn. Hy zouze beschermen tegen elk, en de geslooten' Verbindtenissen bevestigen, met naame de Utrechtsche Vereeniging. Wetten, voorregten en vryheden hadt hy te onderhouden: de oude Graaflyke Privilegien te bevestigen; doch geene nieuwen te verleenen, noch Plakaaten te maaken, strekkende tot verandering van den Staat, burgerlyke orde, of neering der Landen, buiten bewilliging der Staaten. Aan elk zou, tegens Privilegien, verkreegen, of te verkrygen tot zyne benadeeling, de weg van regte openstaan. De Prins zou 's Lands grenzen niet beëngen, noch eenige Plaatsen der Hoog- {==520==} {>>pagina-aanduiding<<} heid, regtspraak of schatting van de gewesten onttrekken mogen. De byzondere Landen, met naame het Markgrafschap van Veere en Vlissingen, de Stad Briel, de Landen van Voorne, Putten en Stryen, zouden nimmer gescheiden, of vervreemd mogen worden. En naardemaal zyne Doorlugtigheid Veere en Vlissingen reeds, by koop, hadt verkreegen, zou men hem, deswege, tragten te vergenoegen. De Plaatsen, welken men veroverde, zouden in gelyken graad staan, ten ware, vooraf, anders bedongen ware. Zyne Doorlugtigheid zou, als Graaf, de Heerlykheden. Viane en Ameide, Ysselstein, Leerdam, Woudrichem, Klundert en diergelyken houden tot voldoening der gemeene lasten, ten ware sommigen zig, daarvan, met goed bescheid, konden bevryden. De Prins zou geene andere Plaatsen onder zyne bescherming ontvangen, buiten bewilliging der Staaten van Holland en Zeeland, noch op andere dan de beraamde voorwaarden, buiten kennis en bewilliging der andere Bondgenooten. Hy zou den waaren Hervormden Christelyken Godsdienst handhaaven, en bezorgen dat, op deszelfs oefening, eene orde beraamd wierdt, die, niet dan met der Staaten bewilliging, zou mogen veranderd worden. Doch hy zou op niemants geloof onderzoek doen, noch gedoogen, dat iemant tot eenige gezindheid gedwongen werdt. De Amptenaars, Regters en Wethouders zou hy, in hun gezag, handhaaven. Hy {==521==} {>>pagina-aanduiding<<} zou de Regeering bestellen, als van ouds. Doch zig aan het Geregt der Landschappen hebben te onderwerpen, en het onzydig doen waarneemen, zonder deszelfs loop ergens te stremmen. Hy zou niet-gedoogen, dat 'er gevonnist werdt tegen de wetten; die, niet dan met goedvinden der hooge Geregtshoven, by verlof der Staaten, zouden mogen veranderd worden. Byzonderlyk, zou hy geenen gevangen buitens Lands mogen vervoeren. De hooge Geregts-Ampten zouden, by den Prinse, vervuld worden, uit een drietal, benoemd door de Staaten. De begeeving der minderen zou aan den Prinse staan, by goeddunken der Kollegien, waartoe zy behoorden. Zyne Doorlugtigheid zou, buiten der Staaten bewilliging, de munt niet veranderen, noch beletten, dat de Staaten zo dikwils byeen kwamen, als zy goedvonden, zullende hy dezelven, daarenboven, eens 's jaars, tegen den eersten van Bloeimaand, beschryven, om, op de gemeene zaaken en 't onderhouden van dit Verdrag, te raadpleegen. In 't gebruik om schattingen op te mogen leggen, zou hy de Staaten bevestigen, en hun, in 't invorderen derzelven, met zyn gezag, ondersteunen. Hy zelf zou geene omslagen doen of gedoogen, dan na voorgaande eenpaarige bewilliging der Staaten, de noodige krygskosten uitgenomen, die op bewilliging van twee derde deelen der stemmen, ten goeddunken en overstaan van den Prinse, zouden mogen worden ingevor- {==522==} {>>pagina-aanduiding<<} derd. Geschillen over de wyze van 't heffen der gemeene lasten zouden staan ter zyner beslissinge, mids hy eenigen uit den hoogen Raade nevens zig koore. Hy zou geene Beden doen dan in Persoon, in elk gewest, en aan de Staaten, plegtiglyk vergaderd. Alle zyne voorstellen zouden in de Nederduitsche taal moeten geschieden. Nooit zou hy de Staaten buiten hunne Landschappen beschryven. Hy zou de verkoopingen en verpandingen der Graaflyke goederen, gedaan sedert den jaare 1572, bevestigen. De Staaten zouden, op de bewaaring hunner Handvesten, naar welgevallen, orde mogen stellen. De Prins zou de zeevaart, koophandel en visschery, daar de Landen, voornaamlyk, by bestonden, handhaaven. 't Zee-Admiraalschap zou blyven aan den Prinse, als Graave: mids de Steden 't regt behielden, om zig, in geval van nood, ter zee te wapenen, op bestelling van den Graave. Hy zou, buiten oorlogstyden, de stroomen open houden voor in- en uitheemschen, op de gewoonlyke tollen, die, niet dan by bewilliging der Staaten, zouden mogen vermeerderd worden. Hy zou de keur op de wildernissen, onder deksel van welken, de Landzaaten zeer gekweld werden, derwyze maatigen, dat de kwellingen ophielden, en 't Regt der wildernissen egter bewaard bleeve. De Staaten zouden, nevens den Prinse, eenen Raad van twaalf Persoonen stellen, by welken, zyne Doorlugtigheid nog twee anderen, een' Duitscher en een' {==523==} {>>pagina-aanduiding<<} Nederlander, zou mogen voegen: met welken Raad, de Prins op alles orde stellen zou, volgens een Berigtschrift, te maaken, by den Prinse en de Staaten, en door hem en de Raaden te bezweeren. De Prins zou de meeste en voornaamste Amptenaars van zyn Huis en zyne Lyfwagt, uit inboorlingen, kiezen. Hy zou geen' oorlog aanneemen, geene Vrede of Bestand maaken, geene Verbonden met vreemde Mogendheden sluiten, buiten bewilliging der Staaten. Hy zou de Krygswetten, gemaakt of nog te maaken, doen onderhouden. Hy zou zyne vaste woonplaats neemen in een der genoemde Landschappen, en dezelven niet verlaaten, dan by verlof der Staaten. Voorts zou hy den Staaten, ten allen tyde, op hun verzoek, inwilligen zulke punten, als zy, uit het Verdrag van Bourdeaux, of uit de blyde inkomst der Hertogen van Brabant, tot 's Lands voordeel, zouden begeeren te bezigen. De Prins zou de Graaflyke goederen aanvaarden en gebruiken, in den staat, waarinze thans waren, mids vooraf de lasten, op dezelven staande, daaruit voldoende, zonder deeze goederen te mogen vervreemden of verkoopen. Doch zouden de Staaten, by vermeerdering derzelven, of anderszins, zorg draagen, dat zy, tot genoegzaam onderhoud van 's Prinsen staat, verstrekken konden. Zo de Prins, 't welk God verhoeden wilde, eenigen deezer punten overtradt, en zulks, des vermaand, niet beterde, zouden de Staaten {==524==} {>>pagina-aanduiding<<} van alle verbindtenissen aan zyne Doorlugtigheid ontslaagen zyn, en, naar welgevallen, orde mogen stellen op de Regeeringe. Na 's Prinsen dood, zouden de Staaten eenen zyner Zoonen, den bekwaamsten naar hun oordeel, tot Graave aanneemen, mids doende den vereischten eed, by zyne inhuldiginge. De Prins zou de gemelde Voorwaarden bezweeren: waartegen de Staaten en de Burgemeesters der Steden, daartoe gelast, by 't Lighaam der Steden, of by zulken, die dit Lighaam verbeeldden, den Prinse den eed van trouwe en gehoorzaamheid doen zouden (b).’ Raadpleegingen, op het instellen van eenen Raad nevens den Prinse. Terwyl dit ontwerp in de Vroedschappen overwoogen werdt, tradt men tot de instelling des Raads van Regeeringe nevens zyne Doorlugtigheid, die, zyns oordeels, uit dertien Leden, zes wegens Holland, vier wegens Zeeland, en drie wegens Utrecht bestaan moest (c). Holland benoemde, eerlang, zyne Raadsluiden; doch Zeeland en Utrecht bleeven in gebreke (d); zo dat de Raad, by 't leeven van den Prinse, niet tot stand kwam. De Staaten doen eene bezending naar Amsterdam en Gouda. Of de voorwaarden, op welken de Prins tot Graave zou ontvangen worden, alomme, in de Vroedschappen, aan welkenze gezonden waren, werden goedgekeurd, is my niet klaar gebleeken. 't Is egter ten hoogsten waarschynlyk: alzo de Staaten, in Bloei- en Zo- {==525==} {>>pagina-aanduiding<<} mermaand des jaars 1584, op begeerte van zyne Doorlugtigheid, alleenlyk beslooten, tot eene bezending naar Zeeland, en naar Amsterdam en Gouda. Ik weet niet, of de bezending naar Zeeland toen voortgang gehad hebbe. Doch naar Amsterdam en Gouda kwamen Gemagtigden, met last, om, des noods, te verklaaren ‘dat de Edelen en de andere Steden, met de inhuldiging, voortvaaren zouden, onaangezien zy, of eene van haar weigerig bleeven, om zig met de andere Leden te voegen (e).’ Te Amsterdam, openden de GemagtigdenVertoog van Kornelis Pieterszoon Hooft, in de Vroedschap te Amsterdam. hunnen last, op den agtsten van Zomermaand. Des anderendaags, deedt Kornelis Pieterszoon Hooft, oud Schepen der Stad, en onlangs tot Raad verkooren (f), een Vertoog in de Vroedschap, strekkende, om de verheffing van den Prins tot Graave, zonder dat 'er Zeeland in bewilligd hadt, te ontraaden. Vooraf, verklaarde hy ‘niet te konnen zien, wat heil 'er, uit deeze verheffing, voor de Landen te wagten ware. Men gaf, zeide hy, wel breed op van de gunst, die zyne Doorlugtigheid, by vreemde Mogendheden, verworven hadt, en voor de Landen zou konnen verwerven. Doch Deenemarke hadt, sedert dat de Landen onder 't gebied van den Prinse geweest waren, de Zondsche tollen merkelyk verhoogd. Voorts wees hy aan, dat het aanneemen zyner Doorlugtigheid tot Graave kwalyk scheen overeen te komen, {==526==} {>>pagina-aanduiding<<} met het eerste Lid der Utrechtsche Vereeniging, waarby men beloofde, onderling te zullen verbonden blyven. Hy voegde 'er by, dat Zeeland den handel op Spanje naar zig trekken zou, zo Holland den Prins, afzonderlyk, tot Graave verhief. Eindelyk, zeide hy, dat het stuk der Burgerye tegenstondt, die hem de Steden nimmer geopend zou hebben, zo hy, in den aanvang des oorlogs, verklaard hadt, dat hy Erfheer der Landen dagt te worden. Hy besloot, dat de Gemeente daar ter Stede reeds te lang onder eenen anderen eed gestaan hadt dan de Regeering; dat men ook niet moest denken, haar ligtelyk tot den nieuwen eed te zullen konnen dwingen, en dat menze niet te klein behoorde te agten, alzo men de opkomst der goedeBesluit der Amsterdamsche Vroedschap. zaake aan haar verschuldigd was.’ 't Besluit der Vroedschap viel dan ‘dat men een Afschrift van de ontworpen' voorwaarden zou verzoeken, om te zien, of' er ook iets strydigs met der Stede Voorregten in gesteld ware: doch dat menze noch goed keuren noch tekenen zou, voor men berigt wierdt, dat Zeeland zo ver gekomen was, als Holland: waarna men den Raad wederom vergaderen zou, en dan nog niets tekenen, voor men 'er de schutteryen en voornaamste Burgers op gehoord hadt:’ welk laatste aanliep tegen een Besluit der Staaten, om de schutteryen en gilden, voortaan, niet meer, in zaaken van Regeeringe, te kennen (g). {==527==} {>>pagina-aanduiding<<} Doch 't was ook te Middelburg geschied (h). En sommigen hebben aangetekend, dat men, reeds in 't jaar 1583, voorgenomen hadt, de Gemeenten, Schutteryen en Gilden, in Holland, met eene maaltyd of drinkgelag, te onthaalen, en hun, by deeze gelegenheid, de opdragt der Graaflykheid bekend te maaken (i). Voorts, hadt de Sekretaris, in 't opstel van 't Besluit der Amsterdamsche Vroedschap, gevoegd ‘dat de Raaden egter verstonden, dat de Landen niet zonder Graaf konden zyn, en dat zy gezind waren, den Prins tot die waardigheid aan te neemen.’ Doch de genoemde Schepen Hooft tekent hierop aan, dat dit niet in het Besluit begreepen geweest was, en dat Burgemeesters verklaard hadden ‘niet te verstaan, dat zy, door die woorden, zouden verbonden geagt worden (k).’ Te Gouda werdt een diergelykBesluit der Vroedschap te Gouda. besluit gênomen. Men verklaarde daar, ‘geene zwaarigheid in 's Prinsen verheffing te zullen maaken, wanneer men, in Zeeland, daarmede zo verre zou gekomen zyn, als in Holland.’ Van 't een en 't ander Besluit deeden de Gemagtigden verslag ter Staatsvergaderinge van Holland, die toen te Delft zat, op den zesden van Hooimaand (l). Nu kwam 't 'er op aan, of men, gelyk te vooren beslooten was, zonder zig met {==528==} {>>pagina-aanduiding<<} Zeeland, of met Amsterdam en Gouda, langer op te houden, met de inhuldiging, voortvaaren zou, of niet. Men durfde de raadpleegingen hierover niet uitstellen. De Prins was thans zelf, te Delft, tegenwoordig. Men tradt dan, op den zevenden, over zyne zaak, in onderhandeling (m). En 't is te vermoeden, dat men tot de inhuldiging zou gekomen's Prinsen dood stremt de verdere raadpleegingen. zyn. Doch terwyl de Prins zig bereidde, tot het inzamelen der vrugten van zynen langduurigen arbeid (n), werdt hy, maar drie dagen hierna, door een' onverwagten dood, weggerukt: waarmede alle raadpleegingen, op eens, werden afgesneeden. XXXIII. Verscheiden' aanslagen tegen den Prinse ontdekt en gestraft. Na dat zyne Doorlugtigheid, van de gevaarlyke wonde, hem, in Lentemaand des jaars 1582, toegebragt, gelukkiglyk genezen was, lieten zyne vyanden niet na, te loeren, op nadere gelegenheid, om hem van kant te helpen Van den toeleg van Nikolaas Salseda, beide tegen hem en Anjou, hebben wy reeds gewaagd. In Lentemaand des jaars 1583, raakte, te Antwerpen, een Spanjaard in hegtenis, Pedro Dordogno genoemd, die ook beleedt, voorneemens geweest te zyn, om den Prins te vermoorden: waarop hy met de dood gestraft werdt (o). Een Fransch Hopman, le Goth genoemd, door den Markgraave van Rysburg, gevangen zynde, werdt ook, omtrent den aanvang deezes jaars, aangezogt, tot het ombrengen van den Prinse: waarin hy scheen te bewilli- {==529==} {>>pagina-aanduiding<<} gen. Doch losgelaaten, ten deezen einde, bragt hy 't stuk uit (p). Met het begin van Lentemaand, hadt een Fries, Aukema geheeten, eenen Hans Hanszoon, Koopman te Vlissingen, beschuldigd van eenen toeleg, om den Prins, tegen wien hy eenen byzonderen haat opgevat hadt, met buskruid, gelegd onder 't vertrek, daar hy te Vlissingen de maaltyd hieldt, of omtrent zynen stoel in de Kerke, of op eenige andere wyze, al was 't ook met eigene hand, het leeven te beneemen. Hans Hanszoon werdt gevat, en beleedt zyn voorneemen, scherpelyk ondervraagd zynde: te gelyk, dat hy 'er, met den Spaanschen Ambassadeur in Frankryk, over gehandeld hadt: waarop hy onthalsd werdt (q). Doch omtrent deezen tyd, onthielden zig te Delft vier verscheiden' Persoonen, een Franschman, een Lotharinger, een Engelschman en eên Schot, die allen vier gingen op 't leeven van den Prinse, zonder van elkanderen te weeten (r). De vyfde, die 't stuk uitvoerde, was een Bourgondier. In 't beginLaatste toeleg op 's Prinsen leeven. van Grasmaand, was hy eerst te Delft verscheenen, zig noemende François Guion, Zoon van Pieter Guion, te Besançon, ter zaake van zekeren aanslag tot vordering van 't Hervormd geloof, omgebragt. Om zig by 't hofgezin van den Prinse bekend en bemind te maaken, ging hy vlytig ter kerke. Zelden zag men hem, zonder een' bybel of psalmboek onder den arm. Dus zogt hy toegang {==530==} {>>pagina-aanduiding<<} tot den Prinse, dien hy, eerlang, te verstaan gaf ‘dat hy, te Luxemburg, Opperklerk zynde geweest van Du Pré, Sekretaris van Graave Pieter Ernst van Mansfeld, 's Graaven Zegel dikwils in handen gehad hadt; dat hy 'er eenige afdruksels van hadt gemaakt, welken hy zyner Doorlugtigheid aanboodt, hebbende hy, eer hy te Luxemburg aan werk raakte, reeds herwaards op weg geweest, om zig in 's Prinsen dienst te begeeven.’ De Prins, ziende weinig gebruiks te maaken van deeze afdruksels, kreeg egter in gedagten, dat de Maarschalk van Biron, dien 't bevel over Kameryk toegedagt was, zig, veelligt, van dezelven, tot Paspoorten, zou konnen bedienen. Hy hieldt 'er dan eenigen by zig, en zondt Guion, met de overigen, naar Frankryk, in 't gevolg van Noël van Karon, Heere van Schoonewal, die toen derwaards reisde, om den Hertoge van Anjou 't Besluit der Staaten, op het gene laatstelyk met hem gehandeld was, bekend te maaken. Schoonewal zondt, kort hierna, Guion wederom naar Holland, met de tyding van 's Hertogs dood, waarover hy den Prins, nog te bedde leggende, in persoon, onderhieldt. Toen zou hy hem, zo hy daarna verklaard heeft, den doodsteek al gegeven hebben, hadt hy geweer by zig gehadt. Daarna, werdt hem aangezeid, dat hy vertrekken moest, waarop hy, wyzende op zyne slegte kousen en schoenen, om een weinig gelds verzogt, welk de Prins hem geeven deedt. Doch in plaats van kousen en schoenen, kogt hy 'er, 's anderendaags, {==531==} {>>pagina-aanduiding<<} twee Zinkroers of Pistoolen voor, van twee soldaaten der wagt, met eenen van welken, die hem gekapte kogels weigerde, hy nog in woorden raakte, zonder dat men, dat vreemd schynt, eenige agterdogt tegen hem opvatte. Ten volgenden middage, zynde den tienden van Hooimaand, wagtte hy den Prinse op, en vraagde hem, in 't gaan naar de tafel, om een Paspoort, met zulk een verbaasd gelaat en beevende stemme, dat de Prinses 't oog op hem vallen liet, en haaren Gemaal, daarna, vraagde, wie die mensch ware met dat kwaad opzigt. De Prins antwoordde, dat by zyn Paspoort begeerde, welk men gereed maakte. De valsche Guion voegde zig, tegen 't einde der maaltyd, by de deur der eetzaale, met den mantel op de linker' schouder, en de Pistoolen aan den riem, gelaaden het eene met drie, het andere met twee kogels. Ten twee uuren omtrent, stondt deDe Prins wordt dood geschooten. Prins op van de tafel, en komende op de eerste nieuwe trappe van zyn Hof, in S. Aagten Klooster, werdt hy ontmoet van den moorder, die, de mynen maakende van zyn Paspoort te vorderen, het Pistool, welk met drie kogels gelaaden was, op hem loste, hem treffende, dwars door 't lyf, of in 't hert (s), want, dat byzonder is, dit vindt men, by niemant onzer Schryveren, naauwkeuriglyk gemeld, zo gewis, dat hy terstond den geest gaf, zeggende alleenlyk, in 't suizelen (t), monZyne laatste woorden. Dieu, mon Dieu, ayez pitié de moi, & de ton {==*11==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding Willem de Eerste, Prins van Oranje, te Delft, doorschooten, in 't jaar 1584. Is Tirion excudit==} {>>afbeelding<<} {==532==} {>>pagina-aanduiding<<} pauvre Peuple, dat is, myn God, myn God, erbarm u over my, en over uw arm volk (5). De moor der wordt gevat. De moorder was, terstond, agter uit, door de stallingen, daar hy 't ander Pistool vallen liet, weggevlugt, tot aan de veste, alwaar hy, meenende zig te water te begeeven, door twee van 's Prinsen dienaaren, agterhaald en gevat werdt. Men bragt hem, terstond, in de Conchergerie. Hier, door 't Geregt der Stede, waarby, daarna, Gemagtigden kwamen, uit den Hoogen Raade en 't HofZyne bekentenis. van Holland, ondervraagd zynde, beleedt hy ‘dat hy Balthazar Gerards genoemd en te Villefans in 't Graafschap Bourgondie gebooren was. Dat hy, al lang, van wille was geweest, en gelegenheid hadt gezogt, om den Prins om te brengen. Dat hy, eindelyk, van zyn voorneemen kennis gegeven hadt aan eenen Jezuit te Trier, die hem hadt geraaden, deswege, te spreeken met den Prinse van Parma. Dat hy, {==533==} {>>pagina-aanduiding<<} hierop, naar Doornik, aan deezen geschreeven hadt; doch geen antwoord durven afwagten, uit vreeze, dat hem 't overdraagen der zegels van den Graave van Mansfeld, in wiens dienst hy waarlyk geweest was, kwalyk genomen zou worden. Dat hy hierop herwaards was gekomen, en eindelyk hadt uitgevoerd, daar hy de reis nog om doen zou, alschoon hy zig, ten deeze tyde, duizend mylen van hier bevondt.’ Men vondt twee blaazen by hem, met behulp van welken hy over de graft dagt te zwemmen (u). Voorts toonde hy zig bedroefd, dat de Prins, dit hadt men hem wys gemaakt, nog leefde. Doch verneemende dat hy gewond was, geliet hy zig, blyde te zyn, verzekerende dat hy de dood niet ontgaan zou: waaruit men vermoeden mag, dat hy 't lood vergiftigd of hoekswyze gevormd hadt. Daarna, gepynigd zynde, verklaarde hy ‘in zyn opzet gesterkt te zyn, door Gery, Minderbroeder te Doornik, die hem zynen zegen gegeven, en door den Jezuit te Trier, die hem verzekerd hadt, dat hy, omkomende, onder de martelaars, zou gesteld worden.’ Andermaal gepynigd, bekende hy ‘zyn voorneemen den Prinse van Parma geopenbaard te hebben, die hem geweezen hadt naar den Raadsheer Assonville, met wien hy afgesproken was, dat hy zig, om toegang by den Prinse te krygen, voor eenen François Guion uitgeeven zou. Voorts {==534==} {>>pagina-aanduiding<<} hadt de Raadsheer hem ernstiglyk en by herhaaling vermaand, dat hy, betrapt wordende, den Prins van Parma niet melden moest.’ Den volgenden dag, bleef hy, ook buiten pyne, by de gemelde bekentenis, daarby voegende ‘dat hy uit Assonville verstaan hadt, dat Parma den toeleg prees, en hem 't loon, by den Ban beloofd, verzorgen zou: ook dat men den Graave van Mansfeld zyn zegel zou doen veranderen, om de vervoerde afdruksels nutteloos te maaken.’ Voorts, volhardde hy by de betuiging ‘dat hem zyne onderneeming niet rouwde, die hy nog ter hand slaan zou, al moestze hem duizend leevens kosten. 't Pynigen verklaarde hy te lyden, om zyne voorgaande zonden. Om 't stuk, aan den Prinse begaan, hadt hy, als een wakker voorvegter der Roomsche Kerke, den Hemel verdiend.’ Nogtans ontviel hem, tusschen beide, dat hy 't ondernomen hadt, uit begeerte naar rykdom. Gegeesseld zynde, paste hy op zig toe de woorden, door Pilatus, gesproken van den Heere Christus,Zyn vonnis. Ecce Homo, zie hier den mensch. Op den dertienden, werdt hy door de Gemagtigden uit den hoogen en Provinciaalen Raade, en door die van den Geregte en Schepenen van Delft, gevonnist ‘om op een schavot voor 't Stadhuis gebragt te worden, daar hem de regterhand, tusschen een toesluitend heet yzer, geschroeid, 't vleesch voorts, op zes plaatsen, met gloeiende tangen, uit zyn lighaam geneepen zou worden. Zyn lighaam zou men, daarna, van onderen {==535==} {>>pagina-aanduiding<<} op, leevende vierendeelen, 't hert daaruit haalen, en hem in 't aangezigt werpen. 't Hoofd, van den romp gehouwen, zou, agter 's Prinsen huizing, op een' staak, op den schooltooren, gesteld, de vier deelen zyns lighaams, aan de bolwerken van vier poorten der Stad, gehangen worden. Voorts zouden zyne goederen verbeurd zyn (v).’ 't Hooren van dit vonnis ontstelde hem dermaate, dat hy het uur vervloekte, waarin hy eerst, te Dole, den pleithandel leerde: 't welk hem ter kennisse der grooten ingewikkeld, en, uit zugt tot staat, tot zulk een' ramp gebragt hadt. Hy herstelde zig egter spoedig. Des anderendaags, den veertienden van Hooimaand, werdt het vonnis uitgevoerd, welk hy met veel hardvogtigheid doorstondt. Toen hem de hand, metZyne hardvogtigheid in het doorstaan der strafse. een gloeiend wafelyzer, gekneld was, schudde hy de stomp nog, als ware het om een kruis te maaken, en 't volk te zegenen. Op gelyke wyze, verdroeg hy de rest zyner straffe. De Roomsche Geestelykheid verhief zyn bedryf en bestendigen uitgang hemelhoog. Ook werdt 'er, over 's Prinsen dood, door haar, zelfs te 's Hertogenbosch, Te Deum laudamus gezongen. Doch eenige Spaanschen verfoeiden den moord, dien aanmerkende als een schelmstuk van den aanraader en uitvoerer beide. de ontsteltenis, die 'er, te Delft, en door 't gantsche Land, over ontstondt, is niet te beschryven (w). {==*13==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding WILLEM de EERSTE, Prins van Oranje, enz. enz. enz. Is. Tirion excudit ==} {>>afbeelding<<} {==536==} {>>pagina-aanduiding<<} XXXIV. 's Prinsen Begraafenis. 's Prinsen lyk werdt, 's anderendaags na den moord, gebalsemd, ten toon gesteld, en bleef boven aarde tot op den derden van Oogstmaand, wanneer het, op kosten der Staaten van Holland, Zeeland, Friesland en Utrecht, met byna Koninglyke staatsie, in de nieuwe Kerke, te Delft, ter aarde besteld werdt (x). Ter gelegenheid van deeze lykstaatsie, was eenig verschil gevallen over den rang, tusschen de algemeene Staaten, de Staaten van Holland en de Raaden nevens zyne Doorlugtigheid. De laatsten meenden den voorrang te moeten hebben, als naast tot den overleeden' behoord hebbende. De Staaten van Holland verstonden, dat hun de rang toekwam, om dat de staatsie binnen hunne Provincie gehouden werdt. De algemeene Staaten beweerden, dat zy in de eerste plaats moesten gaan, als zynde nu ten tyde de hoogste Overheid van den Lande. 't Werdt, eindelyk, dus gevonden. Terstond na de bloedvrienden, gingen de algemeene Staaten, waaronder ook de Gemagtigden van Holland waren, op hunne plaats. Hierna volgden alle de Staaten van Holland, behalve negen der kleine Steden (y). De Raaden van zyne Doorlugtigheid gingen by de Staaten dier gewesten, van welken zy afgezonden waren (z). Ook was, ter Vergaderinge van Holland, op eenen voorslag van 's Prinsen Hofmeester, overwoogen, of men zig {==537==} {>>pagina-aanduiding<<} ook, op zyne uitvaart, van de wapenen des Graafschaps van Holland bedienen zou. De Edelen, Haarlem, Delft, Leiden, Rotterdam, Schiedam, Gorinchem, Briele, Hoorn, Enkhuizen, Geertruidenberg en Heusden bewilligden hierin, uit aanmerking van 't gene men met den Prinse gehandeld hadt. Doch Dordrecht, Amsterdam, Gouda en Alkmaar konden 'er niet toe verstaan (a): waarop het agter bleef. 't Lyk in de Kerke gebragt zynde, werdt 'er eene korte en troostelyke Lykpreeke gedaan, die met aandagt en weemoedigheid gehoord werdt (b). Op den dag der begraafenisse, en een' dag voor en na denzelven, werden, in alle de Steden van Holland, drie maal 's daags, telken reize een half uur lang, de grootste klokken geluid (c). Zulk een' uitgang hadt Willem, Prins vanZyne gedaante, aart, Gemaalinnen en Kinderen. Oranje en Graaf van Nassau, in den ouderdom van weinig minder dan twee-envyftig jaaren. Hy was van meer dan middelbaare lengte, bruin van gelaat en oogen, die hem zeer leevendig stonden: voorts helder en lieflyk; doch, daar 't pas gaf, ook scherp van stem. Vrolyk en aanvallig stondt, veeltyds, zyn weezen, waardoor hy veele herten won. Niet vreemd hieldt hy zig van scherts, vooral over tafel, alwaar hy, gewoon tot pragtige hofhouding, ook wel eenen duitschen dronk plagt te doen. In speelen, ryden, jaagen, vondt hy geen vermaak. By vier eg- {==538==} {>>pagina-aanduiding<<} te vrouwen, heeft hy twaalf Kinderen verwekt. Anna van Egmond, zyne eerste, baarde hem Filips Willem, die in Spanje gevangen zat, en Maria. By de tweede, Anna van Saxen, won hy Maurits, Anna en Emilia: by Charlotte van Bourbon, de derde, zes Dogters, Louise Juliana, Elizabet, Katharina Belgica, Flandrina, Charlotta Brabantina, en Emilia Secunda. Louise van Coligni, zyne vierde Gemaalin, baarde hem, nog geene zes maanden voor zynen dood, Fredrik Henrik (d). Voorts liet hy eenen natuurlyken Zoon na, Justinus genoemd. Om hier breed te weiden, in het uitmeeten zyner goede of gebreklyke hoedanigheden, houd ik myne pen te zwak. De eenvoudige vertooning van zyn gedrag, in de neteligste omstandigheden, welken iemant zouden konnen voorkomen, moeten hem den leezer reeds zo na hebben doen kennen, als de Historie hem kenlyk maakt. De lof van schranderheid, bedaardheid, voorzigtigheid, naarstigheid, minzaamheid wordt hem van niemant geweigerd. Doch deeze hoedanigheden werden, door zyne vyanden, in zulk een licht beschouwd, datze hun schalkheid, geveinsdheid, listigheid en staatzugt toescheenen. De muitery tegen den Koning van Spanje, zyne hoofdmisdaad by de Spaanschgezinden, gaf, in hun oog, aan al zyn bedryf eene afzigtelyke verw. De liefde tot de Nederlanden, met naame tot Holland en Zeeland, die zyne vrienden hielden voor het {==539==} {>>pagina-aanduiding<<} beginsel zyner voornaamste handelingen, maakte hem, daarentegen, in hun gezigt, tot een pronkstuk onder de Vorsten, en een voorbeeld van standvastigheid, grootmoedigheid, goedhertigheid en andere verheeven' deugden. De Staaten der Vereenigde Nederlanden, een weinig aan ademtogt geraakt, ten tyde van het twaalfjaarig Bestand, hebben hem, in 't Koor der nieuwe Kerke te Delft, eene pragtige Grafstede gestigt, in welker opschrift (e), zy hem afmaalen als eenen hersteller van vryheid en van zuiveren Godsdienst, hem, voorts, geevende den schoonsten titel, die immer eenigen Vorst te beurt viel, den titel van Vader des Vaderlands. Berigt voor den binder. Mr. Paulus Buis te plaatsen tegen over Bladz. 16 De Raad van Staaten te Brussel in hegtenis genomen. 104 Filips van Marnix. 200 De Kerk te Haarlem overweldigd door de Soldaaten. 210 Groningen door de Graaf van Rennenberg aan de Spaansche zyde overgebragt. 326 Prins Willem I, te Delft doorschoten. 532 Willem de Eerste, Prins van Oranje. 536 (a) VI. Deel, bl. 383. (b) VI. Deel, bl. 363. (c) VI. Deel, bl. 380, 386, 387, 397, 398. (d) VI. Deel, bl. 304, 312. (e) Resol. Holl. 15, 17 Maar? 1576. bl. 16, 19. (f) Grotii Annal. Libr. II. p. 42. (g) VI. Deel, bl. 378, 386. (h) Zie Bor VII. Boek, bl. 7 [482]. (i) Zie VI. Deel, bl. 402. (k) Bor VII. Boek, bl. 70 [571]. (l) Bor VII. Boek, bl. 70 [371]. Resol. Holl. 30 Oct. 1 Nov. 1574. bl. 169, 182. (m) Resol. Holl. 16 Decemb. 1574. bl. 249. (n) Bor VIII. Boek, bl. 131 [659]. (o) Resol. Holl. 28 Maart 1575. bl. 183. (p) Bor IX. Boek, bl. 167 [709]. Resol. Holl. 22 August. 1576. bl. 139. (q) Resol. Holl. 20 Oct. 1 Nov. 1574. bl. 148, 176. (r) Resol. Holl. Nov. 1574. bl. 178. (s) Resol. Holl. 23 Nov. 2 Dec. 1574. bl. 201, 211. (t) Resol. Holl. 13, 25 Nov.1574. bl. 196, 207. (u) Resol. Holl. 25 Nov. 10 Decemb.1574. bl. 208, 239. (v) Bor VII. Boek, bl. 80 [985]. Hooft X. Boek, bl. 404 enz. (w) Resol. Holl. 9 Decemb. 1574. bl. 231. (x) Resol. Holl. 3 Sept. 4 Octob. 1574. bl. 73, 125. (y) Resol. Holl. 9 Maart 1575. bl. 131. (z) Resol. Holl. 20 April 1575. bl. 245. (a) Resol. Holl. 17 May 1575. bl. 291. (b) Resol. Holl. 13 May 1575. bl. 294. (c) Resol. Holl. 19 May 1575. bl. 300. (d) Zie VI. Deel, bl. 481. (e) Resol. Holl. 21 May 1575. bl. 311. (f) Resol. Holl. 4 Juny 1575. bl. 356, 357. (g) Resol. Holl. 4 Juny 1575. bl. 359. (h) Resol. Holl. 4 Juny 1575. bl. 356. (i) Zie Resol. Holl. 10, 21, 23 Juny 1575. bl. 381, 414, 420. (k) Resol. Holl. 12, 15, 18, 19, 20 July 1575. bl. 487, 501, 514, 516, 520. Zie ook Bor VII. Boek, bl. 118 [641]. (l) Resol. Holl. 22, 30 July 1575. bl. 528, 542. (m) Resol. Holl. 30 July 1575. bl. 542. (n) Bor VIII. Boek, bl. 103 [620]. (o) Resol. Holl. 29 July 9, 12, 25, 27, 29 Aug. 1575. bl. 536, 553, 564, 598, 601, 609. (p) Resol. Holl. 20 Sept. 1575. bl. 647. (q) Resol. Holl. 20 Sept. 1575. bl. 648. (r) Resol. Holl. 21 Sept. 1575. bl. 654. (s) Resol. Holl. 13 Octob. 1575. bl. 693. (t) Viglius ad Hopper. Epist. CCXXIII. p. 794. (u) Bor VIII. Boek, bl. 84 [592]. (v) Zie VI. Deel, bl. 481. (w) Resol. Holl. 20, 21, 22, 23, 25 Dec. 1574. bl. 253, 254, 258, 260, 264. (x) Resol. Holl. 4, 6, 8 Januar. 1575. bl. 5, 7, 13. (1) Zie Resol. Holl. 3 Dec. 1574. bl. 223. Naderhand, toen men merkte, dat die van Bommel misbruik van dit voorregt maakten, en meer goederen vervoerden, dan zy in de Stad gebruiken konden, werdt het wederom ingetrokken. Resol. Holl. 25 Aug. 1575. bl. 596. (y) Bor VIII. Boek, bl. 84 [592]. (z) Resol. Holl. 2 Febr. 1575. bl. 45. Bor VIII. Boek, bl. 87 [596]. (a) Resol. Holl. 5 Febr. 1575. bl. 47. (b) Resol. Holl. 6 Febr. 1575. bl. 49. Bor VIII. Boek, bl. 86 [595]. (c) Resol. Holl. 5, 6, 7 Febr. 1575. bl. 47, 51, 52. (d) Resol. Holl. 6 Febr. 1575. bl. 50. (e) Resol. Holl. 5, 12 Febr. 1575. bl. 49, 59. (f) Bor VIII. Boek, bl. 88 [597]. (2) In 's Konings Commissie tot de Vredehandeling, wordt de Heer van Rassinghem genoemd Stadhouder van Artois, in afwezendheid des Graaven van la Roche. Zie Resol. Holl. 5 Maart 1575. bl. 120. En veelligt is 't hieruit ontstaan, dat sommigen den Graaf van la Roche ook onder 's Konings Gemagtigden geteld hebben. (g) Bor VIII. Boek, bl. 88 [597]. (h) Resol. Holl. 12 Febr. 1575. bl. 60. (3) Meteren geeft (V. Boek, f. 96.) den inhoud op van eenen breeden en byzonderen last der Staatsche Gemagtigden. Doch om dat Bor van denzelven geene melding maakt; en vooral, om dat ik dien niet geregistreerd vind, in de Resolutien van Holland, besluit ik, dat Meteren een ontwerp gevolgd heeft, dat nooit ter Staatsvergaderinge vastgesteld geweest is. Ik heb 'er, hierom, geen gebruik van gemaakt. (i) Resol. Holl. 14 Febr. 1575. bl. 63. (k) Resol. Holl. 7 Maart 1575. bl. 121, 122, 123, 125. Bor VIII. Boek, bl. 88 [597]. (l) Resol. Holl. 7, 9 Maart 1575. bl. 117, 130, 131. (m) VI. Deel, bl. 480. (n) Resol. Holl. 17 Maart 1575. bl. 158 enz. (o) Resol. Holl. 17 Maart 1575. bl. 161. Bor VIII. Boek, bl. 88 [598]. (p) Zie IV. Deel, bl. 422. (q) Resol. Holl. 21 Maart 1575. bl. 166. Bor VIII. Boek, bl. 89 [599]. (r) Resol. Holl. 21 Maart 1575. bl. 172. (s) Resol. Holl. 2 April 1575. bl. 202. Bor VIII. Boek, bl. 91 [602]. (t) Resol. Holl. 4 April 1575. bl. 210. (v) Resol. Holl. 13 April 1575. bl. 223. (w) Resol. Holl. 19 April 1575. bl. 243. (x) Resol. Holl. 13 April 1575. bl. 225, 226. (y) Bor VIII. Boek, bl. 93 [604]. 94 [606]. (z) Resol. Holl. 4, 5 Maart 1575. bl. 115, 116. (a) Resol. Holl. 13, 17 April 1575. bl. 232, 237. (b) Resol. Holl. 19 April 1575. bl. 240. (c) Resol. Holl. 20 May 1575. bl. 305. (d) Resol. Holl. 23 May 1575. bl. 314. Bor VIII. Boek, bl. 94 [606]. (e) Resol. Holl. 23 May 3 Juny 1575. bl. 316, 355. Bor VIII. Boek, bl. 94 [607]. (f) Resol. Holl. 30 Juny 1575. bl. 448. Bor VIII. Boek, bl. 95 [608]. (g) Vid. Viglius ad Hopper. Epist. CCXLIX. p. 841. (h) Resol. Holl. 30 Juny 1575. bl. 450. Bor VIII. Boek, bl. 95 [609]. (i) Resol. Holl. 29 Juny 1575. bl. 433. (k) Resol. Holl. 1 July 1575. bl. 455. (l) Resol. Holl. 2 July 1575. bl. 456, 460, 462. (m) Resol. Holl. 6, 8 July 1575. bl. 468, 459, 470, 471, 472, 476, 479. (n) Resol. Holl. 8 July 1575. bl. 476. (o) Resol. Holl. 8, 16 July 1575. bl. 478, 506. (p) Resol. Holl. 16 July 1575. bl. 506. Bor VIII. Boek, bl. 96 [610]. (q) Resol. Holl. 16 July 1575. bl. 512. Bor VIII. Boek, bl. 98 [612]. (r) Bor VIII. Boek, bl. 94 [606]. (s) Viglius ad Hopper. Epist. CCLI. p. 844. CCLIII. p. 846. (t) Bor VIII. Boek, bl. 98, 99, 100 [612, 613, 614, 615]. (u) Resol. Holl. 10 April 1575. bl. 221. (v) Bor VIII. Boek, bl. 102 [617]. (w) Bor VIII. Boek, bl. 106 [623]. (x) Resol. Holl. 1 Juny 1575. bl. 344. (y) Velius Hoorn, bl. 440. (z) Resol. Holl. 2 Maart 1575. bl. 109. (b) Bor VIII. Boek, bl. 106-118 [623-641]. (c) Bor VIII. Boek, bl. 120 [643]. Langueti Epist, Libr. I. [II]. Ep. XLV. p. 112. (d) Bor VIII. Boek, bl. 120 [644]. (e) Resol. Holl. 24 Juny 1575. bl. 421. (f) Resol. Holl. 16 July 1582. bl. 344. (g) Bor VIII. Boek, bl. 121 [644]. (h) Resol. Holl. 2 Aug. 1575. bl. 551. (i) Bor VIII. Boek, bl. 122 [646]. (k) Resol. Holl. 13, 15 Aug. 1575. bl. 568, 569. (l) Bor VIII. Boek, bl. 123 [647]. (m) Bor VIII. Boek, bl. 123 [648]. IX. Boek, bl. 145 [678]. (n) Resol. Holl. 14 Sept. 1575. bl. 632. (o) Costerus Histor. Verhaal, Bylag. L.M.N.O.P.Q.R.S. bl. 407, 408, 410, 411, 412, 413, 414, 421. (p) Thuanus Libr. LX. p. 72 E.F. (q) Thuanus Libr. LI. p. 486. (r) Bor VIII. Boek, bl. 120 [644]. (s) Apolog. by Bor Auth. Stukk. II. Deel, bl. 72. (t) Viglius ad Hopper. Epist. CCL. CCLV. p. 842, 848. (u) Thuanus Libr. XXVIII. p. 39. A.B. Apolog. als boven bl. 73. (v) Resol. Holl. 4, 6, 10 Juny 1 July 1575. bl. 358, 362, 381, 384, 454. (w) Thuanus Libr. LXXII. p. 460 C. (x) Zie boven bl. 18, 22. (y) Resol. Holl. 18, Juny 1575. bl. 408. (z) Bor VIII. Boek, bl. 123 [647]. (a) Resol. Holl. 21 July 1575. bl. 525. (b) Languet. Epist. Libr. I. [II.] Ep. XLIV. p. 108. (c) Bor VIII. Boek, bl. 123 [648]. (d) Hooft X. Boek, bl. 436-440. (e) Bor VIII. Boek, bl. 125 [651]. (f) Viglii Epist. Select. Ep. CLXXVI. p. 403. Strada Dec. I. Libr. VIII. p. 459. (g) Bor VIII. Boek, bl. 122 [647]. (h) Bor VIII. Boek, bl. 124 [650]. (i) Bor VIII. Boek, bl. 127 [653]. (k) Viglii Epist. Select. Ep. CLXXVI. p. 403. (l) Bor VIII. Boek, bl. 124, 129 [650, 655]. (m) Bor VIII. Boek, bl. 131 [658]. (n) Resol. Holl. 16 April 1575. bl. 231. (o) Resol. Holl. 20 April 29 July 13 Octob. 1575. bl. 244, 538, 692. (p) Resol. Holl. 10 Juny 1575. bl. 385. 4, 7 Juny 1576, bl. 85, 86. (q) Resol. Holl. 22 July 1575. bl. 529. (r) Resol. Holl. 28 July 1575. bl. 533. Bor VIII. Boek, bl. 131 [658]. (s) Resol. Holl. 10, 28 Aug. 1575. bl. 557, 607. 38 Dec. 1576. bl. 214. (t) Resol. Holl. 6 Juny 1575. bl. 363. (u) Resol. Holl. 25 Febr. 1575. bl. 92. (v) Resol. Holl. 13 April 1575. bl. 226. (w) Resol. Holl. 19 Aug. 1575. bl. 580. (x) Bor VIII. Boek, bl. 132 [661]. (y) Regist. ten Raede van Middelb. 3 Jan. 1575 [1576] ƒ. 227 vers. (z) Resol. Holl. 7 July 1575. bl. 474. (4) Te weeten, den Graaf van Kuilenburg, Arend van Dorp, Jakob Pauli, Kornelis Koning, François Maalzon, Adriaan Kromhout, Andries Jakobszoon den jongen, en 's Lands Advokaat, Paulus Buis. (a) Resol. Holl. 9 July 1575. bl. 482. (b) Resol. Holl. 3 Octob. 1575. bl. 668, 669. Bob VIII. Boek, bl. 125 [650]. (c) Resol. Holl. 13 Octob. 1575. bl. 692. (d) Meteren V. Boek, s. 100 vers. (e) Reyd I. Boek, bl. 13. (f) VI. Deel, bl. 331, 466. (g) Resol. Holl. 14 Juny 1575. bl. 396. (h) Resol. Holl. 13 July 1575. bl. 492. (i) Resol. Holl. 6 July 1575. bl. 473. (k) Resol. Holl. 29 July 1575. bl. 540. (l) Bor VIII. Boek, bl. 118 [641]. (m) Resol. Holl. 14 Nov. 1575. bl. 730. (n) Camden. Hist. Elisabethae P. II. p. 265. (o) Resol. Holl. 22. Nov. 1575. bl. 731. (p) Zie III. Deel, bl. 210. (q) Viglii Epist. Select. Ep. CLXXVII. p. 407. (r) Bor VIII. Boek, bl. 132 [661]. (s) Resol. Holl. 11 Maart 1576. bl. 10. (t) Resol. Holl. 15, 23 Maart 1576. bl. 15, 30. (u) Bor VIII. Boek, bl. 133 [662]. (v) Resol. Holl. 19 April 1576. bl. 42. (w) Revd I. Boek, bl. 12. (x) Resol. Holl. 28 April 1576. bl. 57, 58. (y) Resol. Holl. 15 Maart 1576. bl. 19. Zie ook Bor IX. Boek, bl. 153 [691]. (z) Daniel Tom. IX. p. 50, 51. (a) Bor VIII. Boek, bl. 133 [662]. (b) Bor VIII. Boek, bl. 101 [617]. (c) Resol. Holl. 12 Nov. 1575. bl. 729. (d) Hooft XI. Boek, bl. 452. (e) Viglii Epist. Select. Ep. CLXXVIII. p. 407. Bor VIII. Boek, bl. 134 [663]. (f) Viglius ad Hopper. Epist. CCXXX. p. 804. (g) Viglius ad Hopper. Epist. CXCIV. p. 734. (h) Viglius ad Hopper. Epist. CCLXIV. p. 860. (i) Langueti Epist. Libr. I. [II]. Ep. LXX. p. 177. (k) Strada Dec. 1. Libr. VIII. p 464. (l) Bor VIII. Boek, bl. 134 [663]. (m) Langueti Epist. Libr. I. [II]. Ep. LXXIV. p. 185. (n) Tassis Libr. III. p. 200. (o) Viglii Epist. Select. Ep. CLXXIX. p. 409. (p) Na Bor IX. Boek, bl. 137 [667]. (q) Bor VIII. Boek, bl. 120 [644]. (r) Mr. Aert van der Goes Regist. bl. 187. (s) Bor IX. Boek, bl. 137 [667]. (t) Bor IX. Boek, bl. 147 [681]. (u) Bor IX. Boek, bl. 147 [682]. (v) Resol. Holl. 13 Maart 1576. bl. 11. (w) Resol. Holl. 22 April 1576. bl. 48. (x) Resol. Holl. 23 Maart 1576. bl. 23. (5) Ik vind, dat de Hollandsche Gemagtigden in Zeeland, kort hierna, nevens de Zeeuwschen, in 't Eiland Thoolen, verpagtingen gedaan hebben. Regist. ten Raede van Middelb. 7 Sept. 1577. f. 303. rect. Dit geschiedde, in gevolge van dit Verbond; doch is van geen' langen duur geweest. (y) Resol. Holl. 28 April 1576. bl. 59. Bor IX. Boek, bl. 138, 140 [668, 672]. Groot-Plakaatb. II. Decl, kol. 2124. (z) Leeven van Willem den eersten, II. Deel, bl. 620. (a) Resol. Holl. 1 Maart 1576, bl. 8. (b) Resol. Holl. 15, 17 Maart, 24 Aug. 1576. bl. 16, 19, 142. (c) Resol. Holl. 10, 14 Juny 1576. bl. 87, 88. (d) Resol. Holl. 14 Januar. 1576. bl. 1. Bor IX. Bock, bl. 141, 143 [673, 676]. (e) Resol. Holl. 8 Aug. 2 Octob. 1575. bl. 551, 667. (f) Bor IX. Boek, bl. 144 [677]. (g) Viglius ad Hopper. Epist. CCLXV. p. 863. (6) Hooft schryft (XI. Boek, bl. 448.) dat het Slot, door Paulus van Loo, bewaard werdt. Doch van elders blykt, dat van Loo, in of omtrent Wynmaand des voorleeden jaars, door de Staatschen, zynde opgeligt (Viglius ad Hopp. Epist. CCLVI. p. 850.), nog te Delft in hegtenis zat, in Zomer- en Hooimaand deezes jaars. Maar, verligtenis van kerker bekomen hebbende, ontsnapte hy, in Oogstmaand daaraan. Resol. Holl. 21 Juny, 26 July, 30 August. 1576. bl. 98, 123, 144. (h) Bor IX. Boek, bl. 144 [677]. (i) Resol. Holl. 3 May 1576. bl. 70. (k) Bor IX. Boek, bl. 137, 145 [667, 678]. (l) Bl. 73. (7) Dus spreekt 'er Hooft van (IX. Boek, bl. 451). Doch alzo Zierikzee van de Waalen verlaaten was, toen het, door 's Prinsen volk, bezet werdt, kan men, naauwlyks, begrypen, hoe Vosbergens opening iet heeft konnen toebrengen, tot het eerder wederkrygen der Stad. (m) Resol. Holl. 14 Juny 1576. bl. 89. (n) Bor IX. Boek, bl. 148 [683]. (o) Bor IX. Boek, bl. 153 [690]. (p) Bor IX. Boek, bl. 164, 166 [705, 708]. (q) Resol. Holl. 4, 12 Sept. 1576. bl. 151, 156. (r) Bor IX. Boek, bl. 137, 154 [667, 691] Meteren V. Boek, ƒ. 103 vers. (s) Bor IX. Boek, bl. 147 [681]. (t) Bor IX. Boek, bl. 154 enz. [692 enz.] (u) Bor XIX. Boek, bl. 163, 167 [704, 711]. (v) Bor IX. Boek, bl. 141 [673]. (w) Bor IX. Boek, bl. 156 enz. [694 enz.]. (x) Langueti Epist. Libr. I [11.] Ep. LXXXVIII. p. 230. (y) Zie Bor XIX. Boek, bl. 20 [477]. (z) Tassis Libr. III. p. 208. (a) Strada Dec. I. Libr. VIII. p. 468. (b) Thuanus Libr. LXII. p. 141. coll. Libr. LXIV. p. 209. (c) Langueti Epist. Libr. I. [II.] Ep. XCII. p. 299. (d) Tassis Libr. III. p. 209. (e) Bor IX. Boek, bl. 169 [712]. (f) Bor IX. Boek, bl. 170 [714]. (g) Apolog. van Willem I. bl. 87. (h) Bor IX. Boek, bl. 172 enz. [716 enz]. (i) Resol. Holl. 6, 17 July 1576. bl. 107, 114. (k) Bor IX. Boek, bl. 173 [718]. (l) Resol. Holl. 12, 13 Sept. 1576. bl. 156, 157. (m) Resol. Holl. 3, 4 Octob. 1576. bl. 163, 166. (n) Bor IX. Boek, bl. 175 [720]. (o) Bor IX. Boek, bl. 173 [718]. (p) Bor IX. Boek, bl. 178 [725]. (q) Bor IX. Boek, bl. 163 [704]. (r) Bor IX. Bock, bl. 180 enz. [727 enz.] Strada Dec. I. Libr. VIII. p. 479. (s) Bor IX. Boek, bl. 190 [739]. Groot-Plakaatb. I. Deel, kol. s. Tassis Libr. III. p. 224. (t) Apol. van Will. I. bl. 87. (u) Resol. Holl. 27 Novemb. 1576. bl. 194. (v) Resol. Holl. 1 Juny 1582. bl. 277. (w) Groot-Plakaatb. II. Deel, kol. 2141. (x) Bor IX. Boek, bl. 191 [741]. (y) Groot-Plakaatb. II. Deel, kol. 2141. (z) Resol. Holl. 4 Januar. 1577. bl. 4. Bor IX. Boek, bl. 180 [727]. (a) Bor IX. Boek, bl. 179 [726]. (b) Bor IX. Boek, bl. 180 [727]. (c) Resol. Holl. 3, 4 Octob. 10 Dec. 1576. bl. 163, 164, 202. (d) Resol. Holl. 14 Decemb. 1576. bl. 202. (a) Languet. Epist. Libr. I. [II.] Ep. LXXV. p. 187. (b) Bor IX. Boek, bl. 163 [704]. (c) Bor V. Boek, bl. 255 [353]. (d) Reyd II. Boek, bl. 21. (e) Strada Dec. I. Libr. IX. p. 482. (f) Bor IX. Boek, bl. 195 [747]. (g) Bor IX. Boek, bl. 196 [750]. (h) In Ger. Dumbar. Anal. Tom. III. p. 488. (i) Bor Auth. Stukk. II. Deel, bl. 5. (k) R. Fresinga Memor. in G. Dumbar Anal. Tom. III. bl. 9 enz. Bor X. Boek, bl. 197 enz. [750 enz.] Auth. Stukk. II. Deel, bl. 5. (l) Bor X. Boek, bl. 220 [783]. (m) Zie Brief van 30 Nov. 1576. by Bor X. Boek, bl. 195 [747]. (n) Bor X. Boek, bl. 204 [761]. (o) Bor X. Boek, bl. 210 [768]. (p) Bor X. Boek, bl. 207 [765]. XI. Boek, bl. 263 [841]. Strada Dec. I. Libr. IX. p. 489, 501. Dec. II. Libr. VIII. p. 472. (q) Grotii Annal. III. p. 53. (r) Bor X. Boek, bl. 207 [765]. (s) Bor X. Boek, bl. 203, 209 [766, 768]. (t) Hooft XI. Boek, bl. 490. (u) Bor X. Boek, bl. 200, 202 [754, 758]. (v) Resol. Holl. 28 Decemb. 1576. bl. 212. (w) Resol. Holl. 18 Octob. 1576. bl. 179. (x) Brief van 28 Nov. 1576. by Bor X. Boek, bl. 200 [755]. (y) Resol. Holl. 31 Decemb. 1576. bl. 213. (z) Bor X. Boek, bl. 200 [755]. (a) Resol. Holl. 23 July 1579. bl. 167. (b) Resol. Holl. 21, 27 Decemb. 1580. bl. 277, 281. (c) Resol. Holl. 5 Jan. 20 Sept. 1581. bl. 3, 498. 23 Febr. 10 Sept. 1582. bl. 82, 435. (d) Resol. Holl. 1 Jan. 1577. bl. 1. Hooft XI. Boek, bl. 490, 491. (e) Resol. Holl. 8 Jan. 1577. bl. 7. (f) Bor X. Boek, bl. 201 [756]. (g) Resol. Holl. 30 Maart 1577. bl. 31. (h) Resol. Holl. 10 Dec. 1576. bl. 202. (i) Resol. Holl. 31 Dec. 1576. bl. 214. (k) Bor X. Boek, bl. 198, 215 [752, 776]. (l) Bor X. Boek, bl. 217 [779]. (m) Bor X. Boek, bl. 226 enz. [792 enz.]. (n) Bor X. Boek, bl. 216 [778]. (o) Resol. Holl. 9 April 1577. bl. 41. (p) Bor X. Boek, bl. 238 [809]. (q) Priviieg. van Goes. ƒ. 61. M.S. Leev. van Will. I. III. Deel, bl. 16. (r) Bor X. Boek, bl. 239 [810]. (s) Resol. Holl. 1, 4 Jan. 1577. bl. 1, 2. (t) Resol. Holl. 31 Maart 1577. bl. 32. (u) Bor X. Boek, bl. 199 [753]. (v) Bor X. Boek, bl. 203, 214 [760, 776]. (w) Resol. Holl. 31 Decemb. 1576. bl. 214. 10 Jazaar. 1577. bl. 8. (x) Resol. Holl. 18, 22 Febr. 1577. bl. 19, 25. (y) Bor X. Boek, bl 199 [753], 216 [773]. (z) Resol. Holl. 17 Aug. 1577. bl. 181, 183. (a) Bor X. Boek bl. 210 [769]. (b) Resol. Holl. 31 Decemb. 1576. bl. 214. (c) Bor X. Boek, bl. 211 enz. [770 enz.]. (d) Bor X. Boek, bl. 222 [785]. (e) Bor X. Boek, bl. 222 [786]. (f) Bor X. Boek, bl. 225 [790]. (g) Bor X. Boek, bl. 226 [792]. (h) Bor X. Boek, bl. 235 [804]. (i) Bor X. Boek, bl. 236 [805]. (k) Bor X. Boek, bl. 237 [806]. (l) Bor X. Boek, bl. 241 [811]. (m) Bor X. Boek, bl. 243 [812]. (n) Resol. Holl. 31 Maart 1577. bl. 32. (o) Bor X. Boek, bl. 238 [807]. (p) Bor X. Boek, bl. 244 [814]. (q) Zie Bor X. Boek, bl. 239 [809]. (r) Bor X. Boek, bl. 245 [814]. (s) Bor X. Boek, bl. 243, 247, 248, 252 [812, 820, 821, 827]. (t) Bor X. Boek, bl. 248 [821]. (u) Bor X. Boek, bl. 255 [831]. (v) Bor X. Boek, bl. 250 [825]. (w) Thuanus Libr. LXIV. p. 217. Libr. LXVI. p. 276. (x) Bor X. Boek, bl. 253 [828]. (y) Hooft XII. Boek, bl. 519. (z) Du Mont Corps Dipl. Tom. V. P. I. p. 266. (a) Daniel Tom. IX. p. 54. (b) Hooft XII. Boek, bl. 515. (c) Bor X. Boek, bl. 255 [832]. (d) Bor X. Boek, bl. 256 [832]. (e) Zie dezelven by Bor XI. Boek, bl. 264 enz. [842 enz.]. (f) Bor XI. Boek, bl. 263 [841]. (g) Bor X. Boek, bl. 258 enz. [834 enz.]. (h) Zie Bor XI. Boek, bl. 268 [848]. (i) Bor XI. Boek, bl. 271 [853]. (k) Bor XI. Boek, bl. 259 enz. [835 enz.]. (l) Bor XI. Boek, bl. 275 [857], 279 [863], 281 [866], 282 [868]. (m) Bor X. Boek, bl. 246 [819]. (n) Bor X. Boek, bl. 253 [829]. (o) Bor X. Boek, bl. 254 [830]. (p) Bor XI. Boek, bl. 300 enz. [893 enz.]. (q) Bor XI. Boek, bl. 273 [355]. (r) Resol. Holl. 8 Juny 1577. bl. 99. (s) Bor XI. Boek, bl. 274 [856]. (t) Bor XI. Boek, bl. 274 [855]. (u) Bor XI. Boek, bl. 308 [905]. (v) R. Fresinga Memor. in Ger. Dumbar. Anal. Tom. III. p. 32. (w) Bor XI. Boek, bl. 283 [869]. (x) R. Fresinga Memor. in Ger. Dumbar. Anal. Tom. III. p. 23. (y) Bor XI. Boek, bl. 286 [873]. (z) Resol. Holl. 9 Aug. 1577. bl. 166. (a) Bor XI. Boek, bl. 284, 285 [870, 872]. (b) Bor X. Boek, bl. 204 [760]. (c) Resol. Holl. 19, 21 Aug. 1577. bl. 187, 191. (d) Bor XI. Boek, bl. 286 [873]. (e) Bor XI. Boek, bl. 287 enz. [874 enz.]. (f) Strada Dec. I. Libr. IX. p. 502. (g) Bor XI. Boek, bl. 303 [898]. (h) Zie Bor Auth. Stukk. I. Deel, bl. 151. (i) Zie Bor XI. Boek, bl. 292 [881]. en Auth. Stukk. I. Deel, bl. 180. (k) Sed vid. Strada Dec. I. Libr. IX. p. 507. (l) Bor XI. Boek, bl. 304 [898]. Hooft XII. Boek, bl. 537. (m) Bor XI. Boek, bl. 274 [856]. (n) Bor XI. Boek, bl. 308 [904]. (o) Bor XII. Boek, bl. 7 [927]. (p) Bor XI. Boek, bl. 305 [900]. (q) Vide Thuan. Libr. LXIV. p. 223. C. (r) Bor XI. Boek, bl. 308 enz. [903 enz.]. (s) Bor XI. Boek, bl. 317 [916]. Hooft XII. Boek, bl. 547. (t) Bor XI. Boek, bl. 317 [917]. (u) Bor XI. Boek, bl. 317 [917]. (v) Thuanus Libr. LXIV. p. 223. E. Hooft XII. Boek, bl. 558. (w) Bor XII. Boek, bl. 7 [927]. (x) Bor XII. Boek, bl. 8 [929]. (y) Tassis Libr. IV. p. 290. (z) Bor XI. Boek, bl. 303 [897]. (a) Resol. Holl. 1 April 1577. bl. 34. (b) Resol. Holl. 19 Aug. 1577. bl. 186. (c) Bor XI. Boek, bl. 302 [896]. (d) Bor XI. Boek, bl. 309 enz. [906 enz.]. Hoof r XII. Boek, bl. 544 enz. (e) Zie Resol. Holl. 14 July 1577. bl. 147. en Handv. van Amsterd. bl. 129 enz. (f) Van Loon Nederl. Historiepenning. I. Deel, bl. 252, 253. (g) Handv. van Amst. bl. 141 enz. (h) Bor XII. Boek, bl. 2 enz. [921 enz.]. Hooft XIII. Boek, bl. 552 enz. 561 enz. (i) Velius Hoorn, bl. 460. (k) Strada Dec. I. Libr. IX. p. 525. (l) Bor XII. Boek, bl. 11 enz. [932 enz.]. (m) Strada Dec. I. Libr. IX. p. 532. (n) Bor XII. Boek, bl. 13 [934]. (o) Bor XII. Boek, bl. 16 enz. [938 enz.]. (p) Bor XII. Boek, bl. 14 [935]. en Auth. Stukk. I. Deel, bl. 176. (q) Bor XII. Boek, bl. 22 [946]. (r) Bor XII. Boek, bl. 23 [948]. (s) Bor XII. Boek, bl. 24 [950]. (t) Bor XII. Boek, bl. 25 [951]. (u) Act. Publ. Angl. Tom. VI. P. IV. p. 178. (v) Bor XII. Boek, bl. 24 [949]. (w) Bor XII. Boek, bl. 24 [950]. (x) Thuanus Libr. LXVI. p. 263. (y) Bor XII. Boek, bl. 26 [952]. (z) Bor XII. Boek, bl. 27 enz. [955 enz.] (a) Bor XII. Boek, bl. 44 enz. [978 enz.]. (b) Bor X. Boek, bl. 247 [819, 820]. (c) Brandt Reform. I. Deel, bl. 586. (d) Bor XII. Boek, bl. 24 [950]. (e) Bor XII. Boek, bl. 27 [953]. (f) Bor XII. Boek, bl. 26 [952]. (g) Hoost II. Boek, bl. 63. (h) Hooft XIII. Boek, bl. 577 enz. Bor XII. Boek, bl. 26 [952]. (i) Brandt Reform. I. Deel, bl. 601. (k) Hooft XIII. Boek, bl. 579. Ampzing Haarl. bl. 463. (l) Resol. Holl. 11 Novemb. 1578. bl. 33. (m) Hooft XII. Boek, bl. 501. (n) Bor XII. Boek, bl. 56 [993]. Hooft XIII. Boek, bl. 585. Brandt Reform. I. Deel, bl. 586, 609. (o) Brandt Reform. I. Deel, bl. 525. (p) Zie Bor XII. Boek, bl. 47 [981]. (q) Bor XII. Boek, bl. 37 [968]. (r) Bor XII. Boek, bl. 40 [971]. (s) Meteren VIII. Boek, ƒ. 141. (t) Bor XII. Boek, bl. 55 [991]. (u) Bor XII. Boek, bl. 40 [975], 54 [990]. (v) Bor XII. Boek, bl. 54 [991]. (w) Bor XII. Boek, bl. 58 [996]. (x) Reyd II. Boek, bl. 17. (y) Bor XII. Boek, bl. 57 [995]. Reyd II. Boek, bl. 17, 18. (z) Bor XII. Boek, bl. 60 [999]. (a) Sentent. van Alva, bl. 66. (b) Reyd II. Boek, bl. 18. (c) Meteren VIII. Boek, ƒ. 142 vers. (d) Meteren VIII. Boek, ƒ. 142 vers. (e) Bor XII. Boek, bl. 60 [999]. (f) Meteren VIII. Boek, ƒ. 142 vers. 143 vers. (g) Bor XII. Boek, bl. 52 [988]. (h) Hooft XIII. Boek, bl. 575. (i) Meteren VIII. Boek, ƒ. 139. (k) Strada Dec. I. Libr. X. p. 560. (l) Strada Dec. I. Libr. X. p. 562 & seqq. Bor XII. Boek, bl. 51 [987], 59 [997]. (m) Bor XII. Boek, bl. 52 [988]. (n) Bor XII. Boek, bl. 56 [993]. (o) Reyd II. Boek, bl. 19. (p) Bor XII. Boek, bl. 42 [974]. Meteren VIII. Boek, bl. 138 vers. (q) Bor XII. Boek, bl. 43 [976]. (r) Bor XII. Boek, bl. 51 [987]. Reyd II. Boek, bl. 19. (s) Bor XII. Boek, bl. 59 [997]. (t) Bor XII. Boek, bl. 59 [998]. (u) Bor XII. Boek, bl. 64 [1004]. (v) Reyd II. Boek, bl. 21. (w) Zie VI. Deel, bl. 252. (x) Hooft XIV. Boek, bl. 604. Meteren VIII. Boek, ƒ. 143. (y) Arnold. Raissius in Notis ad Viglii Vit. p. 172. (z) Reyd II. Boek, bl. 22. Strada Dec. II. Libr. I. p. 9, 11. (a) Bor XIII. Boek, bl. 68 [3]. (b) Bor XIII. Boek, bl. 75 [10]. Meteren VIII. Boek, ƒ. 144. (c) Bor XIII. Boek, bl. 68 enz. [3 enz.]. (d) R. Fresinga Memor. bl. 36. (e) Bor XI. Boek, bl. 313 enz. [910 enz.]. (f) Bor X. Boek, bl. 244 [814]. (g) R. Fresinga Memor. bl. 43. (h) R. Fresinga Memor. bl. 135 enz. Bor XII. Boek, bl. 32 enz. [960 enz.] (i) Bor XIII. Boek, bl. 80 [19]. (k) R. Fresinga Memor. bl. 47 enz. Bor XII. Boek, bl. 24 [950]. (l) R. Fresinga Memor. bl. 49. (m) R. Fresinga Memor, bl. 63. Bor XII. Boek, bl. 35 [966]. (n) R. Fresinga Memor. bl. 65-234. Bor XII. Boek, bl. 62 [1001]. (o) Bor XIII. Boek, bl. 78 [17], 84 [26]. Meteren VIII. Boek, ƒ. 148 vers. (p) Languet. Epist. Libr. I [II.] Ep. CLXII. p. 774. (q) Bor XIII. Boek, bl. 75 [13], 90 [34]. Meteren VIII. Boek, ƒ. 145. (r) Strada Dec. II. Libr. I. p. 12, 26, 27. (s) Hooft XIV. Boek, bl. 617. (t) Bor XIII. Boek, bl. 78 [17]. (u) Hooft XIV. Boek, bl. 617. (v) Strada Dec. II. Libr. I. p. 37. (w) Bor XIII. Boek, bl. 84 [25]. (x) Strada Dec. II. Libr. I. p. 37. (y) Resol. Holl. 17, 24 Sept. 1578. bl. 22, 23. (a) Zie XXVI. Boek, bl. 140. (b) Bor X. Boek, bl. 195 [147]. (c) Languet. Fpist. Libr. I. [II.] Ep. CVII. p. 274. (d) Apol. by Bor Auth. Stukk. II. Deel, bl. 92. (e) Resol. Holl. 7 January 1579. bl. 3. (f) Resol. Holl. 18, 25 Nov. 1578. bl. 36, 41. (1) Vermoedelyk, is het Utrechtsch Verbond opgesteld, door eenen der nieuwe Raaden 's Hofs van Gelder, immers zeer waarschynlyk, door eenen Gelderschman, om dat men 'er verscheiden' woorden in vindt, die zuiver Geldersch zyn, gelyk beheltelyk, holden, verpangelt, voor verruild, en diergelyken. (g) Resol. Holl. 18 Jan. 1579. bl. 5. (h) Bor XIII. Boek, bl. 85 [26]. (i) Groot-Plakaatb. I. Deel, kol. 7. (2) De Stad Middelburg nam egter 't Verbond van Vereeniging niet terstond aan. In Herfstmaand des jaars 1578, besloot de Wet deezer Stad in dit Verbond te zullen treeden, zo dra de Bondgenooten zouden verklaard hebben, dat zy, daardoor, niet zou begreepen worden benadeeld te zyn in haare Privilegien, waarop zy meende, dat, door die van Vlissingen en Veere, indragt gedaan was. Register ten Raede van Middelb. van 11 Septemb. 29 Decemb. 1578. 10 Januar. 16 Febr. 1579 en andere Acten. Ook maakte Zeeland zelf, in 't eerst, nog zwaarigheid in eenige punten. Instruct. voor de Gedeput. in dato 10 Jan. 1579 M.S. (k) Zie R. Fresinga Memor. in G. Dumbar Anal. Tom. III. bl. 139. (l) Resol. Holl. 13, 24 Febr. 1579. bl. 19, 27. (m) Resol. Holl. 27 Febr. 1579. bl. 30. (n) Resol. Holl. 27 Maart 1579. bl. 63. (o) Bor XIII. Boek, bl. 88 [32]. (p) R. Fresinga Memor. bl. 152. (q) Bor Auth. Stukk. II. Deel, bl. 3, 5. (r) R. Fresinga Memor. bl. 160 & Not. G. Dumbar. ad h.l. in Anal. Tom. III p 562. (s) Revii Daventr. Libr. V. p. 492. (t) Zie den Eed by Dumbar Anal. Tom. III. p. 591. (u) Resol. Holl. 14 Nov. 1579. bl. 280. (v) Resol. Holl. 4 July 1579. bl. 148. (w) Resol. Holl. 27 Maart. 8 May 1579. bl. 63, 93. (x) Resol. Holl. 12 Febr. 1579. bl. 17. (y) Bor XIII. Boek, bl. 90, 92 [34, 37]. (z) Bor XIII. Boek, bl. 91 [35]. (a) Bor XIII. Boek, bl. 93 [37]. (b) Bor XIII. Boek, bl. 94 [38]. (c) Bor XIII. Boek, bl. 98 [44]. (d) Bor XIII. Boek, bl. 96, 97 [42, 43]. (e) Bor XIII. Boek, bl. 99 [46], 100 [48]. (f) Bor XIII. Boek, bl. 99 [46]. (g) Strada Dec. II. Libr. I. p. 47. (h) Strada Dec. II. Libr. I. p. 30. Bor XIII. Boek, bl. 92 [36]. (i). Bor XIII. Boek, bl. 100 [47]. (k) Strada Dec. II. Libr. III. p. 119. (l) Resol. Holl. 2, 9, 10, 18 May 2, 30 Juny 1579. bl. 33, 88, 93, 105, 146. (m) Zie Resol. Holl. 8 May 1579. bl. 92. (n) Bor XIII. Boek, bl. 92 [36], 102 [51], 111 enz. [64 enz.]. Strada Dec. II. Libr. II. p. 59 & seqq. Libr. III. p. 114 & seqq. (o) Meteren VIII. Boek, ƒ. 154 vers. (p) Strada Dec. II. Libr. III. p. 128. (q) Meteren X. Boek, ƒ. 161 vers. 162. (r) Resol. Holl. 27, 29 April 1579. bl. 75, 76, 77. (s) Zie Resol. Holl. 30 April 1579. bl. 79. (t) Bor XIII. Boek, bl. 100 enz. [48 enz.]. (u) Resol. Holl. 30 Maart 1579. bl. 65. (v) Bor XIII. Boek, bl. 103 [52]. enz. (w) Hooft XV. Boek, bl. 642. (x) Resol. Holl. 3, 9, 12, 18 May 1579. bl. 92, 96, 100, 105. (y) Apol. by Bor Auth. Stukk. II. Deel, bl. 94. (z) Zie dezelven by Tassis Libr. V. p. 358. (a) Hooft XV Boek, bl. 642. (b) Bor XIII. Boek, bl. 107 [58]. (c) Bor XIII. Boek, bl. 109 [60]. (3) Men vindt het, nevens de Brieven der Keizerschen en des Hertogs van Terranova, by Dumbar Analect. Tom. III. p. 566, 576, 578. (d) Zie G. Dumbar. Anal. Tom. III. p. 581. (e) R. Fresinga Memor. bl. 166. (f) Hooft XVI. Boek, bl. 670. (g) Hooft XVI. Boek, bl. 668. (h) Zie ook Resol. Holl. 2 Maart 1579. bl. 43. (i) Bor XIII. Boek, bl. 92 [36]. (k) Bor XIII. Boek, bl. 116 [70]. (l) Bor XIII. Boek, bl. 114 [67]. (m) Bor XIII. Boek, bl. 130 [89]. (n) Zie XXVI. Boek, bl. 237. (o) Bor XIII. Boek, bl. 126 [84] enz. (p) Meteren X. Boek, ƒ. 160 vers. (q) Bor XIII. Boek, bl. 120 [76] enz. (r) Bor XIII. Boek, bl. 113 [66]. (s) Bor XIII. Boek, bl. 120 [75]. (t) Meteren X. Boek. ƒ. 160 wers. (u) Hooft XV. Boek, bl. 659. (v) Resol. Holl. 23 Sept. 1579. bl. 225. (w) Notul. Zeel. 15 Octob. 1579. M.S. (x) Apolog. bl. 90. (y) Bor XIII. Boek, bl. 119 [73]. (z) Bl. 284. (a) Resol. Holl. 13, 17 Octob. 1579, bl. 239, 245. Bor XIV. Boek, bl. 165 [138] enz. (b) Bor XIII. Boek, bl. 120 [75]. (c) Resol. Holl. 23 Jan. 1580. bl. 9. Bor XIII. Boek, bl. 128 [86]. (d) R. Fresinga Memor. bl. 160. (e) R. Fresinga Memor. bl. 164. (f) Resol. Holl. 27 Nov. 1581. bl. 591. Bor XIII. Boek, bl. 128 [87] enz. (g) Zie ook Resol. Holl. 8 May 1579. bl. 92. (h) Resol. Holl. 11 July, 18, 24 Aug. 1579. bl. 160, 187, 197. (i) Resol. Holl. 16 Juny 1579. bl. 131. (k) Bor XIII. Boek, bl. 131 [91] enz. XIV. Boek, bl. 158 [128] enz. (l) Bor XIV. Boek, bl. 164 [137]. (m) Hooft XV. Boek, bl. 661. (n) Strada Dec. II. Libr. III. p. 151. Libr. IV. p. 212. Tassis Libr. V. p. 411. (o) Bor XIII. Boek, bl. 136 [98]. (p) Apolog. van Willem I. by Bor Auth. Stukk. II. Deel, bl. 89. (q) R. Fresinga Memor. bl. 169 enz. (r) Bor XIV. Boek, bl. 163 [136], 167 [141], 168 [143]. (s) Bor XIV. Boek, bl. 167 [141]. zie ook bl. 176 [153]. (t) Bor XIV. Boek, bl. 174 [150]. (u) Bor XIII. Boek, bl. 138 [101] enz. (v) Bor XIII. Boek, bl. 143 [108], 145 [110]. (w) Resol. Holl. 14 Novemb. 1579. bl. 270. 18, 25 Januar. 1580, bl. 4, 14. (x) Bor XIII. Boek, bl. 139 [103], 142 [107]. (y) Strada Dec. II. Libr. II. p. 86. (z) Reyd II. Boek, bl. 23. Grotii Annal. III. p. 66. (a) Bor XIII. Boek, bl. 144 [108]. (b) Resol. Holl. 19 Jan. 1580. bl. 5. (c) Resol. Holl. 5 July, 11 Aug. 1580. bl. 131, 166. (d) Meteren X. Boek, ƒ 166. Strada Dec. II. Libr. III. p. 148. (e) Bor XIV. Boek, bl. 180 [159]. (f) Bor XV. Boek, bl. 226 [223]. (g) Bor XIV. Boek, bl. 180 [159]. (h) Bor XIV. Boek, bl. 191 [174]. (i) Bor XIV. Boek, bl. 191 [175]. (k) Bor XIV. Boek, bl. 192 [175]. (l) Bor XIV. Boek, bl. 206 [195]. (m) Bor XIV. Boek, bl. 208 [197, 198]. (n) Bor XIV. Boek, bl. 220, 226, [214, 223]. (o) Bor XIV. Boek, bl. 209 [198]. (p) Meteren X. Boek, ƒ 173 vers. Hooft XVII. Boek, bl. 728. (q) Meteren X. Boek, ƒ 173 vers. (r) Bor Auth. Stukk. II. Deel, bl. 3. (s) Bor Auth. Stukk. II. Deel, bl. 5. (t) Bor Auth. Stukk. II. Deel, bl. 10. (u) R. Fresinga Memor. bl. 178. (v) Bor Auth. Stukk. II. Deel, bl. 11. (w) Bor Auth. Stukk. II. Deel, bl. 12. (x) R. Fresinga Memor. bl. 180 enz. (y) Bor XIV. Boek, bl. 182 [161] enz. (z) Resol. Holl. 9, 25 July 1579. bl. 156, 170. (a) Bor XIV. Boek, bl. 181 [160]. (b) Resol. Holl. 2 Febr. 1580. bl. 19, 20. Notul. Zeeland 12 Febr. 1580. M.S. (c) Hooft XVI. Boek, bl. 688. (d) Bor XIV. Boek, bl. 186 [167] enz. (e) R. Fresinga Memor. bl. 205. (f) R. Fresinga Memor. bl. 209. (g) R. Fresinga Memor. bl. 206. Bor XIV. Boek, bl. 186 [168] enz. (h) Bor Auth. Stukk. II. Deel, bl. 5, 13. (i) R. Fresinga Memor. bl. 207 enz. (k) Hooft XVI. Boek, bl. 693. (l) Apol. by Bor Auth. Stukk. II. Deel, bl. 73. (m) Bor XIV. Boek, bl. 188 [170] enz. 194 [178]. (n) Resol. Holl. 10, 13, 18 July 1581. bl. 325, 338, 357. (o) Bor XIV. Boek, bl. 189 [172]. (p) Bor XIV. Boek, bl. 188 [170]. (q) Bor XIV. Boek, bl. 190 [173]. (r) Bor XV. Boek, bl. 218, 220 [212, 215]. (s) Bor XV. Boek, bl. 221 [215]. (t) Bor XIV. Boek, bl. 191 [175]. (v) XXV. Boek, bl. 39. (w) Reyd I. Boek, bl. 8. (x) Zie VI. Deel, bl. 16. (y) Resol. Holl. 21 Nov. 1579. bl. 284. (z) Resol. Holl. 4 April 1580. bl. 53. (a) Bor XIV. Boek, bl. 170 [145] enz. (b) Resol. Holl. 13 Juny 1580. bl. 106. (c) Resol. Holl. 13 Sept. 1580. bl. 197. (d) Resol. Holl. 22 Novemb. 1580. bl. 250. (e) Resol. Holl. 7, 9 May 1579. bl. 90, 95. (f) Resol. Holl. 23 May 1579. bl. 113. (g) Resol. Holl. 19 Juny, 3 July 1579. bl. 134, 148. (h) Zie dezelve by Bor Auth. Stukk. II. Deel, bl. 115. (i) Resol. Holl. 29 Aug. 1579. bl. 203. (k) Bor XIV. Boek, bl. 169 [143] enz. (l) R. Fresinga Memor. bl. 217. (m) R. Fresinga Memor. bl. 219. (n) Bor XV. Boek, bl. 213 [204] enz. (o) R. Fresinga Memor. bl. 238 enz. (p) R. Fresinga Memor. bl. 247. (q) Bor XV Boek, bl. 214 [206] enz. (r) Bor XV. Boek, bl. 215 [208] enz. (s) Bor XV. Boek, bl. 218 [211]. (t) R. Fresinga Memor. bl. 265. (u) Bor XV. Boek, bl. 221 [215]. (v) R. Fresinga Memor. bl. 276. (w) Bor XV. Boek, bl. 221 [215]. (x) R. Fresinga Memor. bl. 277. Bor XV. Boek, bl. 222 [217]. (y) R. Fresinga Memor. bl. 278. (z) R. Fresinga Memor. bl. 279. (a) R. Fresinga Memor. bl. 159. (b) R. Fresinga Memor. bl. 284. (c) Bor XV. Boek, bl. 223 [218] enz. (d) Meteren X. Boek, ƒ 171 vers. (e) Strada Dec. II. Libr. III. p. 155 & seqq. (f) Bor XV. Boek, bl. 209 [198]. (g) Resol. Holl. 13, 21 Dec. 1580. bl. 267, 275. (h) Leeven van Willem den I. III. Deel, bl. 414. (i) Zie deeze Apolog. by Bor Auth. Stukk. II. Deel, bl. 63 enz. (k) Bor Auth. Stukk. II. Deel, bl. 65. (l) Zie Hooft XVII. Boek, bl. 743. (m) Resol. Holl. 13 Octob. 1579. bl. 239. Bor XIV. Boek, bl. 181 [160]. (n) Hooft XVI. Boek, bl. 708. (o) Resol. Holl. 18 Januar. 1581. bl 17. Bor XVI. Boek, bl. 18 [253]. (p) R. Fresinga Memor. bl. 293. (q) R. Fresinga Memor. bl. 298. (r) R. Fresinga Memor. bl. 301. (s) R. Fresinga Memor. bl. 302, 303. (t) R. Fresinga Memor. bl. 305. (u) R. Fresinga Memor. bl. 308, 309. (v) Zie Meteren X. Boek, ƒ. 175. (w) R. Fresinga Memor. bl. 325 enz. (x) Zie Bor XV. Boek, bl. 225 [221]. (y) Resol. Holl. 6 Nov. 1580. bl. 236. (z) R. Fresinca Memor. bl. 344, 352, 355, 357. (a) Bor XV. Boek, bl. 229 [227]. (b) R. Fresinga Memor. bl. 371. (c) R. Fresinga Memor. bl. 364 enz. (d) R. Fresinga Memor. bl. 395 enz. (e) R. Fresinga Memor. bl. 413-458. (f) R. Fresinga Memor. bl. 458, 462. (g) Bor XV. Boek, bl. 217 [210]. (h) Bor XVI. Boek, bl. 18 [252]. (i) R. Fresinga Memor. bl. 464. (k) R. Fresinga Memor. bl. 467. (l) R. Fresinga Memor. bl. 469. (m) Bor XVI. Boek, bl. 35 [276]. (n) Bor XVI. Boek, bl. 35 [276]. Strada Dec. II. Libr. IV. p. 196. (o) Resol. Holl. 28 April, 11 July 1581. bl. 180, 331. Bor XVI. Boek, bl. 20 [256]. (p) Resol. Holl. 22, 26 May, 1, 10, 13 Juny, 3, 21 July 1581. bl. 203, 216, 236, 271, 276, 296, 371. Bor XVI. Boek, bl. 19 [254] enz. (q) Resol. Holl. 15, 17 Nov. 5 Dec. 1580. bl. 244, 246, 259. (r) Resol. Holl. 13 Oct. 8, 10, 11, 21 Nov. 1581. bl. 543, 563, 569, 571, 572, 579. (s) Bor XVI. Boek, bl. 45 [292]. (t) Resol. Holl. 20, 21 Dec. 1581. bl. 633, 643. (u) Zie Handv. van Amst. bl. 146. (v) Bor XVI. Boek, bl. 47 [293]. (w) Bor XVI. Boek, bl. 22 [253]. (x) Meteren X. Boek, ƒ. 180 vers. Bor XVI. Boek, bl. 35 [275]. (y) Resol. Holl. 29 Nov. 3 Dec. 1581. bl. 595, 609, 611. Bor XVI. Boek, bl. 24 [261] enz. (z) Bor XIV. Boek, bl. 185 [166]. (a) Bor XVI. Boek, bl. 39 [282]. (b) Bor XVI. Boek, bl. 38 [280]. (c) Meteren X. Boek, ƒ. 182 vers. Hooft XVIII. Boek, bl. 781. (d) Reyd IV. Boek, bl. 71. Meteren X. Boek, ƒ. 181. Hooft XVIII. Boek, bl. 777. (e) Bor XVI. Boek, bl. 32 [273]. (f) Strada Dec. II. Libr. IV. p. 200. Bor XVI. Boek, bl. 42 [286]. (g) VI. Deel, bl. 36. (h) Condit. en Decr. der Verkoop. van Vlissingen en Veere in 1567. MSS. (i) VI. Deel, bl. 462. (k) Decr. van Vercop. van Vlissingen en Veere in 1581. MSS. (l) Origine du Marquisat de Flessingue & Ter Veere dans le Supplem. au Corps Dipl. Tom. III. P. II. p. 412. (m) Brief van den Aartsh, Matthias, in dato 10 Meye 1581. M.S. (n) Resol. Holl. 20 May 1581. bl. 199. Missive der Gedep. van de Staat. van Zeel. aan gem. Staaten, in dato 26 Juny 1581. M.S. (o) P.C. Hoofts Extract uit Vosbergens Almansah. M.S. (p) Resol. Holl. 26 Juny 1581. bl. 288. (q) Propositie der St. van Holl. in 't Supplem. au Corps Diplom. Tom. III. P. II. p. 366. (r) Regist. ten Raede van Middelb. 17 Oct. 7 Nov. 1580. 8 Juny 1581. ƒ. 437 vers. 438 vers. 459 vers. (s) Meteren X. Boek, ƒ. 181. Hooft XVIII. Boek, bl. 681. Leeven van Willem I. II. Deel, bl. 454. III. Deel, bl. 433 enz. (t) Public Gebedt I. Deel, bl. 183. III. Deel, bl. 57, 86. (u) Zie de Briev. by Boxhorn op Reigerse. II. Deel, bl. 508. (v) Notul. Zeel. 22 Sept. 13 Nov. 1663. bl 198, 297. Resol. Holl. 7 Dec. 1663. bl. 43, 48. Aitzema IV. Deel, bl. 1017, 1034. (w) Bor XVI. Boek, bl. 41 [285], 42 [286]. (x) R. Fresinga Memor. bl. 478, 483, 484. (a) XXV. Boek, bl 79. (b) XXVII. Boek, bl. 303. (c) Resol. Holl. 25 Januar. 1580. bl. 13. Bor XV. Boek, bl. 197 [181]. (d) Resol. Holl. 28 Maart 1580. bl. 44. Bor Auth. Stukk. II. Deel, bl. 15. (e) Resol. Holl. 19 April 1581. bl. 155. (f) Resol, Holl. 6, 7 Juny, 1581. bl. 250, 252. (g) Resol. Holl. 14 Juny 1581. bl. 278. (h) Groot-Plakaatb. I. Deel, kol. 25. Bor XVI. Boek, bl. 35 [276]. (i) Leeven van Willem I. III. Deel, bl. 459. (k) Regist. ten Raede van Middelb. van 28. Septemb. 22. Oct. 4. Dec. 1581. Remonstr. van Middelb. aan zyne Princ. Excell. M.S. (l) Leeven van Willem I. III. Deel, bl. 493. (m) Resol. Holl. 22 Januar. 1582. bl. 21. (n) Bor XVI. Boek, bl. 47 [292]. (o) Resol. Holl. 15 Febr. 10, 14 Maart 1582. bl. 66, 100, 105. Bor XVI. Boek, bl. 40 [282]. (p) Resol. Holl. 13 Sept. 1581. bl. 485. (q) Thuanus Libr. LXXIV. p. 513. E. (r) Reyd III. Boek, bl. 50. (s) Bor XVII. Boek, bl. 24 [324]. (t) Strada Dec. II. Libr. IV. p. 180. (u) Bor XV. Boek, bl. 206, 207 [194, 196]. (v) Bor XV. Boek, bl. 219 [212]. (w) Bor XV. Boek, bl. 220 [214]. (x) Extr. uit het Raport der Ambass. M.S. Hooft XVII. Boek, bl. 745 enz. Bor XV. Boek, bl. 227 [224]. (y) Bor XVII. Boek, bl. 11 [307]. Groot-Plakaatb. IV. Deel, bl. 68. (z) Hooft XVII. Boek, bl. 758. XVIII. Boek, bl. 764. Bor XV. Boek, bl. 227. [224]. (a) Bor XIV. Boek, bl. 175 [151]. (b) Bor XVI. Boek, bl. 8 [241]. Groot-Plakaatb. IV. Deel, bl. 76. (c) Resol. Holl. 14 April 1581. bl. 141. (d) Resol. Holl. 19 July 1581. bl. 363. Bor XVI. Boek, bl. 40 [282]. (e) Bor XVI. Boek, bl. 46 [292]. (f) Hooft XVIII. Boek, bl. 787. (g) Resol. Holl. 6, 7, 20, 30 Sept. 1581. bl. 463, 467, 495, 516. (h) Resol. Holl. 20 July 1581. bl. 367. (i) Bor XVI. Boek, bl. 40 [282]. Hooft XVIII. Boek, bl. 789. (k) Resol. Holl. 27 May, 11 July, 13 Sept. 24 Nov. 1581. bl. 218, 329, 486, 586. (l) Notul. Zeel. 4 May, 15 Octob. 1579. MS. (m) Strada Dec. II. Libr. IV. p. 179. Hooft XVII. Boek, bl. 760. (n) Bor XVI. Boek, bl. 43 [286]. (o) Bor XVI. Boek, bl. 43 [287]. Strada Dec. II. Libr. IV. p. 194. (p) Bor XVI. Boek, bl. 44 [288]. (q) Meteren X. Boek, ƒ. 189. (r) Hooft XVIII. Boek, bl. 796. (s) Bor XVII. Boek, bl. 22 [321]. (t) Meteren X. Boek, ƒ. 188 vers. (u) Bor XVI. Boek, bl. 44 [288]. (v) Extr. uit eene Memor. van G.v. Vosbergen. M. S. (w) Resol. Holl. 30 Novemb. 1581. bl. 600. (x) See the Cabala or Mysteries of State. P. I. p. 334. (y) Vid. Strada Dec. II. Libr. IV. p. 211. Reyd II. Boek, bl. 29. (z) Meteren XI. Boek, ƒ. 190 vers. Rapin Tom. VI. p. 356. (a) Bor XVI. Boek, bl. 45 [289]. (b) Bor XVII. Boek, bl. 2 [295]. (c) Bor XVII. Boek, bl. 3 [297]. (d) Bor XVII. Boek, bl. 27 [328]. (e) Bor XVII. Boek, bl. 29, 31 [330, 333]. (f) Groot-Plakaatb. II. Deel, kol. 43. (g) XXV. Boek, bl. 94. (i) Resol. Holl. 26 Novemb. 1578. bl. 42. (k) Resol. Holl. 25 Febr. 1579. bl. 27. (l) Resol. Holl. 25 July 1579. bl. 173. (m) Resol. Holl. 18 Januar. 1580. bl. 5. (n) Resol. Holl. 28 Maart, 21 April 1580. bl. 44, 64. Zie ook Bor XV. Boek, bl. 197 [181]. (o) Resol. Holl. 14 Aug. 1579. bl. 196. (p) Bor XV. Boek, bl. 197 [181]. (1) Een uittreksel uit een Almanach van Gaspar van Vosbergen, geschreeven met de hand van den Historieschryver Hooft, leert my, dat de Heeren van Asperen, Buis, Kant en van der Myle de eenigsten waren, die dit geheim, in Holland, wisten. (q) Resol. Holl. 2 July 1580. bl. 127. (r) Zie hier voor, bl. 405. (s) Resol. Holl. 15 Sept. 1580. bl. 203. (t) Resol. Holl. 22, 30 Decemb. 1580. bl. 278, 283. (u) Hooft XIX. Boek, bl. 809. (v) Resol. Holl. 7 April 1580. bl. 56. Regist. ten Raede van Middelb. 7 April 1580. ƒ. 414 vers. 415 vers. (w) Resol. Holl. 19 Octob. 1580. bl. 229. (x) Resol. Holl. 15, 17 Maart 1581. bl. 64, 73. Zie ook Bor Auth. Stukk. II. Deel, bl. 17 enz. (y) Resol. Holl. 30 May 1581. bl. 225. (z) Resol. Holl. 27, 28 Juny 1581. bl. 289. (a) Resol. Holl. 23 Maart 1581. bl. 111. (b) Resol. Holl. 1 July 1581. bl. 294. (c) Resol. Holl. 3, 5, 10 July 1581. bl. 298, 299, 304, 325. (d) Resol. Holl. 13 July 1581. bl. 341. (e) Resol. Holl. 18 July 1581. bl. 354. (f) Resol. Holl. 19 July 1581. bl. 359. (2) Gemeenlyk, zeg ik; want men heeft ook enkele voorbeelden, dat de Prins zig, na deezen tyd, nog den titel van Gouverneur of Stadbouder gegeven heeft. Zie Resol. Holl. 8 Nov. 1582. bl. 526. 2 Octob. 1583. bl. 397. Doch dit is, veelligt, om byzondere redenen, geschied. (g) Resol. Holl. 4, 5 Sept. 1581. bl. 459, 461. (h) VIII. Memoriaalb. Ernst, ƒ. 217 vers. (i) Resol. Holl. 26 Jan. 1582. bl. 40, 41. (k) Resol. Holl. 19, 20, 24, 27 July, 23 Decemb. 1581. bl. 364, 366, 382, 384, 386, 388, 393, 658, 663. (l) Resol. Holl. 16, 19, 23 Aug. 1581. bl. 421, 433, 443. (m) Resol. Holl. 5 Sept. 15 Novemb. 1582. bl. 419, 551, 13 Juny, 13 Aug. 1583. bl. 195, 297. (n) XXVII. Boek, bl. 370. (o) Resol. Holl. 26, 27 Januar. 1582. bl. 40, 42, 46. (p) Resol. Holl. 25 Januar. 1582. bl. 37. (q) Resol. Holl. 13 Januar. 1582. bl. 9. (s) Bor XV. Boek, bl. 197, 200 [182, 186]. XVIII. Boek, bl. 23 [387]. (t) Hooft XIX. Boek, bl. 809. (u) Resol. Holl. 24 Febr. 1582. bl. 87. (v) Boven, bl. 424. (w) Resol. Holl. 21 Maart 1582. bl. 135. (x) Zie Bor Auth. Stukk. II. Deel, bl. 99. (y) Confess. van A. Venero en A. Timmerman by Bor Auth. Stukk. II. Deel, bl. 99, 100. (z) Tassis Libr. VI. p. 431. (a) Strada Dec. II. Libr. IV. p. 215. Tassis Libr. VI. p. 431. (b) Reyd III. Boek, bl. 37. (c) Zie zyn eigen Geschrift, op den muur der Gevangenisse, by F. Sweert. Monument. Sepulchr. & Inscript. Brab. p. 195. & in Not. C.P. Hoynck van Papendrecht Anal. Belg. Tom. II. P. II. p. 432. (d) Confess. van A. Timmerman by Bor Auth. Stukk. II. Deel, bl. 100, 101. (e) Zie Resol. Holl. 3 April 1582. bl. 157. (f) Brief van A. Dennetieres by Bor Auth. Stukk. II. Deel, bl. 107. (g) Bor XVII. Boek, bl. 15 enz. [312 enz.]. (h) Brief van Jasp. d'Anastro by Bor Auth. Stukk. II. Deel, bl. 109. (i) Resol. Holl. 21 Maart 1582. bl. 135. (k) Resol. Holl. 22 Maart 1582. bl. 138. (l) Zie Resol. Holl. 3 April 1582. bl. 156. (m) Bor XVII. Boek, bl. 18 [316]. Hooft XIX. Boek, bl. 812. (n) Bor XVII. Boek, bl. 18 [316]. (o) Resol. Holl. 22 Maart 1582. bl. 137. (p) Bor XV. Boek, bl. 198 [182]. (q) Bor XVII. Boek, bl. 9 [304]. Groot-Plakaatb. I. Deel, bl. 79. (r) Resol. Holl. 10 May 1582. bl. 234. (s) Hooft XIX. Boek, bl. 810. (t) Bor XVII. Boek, bl. 19 [317]. (u) Zie Bor XVII. Boek, bl. 13 [310]. (v) Bor XVII. Boek, bl. 14 [311]. (v) Resol. Holl. 25 April, 2 Juny 1582. bl. 203, 283. (w) Bor. XVII. Boek, bl. 28 [329]. (x) Resol. Holl. 18 Sept. 1579. bl. 216. (y) Resol. Holl. 10, 21 Nov. 21 Dec. 1579. bl. 265, 284. (z) Resol. Holl. 5 May, 10 Juny 1580. bl. 76, 103. (a) Resol. Holl. 22 Sept. 5, 20, 23 Dec. 1581. bl. 501, 616, 640, 655. (b) Groot Plakaatb. II. Deel, kol. 290. V. Deel, bl. 866. (c) Resol. Holl. 4 Sept. 1582. bl. 418. (d) Bor XVII. Boek, bl. 29 [330]. (e) Bor XVII. Boek, bl. 7 [302]. (f) Bor XVII. Boek, bl. 8 [303]. Hooft XIX. Boek, bl. 822. (g) Bor XVII. Boek, bl. 27 [328]. (h) Meteren XI. Boek, ƒ. 191 vers. (i) Resol. Holl. 3 July 1582 in marg. bl. 333. Bor XVII. Boek, bl. 22 [321]. Strada Dec. II. Libr. IV. p. 221. (k) Meteren XI. Boek, ƒ. 192 vers. (l) Bor XVII. Boek, bl. 22 [322]. (m) Meteren XI. Boek, ƒ. 195. (n) Bor XVII. Boek, bl. 23 [322]. (o) Bor XVII. Boek, bl. 22 [322]. (p) Bor XVII. Boek, bl. 23 [322]. (q) Strada Dec. II. Libr. V. p. 237. (r) Metfren XI. Boek, ƒ. 193 vers. Bor XVII. Boek, bl. 30 [332]. Strada Dee. II. Libr. V. p. 233. (s) Meteren XI. Boek, ƒ. 193. Strada Dec. II. Libr. V. p. 234. (t) Zie de Brieven van Granvelle by Bor Auth. Stukk. II. Deel, bl. 101, 103, 105, 106, 107, 108. (u) Strada Dec. II. Libr. IV. p. 217. Libr. V. p. 230. (v) Bor XVII. Boek, bl. 31 [334]. (w) Meteren XI. Boek, ƒ. 196. (x) Thuanus Libr. LXXV. p. 560 & seqq. Bor XVII. Boek, bl. 29 [331]. (y) Resol. Holl. 29 May, 18 July, 7 Aug. 1582. bl. 266, 352, 373. (z) Thuanus Libr. LXIX. p. 372 & seqq. (a) Thuanus Libr. LXX. p. 386 & seqq. (b) Resol. Holl. 13 Juny 1580. bl. 105, 107, 108. (c) Thuanus Libr. LXXIII. p. 494 & seqq. (d) Tassis Libr. VI. p. 417 & seqq. Thuanus Libr. LXXV. p. 540 & seqq: Bor XIV. Boek, bl. 194 [178]. XVII. Boek, bl. 23 [322], 34 [338]. Meteren X. Boek, ƒ. 177 vers. (e) Resol. Holl. 9 Nov. 1582. bl. 528. 9 Februar. 26 Maart. 1583. bl. 26, 91. (f) Resol. Holl. 11 Juny, 20 July 1583. bl. 190, 260. (g) Hooft XVII. Boek, bl. 758, 759. (h) Resol. Holl. 3 July 1582. bl. 329. (i) Bor XVII. Boek, bl. 19 [317] enz. (k) Bor XVIII. Boek, bl. 34 [402]. (l) Bor XVII. Boek, bl. 19 [316]. (m) Bor XVII. Boek, bl. 32 [334]. (n) Bor XVII. Boek, bl. 33 [336]. Strada Dec. II. Libr. V. p. 239. (o) Bor XVII. Boek, bl. 32 [335]. (p) Bor XVII. Boek, bl. 22 [320]. (q) Meteren XI. Boek, ƒ. 195. Hooft XIX. Boek, bl. 832. (r) Meteren XI. Boek, ƒ. 195 vers. Bor XVII. Boek, bl. 33 [335], 35 [338]. (s) Hooft XIX. Boek, bl. 834. (t) Bor XVII. Boek, bl. 33 [336]. (u) Meteren XI. Boek, ƒ. 196. (v) Zie Bor XVII. Boek, bl. 33 [336]. (w) Resol. Holl. 14, 19 Decemb 1582, bl. 580, 595. (x) Resol. Holl. 2 Nov. 1580. bl. 233. (y) Resol. Holl. 18 Nov. 1583. bl. 466. (z) Bor XVII. Boek, bl. 35 [337]. (a) Bor XVII. Boek, bl. 23 [322]. (b) Mrteren XI. Boek, ƒ. 196 vers. Thuanus Libr. LXXVII. p. 608 & seqq. Bor XVII. Boek, bl. 35 [339 enz.]. (c) Reyd III. Boek, bl. 39, 40. (d) Resol. Holl. 19, 21 Jan. 1583. bl. 6, 9. (e) Thuanus Libr. LXXVII. p. 610 & seqq. Bor XVII. Boek, bl. 37 [342] enz. Hooft XIX. Boek, bl. 838 enz. Reyd III. Boek, bl. 39, 40. (f) Resol. Holl. 21, 22 Janu. 4 Febr. 1583. bl. 9, 12, 13, 22. (g) Bor XVII. Boek, bl. 39 [344] enz. (h) See the Cabala or Mysteries of State. P. II. p. 1. (i) Hooft XIX. Boek, bl. 856. (k) Bor XVII. Boek, bl. 41 [347]. (l) Bor XVII. Boek, bl. 41 [348]. (m) Strada Dec. II. Libr. V. p. 249, 250. (n) Bor XVII. Boek, bl. 42 [349]. (o) Bor XIX. Boek, bl. 4 [455]. (p) Bor XVII. Boek, bl. 42 [349]. (q) Bor XVII. Boek, bl. 46 [355] enz. (r) Bor XVIII. Boek, bl. 37 [407]. (s) Resol. Holl. 15 Juny 1582. bl. 226. (t) Hooft XX. Boek, bl. 876. (u) Bor XVIII. Boek, bl. 10, 12 [369, 371]. (v) Bor XVIII. Boek, bl. 7 [366]. (w) Bor XVIII. Boek, bl. 8 [366], 9 [367]. (x) Bor XVIII. Boek, bl. 10 [369]. (y) Bor XVIII. Boek, bl. 12 [371]. (z) Bor XVIII. Boek, bl. 12 [372]. (a) Meteren XI. Boek, ƒ. 204 vers. (b) Bor XVIII. Boek, bl. 33 [401], 36 [406]. (c) Meteren XI. Boek, ƒ. 206. (d) Bor XVIII. Boek, bl. 33 [401]. (e) Bor XVIII. Boek, bl. 34 [403]. (f) Strada Dec. II. Libr. V. p. 260. (g) Bor XVIII. Boek, bl. 5 [363]. (h) Bor XVIII. Boek, bl. 32 [400], 33 [403]. (i) Bor XVIII. Boek, bl. 26 [392]. (k) Bor XVIII. Boek, bl. 34 [402]. (l) Resol. Holl. 22 Maart 1583. bl. 71. (m) Bor XVIII. Boek, bl. 6 [363]. (n) Bor XVIII. Boek, bl. 13 [372] enz. (o) Bor XVIII. Boek, bl. 34 [403]. (p) Bor XVIII. Boek, bl. 48 [423]. (q) Bor XVIII. Boek, bl. 17 [379] enz. (r) Bor XVIII. Boek, bl. 23, 24 [387, 389]. (s) Bor XVIII. Boek, bl. 7 [365]. (t) Resol. Holl. 22 Maart 1583. bl. 70. (v) Bor XVIII. Boek, bl. 9 [367]. Strada Dec. II. Libr. V. p. 261. (w) Bor XVIII. Boek, bl. 31 [398]. (x) Resol. Holl. 4, 7 Aug. 1583. bl. 287, 289. Bor XVIII. Boek, bl. 31, 32 [399, 400]. (y) Bor XVIII. Boek, bl. 31 [398]. (z) Meteren XI. Boek, ƒ. 205 vers. (a) Bor XVIII. Boek, bl. 36 [406]. (b) Bor XVIII. Boek, bl. 27 [392], 30 [397], 48 [423]. (c) Zie dien by Bor XIX. Bock, bl. 7 [460]. (d) Meteren XI. Boek, ƒ. 211 vers. (e) Vid. Thuanus Libr. LXIX. p. 373 E. (f) Bor XVIII. Boek, bl. 51 [426]. Hooft XX. Boek, bl. 296, 900. (g) Meteren XI. Boek, ƒ. 206. (h) Bor XVIII. Boek, bl. 34 [403]. (i) Reyd II. Boek, bl. 29. Hooft XX. Boek, bl. 884. (k) Resol. Holl. 18 Maart 1584. bl. 169. (l) Bor XVIII. Boek, bl. 33 [402]. Reyd III. Boek, bl. 48. IV. Boek, bl. 66. (m) Bor XVIII. Boek, bl. 50 [425]. (n) Bor XVIII. Boek, bl. 37 [406] enz. (o) Hooft XX. Boek, bl. 893. (p) Hooft XX. Boek, bl. 893. (q) Bor XVIII. Boek, bl. 39 [409], 47 [421]. Hooft XX. Boek, bl. 897. (r) Resol. Holl. 20 Juny 1584. bl. 328. Bor XVIII. Boek, bl. 50 [426]. (s) Bor XVIII. Boek, bl. 50 [426]. (t) Bor XVIII. Boek, bl. 46 [420]. (u) Bor XVIII. Boek, bl. 49 [426]. (v) Bor XVIII. Boek, bl. 37 [407]. (w) Bor XVIII. Boek, bl. 37, 50 [407, 425]. (x) Bor XVIII. Boek, bl. 50 [426]. (y) Bor XVIII. Boek, bl. 37 [407]. (3) 't Verdient eenige opmerking, dat de jonge Prins, naderhand, eenen geruimen tyd agtereen, niet Fredrik Henrik, maar Henrik Fredrik, of blootelyk Henrik genoemd werdt: hoewel hy, eindelyk, wederom Fredrik Henrik schreef: by welken naam hy ook meest bekend is. Uit den tyd, waarin deeze verandering voorviel, besluit ik, dat hy, na 't verheffen van den Koning van Navarre tot Koning van Frankryk, deezes naam, Henrik, alleen, of voor dien van Fredrik heeft beginnen te voeren; doch dat, hierin, na de dood des Konings, wederom verandering gekomen is. (z) Resol. Holl. 8 Febr. 3 May, 8 Juny, 7 July 1584. bl. 110, 266, 326, 361. (a) Resol. Holl. 2 Juny 1582. bl. 285. (b) Resol. Holl. 3 July 1582. bl. 327. (c) Zie deezen Brief by Bor XV. Boek, bl. 200 [188] en Auth. Stukk. II. Deel, bl. 42. (d) Resol. Holl. 21 Nov. 1582. bl. 552. 17 Januar. 1583. bl. 3. (e) Resol. Holl. 15 Maart 1583. bl. 66. (f) Resol. Holl. 26 Maart, 5 April 1583. bl. 88, 97. (g) Resol. Holl. 4, 12 Octob. 1582. bl. 470, 500. (h) Zie Bor Auth. Stukk. II. Deel, bl. 43. (i) Resol. Holl. 25 April 1583. bl. 114. (k) Hooft XX. Boek, bl. 886. (l) Resol. Holl. 17 May 1583. (m) Zie den Brief in de Resol. Holl. 6 May 1583. bl. 134. en by Bor XV. Boek, bl. 201 [187]. Auth. Stukk. II. Deel, bl. 45. (n) Resol. Holl. 4, 25 Juny 1583. bl. 179, 239. (o) Resol. Holl. 28 Juny 1583. bl. 242. (p) Bladz. 500. (q) Zie Resol. Holl. 28 Octob. 1583. bl. 432. (4) Middelburg besloot, in Herfstmaand des jaars 1582, den Prins, voor eenig ander Personaajde, tot Graaf van Zeeland te verheffen; doch niet voor dat de Stad in haare Privilegien hersteld was. Regist. ten Raede van Middelb. van XIX. Sept. 1582. ƒ. 500 vers. (r) Deductie tegen het mortific. van 't Marquis. van Veere en Vlissingen, in 't Suppl. au Corps Dipl. Tom. III. P. II. p. 383. (s) Leven van Willem den I. III. Deel, bl. 649, 662, 669, 670, 671. (t) Resol. Holl. 15 Sept. 1583. bl. 368. (u) Resol. Holl. 25 Octob. 1583. bl. 426. (v) Resol. Holl. 15 Sept. 27, 28 Oct. 7 Dec. 1583. bl. 368, 430, 432, 486. (w) Resol. Holl. 28 Octob. 1583. bl. 432. (x) Resol. Holl. 13, 14 Novemb. 6, 7 Dec. 1583. bl. 444, 450, 482, 485, 486. (y) Resol. Holl. 27 Oct. 9, 13 Nov. 1583. bl. 430, 439, 444. (z) Zie Resol. Holl. 19 Maart 1584. bl. 172. (a) Resol. Holl. 7, 10, 13 Dec. 1583. bl. 485, 494, 503, 504. (b) Zie Bor XV. Boek, bl. 203 [191] enz. (c) Resol. Holl. 10 Jan. 1584. bl. 28. (d) Resol. Holl. 18 Febr. 12, 26 Apr. 1584. bl. 140, 216, 236. (e) Resol. Holl. 5 May, 4 Juny 1584. bl. 276, 301. Bor XIX. Boek, bl. 3 [455]. (f) Lyst der XXXVI. Raaden op 't jaar 1584. (g) Zie hier voor, bl. 432. (h) Regist. ten Raede van Middelb. 23 Maart 1583. ƒ. 516. (i) Public Gebedt. III. Deel, bl. 191. (k) Verhaal van C.P. Hooft by Bor Auth. Stukk. II. Deel, bl. 56. (l) Resol. Holl. 6 July 1584. bl. 357. (m) Resol. Holl. 7 July 1584. bl. 361. (n) Groth Annal. IV. p. 75. (o) Meteren XI. Boek, ƒ. 203. Hooft XX. Boek, bl. 869. (p) Meteren XI. Boek, ƒ. 203. Hooft XX. Boek, bl. 901. (q) Bor XVIII. Boek, bl. 48 [423]. (r) Strada Dec. II. Libr. V. p. 280. (s) Strada Dec. II. Libr. V. p. 280. (t) Resol. Holl. 10 July 1584. bl. 370. Resol. Gener. ejusd. diei by Bor Auth. Stukk. II. Deel, bl. 58. (5) Over 's Prinsen laatste woorden, is veel verschil onder de schryvers, hoewel de meesten overeen komen, dat hy iets diergelyks, als wy hier te boek stellen, hebbe gesproken. Sommigen geeven in bedenking, of hy, zo doodelyk getroffen, wel iets hebbe konnen zeggen. Leeven van Willem den I. III. Deel, bl. 688. Doch wy meenen ons, hieromtrent, gerustelyk te mogen verlaaten, op het gene, in het Register der Resolutien van Holland, staat aangetekend, waaruit wy ontleend hebben, 't gene wy hier verhaalen. 't Register van de Resolutien der Generaliteit komt hiermede genoegzaam overeen. De Staaten van Holland zaten toen te Delft, daar de moord geschiedde: en 't schynt, dat zy de woorden in 't Fransch hebben doen aantekenen, om dat menze den Prins, in die taale, hadt hooren uitspreeken. (u) Meteren XII. Boek, ƒ. 212. (v) Zie Resol. Holl. 14 July 1584. bl. 401. (w) Bor XVIII. Boek, bl. 51 [427] enz. 54 [432] enz. (x) Bor XVIII. Boek, bl. 56 [434]. (y) Zie Resol. Holl. 21 July 1584. bl. 421. (z) Resol. Gener. 3 Aug. 1584. by Bor Auth. Stukk. II. Deel, bl. 58. (a) Resol. Holl. 26 July 1584. bl. 434. (b) Bor XVIII. Boek, bl. 57 [435]. (c) Resol. Holl. 30 July 1584. bl. 448. (d) Meteren XI. Boek, ƒ. 192 vers. XII. Boek, ƒ. 213 vers. (e) By Blevswyck Delft bl. 261.