Vaderlandsche historie. Deel 7
(1752)–Jan Wagenaar– AuteursrechtvrijXXXII. Handeling over de opdragt der Graaflykheid van Holland en Zeeland aan den Prinse van Oranje.Wy hebben, hier voor, verhaald, hoe zyne Doorlugtigheid, in Hooimaand des jaars 1581, den eed op de hooge Overheid, op den voet van den jaare 1576, afgelegd en ontvangen hebbende, in Bloeimaand des jaars 1582, verklaard hadt, dat hy van zins was, de magt, hem opgedraagen, te gebruiken, en 's Lands Domeinen te aanvaarden. Van dien tyd af, was dit stuk, in Holland, nader in overweeging genomen. 't Eerst, dat in aanmerking kwam, was de naam en waardigheid, onder welken, de Prins de hooge Overheid zou bekleeden. En scheen 'er geen bekwaamer, dan die van Graave en Heere, welken de Vorsten, hier, van ouds, plagten te voeren. In Zomermaand, werden de Staaten van Zeeland hierover beschreevenGa naar voetnoot(a), zonder dat zy egter verschee- | |
[pagina 512]
| |
nen. Wat laater, benoemden die van Holland den Heer van Asperen, den Advokaat Buis en Doktor François Maalzon, om 'er, met die van Zeeland en van Utrecht, en metGa naar margenoot+ den Prinse zelven, over te handelenGa naar voetnoot(b). En schoon zy, in Zeeland en in Utrecht, weinig vorderden, droegen zy egter den Prinse de Graaflykheid, Hoogheid en Heerlykheid ván Holland, Zeeland en Friesland op, onder den eigenlyken titel van Graave en Heere der gemelde Landen, onder welken titel, hyze aanvaardde, by eenen Brief, te Brugge, den veertienden van Oogstmaand des jaars 1582, gedagtekend, in welken hy ook verklaart, ‘dat hy den Staaten toestondt alles, wat, by het Verdrag van Bourdeaux, of, door de Brabanders, by de blyde inkomste, op den Hertoge van Anjou bedongen was, zo ver het op Holland en Zeeland kon worden toegepast: en daarenboven, alle andere redelyke voorwaarden, by zyne inhuldiging, nader te bespreekenGa naar voetnoot(c).’ Ga naar margenoot+ Dus was dan de opdragt der Graaflykheid, door Gemagtigden van Holland, geschied, en by den Prinse aanvaard. Nogtans ontbrak 'er nog veel aan dit werk, zelfs in Holland, daar men 't verst gebragt hadt. De Akte der Opdragt moest nog bezegeld en den Prinse overgeleverd worden. De voorwaarden, by zyne inhuldiging te bezweeren, moesten nog worden opgesteld en goedgekeurd, waarop dan, eindelyk, de inhuldiging zelve volgen | |
[pagina 513]
| |
moest. Men tradt, niet lang hierna, over deeze zaaken, met den Prinse in gesprek. Immers men vindt, dat die van Holland, in Slagtmaand des gemelden en in Louwmaand des volgenden jaars, in stilte, boven op de salette zyner Doorlugtigheid, in den Haage, met hem, over 't stuk der opdragt, gehandeld hebbenGa naar voetnoot(d). De handeling duurde dus het gantsche jaarGa naar margenoot+ 1582; doch na 't uitbersten der geweldige onderneemingen van Anjou, die van verscheiden' bedekte aanslagen des vyands gevolgd werden, oordeelde de Prins, dat men van zyne zaak eens een einde behoorde te maaken, waartoe hy, in Holland, deedt aanhouden, door den Heere van der MyleGa naar voetnoot(e). Terstond hierop, beslooten de Staaten orde te stellen op het bezegelen van het Renversaal, of de Akte, waarby de Graaflykheid den Prinse werdt opgedraagen, zynde het eerste, dat nu te verrigten stondt. Men stelde vast, dat Otto van Egmond, Heer van Keenenburg, Jakob, Heer van Wyngaarden en Joan van Mathenesse, Heer van Riviere, de bezegeling doen zouden, van wege de Edelen. Voorts werden twee of drie Heeren gemagtigd om de bezegeling te bewerken, in de Steden Dordrecht, Haarlem, Delft, Leiden, Amsterdam, Gouda, Rotterdam, Gorinchem, Schiedam, Briele, Alkmaar, Hoorn, Enkhuizen, Schoonhoven, Edam, Monnikendam, Medenblik, Heusden, Woerden, Geertruiden- | |
[pagina 514]
| |
berg, Naarden, Weesp, Muiden en Purmerende. Asperen en Heukelom, als onder byzondere Heeren staande, zou men agten, door de andere Steden, vervangen te wordenGa naar voetnoot(f). Met Purmerende was 't eveneens gesteld geweest. De Heerlykheid deezer Stede hadt, laatstelyk, den Huize van Egmond toebehoord; doch de Staaten hadden, onlangs, beslooten, dezelve te houden aan de Graaflykheid, zonder dat 'er die van Egmond, of eenige andere byzondere Heeren iets te gebieden zouden hebbenGa naar voetnoot(g). Sedert welk besluit, deeze Stad een stemmend Lid der Vergaderinge van Holland geworden was. Ga naar margenoot+ Straks hierna, maakte men eenen aanvang met het vorderen der bezegeling, die, onder de tekening van den Sekretaris van elke Stad, geschieddeGa naar voetnoot(h). Doch hierdoor, moest het gehandelde met den Prinse, tot nu toe bedekt gehouden, noodzaakelyk rugtbaar worden. Verscheiden' Gewesten stieten 'er zig aan, met naame GelderlandGa naar voetnoot(i) en Utrecht, dryvende, dat Holland zig van de algemeene Staaten dagt af te zonderenGa naar voetnoot(k). Doch die van Holland zonden, met 's Prinsen bewilligingGa naar voetnoot(l), eenen wydluftigen Brief af aan de Staaten der Vereenigde Gewesten, waarby zy het tegendeel verklaarden, en | |
[pagina 515]
| |
verder reden gaven van hun gedragGa naar voetnoot(m). De Edelen en alle de Steden zegelden het Renversaal, dat egter bewaard werdt, tot dat de Prins in Holland komen zou; alzo men verstondt, dat het hem nergens anders behoorde te worden overgeleverd. Men verzogt den Prins, ten zelfden tyde, tot deezen einde, en tot het voltrekken der inhuldiging, over te komenGa naar voetnoot(n). Doch alzo men, kort hierna, vernam, dat die van Zeeland, met naame Middelburg, Veere en Goes, zwaarigheid maakten, om den Prins voor Graave aan te neemen, badt men hem, zig, onder deksel van 't beleggen der algemeene Staatsvergaderinge, of eenig ander, eerst te willen begeeven naar Zeeland, en 't stuk zyner inhuldiging, daar, op eenen vasten voet brengen, voor hy in Holland kwameGa naar voetnoot(o). 't Voltrekken deezer zaake was dan ook eene reden van 's Prinsen reize naar Zeeland, van welke wy, te voorenGa naar voetnoot(p), nog andere redenen gegeven hebben. Nu wordt het tyd, om nader te melden,Ga naar margenoot+ hoe het in Zeeland stondt. Men hadt hier, in den aanvang des jaars 1582, de Steden beschreeven over 't punt van de opdragt der Graaflykheid, en 'er eindelyk, in Herfstmaand, ter Dagvaart, toe beslootenGa naar voetnoot(q). Doch toen het komen zou tot het verder voltrek- | |
[pagina 516]
| |
ken van dit besluit, haperde het aan de stemmen van verscheiden Steden, met naame aan die van MiddelburgGa naar voetnoot(4), Goes en VeereGa naar voetnoot(r). Men ontwierp de voorwaarden wel, waarop men den Prins de Graaflykheid zou konnen opdraagen. Doch hier by bleef het. De zwaarigheden, die men 'er tegen inbragt, waren, ten opzigte van Middelburg, dezelfden, die men, aldaar, tegen het afzweeren des Konings, gemaakt hadt. Andere Steden meenden, dat het verkiezen zyner Doorlugtigheid tot Graave tegen de Vereeniging aanliep. De meesten verschooven het besluit, in Zomermaand des jaars 1583, tot eene volgende Vergadering. Doch 't blykt niet, dat 'er, sedert, over gehandeld werdtGa naar voetnoot(s). Ga naar margenoot+ Het aarzelen van die van Zeeland, dat de Prins zelf, in Hooimaand aldaar aangekomen, niet wist te beletten, deedt die van Holland, insgelyks, aarzelen. Men besloot, hier, de zaak niet af te doen, dan gezamenlyk met Zeeland, en dit den Prinse, toen van Middelburg verreisd naar Dordrecht, aan te dienenGa naar voetnoot(t). Doch alzo men begreep, dat de zaak te ver gekomen was, om geheellyk te blyven steeken, werdt in beraad gelegd, of men het Renversaal ook zou konnen over- | |
[pagina 517]
| |
leveren, zonder, zo lang Zeeland agterlyk bleef, gehouden te zyn tot de inhuldigingGa naar voetnoot(u). Zeker, men hadt deeze overlevering, tot opGa naar margenoot+ 's Prinsen komst in Holland, verschooven: en scheenze, nu hy zig hier bevondt, niet langer te konnen uitstellen. Eer men 'er egter toe kwam, sprak men 'er den Prinse zelv' nog eens over, hem de zwaarigheden voorhoudende, die de Steden nog maakten, in het overgeeven van het Renversaal, zonder dat 'er Zeeland toe bewilligd hadt. Men vertoonde hem ‘hoe de Steden, byzonderlyk Amsterdam, bedugt waren voor nadeel in den Koophandel op Spanje, wanneer zyne Doorlugtigheid voor Graave van Holland erkend, en 't gebied der andere Nederlanden aan den Hertoge van Anjou, gelyk men dan verwagtte, opgedraagen zou zyn: alzo men vaststelde, dat de vaart op Spanje den Hollanderen verbooden, en verlegd worden zou op Zeeland, daar men, tot hiertoe, den Koning niet afgezwooren hadt; maar zig nog van zynen naam bediendeGa naar voetnoot(v).’ De Prins beweerde, hiertegen, ‘dat zy zig verzekeren mogten, dat Zeeland hun voorbeeld haast volgen zou, alzo men daar, reeds in 't voorleeden jaar, beslooten hadt, hem het Graafschap van Zeeland aan te bieden, gelyk hy hun, met een Afschrift van 't Besluit, beweesGa naar voetnoot(w).’ De meeste Steden stemden dan, tot het overle- | |
[pagina 518]
| |
veren van het Renversaal; doch Amsterdam en Gouda maakten nog zwaarigheid. Men besloot egter, met meerderheid van stemmen, de overlevering te doen, in den Haage, werwaards de Prins van Dordrecht vertrokken was. 't Geschiedde ook, op den zevenden van Wintermaand, 's morgens ten elf uuren, in de slaapkamer zyner Doorlugtigheid, door vyf Edelen, den Advokaat en de Gemagtigden van alle de Steden, uitgenomen Amsterdam en GoudaGa naar voetnoot(x). Ga naar margenoot+ Dus waren 'er twee gewigtige zaaken, de opdragt der Graaflykheid van Holland betreffende, afgedaan, het bezegelen en het overleveren der Akte, waarby deeze opdragt gedaan werdt. Twee anderen schooten 'er nog overig: het beraamen der voorwaarden, door den Prinse, by zyne inhuldiging, te bezweeren, en de inhuldiging zelve. Men tradt, zonder verder uitstel, des anderendaags, tot het eerste, het onderzoeken der voorwaarden, op welken de Prins zou worden ingehuldigd, om welken te ontwerpen, Arnoud Nikolai, President van den Hove, Joan van Mathenes, Heere van Riviere, de Advokaat Buis, Pieter van der Meer en Joan van Oldenbarneveld, Pensionarissen van Delft en Rotterdam, reeds sedert eenigen tyd, gemagtigd geweest warenGa naar voetnoot(y). De Prins verklaarde, dat het Ontwerp hem zeer wel geviel. Alleenlyk vondt hy 'er vyf of zes zwaarigheden in. Men gaf hem genoegen: en | |
[pagina 519]
| |
besloot toen, 't Ontwerp, eerst, nog eens door den Prinse, daarna, door de hooge en Provinciaale Raaden, te doen onderzoeken; en na dat het, op den dertigsten van Wintermaand, door Nikolaas Bruinings, van wege den Prinse, en door den Advokaat Buis, van wege de Staaten, getekend was, aan de Steden, uitgezonderd Amsterdam en GoudaGa naar voetnoot(z), en naar Zeeland te zenden; doch zo heimelyk als 't zyn kon, op dat het nergens, dan daar 't noodig ware, bekend wierdtGa naar voetnoot(a). 't Ontwerp, waarvan wy spreeken, liep op deezen zin: ‘De Staaten van Holland, Zeeland enGa naar margenoot+ Friesland zouden zyne Vorstelyke Doorlugtigheid tot Graave en Heere inhuldigen, op de volgende voorwaarden: De Prins zou de Landen bezitten, als een vry Graafschap, zonder iemant manschap verschuldigd te zyn. Hy zouze beschermen tegen elk, en de geslooten' Verbindtenissen bevestigen, met naame de Utrechtsche Vereeniging. Wetten, voorregten en vryheden hadt hy te onderhouden: de oude Graaflyke Privilegien te bevestigen; doch geene nieuwen te verleenen, noch Plakaaten te maaken, strekkende tot verandering van den Staat, burgerlyke orde, of neering der Landen, buiten bewilliging der Staaten. Aan elk zou, tegens Privilegien, verkreegen, of te verkrygen tot zyne benadeeling, de weg van regte openstaan. De Prins zou 's Lands grenzen niet beëngen, noch eenige Plaatsen der Hoog- | |
[pagina 520]
| |
heid, regtspraak of schatting van de gewesten onttrekken mogen. De byzondere Landen, met naame het Markgrafschap van Veere en Vlissingen, de Stad Briel, de Landen van Voorne, Putten en Stryen, zouden nimmer gescheiden, of vervreemd mogen worden. En naardemaal zyne Doorlugtigheid Veere en Vlissingen reeds, by koop, hadt verkreegen, zou men hem, deswege, tragten te vergenoegen. De Plaatsen, welken men veroverde, zouden in gelyken graad staan, ten ware, vooraf, anders bedongen ware. Zyne Doorlugtigheid zou, als Graaf, de Heerlykheden. Viane en Ameide, Ysselstein, Leerdam, Woudrichem, Klundert en diergelyken houden tot voldoening der gemeene lasten, ten ware sommigen zig, daarvan, met goed bescheid, konden bevryden. De Prins zou geene andere Plaatsen onder zyne bescherming ontvangen, buiten bewilliging der Staaten van Holland en Zeeland, noch op andere dan de beraamde voorwaarden, buiten kennis en bewilliging der andere Bondgenooten. Hy zou den waaren Hervormden Christelyken Godsdienst handhaaven, en bezorgen dat, op deszelfs oefening, eene orde beraamd wierdt, die, niet dan met der Staaten bewilliging, zou mogen veranderd worden. Doch hy zou op niemants geloof onderzoek doen, noch gedoogen, dat iemant tot eenige gezindheid gedwongen werdt. De Amptenaars, Regters en Wethouders zou hy, in hun gezag, handhaaven. Hy | |
[pagina 521]
| |
zou de Regeering bestellen, als van ouds. Doch zig aan het Geregt der Landschappen hebben te onderwerpen, en het onzydig doen waarneemen, zonder deszelfs loop ergens te stremmen. Hy zou niet-gedoogen, dat 'er gevonnist werdt tegen de wetten; die, niet dan met goedvinden der hooge Geregtshoven, by verlof der Staaten, zouden mogen veranderd worden. Byzonderlyk, zou hy geenen gevangen buitens Lands mogen vervoeren. De hooge Geregts-Ampten zouden, by den Prinse, vervuld worden, uit een drietal, benoemd door de Staaten. De begeeving der minderen zou aan den Prinse staan, by goeddunken der Kollegien, waartoe zy behoorden. Zyne Doorlugtigheid zou, buiten der Staaten bewilliging, de munt niet veranderen, noch beletten, dat de Staaten zo dikwils byeen kwamen, als zy goedvonden, zullende hy dezelven, daarenboven, eens 's jaars, tegen den eersten van Bloeimaand, beschryven, om, op de gemeene zaaken en 't onderhouden van dit Verdrag, te raadpleegen. In 't gebruik om schattingen op te mogen leggen, zou hy de Staaten bevestigen, en hun, in 't invorderen derzelven, met zyn gezag, ondersteunen. Hy zelf zou geene omslagen doen of gedoogen, dan na voorgaande eenpaarige bewilliging der Staaten, de noodige krygskosten uitgenomen, die op bewilliging van twee derde deelen der stemmen, ten goeddunken en overstaan van den Prinse, zouden mogen worden ingevor- | |
[pagina 522]
| |
derd. Geschillen over de wyze van 't heffen der gemeene lasten zouden staan ter zyner beslissinge, mids hy eenigen uit den hoogen Raade nevens zig koore. Hy zou geene Beden doen dan in Persoon, in elk gewest, en aan de Staaten, plegtiglyk vergaderd. Alle zyne voorstellen zouden in de Nederduitsche taal moeten geschieden. Nooit zou hy de Staaten buiten hunne Landschappen beschryven. Hy zou de verkoopingen en verpandingen der Graaflyke goederen, gedaan sedert den jaare 1572, bevestigen. De Staaten zouden, op de bewaaring hunner Handvesten, naar welgevallen, orde mogen stellen. De Prins zou de zeevaart, koophandel en visschery, daar de Landen, voornaamlyk, by bestonden, handhaaven. 't Zee-Admiraalschap zou blyven aan den Prinse, als Graave: mids de Steden 't regt behielden, om zig, in geval van nood, ter zee te wapenen, op bestelling van den Graave. Hy zou, buiten oorlogstyden, de stroomen open houden voor in- en uitheemschen, op de gewoonlyke tollen, die, niet dan by bewilliging der Staaten, zouden mogen vermeerderd worden. Hy zou de keur op de wildernissen, onder deksel van welken, de Landzaaten zeer gekweld werden, derwyze maatigen, dat de kwellingen ophielden, en 't Regt der wildernissen egter bewaard bleeve. De Staaten zouden, nevens den Prinse, eenen Raad van twaalf Persoonen stellen, by welken, zyne Doorlugtigheid nog twee anderen, een' Duitscher en een' | |
[pagina 523]
| |
Nederlander, zou mogen voegen: met welken Raad, de Prins op alles orde stellen zou, volgens een Berigtschrift, te maaken, by den Prinse en de Staaten, en door hem en de Raaden te bezweeren. De Prins zou de meeste en voornaamste Amptenaars van zyn Huis en zyne Lyfwagt, uit inboorlingen, kiezen. Hy zou geen' oorlog aanneemen, geene Vrede of Bestand maaken, geene Verbonden met vreemde Mogendheden sluiten, buiten bewilliging der Staaten. Hy zou de Krygswetten, gemaakt of nog te maaken, doen onderhouden. Hy zou zyne vaste woonplaats neemen in een der genoemde Landschappen, en dezelven niet verlaaten, dan by verlof der Staaten. Voorts zou hy den Staaten, ten allen tyde, op hun verzoek, inwilligen zulke punten, als zy, uit het Verdrag van Bourdeaux, of uit de blyde inkomst der Hertogen van Brabant, tot 's Lands voordeel, zouden begeeren te bezigen. De Prins zou de Graaflyke goederen aanvaarden en gebruiken, in den staat, waarinze thans waren, mids vooraf de lasten, op dezelven staande, daaruit voldoende, zonder deeze goederen te mogen vervreemden of verkoopen. Doch zouden de Staaten, by vermeerdering derzelven, of anderszins, zorg draagen, dat zy, tot genoegzaam onderhoud van 's Prinsen staat, verstrekken konden. Zo de Prins, 't welk God verhoeden wilde, eenigen deezer punten overtradt, en zulks, des vermaand, niet beterde, zouden de Staaten | |
[pagina 524]
| |
van alle verbindtenissen aan zyne Doorlugtigheid ontslaagen zyn, en, naar welgevallen, orde mogen stellen op de Regeeringe. Na 's Prinsen dood, zouden de Staaten eenen zyner Zoonen, den bekwaamsten naar hun oordeel, tot Graave aanneemen, mids doende den vereischten eed, by zyne inhuldiginge. De Prins zou de gemelde Voorwaarden bezweeren: waartegen de Staaten en de Burgemeesters der Steden, daartoe gelast, by 't Lighaam der Steden, of by zulken, die dit Lighaam verbeeldden, den Prinse den eed van trouwe en gehoorzaamheid doen zoudenGa naar voetnoot(b).’ Ga naar margenoot+ Terwyl dit ontwerp in de Vroedschappen overwoogen werdt, tradt men tot de instelling des Raads van Regeeringe nevens zyne Doorlugtigheid, die, zyns oordeels, uit dertien Leden, zes wegens Holland, vier wegens Zeeland, en drie wegens Utrecht bestaan moestGa naar voetnoot(c). Holland benoemde, eerlang, zyne Raadsluiden; doch Zeeland en Utrecht bleeven in gebrekeGa naar voetnoot(d); zo dat de Raad, by 't leeven van den Prinse, niet tot stand kwam. Ga naar margenoot+ Of de voorwaarden, op welken de Prins tot Graave zou ontvangen worden, alomme, in de Vroedschappen, aan welkenze gezonden waren, werden goedgekeurd, is my niet klaar gebleeken. 't Is egter ten hoogsten waarschynlyk: alzo de Staaten, in Bloei- en Zo- | |
[pagina 525]
| |
mermaand des jaars 1584, op begeerte van zyne Doorlugtigheid, alleenlyk beslooten, tot eene bezending naar Zeeland, en naar Amsterdam en Gouda. Ik weet niet, of de bezending naar Zeeland toen voortgang gehad hebbe. Doch naar Amsterdam en Gouda kwamen Gemagtigden, met last, om, des noods, te verklaaren ‘dat de Edelen en de andere Steden, met de inhuldiging, voortvaaren zouden, onaangezien zy, of eene van haar weigerig bleeven, om zig met de andere Leden te voegenGa naar voetnoot(e).’ Te Amsterdam, openden de GemagtigdenGa naar margenoot+ hunnen last, op den agtsten van Zomermaand. Des anderendaags, deedt Kornelis Pieterszoon Hooft, oud Schepen der Stad, en onlangs tot Raad verkoorenGa naar voetnoot(f), een Vertoog in de Vroedschap, strekkende, om de verheffing van den Prins tot Graave, zonder dat 'er Zeeland in bewilligd hadt, te ontraaden. Vooraf, verklaarde hy ‘niet te konnen zien, wat heil 'er, uit deeze verheffing, voor de Landen te wagten ware. Men gaf, zeide hy, wel breed op van de gunst, die zyne Doorlugtigheid, by vreemde Mogendheden, verworven hadt, en voor de Landen zou konnen verwerven. Doch Deenemarke hadt, sedert dat de Landen onder 't gebied van den Prinse geweest waren, de Zondsche tollen merkelyk verhoogd. Voorts wees hy aan, dat het aanneemen zyner Doorlugtigheid tot Graave kwalyk scheen overeen te komen, | |
[pagina 526]
| |
met het eerste Lid der Utrechtsche Vereeniging, waarby men beloofde, onderling te zullen verbonden blyven. Hy voegde 'er by, dat Zeeland den handel op Spanje naar zig trekken zou, zo Holland den Prins, afzonderlyk, tot Graave verhief. Eindelyk, zeide hy, dat het stuk der Burgerye tegenstondt, die hem de Steden nimmer geopend zou hebben, zo hy, in den aanvang des oorlogs, verklaard hadt, dat hy Erfheer der Landen dagt te worden. Hy besloot, dat de Gemeente daar ter Stede reeds te lang onder eenen anderen eed gestaan hadt dan de Regeering; dat men ook niet moest denken, haar ligtelyk tot den nieuwen eed te zullen konnen dwingen, en dat menze niet te klein behoorde te agten, alzo men de opkomst der goedeGa naar margenoot+ zaake aan haar verschuldigd was.’ 't Besluit der Vroedschap viel dan ‘dat men een Afschrift van de ontworpen' voorwaarden zou verzoeken, om te zien, of' er ook iets strydigs met der Stede Voorregten in gesteld ware: doch dat menze noch goed keuren noch tekenen zou, voor men berigt wierdt, dat Zeeland zo ver gekomen was, als Holland: waarna men den Raad wederom vergaderen zou, en dan nog niets tekenen, voor men 'er de schutteryen en voornaamste Burgers op gehoord hadt:’ welk laatste aanliep tegen een Besluit der Staaten, om de schutteryen en gilden, voortaan, niet meer, in zaaken van Regeeringe, te kennenGa naar voetnoot(g). | |
[pagina 527]
| |
Doch 't was ook te Middelburg geschiedGa naar voetnoot(h). En sommigen hebben aangetekend, dat men, reeds in 't jaar 1583, voorgenomen hadt, de Gemeenten, Schutteryen en Gilden, in Holland, met eene maaltyd of drinkgelag, te onthaalen, en hun, by deeze gelegenheid, de opdragt der Graaflykheid bekend te maakenGa naar voetnoot(i). Voorts, hadt de Sekretaris, in 't opstel van 't Besluit der Amsterdamsche Vroedschap, gevoegd ‘dat de Raaden egter verstonden, dat de Landen niet zonder Graaf konden zyn, en dat zy gezind waren, den Prins tot die waardigheid aan te neemen.’ Doch de genoemde Schepen Hooft tekent hierop aan, dat dit niet in het Besluit begreepen geweest was, en dat Burgemeesters verklaard hadden ‘niet te verstaan, dat zy, door die woorden, zouden verbonden geagt wordenGa naar voetnoot(k).’ Te Gouda werdt een diergelykGa naar margenoot+ besluit gênomen. Men verklaarde daar, ‘geene zwaarigheid in 's Prinsen verheffing te zullen maaken, wanneer men, in Zeeland, daarmede zo verre zou gekomen zyn, als in Holland.’ Van 't een en 't ander Besluit deeden de Gemagtigden verslag ter Staatsvergaderinge van Holland, die toen te Delft zat, op den zesden van HooimaandGa naar voetnoot(l). Nu kwam 't 'er op aan, of men, gelyk te vooren beslooten was, zonder zig met | |
[pagina 528]
| |
Zeeland, of met Amsterdam en Gouda, langer op te houden, met de inhuldiging, voortvaaren zou, of niet. Men durfde de raadpleegingen hierover niet uitstellen. De Prins was thans zelf, te Delft, tegenwoordig. Men tradt dan, op den zevenden, over zyne zaak, in onderhandelingGa naar voetnoot(m). En 't is te vermoeden, dat men tot de inhuldiging zou gekomenGa naar margenoot+ zyn. Doch terwyl de Prins zig bereidde, tot het inzamelen der vrugten van zynen langduurigen arbeidGa naar voetnoot(n), werdt hy, maar drie dagen hierna, door een' onverwagten dood, weggerukt: waarmede alle raadpleegingen, op eens, werden afgesneeden. |
|