Vaderlandsche historie. Deel 7
(1752)–Jan Wagenaar– AuteursrechtvrijXXIII. Toeleg op Antwerpen, de Fransche Furie genoemd.Dusdaanig een uitslag hadt de onderneeming der Franschen, in Vlaanderen. Te Antwerpen, daar 't stuk, op den zelfden tyd, aangevangen werdt, hing het beleid aan den Hertoge zelven, die egter nergens minder slaagde. Eenige dagen te vooren, hadt hy, by monde van den Heere van Aldegonde, die 'er kleine eer mede behaalde, ter alge- | |
[pagina 476]
| |
meene Staatsvergaderinge, geklaagd, over de bekrompenheid van zyn gezag; doch de Leden ongeneigd gevonden, om iets meer in te ruimen. Tegen den vyftienden van Louwmaand, hadt hy een groot deel des Legers, in schyn om de zege, op Eindhoven behaald, te vervolgen, doen naderen tot digt onder de Stad: in welke hy veele Fransche Heeren en derzelver dienaars, vooral in zyn Hof, voorzien hadt van verborgen geweer. Doch onder de burgers, ontstondt nu een gemompel, hoe de Fransche soldaaten, om voor hunne betaaling verzekerd te zyn, van zins waren, de Stad te overmeesteren, en ten dien einde, gelyk inderdaad de toeleg was, des nagts na den zestienden, de Kroonenburger Poort in te neemen. 't Gaat vast, dat 'er, op welke eene wyze ook, iet van den toeleg uitgelekt was. De Wethouders kreegen 'er kennis van, uit 's Prinsen Predikant Villers, en verzogten den Hertoge, dat zy, om de burgery gerust te stellen, de straatketenen, wat vroeger dan naar gewoonte, mogten spannen, en lantaarnen uithangen, waarin hy bewilligde. De toeleg haperde dus, dien nagt. Met den dag, kreeg men, wederom, heimelyk berigt, dat de Franschen voorhadden, nog voor den avond, eene Poort te overweldigen. De Hertog ontboodt, hierop, de Wethouders en Kolonellen der Burgerye, en vernam naar den aanbrenger of eersten verdigter, om dien naar verdienste te doen straffen. Eindelyk, stelde hy hen te vrede, en badt, dat zy den volke allen argwaan beneemen wilden. De ketenen bleeven | |
[pagina 477]
| |
nogtans gespannen, de poorten toe, behalve voor 't Krygsvolk; welk Anjou naar buiten zondt, om, zo hy voorgaf, nog dien dag, eene algemeene monstering over het zelve te doen. De Hertog kwam, in persoon, den Prins van Oranje verzoeken, hem te willen verzellen. Doch deez', zig op 't ongunstig weder en zyne zwakheid beroepende, badt ver. schoond te zyn: te gelyk den Hertoge, zagtelyk, te gemoet voerende, hoe vol agterdogts deeze Landaart ware, en hoe veelen zig verbeeldden, dat hy uitreedt, om met het gantsche Leger wederom te keeren: 't welk Anjou met een lachje beantwoordde. Kort na den middag, reedt hy ter Poorte uit, verzeld van eenen grooten sleep Fransche en Nederlandsche Edelen; groetende, nu en dan, met buiging, en met hoedligting zelve, de toekykers, die zig, om stryd, verheugden, in de minzaamheid van hunnen Vorst. Eenigen egter, bespeurende, dat sommige Hovelingen geharnast waren onder 't opperkleed, kreegen arg vermoeden, en zeide 'er een, zo zou men eene Poort konnen inneemen. Pas buiten gekomen, werdt de Hertog, zo 't heette uit eerbiedenis, ontmoet door eenige benden Ruiterye uit het Leger. De Graaf van Rochepot begon zig, op de tweede Valbrug, te gelaaten, als of hem een Paard bezeerd hadt, om, onder dien schyn, zekere vendels in te wagten: en als dezelven nu naby gekomen waren, voegde hy 'er op, dat zyn been gebroken was. Deeze woorden, jambe rompue of gebroken been, liepen, van mond tot mond, en waren de leus, om toe te tas- | |
[pagina 478]
| |
tenGa naar voetnoot(c). Te gelyk ging 'er een roer los, ten teken voor 't Leger. De gewaande bezeerde valt eenen Burger serjant aan, die hem in 't wagthuis genoodigd hadt, om zig daar te laaten verbinden. Zyne makkers storten op de andere omstaande burgers. Omtrent tweehonderd Paarden, die den Hertoge verzeld hadden, keeren ylings te rug, gevolgd van eenen hoop speeren. 't Gantsche Leger, in beweeging geraakt, trekt naar de Stad toe. De Hertog, zig nevens den weg houdende, port de benden voort, met gebaarden en woorden, zeggende, marchez, mes enfants, marchez & ne pillez point: Trekt aan, myne kinderen, trekt aan, en plondert niet. Agt of negen vendelen voetknegten, vooruit gerukt, volgen de Ruiters, die vier- of vyfhonderd sterk warenGa naar voetnoot(d), zetten 't over de brug, door de Kipdorper Poort, verspreiden zig, ter wederzyde, en door eenige straaten, bemagtigen 't geschut, en keeren 't tegen de Stad. De gemeene kreet was, Ville gaignée, Vive la Messe, tue, tue, dat is, de Stad is gewonnen, Leeve de Mis, sla dood, sla dood. Sommigen schreeuwden Nous sommes amis, Wy zyn vrienden. Tot een teken hunner overhand, stakenze, by de poort, den brand in eene wooning. Doch de burgery, zig, van de Fransche dertelheid, geen minder onheil spellende, dan zy, nu tweemaalen, van de Spaansche wreedheid geleeden hadt, grypt het geweer, vliegt ter deure uit, en valt aan op de | |
[pagina 479]
| |
valsche vrienden: eerst zonder, daar na met orde, en elk onder zynen Hopman. Men kende nu geen onderscheid van gezindheid meer: de naam van Burger alleen vereenigde alle herten. Eenigen, by gebrek van lood, verschooten de zilveren knoopen hunner wambuizen, of 't geld uit de beurs, tot kogels geknaauwd. Een Regement Stedelingen, gezonden tot 's Prinsen bescherming, verzekerde zig van Fervaques, die, met een goed getal Franschen, zo men meende, om Oranje te ligten, in de Stad gebleeven was, en in 't S. Michiels Klooster betrapt werdt. Eene andere party plaatste zig in de schuttersdoelen, en in eenige huizen, die op de Vest uitzagen, vuurende, van daar, zo fel op de Franschen, dat derzelver getal, hier, merkelyk dunde. Eerlang, werdt men 't geschut wederom magtig, wendde 't naar buiten, en loste het op de naderende Zwitsers. De Hertog, die zig reeds meester van de Stad waande, begon toen den moed te laaten vallen, en week buiten schoots. Van binnen, weerden zig wyven en jongens, om 't geschut te sleepen, daar de nood grootst was. Dat dondert onder de ruiters, die, van vooren, door de ketenen, van agteren, door hun eigen volk, van bezyden, door de huizen, beslooten, met paarden met al, aan flarzen gekletst werden. Niet beter ging 't het Fransch Voetvolk, welk, uit de vensters en van de daken, door kogels getroffen, en onder eenen slagregen van pannen, steenen, blokken, banken, stoelen, tafels, met een schrikke- | |
[pagina 480]
| |
lyk gedruis, verpletterd werdt. Toen zwigt der Franschen vuurigheid. Ook begon 't hun aan buskruid te mangelen. Zy zien dan om naar de poort, dienze naast was, raaken 'er uit. De rest volgt, met zo geweldig een' drang, dat 'er veelen, in de engte verstikten: veele anderen sneuvelden, door eenen hagel van mutketkogels, spattende uit de naaste hoekhuizen. De poort raakt, tot anderhalf mans lengte hoog, gepropt met lyken, onder welken men de leevenden, hier en daar, zag wemelen, en den kop uitsteeken, om lugt te scheppen. Veelen, ruiters zo wel als knegten, wierpen zig over de Vest in 't water, daar 'er ook menig omkwam, of, uit onkunde van 't zwemmen, of door 't gewigt der wapenen, of door 't geschut der Stedelingen. Om de poort te ruimen en toe te krygen, hadt men langer dan een uur werk, zynde de Franschen ook omtrent zo lang in de Stad geweest. Zulk eene uitkomst hadt hier de Fransche Furie of Woede, gelyk menze, sedert, genoemd heeft. Tagtig burgers omtrent hadden 'er 't leeven by ingeschooten. Doch in en om de Stad, vondt men meer dan vyftienhonderd dooden van de Franschen, onder welken zeer veele voornaame Edelen waren. Vyftienhonderd werden 'er gevangen genomen, en daar onder de Bisschop van Constance, Groot - Almoessenier des Hertogs. Toen 't gevaar voorby was, vloogen de burgers, van blydschap, elkanderen om den hals, en wenschten elkanderen, met hertelyke beweeging, | |
[pagina 481]
| |
geluk, over de behoudenis van leeven, haave, vrouwen, kinderen en vriendenGa naar voetnoot(e). De Wethouderschap van Antwerpen schreef, terstond, haar wedervaaren over aan de Staaten der byzondere gewesten, op dat deezen, in allen gevalle, zorg voor hunne veiligheid droegen. Ook stelde men, in Holland, hierop, de vereischte orde, beschryvende de Staaten van dit gewest en van Zeeland, tegen den zesden van Sprokkelmaand. Men begreep, hier, dat de Prins, by de onderneeming der Franschen, groot gevaar geloopen hadt, en verzogt hem, ernstelyk, by alle verdere handelingen met den Hertoge, voor zynen eigen' Persoon en voor de Landen van Holland en Zeeland, de vereischte zorg te willen draagenGa naar voetnoot(f). |
|