Vaderlandsche historie. Deel 7
(1752)–Jan Wagenaar– AuteursrechtvrijXXVIII. Twist in Friesland, tusschen het platte land en de Steden.In Friesland, was, zo wel als in Holland en in Zeeland, sedert het aanneemen der wapenen tegen den Spanjaard, merkelyk geschil geweest, over het gezag der Steden en des platten Lands, ter Staatsvergaderinge. Doch in 't jaar 1578, was men overeen gekomen, dat de Steden eene stem op den Landdag inbrengen zouden, tegen drie van Oostergo, Westergo en de Zevenwolden te samen. Nu beweerden de Steden, dat haar, na 't uitsluiten der Geestelykheid, nog eene stem toekwam, en dat de drie deelen des platten Lands zig met tweestemmen behoorden te vrede te houden. Van Dagvaart tot Dagvaart, wakkerde de twist, die de Landraad ter regter zyde der Maaze, zig toen houdende te Utrecht, niet wist by te leggen. Oranje deedt, eindelyk, door twee zyner gemagtigden, nevens den Heere van Merode, zynen Stedehouder over Friesland, 't geschil staaken, by wyze van bevel, begeerende, dat het Verdrag van den jaare 1578 stand zou grypen, tot den naasten Landdag, te houden in Wynmaand of Slagtmaand. De | |
[pagina 495]
| |
Steden stelden zig, in 't eerst, wel tegen deeze uitspraak; doch lietenze eindelyk geldenGa naar voetnoot(n), en men hieldt, sedert, eenen geruimen tyd, deezen zelfden voet, in 't stemmen ten Landdage. Den Stedehouder Merode, op 't einde desGa naar margenoot+ jaars, ter oorzaake van zynen ouderdom, ontslag van zyne bedieninge verzogt hebbende, benoemden de Staaten van Friesland, in zyne plaats, tot het beleid des oorlogs, der Regeeringe en des Regts, Graaf Willem Lodewyk van Nassau, wien de Prins, zyn Oom, hiertoe, lastbrief verleendeGa naar voetnoot(o). In de Lente des volgenden jaars, kreeg hy, terstond, de handen vol werks, aan 't slissen van een geschil, tusschen de Edelen en de gemagtigden tot de Regeeringe, welk, niet dan met veel moeite, werdt bygelegdGa naar voetnoot(p). De eerstgemelde twist in Friesland wasGa naar margenoot+ naauwlyks gestild, of daar ontstondt, te Utrecht, veel heviger beroerte. De Kolonellen der agt Burgervendelen aldaar, zig houdende voor Tribuni plehis, of voorstanders der Gemeente, leverden, in Zomermaand, een vertoog in, aan de Vroedschap, waarin zy begeerden, dat men hen voortaan hoorde, over alle zaaken, den oorlog en de bewaaring van Landen en Steden betreffende. Ook keurden zy af, dat de Staaten eenige honderden Waardgelders wilden aanneemen, onder voorwendsel van 't platte land te beveiligen, en de kleine Steden te verzekeren; | |
[pagina 496]
| |
doch tot merkelyke bezwaaringe der gemeente. De Vroedschap leverde dit Vertoog den Staaten; doch eer die 'er op antwoorden konden, rot het graauw te hoop, en dwingt hen, om het besluit, op 't werven der Waardgelderen genomen, te vernietigen. Hierop weigert de Ridderschap ter Dagvaart te komen, zo lang zy 'er haar gevoelen niet vryelyk zeggen mogt, en, deswege, het dreigen der gemeente onderhevig zou moeten zyn, raadende voorts den Staaten, dat zy elders byeen kwamen. Toen wies de ontsteltenis. De Burgery verzoekt, by een tweede Vertoog, eenige nieuwe punten; en onder anderen, opening van 't gene, ten deezen tyde, met den Prinse, over de opdragt der hooge Overheid, gehandeld werdt, hebbende zy zig laaten diets maaken, dat men hem voorwaarden afvergde, zo schandelyk, dat 'er naauwlyks een gering Persoon naar zou willen luisteren: ook dat men voordeels genoeg voor de Geestelykheid en Ridderschap bedong; doch voor de vryheden der Gemeente geene zorg droeg. Terwyl de Vroedschap marde met antwoorden, worden, op den dertigsten van Oogstmaand, onverwagts, de trommels geroerd, de burgery raakt in 't geweer, en houdt het, tot 's anderendaags aan den avond toe. Midlerwyl, leverde men een nieuw Vertoog in, slordig opgesteld, waarby, nogmaals, verzogt werdt, dat de gemagtigden der agt vendelen, op alle zwaarigheden, mogten gehoord worden. De Vroedschap wees de verzoekers aan den Prinse, naar wiens welbehaagen zy zig schik- | |
[pagina 497]
| |
ken wilde, begeerende, voorts, dat de burgery naar huis trok. Veelen scheenen hiertoe gezind. Doch eenige weinige wargeesten hielden de vendels byeen, op de Neude. Men komt met een nieuw en veel bysterer vertoog voor den dag, en begeert ontheffing van alle pagten en lasten. Of de Wethouders bybragten, dat dit buiten hunne magt, en 's Lands wisse ondergang was; 't baatte niet. Eenigen der Wethouderen begeeven zig, hierop, naar de Neude, om, ware 't mogelyk, 't gemeen, met redenen, te stillen. Daar sluit menze in een' kring: en schreeuwt, zonder ophouden, af, af, af, af! meenende de lasten en gemeene middelen. Sommigen riepen, dringtze dood, dringtze dood. De beklemde Burgemeesters verzogten verslag te mogen doen aan de Vroedschap. Neen, was 't, gy raakt van hier niet, voor dat gy de pagten, by klokgeslag, gelykze opgesteld zyn, wederom afschaft. Of Burgemeesters voorwendden, dat dit stuk den Staaten aanging, en dat beloften, dus afgedwongen, van geener waarde waren; men zong den ouden zang, tot dat de Heeren bewilligden, de klok deeden trekken en alle lasten afschaften. 's Anderendaags, hieven de inzamelaars der gemeene middelen aan 't klaagen. De Wethouders schreeven aan den Prinse: de opstookers der Burgerye zelven, niet gedagt hebbende, dat het zo hoog loopen zou, hadden berouw van de onderneeming. De burgers, die eenig agterdenken hadden, keeken elkanderen bang aan. De Burgerhopluiden, eindelyk, kwamen zelven verzoeken, dat de | |
[pagina 498]
| |
gedwongen' afkondiging herroepen wierdt, mids alleen afgeschaft bleeve der Staaten Impost van twee stuivers op de mudde weits en drie op de mudde rogge. Dit geschiedde, op den twaalfden van Herfstmaand. De Prins en de algemeene Staaten schikten, sedert, Gemagtigden naar Utrecht. Ook zondt de burgery de haaren aan den Prinse, die de zaaken, eerlang, tot rust bragt: zo dat de Staaten des Landschaps en zelfs de Edelen wederom binnen Utrecht vergaderdenGa naar voetnoot(q). Midlerwyl, hadden de Staaten de eerste Vertoogen der Gemeente, uitvoeriglyk, beantwoord, en, onder anderen, op 't gene hun, wegens den handel met den Prinse, te last gelegd was, aangemerkt ‘dat op de opdragt der hooge Overheid aan den Prinse, dikwils, ter Staatsvergaderinge en in de Vroedschappen der Steden, geraadpleegd was, en dat 'er niet eenige weinigen, gelyk de burgers waanden; maar meer dan honderd Persoonen over waren gekend. Dat ook de ontworpen' voorwaarden zo bepaald niet waren, als men der burgerye diets gemaakt hadt; maar overeenkwamen met die van Holland: dat men niet zou konnen nalaaten dezelven redelyk te vinden, ten ware men, na dus lang gestreeden te hebben om de vryheid, zig in eene nieuwe dienstbaarheid dagt te werpen. Dat deeze voorwaarden, op uitdrukkelyke begeerte van den Prinse, geheim waren gehouden; doch dat den Staaten niet bewust | |
[pagina 499]
| |
was, dat zy, by dezelven, iets meer voor het eene Lid van den Staat bedongen hadden, dan voor het andereGa naar voetnoot(r).’ Het uitgeeven van zulke Geschriften, maar vooral het gezag van den Prinse bragt veel toe, tot herstelling der ruste in Utrecht. De algemeene Staaten, in Hooimaand, teGa naar margenoot+ Middelburg in Zeeland, beschreeven zynde, begaf de Prins zig, met al zyn hofgezin, op den tweeëntwintigsten, derwaards. Hy hadt nu eenen weerzin in Antwerpen gekreegen, zynde aldaar, onlangs, smaadelyk bejegend van de gemeente. Op den twaalfden van Grasmaand, was hy 'er, voor de vierde reize, in de egt getreden met Louise van Coligni, Weduwe des Heeren van Teligni, die, nevens haaren Vader, in den Paryschen moord, omgekomen wasGa naar voetnoot(s). Dit Huwelyk werdt, door zyne partyen, afgemaald, als een nieuw bewys van zyne zugt tot Frankryk, met welks hulp hy, zeide men, 't Land onder 't juk dagt te brengen, om het, daarna, te deelen met Anjou. De Prins begreep zelf wel, dat zyn Huwelyk in Holland niet zeer behaagen zou; waarom hy niet verzuimde, den Staaten te doen verstaan, dat hy 'er, reeds voor het ongeluk, te Antwerpen gebeurd, over gehandeld hadtGa naar voetnoot(t). De gemeente van Antwerpen, gebeeten, met reden, op de Franschen, geloofde ook van den Prinse, ligtelyk, het ergste, en begon zyne Doorlugtigheid, met den nek, aan te zien. 't Gebeurde, eer-Ga naar margenoot+ | |
[pagina 500]
| |
lang, dat de Wethouderschap, beslooten hebbende, het plein voor 't Slot, welk, grootendeels, der Stad toekwam, aan erven af te steeken en te verkoopen, hand deedt slaan aan 't rooijen van straaten en graften. Hieruit schept het graauw argwaan. De roep gaat op, dat de Franschen, ingelaaten door Oranje, zig verschansten voor 't Slot. Straks draaft men, gewapend, derwaards, doorsnuffelt alle hoeken, vordert den Prins, die hier zyne wooning hadt, op straat, en scheldt hem voorGa naar margenoot+ een' verraader. Doch het oproer bedaarde van zelf, toen men niet vondt, 't gene men verwagt hadt. De Wethouderschap durfde nogtans geene straf oefenen, over dit wanbedryf: 't welk, komende by den voorspoed van Parma, den Prins af keerig maakte van Antwerpen en naar Zeeland verreizen deedtGa naar voetnoot(v): waartoe hem egter ook bewoog eene byzondere reden, hierna te melden. Ga naar margenoot+ 't Eerste, dat Oranje, te Middelburg, ter hand sloeg, was het beraamen van eene nieuwe orde op de zaaken der zee. Parma was hem hierin voorgegaan, en hadt, eenen Raad ter Admiraliteit opgeregt en een nieuw Plakaat op de zeevaart uitgegeven hebbende, na 't inneemen van Duinkerken, deeze Haven, nevens die van Grevelingen en Nieuwpoort, voor alle volken, geopend, zelfs voor de Hollanders, Zeeuwen en Friezen, mids het 's Konings onderzaaten, ook tot hunnent, vrystondt te handelen, onder wederzydsche betaaling van verlofgeld. Hierop | |
[pagina 501]
| |
was gevolgd, dat het scheepsvolk van Treslong, leggende in Zeeland, by gebrek vanGa naar margenoot+ betaaling, al voor eenigen tyd gesproken hebbende van te willen overloopen, zo dra Duinkerken Spaansch geworden zou zynGa naar voetnoot(w), nu dit opzet, met der daad, begon in 't werk te stellen; terwyl Parma, wakker aan 't uitrusten van Oorlogschepen, reeds eenige Vlaamsche boots in zee gebragt hadt, die twee of drie schepen, voor de Maaze, genomen hadden. De Prins droeg hier zorgGa naar margenoot+ voor, met hulp der Hollanderen en Zeeuwen. Men bragt, eerlang, eenige Vlieboots in 't vaarwater, die de zeeschuimeryen der Vlaamingen stremdenGa naar voetnoot(x). In de Vergadering der Staaten te Middelburg,Ga naar margenoot+ verscheen, op nieuws, een gezant van den Hertoge van Anjou, de Heer Pruneaux, breed opgeevende van zyns meesters genegenheid tot de Nederlanden, en dat hy, nu 's Konings algemeene Stedehouder geworden, meer vermogen dan ooit te vooren hadt, om de Staaten by te staan. 't Was waar, dat hy reeds eenig volk omtrent Kameryk verzamelde, met welk zig de Franschen en Zwitsers onder den Maarschalk van Biron, gescheept, te Biervliet, en in Frankryk aan land gezet, eerlang, vereenigdenGa naar voetnoot(y). Wyders, verklaarde de gezant, dat zyn meester niet gezind was, af te staan van het regt, welk hy, by opdragt of anderszins, op de | |
[pagina 502]
| |
landen verkreegen hadt. De Staaten zyne redenen overwoogen hebbende, neigden die van Brabant tot nieuwe aanneeming van den Hertoge. Die van Vlaanderen tot afsnyding van allen handel met hemGa naar voetnoot(z). Sommige anderen schooten uit, dat, als men immers tot handeling komen wilde, Holland en Zeeland voorgaan moesten. Doch deezen hadden 'er zo weinig ooren naar, dat de Staaten van Holland eene byzondere bezending deeden aan zyne Doorlugtigheid, om allen handel met Anjou te ontraaden. Die van Vlaanderen, alwaar, onlangs, de Prins van Chimai, zonder dat men de algemeene Staaten of den Prins van Oranje gekend hadt, tot Stadhouder gekooren wasGa naar voetnoot(a), zonden, daarentegen, naar Duitschland, om, van daar, eenige hulp te bekomen: doch zy verwierven niets. Onaangezien dit stribbelen der Staaten, werdt de handel met Anjou, door bewerking des Prinsen van Oranje, ernstig aangebonden. De algemeene Staaten schikten gemagtigden naar Frankryk, die, in Grasmaand des volgenden jaars, te Delft, voordeelig verslag kwamen doen van hunne verrigtingenGa naar voetnoot(b).Ga naar margenoot+ Doch in deezen staat der zaaken, werdt de Hertog, op den eersten van Bloeimaand, overvallen van eene zwaare kwaale van bloedvloeijing uit alle de openingen des lighaams. Hy verzwakte, hierdoor, en by gebrek van eetlust, dermaate, dat hy, zes weeken gesukkeld hebbende, op den tienden van Zo- | |
[pagina 503]
| |
mermaand, in den aanvang van het eenendertigste jaar zyns ouderdoms, te Chateau-Thierry, overleedt. Zyn Regt op de Nederlanden stondt hy, by uitersten wilGa naar voetnoot(c), den Koning, zynen Broeder afGa naar voetnoot(d), dien hy verzogt, Kameryk in zyne bescherming te willen neemen, 't welk, op den naam der Koninginne Moeder, geschiedde tot dat deeze voldaan zou zyn van haaren eisch op PortugalGa naar voetnoot(e). In 't hert des Hertogs, hadt men eenige plekken van knaaging bespeurd, zo dat 'er bedenken viel, of hy ook mogt vergiftigd zyn: en sommigen hielden de Spanjaards verdagt van deeze ondaadGa naar voetnoot(f). |
|