Vaderlandsche historie. Deel 7
(1752)–Jan Wagenaar– AuteursrechtvrijXXIV. Anjou verschoont zyn bedryf, schuivende de schuld op de Staaten en anderen.Anjou, zig naar 't Leger te Berchem begeven hebbende, schreef, van daar, terstond, aan de Wethouderschap van Antwerpen, om zyne pakkaadje en papieren, om de pakkaadje van eenige andere Heeren, en om 't ontslag van eenige gevangenen. Van 't gebeurde gaf hy de schuld, voornaamlyk, aan de kleinagting, waarmede men hem, eenigen tyd herwaards, en inzonderheid nog deezen dag, bejegend hadt, laatende voorts vraagen, wat men van hem begeerde? Op gelyken zin, schreef hy ook aan de algemeene Staaten en aan den Prinse van Oranje. Doch die van Antwerpen en de Prins zon- | |
[pagina 482]
| |
den hem geen antwoord. De algemeene Staaten schreeven hem, des anderendaags, om vrygeleide voor hunne Gemagtigden. Dit scheen hem naar te veel mistrouwens teGa naar margenoot+ smaakenGa naar voetnoot(g). Ondertusschen, leedt het Leger groot gebrek aan mondbehoeften, die hy, met schryven en herschryven, aan Staaten, aan Steden, aan Oversten, niet te bekomen wistGa naar voetnoot(h). Hy zelf hadt 'er zyn deel van, en zag men hem, te Duffel, werwaards hy vertoogen was, eetende raauwe raapen, en de maaltyd houdende, met een weinig zuivelsGa naar margenoot+ tot een tarwenbrood. Geperst door honger en kommer, zette hy 't, van Duffel, over de Neethe, naar Rimenant, daar hy de Dyle dermaate gezwollen vondt, dat 'er geene brug over te leggen was. Zyn toeleg was, over Vilvoorden, naar Dendermonde te raaken, daar de zynen meester waren. Des begeeft zig de soldaat te water, door de volle Dyle, die omtrent duizend man wegsleepte. De Hertog zelf, lobberende tot aan de schouders door den stroom, haalde hier eene ongezondheid, die hem altoos bybleefGa naar voetnoot(i). Dus bragt hy 't te Vilvoorden, daar hem de Staatsche Gemagtigden kwamen vinden, welken hy afvaardigde met eenige punten, strydende niet weinig met het Verdrag van Bourdeaux. De Prins van Oranje vermaande hem, tot het opstellen van billyker voorwaardenGa naar voetnoot(k): doch 't baatte weinig. | |
[pagina 483]
| |
Parma en de Malkontenten, midlerwyl, hun voordeel zoekende, uit het wanbedryfGa naar margenoot+ der Franschen, noodigden Staaten en Steden, door minzaam schryven, om zig te verdraagen met den KoningGa naar voetnoot(l). Zelfs tradt hy in onderhandeling met den Hertoge van Anjou, die aanboodt naar Frankryk te willen keeren, zo men hem Bapaume, Bouchain, Quesnoi en Landrechies wilde laaten. Doch Parma hadt hier geene ooren naar. Alleenlyk, boodt hy voldoening der agterstallen aan 't Fransche Krygsvolk, zo de Hertog het Land ruimen wildeGa naar voetnoot(m). Doch 't is te denken, dat deeze handel, van 's Hertogs zyde, enkelyk ondernomen zy, om te beter voorwaarden van de Staaten te bedingen. De Koning van Frankryk zondt, kort hierna,Ga naar margenoot+ François du Pont, Heer van Mirambeau, herwaards, om zyne bemiddeling, tusschen den Hertog en de Staaten, aan te bieden. De Gezant schreef, in eene openbaare Rede, ter Staatsvergaderinge gevoerd, 't bedryf des Hertogs toe aan eene schielyke overyling van gramschap. Doch 't gemeen zelf begreep, dat zulk een onbedagte drift niet over verscheiden' Steden tevens kon uitgestort worden. Men gaf egter den Gezant heusch bescheid. Oranje in 't byzonder beloofde, zyn best te zullen doen, tot slissing van 't geschil; zo de Hertog ter goeder trouwe gaan, en liever rondelyk schuld bekennen, dan zig langer met blaauwe verschooningen behelpen wil- | |
[pagina 484]
| |
deGa naar voetnoot(n). Omtrent deezen tyd, schynt gebeurdGa naar margenoot+ te zyn, 't gene my, slegts by eenen onzer Schryveren, is voorgekomen, dat men den Prinse van Oranje het Hertogdom van Brabant heeft aangebooden; doch dat hy 't van de hand wees, zeggende ‘geene magt te hebben, om het te beschermen, en den Koning van Spanje ook geene reden te willen geeven, om te zeggen, dat hy alleenlyk gezogt hadt, hem alle zyne Landen te beneemen.’ De Raadsheer Jakob Zweerius, een der Gemagtigden tot het doen deezer opdragt, heeft dit zelf verhaald aan den Schryver, dien wy hier volgenGa naar voetnoot(o), waarom wy 't niet stilzwygens hebben durvenGa naar margenoot+ voorby gaan. De Prins, midlerwyl, op 't verzoek van die van Antwerpen, zyne gedagten openende, over den tegenwoordigen staat der zaaken, wees aan ‘dat de Hertog, met den gepleegden en beschooren overlast, verbeurd hadt al 't Regt tot de Heerschappye, hem te Bourdeaux opgedraagen; doch dat de Landzaaten, desonaangezien, verpligting hadden aan hem en de Franschen. Dat men, door hunnen bystand, tyd gewonnen, één vyandlyk Leger zien smelten, een ander bedwongen, en Lochem, daar Gelderland en Zutfen aan hing, behouden hadt. Dat 's Hertogs beroeping ook gelegenheid hadt gegeven, tot het afzweeren des Spanjaards, den regten grondslag van 's Lands vryheid, zo men 'er slegts wel op wist te bouwen. | |
[pagina 485]
| |
Dat hiertoe alleen drie middelen waren: of dat men zig verzoende met den Koning van Spanje, of een Verdrag maakte met den Hertoge, of zig beschermde met zyne eigen' magt. In alle deeze wegen zag zyne Doorlugtigheid zwaarigheden: in den tweeden, het handelen met zyne Hoogheid, de minsten, alzo men nu goede voorwaarden, zo met opzigt op den Godsdienst als anderszins, van hem zou konnen bedingen; daar men, zig onverzoenlyk houdende, hem, Frankryk, en waarschynlyk ook Engeland tegen hebben zou. Den derden weg hieldt hy, nogtans, voor den besten, mids men gereeder ware dan voorheen, in 't opbrengen van penningen en in 't stellen van andere orde; doch hy gaf, ten besluite, genoeg te verstaan, dat hy hieraan wanhoopteGa naar voetnoot(p).’ |
|